Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over het Fiche: Speelgoedverordening (Kamerstuk 22112-3795)
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
Nr. 3900
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 26 februari 2024
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft een aantal vragen
en opmerkingen voorgelegd aan de Minister voor Medische Zorg over de brief van 6 oktober
2023 over het BNC-Fiche: Speelgoedverordening (Kamerstuk 22 112, nr. 3795).
De vragen en opmerkingen zijn op 10 november 2023 aan de Minister voor Medische Zorg
voorgelegd. Bij brief van 26 februari 2024 zijn de vragen beantwoord.
De fungerend voorzitter van de commissie, Agema
Adjunct-griffier van de commissie, Krijger
Inhoudsopgave
blz.
I.
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
VVD-fractie
2
D66-fractie
2
II.
Reactie van het kabinet
3
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben geïnteresseerd kennisgenomen van het BNC-fiche
Speelgoedverordening. Zij steunen lijn en inzet van het kabinet, maar hebben nog enkele
vragen.
De speelgoedverordening heeft tot doel om de gezondheids- en veiligheidseisen voor
speelgoed in alle EU-landen te garanderen op het hoogste niveau en deze te harmoniseren.
Daarnaast maakt de verordening de «vrije circulatie» van speelgoed in de EU mogelijk.
Tevens lezen genoemde leden dat met dit voorstel het aantal niet-conform speelgoed
aanzienlijk zal verminderen. Dit roept de vraag op hoeveel speelgoed nu in Nederland
geweerd wordt van import of verkoop omdat het niet voldoet aan de geldende regelingen.
Hoeveel speelgoed voldoet nu wel aan EU-, maar niet aan Nederlandse regelgeving? Hoeveel
speelgoed lijkt tussen de regels door te glippen en is daarmee alsnog een gezondheidsrisico
voor gebruikers? Deze leden krijgen graag een wat concreter beeld bij de omvang en
reikwijdte van het voorliggende voorstel.
De leden van de VVD-fractie ondersteunen een volledig verbod op bisfenol A in speelgoed
en ondersteunen ook de inzet van het kabinet om het gebruik van nitrosamines en nitroseerbare
stoffen breder te trekken. Genoemde leden vragen tevens naar het type producten dat
het kabinet daarbij voor ogen heeft, waar deze stoffen in voorkomen en of er voldoende
alternatieve bestanddelen voor beschikbaar zijn.
De leden van de VVD-fractie zijn blij met de verwachte verbetering van het gelijk
speelveld en het vereenvoudigen van de administratieve lasten. Deze leden begrijpen
echter nog niet goed wat de gevolgen zijn van deze beoogde verordening op de e-commerce zendingen. Zij vragen meer in het bijzonder wat de effecten zijn op het kopen van
speelgoed via internet en de benodigde aangiftes voor kopers. Wordt dit proces verder
bemoeilijkt? Dit lijkt wel zo te zijn. Wat is de reden daarvan en hoe kan dit alsnog
worden vereenvoudigd?
Tot slot willen de leden van de VVD-fractie weten op welke termijn de verordening
van kracht zal worden en wat dit in praktijk betekent voor de voorraden en de productie
van speelgoed in de overgangsperiode. Hoe worden bedrijven geïnformeerd en gebeurt
dit in een voor producenten en handelaren uitvoerbaar tijdspad?
Vragen en opmerkingen van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de stukken omtrent het BNC-fiche
Speelgoedverordening. Zij achten het ook van groot belang dat kinderen veilig kunnen
spelen, en hebben hierbij nog enkele vragen.
Genoemde leden vragen op welke manier de implementatie van dit EU-voorstel gevolgen
zal hebben voor de efficiëntie en de arbeidsbelasting van markttoezichthouders en
de douaneautoriteiten? Hebben zij voldoende capaciteit om deze strengere normen effectief
te handhaven?
De leden van de D66-fractie vragen voorts naar de visie van het kabinet inzake de
implementatie van de verordening bij de online verkoop van speelgoed door een e-commerce bedrijf als de producten afkomstig zijn van een derde partij. Op welke manier worden
webshops verantwoordelijk gesteld voor het verkopen van onveilig speelgoed? Is het
kabinet het met deze leden eens dat hier een belangrijke verantwoordelijkheid ligt
voor de webshops?
De leden van de D66-fractie vragen voorts of het kabinet het met hen en de European
consumer voice in standardisation (ANEC) eens is dat het productpaspoort ook inzichtelijk
moet worden voor consumenten. Zo niet, waarom niet? Zo ja, op welke manier gaat het
kabinet dit onder de aandacht brengen?
De leden van de D66-fractie constateren dat naast aanpassing van de verboden op chemische
stoffen, de verordening de mogelijkheid kent tot een aantal afwijkingen op deze algemene
verboden en dat in een beperkt aantal omstandigheden, indien het gebruik van deze
stoffen geen risico voor kinderen vormt en er geen alternatieven zijn, afwijkingen
mogelijk zijn. Wat betekent dit voor de handhaafbaarheid van een verbod op bepaalde
chemische stoffen? Is het kabinet het met genoemde leden eens dat een verbod zonder
uitzonderingen beter handhaafbaar zou zijn en duidelijker voor zowel producent als
consument? Is het kabinet bereid om in Europees verband te pleiten tegen deze afwijkingen?
Ten slotte vragen de leden van de D66-fractie of het kabinet het met deze leden eens
is dat 30 maanden een zeer lange transitieperiode betreft. Ziet het kabinet mogelijkheden
om de transitieperiode te verkorten?
II. Reactie van de Minister
Vragen en opmerkingen van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben geïnteresseerd kennisgenomen van het BNC-fiche
Speelgoedverordening. Zij steunen lijn en inzet van het kabinet, maar hebben nog enkele
vragen.
De speelgoedverordening heeft tot doel om de gezondheids- en veiligheidseisen voor
speelgoed in alle EU-landen te garanderen op het hoogste niveau en deze te harmoniseren.
Daarnaast maakt de verordening de «vrije circulatie» van speelgoed in de EU mogelijk.
Tevens lezen genoemde leden dat met dit voorstel het aantal niet-conform speelgoed
aanzienlijk zal verminderen. Dit roept de vraag op hoeveel speelgoed nu in Nederland
geweerd wordt van import of verkoop omdat het niet voldoet aan de geldende regelingen.
Hoeveel speelgoed voldoet nu wel aan EU-, maar niet aan Nederlandse regelgeving? Hoeveel
speelgoed lijkt tussen de regels door te glippen en is daarmee alsnog een gezondheidsrisico
voor gebruikers? Deze leden krijgen graag een wat concreter beeld bij de omvang en
reikwijdte van het voorliggende voorstel.
Speelgoed moet voldoen aan de Europese speelgoed richtlijn (2001/95). Nederland heeft
daarnaast geen extra eisen ten opzichte van deze EU wetgeving voor speelgoed.
De NVWA is als aangewezen grensautoriteit en markttoezichtautoriteit verantwoordelijk
voor de controle van import of verkoop van speelgoed. De NVWA levert hiertoe risico-indicatoren
aan de Douane voor de buitengrenscontrole. Op basis van deze risico-indicatoren informeert
de Douane de NVWA over relevante zendingen. Vervolgens besluit de NVWA om al dan niet
een controle in te stellen. Daarnaast houdt de NVWA, als markttoezichthouder, informatie
gestuurd maar ook risicogericht toezicht op de verkoop in Nederland. Op basis van
de beschikbare data kunnen geen uitspraken worden gedaan over de hoeveelheid of het
percentage speelgoed op de Nederlandse markt dat niet voldoet aan de wetgeving.
De leden van de VVD-fractie ondersteunen een volledig verbod op bisfenol A in speelgoed
en ondersteunen ook de inzet van het kabinet om het gebruik van nitrosamines en nitroseerbare
stoffen breder te trekken. Genoemde leden vragen tevens naar het type producten dat
het kabinet daarbij voor ogen heeft, waar deze stoffen in voorkomen en of er voldoende
alternatieve bestanddelen voor beschikbaar zijn.
Bisfenol A (BPA) wordt gebruikt bij de vervaardiging van polycarbonaat kunststoffen,
epoxyharsen en andere polymere materialen die onder andere hun toepassing vinden in
speelgoed. Dit mag straks niet meer. Het Commissievoorstel behelst een gebruiksverbod
voor BPA in speelgoed bestemd voor kinderen van alle leeftijden.
Speelgoed gemaakt van elastomeren (synthetische polymeren met rubberachtige eigenschappen),
zoals ballonnen en bijtringen, kunnen nitrosamines en nitroseerbare stoffen bevatten.
Dat geldt ook voor waterig speelgoed zoals vingerverf, slijm en putty. Nitrosamines
en nitroseerbare stoffen mogen volgens het Commissievoorstel niet voorkomen in speelgoed
bestemd voor kinderen onder 3 jaar of in ander speelgoed dat bestemd is om in de mond
gestopt te worden, indien deze stoffen in grotere hoeveelheden uit dit speelgoed migreren
dan 0,01 mg/kg (nitrosamines) en 0,1 mg/kg (nitroseerbare stoffen). De inzet is om
dit verbod breder te trekken naar speelgoed voor kinderen van alle leeftijden (eventueel
met gedifferentieerde migratielimieten per type speelgoed).
Naast speelgoed kent BPA een breed gebruik in andere producten, zoals bijvoorbeeld
bouwmaterialen, elektronica, plastic flessen, (voedsel)verpakkingsmaterialen (waaronder
blikjes), medische hulpmiddelen en drukinkten. Nitrosamines en nitroseerbare stoffen
komen naast speelgoed ook voor in producten van latex, voedsel en sigarettenrook.
Of er, specifiek voor het gebruik van BPA in speelgoed, voldoende alternatieven beschikbaar
zijn die technisch en economisch gezien haalbaar zijn, is ons onbekend. Andere bisfenolen,
zoals bisfenol S en bisfenol F, zijn wel in beeld als vervangers, maar hebben naar
verwachting vergelijkbare schadelijke eigenschappen als BPA en zouden mogelijk tot
«regrettable substitution» leiden.
Deze vraag is niet van toepassing op nitrosamines, aangezien nitrosamines niet bewust
worden gebruikt bij de vervaardiging van producten zoals speelgoed. Nitrosamines ontstaan
namelijk ongewenst wanneer tijdens het maken van bepaalde producten een nitroserende
stof reageert met een nitroseerbare stof.
De leden van de VVD-fractie zijn blij met de verwachte verbetering van het gelijk
speelveld en het vereenvoudigen van de administratieve lasten. Deze leden begrijpen
echter nog niet goed wat de gevolgen zijn van deze beoogde verordening op de e-commerce
zendingen. Zij vragen meer in het bijzonder wat de effecten zijn op het kopen van
speelgoed via internet en de benodigde aangiftes voor kopers. Wordt dit proces verder
bemoeilijkt? Dit lijkt wel zo te zijn. Wat is de reden daarvan en hoe kan dit alsnog
worden vereenvoudigd?
Het beoogde effect van het voorstel voor kopers is dat minder onveilig speelgoed (online)
wordt aangeboden en de Europese markt binnenkomt. In de meeste gevallen doet de koper
die het speelgoed (online) bestelt niet zelf de douaneaangifte tot invoer. Indien
de consument online een product bestelt en dat product niet aan de regels voldoet,
mag het product niet op de Europese markt gebracht worden en wordt het product tegengehouden.
De consument merkt dit doordat zijn product niet bezorgd wordt.
Degene die de douaneaangifte doet, levert het kenmerk van het productpaspoort aan.
Aanvullend heeft de Europese Commissie de mogelijkheid productgroepen aan te wijzen
waarvoor aangevers in de douaneaangifte aanvullende gegevens moeten leveren.
Tot slot willen de leden van de VVD-fractie weten op welke termijn de verordening
van kracht zal worden en wat dit in praktijk betekent voor de voorraden en de productie
van speelgoed in de overgangsperiode. Hoe worden bedrijven geïnformeerd en gebeurt
dit in een voor producenten en handelaren uitvoerbaar tijdspad?
De verordening zal 30 maanden na de datum van inwerkingtreding van kracht worden.
Vanuit de Rijksoverheid zullen de producenten en handelaren uiteraard worden geïnformeerd
over de nieuwe regelgeving gedurende deze transitieperiode.
Vragen en opmerkingen van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de stukken omtrent het BNC-fiche
Speelgoedverordening. Zij achten het ook van groot belang dat kinderen veilig kunnen
spelen, en hebben hierbij nog enkele vragen.
Genoemde leden vragen op welke manier de implementatie van dit EU-voorstel gevolgen
zal hebben voor de efficiëntie en de arbeidsbelasting van markttoezichthouders en
de douaneautoriteiten? Hebben zij voldoende capaciteit om deze strengere normen effectief
te handhaven?
Voorafgaand aan het BNC-fiche is er door Douane een interne eerste analyse uitgevoerd
op de impact van het voorstel voor de Douane en de NVWA als markttoezichthouder. Uit
deze analyse is de voorlopige conclusie gekomen dat effectieve handhaving mogelijk
is. Gedurende de onderhandelingen in Brussel zal het voorstel nog wijzigingen ondergaan.
Daarbij zal Nederland waken over de uitvoerbaarheid voor de Douane en de NVWA. Verder
zal, wanneer het voorstel zich in de eindfase van de trilogen bevindt, een Uitvoeringstoets
worden uitgevoerd door de markttoezichthouders en de Douane zodat duidelijk wordt
welke middelen daarvoor nodig zijn. Hierbij is ook oog voor de effecten van stapeling
van niet-fiscale taken bij de Douane. Dit omdat op zichzelf staande kleine taken bij
elkaar opgeteld een substantiële impact kunnen hebben.
De leden van de D66-fractie vragen voorts naar de visie van het kabinet inzake de
implementatie van de verordening bij de online verkoop van speelgoed door een e-commerce
bedrijf als de producten afkomstig zijn van een derde partij. Op welke manier worden
webshops verantwoordelijk gesteld voor het verkopen van onveilig speelgoed? Is het
kabinet het met deze leden eens dat hier een belangrijke verantwoordelijkheid ligt
voor de webshops?
Webshops zijn evenals fysieke aanbieders van speelgoed wettelijk verantwoordelijk
voor de veiligheid van het speelgoed dat ze verhandelen. De wetgever stelt dat de
webshop zoals elke andere aanbieder van speelgoed geen producten in de EU markt mag
verhandelen die niet voldoen aan de EU wetgeving.
Het aanbieden van onveilig speelgoed door een webshop levert dan ook een overtreding
op van de EU wetgeving voor speelgoed. Hier wordt tegen opgetreden. Daarbij geldt
de kanttekening dat tegen webshops die in Nederland zijn gevestigd kan worden opgetreden
als ware het een fysieke locatie. Tegen webshops in een andere EU lidstaat kan alleen
worden opgetreden in samenwerking met collega toezichthouders in deze lidstaten in
het kader van de wederzijdse bijstand. Voor webshops die zich richten op de EU maar
buiten de EU zijn gevestigd is optreden niet goed mogelijk.
Om die reden wordt ingezet op het voorlichten van consumenten over de risico’s van
online aankopen buiten de EU. Webshops buiten de EU bieden producten aan voor een
wereldmarkt. Deze producten zijn dus in de regel niet specifiek ontworpen voor de
EU markt en leveren daarmee een verhoogde kans op afwijking van de EU wetgeving op.
Ook worden aanbiedingen door dergelijke webshops van onveilig speelgoed op online
marktplaatsen, door toezichthouders gemeld bij deze platformen en door hen verwijderd
of onbereikbaar gemaakt voor de Nederlandse consument.
De leden van de D66-fractie vragen voorts of het kabinet het met hen en de European
consumer voice in standardisation (ANEC) eens is dat het productpaspoort ook inzichtelijk
moet worden voor consumenten. Zo niet, waarom niet? Zo ja, op welke manier gaat het
kabinet dit onder de aandacht brengen?
Het kabinet is in principe positief over het idee van het Digitale Product Paspoort,
maar ziet nog wel bezwaren bij de praktische uitvoerbaarheid daarvan, zoals de vraag
of alle informatie voor consumenten beschikbaar moet zijn of enkel voor de toezichthouder.
Veel hangt samen met de vraagstukken omtrent de implementatie van het Digitale Product
Paspoort in de besprekingen aangaande de Ecodesignverordening. Het resultaat van de
onderhandelingen over de Ecodesignverordening hebben onder andere geleid tot een keuze
voor gedifferentieerde toegang.
De leden van de D66-fractie constateren dat naast aanpassing van de verboden op chemische
stoffen, de verordening de mogelijkheid kent tot een aantal afwijkingen op deze algemene
verboden en dat in een beperkt aantal omstandigheden, indien het gebruik van deze
stoffen geen risico voor kinderen vormt en er geen alternatieven zijn, afwijkingen
mogelijk zijn. Wat betekent dit voor de handhaafbaarheid van een verbod op bepaalde
chemische stoffen? Is het kabinet het met genoemde leden eens dat een verbod zonder
uitzonderingen beter handhaafbaar zou zijn en duidelijker voor zowel producent als
consument? Is het kabinet bereid om in Europees verband te pleiten tegen deze afwijkingen?
De mogelijkheid voor uitzonderingen op het algemene verbod voor bepaalde schadelijke
stoffen bestaat ook onder de huidige Speelgoedrichtlijn (TSD) en is dus geen nieuwe
bepaling in het Commissievoorstel. Wel zijn ten opzichte van de TSD de eisen voor
een derogatie aangescherpt, iets wat het kabinet in het BNC fiche ondersteunt. Dit
omdat de aanwezigheid van dit soort schadelijke stoffen in speelgoed in principe ongewenst
is en dus beperkt dient te worden tot slechts dat wat veilig is bevonden én wat noodzakelijk
is.
De keuze voor een uitzondering wordt ingezet indien daar aanleiding voor is. Uitzonderingen
mogen uiteraard niet tot risico’s leiden en moeten alleen gebruikt worden als er geen
andere mogelijkheid is. Indien een uitzondering wordt gemaakt zal dat geen invloed
hebben op de handhaafbaarheid omdat zowel de toezichthouder als de producent bekend
zijn met de uitzondering.
Het kabinet ziet geen reden om te pleiten tegen deze afwijkingen. Dit is in lijn met
het voorgestelde beleid om uitzonderingen mogelijk te maken.
Ten slotte vragen de leden van de D66-fractie of het kabinet het met deze leden eens
is dat 30 maanden een zeer lange transitieperiode betreft. Ziet het kabinet mogelijkheden
om de transitieperiode te verkorten?
De transitieperiode van 30 maanden is een standaard toegepaste termijn voor een transitieperiode.
Daarnaast hebben we al een bestaande geldige regelgeving voor speelgoed, namelijk
de Speelgoedrichtlijn.
Het kabinet ziet dan ook geen reden om af te wijken van de transitieperiode van 30
maanden.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M. Agema, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
H.W. Krijger, adjunct-griffier