Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Joseph over uitingen van de AFM over onrealistische verwachtingen van het nieuwe pensioenstelsel
Vragen van het lid Joseph (Nieuw Sociaal Contract) aan de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen over uitingen van de AFM over onrealistische verwachtingen van het nieuwe pensioenstelsel (ingezonden 26 januari 2024).
Antwoord van Minister Schouten (Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen) (ontvangen
20 februari 2024).
Vraag 1
Bent u bekend met het verslag «Platform Pensioentransitie» van december 2023 van De
Nederlandsche Bank (DNB) en de Autoriteit Financiele Markten (AFM)?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Kunt u bevestigen dat de AFM daarin schrijft «wij maken ons zorgen dat deelnemers
mogelijk onrealistische verwachtingen krijgen over het nieuwe pensioenstelsel»?
Antwoord 2
Ja, in het door u genoemde verslag staat onder andere: «In het licht van de pensioentransitie
hebben wij een zorg die we graag via het platform willen delen: wij maken ons zorgen
dat deelnemers mogelijk onrealistische verwachtingen krijgen over het nieuwe pensioenstelsel
wanneer zij het transitie-UPO ontvangen.»2
Vraag 3
Kunt u bevestigen dat de AFM schrijft: «Het valt op dat bedragen in het nieuwe stelsel
in goedweerscenario’s hoog uit kunnen pakken. Dit kan leiden tot onrealistisch hoge
verwachtingen, vooral voor jonge deelnemers waar een verbetering van honderden procenten
wordt getoond. De uitkomsten voor maatmensen zijn al zichtbaar in transitieplannen»?
Antwoord 3
Dat kan ik bevestigen.
Vraag 4
Deelt u de zorgen van de AFM?
Antwoord 4
Met de AFM ben ik eens dat van belang is dat deelnemers inzicht krijgen in mogelijke
toekomstige pensioenuitkomsten en dat pensioeninformatie moet bijdragen aan realistische
verwachtingen. Zoals ik in de beantwoording van de Kamervragen van het lid Joseph
op 12 januari 2024 heb aangegeven, biedt het tonen van verschillende uitkomsten van
het ouderdomspensioen met behulp van scenariobedragen, gebaseerd op het pessimistisch,
verwacht en optimistisch scenario, deelnemers een zo realistisch mogelijk beeld en
helpt het om de risico’s individueel inzichtelijk en voor deelnemers relevant te maken.
In geval van premieregelingen (zoals de regelingen onder de Wtp) vindt verhoging van
het verwachte pensioen plaats door het behalen van rendementen op het voor de pensioenuitkering
bestemde vermogen. Dat kan inderdaad leiden tot (zeer) hoge verwachte pensioenbedragen
in het optimistische scenario, met name voor jonge deelnemers. Datzelfde geldt overigens
ook voor de verwachte pensioenbedragen in de nu al bestaande premieregelingen.
In mijn brief van 6 oktober 2022 heb ik daar ook op gewezen (pagina 8 en 9).3 Daarbij heb ik ook aangegeven dat als het optimistische scenario de praktijk lijkt
te worden (dus voor een relatief lange periode achterelkaar zeer gunstige economische
ontwikkelingen), het aan sociale partners is om te bezien of gegeven het ambitieniveau
de premie moet worden bijgesteld. Er kan ook overwogen worden dat er anders belegd
moet of kan worden (bijvoorbeeld door minder risico te nemen). Datzelfde geldt ook
indien het pessimistische scenario praktijk dreigt te worden.
Bij een solidaire premieovereenkomst is voorgeschreven dat de pensioenuitvoerder de
kans berekent dat met de premie de door sociale partners beoogde pensioendoelstelling
wordt gehaald. De pensioenuitvoerder doet dit minstens elke vijf jaar, op basis van
een uniforme scenario-analyse. Pensioenfondsen informeren hun deelnemers over de uitkomsten
hiervan.
Vraag 5
Kunt u aangeven welke concrete maatregelen AFM nu gaat nemen?
Antwoord 5
De AFM voert overleg met pensioenkoepels, SZW en andere pensioenpartijen over dit
onderwerp. Het overleg loopt nog, ik kan daarom niets zeggen over de uitkomsten daarvan.
Vraag 6
Kunt u bevestigen dat de Wet toekomst pensioenen (Wtp) voorschrijft dat in het transitieplan
alle keuzes, overwegingen en berekeningen die ten grondslag liggen aan de gemaakte
afspraken in het kader van de transitie moeten worden opgenomen?
Antwoord 6
In het transitieplan legt de werkgever, dan wel de partijen die de pensioenregeling
zijn overeengekomen, de keuzes, de overwegingen en berekeningen die ten grondslag
liggen aan de wijziging van pensioenovereenkomst en de wijze waarop wordt omgegaan
met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten schriftelijk vast, alsmede de
verantwoording waarom sprake is van een evenwichtige transitie (PW, artikel 150d,
lid 1).
Vraag 7
Realiseert u zich dat als pensioenfondsen de onderliggende aannames van de berekeningen
in het kader van deelnemerscommunicatie aanpassen omdat de uitkomsten tot onrealistischere
hoge verwachtingen kunnen leiden, die aannames niet langer in lijn zijn met de uitkomsten
van de berekeningen die in de transitieplannen staan?
Antwoord 7
In de vraagstelling ligt de aanname besloten dat fondsen de berekeningen zullen aanpassen
vanwege mogelijke onrealistisch hoge scenariobedragen. Deze aanname kan ik op voorhand
niet onderschrijven. In het algemeen kan ik opmerken dat er verschil kan zijn tussen
de informatie in het transitieplan die vanwege het doel meer globaal van aard is en
de uiteindelijke individuele pensioencommunicatie, die specifiek is voor de betreffende
deelnemer.
Zoals vastgelegd in de wet en tijdens de wetsbehandeling toegelicht, begint de transitie
uit hoofde van de Wet toekomst pensioenen (Wtp) bij de arbeidsvoorwaardelijke overwegingen
en keuzes die sociale partners maken over pensioen. Die keuzes, overwegingen en onderbouwing
worden door de sociale partners opgenomen in het transitieplan.4 Voor de berekeningen van de transitie-effecten per cohort in het transitieplan5 bestaat geen voorgeschreven rekenmethodiek, maar is voorgeschreven dat een scenario-analyse
opgesteld wordt. Het transitieplan ziet op het besluit van de sociale partners over
de nieuwe regeling en is een informatiebron voor pensioenuitvoerders bij de opdrachtaanvaarding
en verschaft informatie op cohortniveau. Daarna zal de pensioenuitvoerder een eigenstandig
besluit nemen over de evenwichtigheid van de transitie en op basis daarvan deelnemers
individuele informatie verschaffen.
Om individuele pensioenbedragen voor deelnemers te berekenen die gebruikt worden bij
de transitiecommunicatie, staat in de Pensioenwet dat pensioenuitvoerders de voorgeschreven
rekenmethodiek dienen te gebruiken.6
Vraag 8
Realiseert u zich dat de transitieplannen gebruikt worden voor achterbanraadplegingen
van de vakorganisaties?
Antwoord 8
Ja, dat realiseer ik mij.
Vraag 9
Realiseert u zich dat de transitieplannen gebruikt worden voor gepensioneerdenverenigingen
om hoorrecht uit te oefenen?
Antwoord 9
Ja, dat realiseer ik mij.
Vraag 10
Kunt u aangeven in hoeverre achterbannen van vakorganisaties, ondernemingsraden, gepensioneerdenverenigingen
op basis van de reeds vastgestelde transitieplannen, waarin voor jonge deelnemers
verbeteringen van honderden procenten worden getoond, goed geïnformeerd zijn over
de voorgenomen transitie?
Antwoord 10
Voor zover mij bekend zijn de door de sociale partners opgestelde transitieplannen
vastgesteld conform het wettelijke kader.
Vraag 11
Kunnen besluiten die mede gebaseerd zijn op transitieplannen waarin voor jonge deelnemers
verbeteringen van honderden procenten worden getoond daadwerkelijk evenwichtig zijn?
Antwoord 11
Sociale partners en pensioenuitvoerders zijn verantwoordelijk voor het evenwichtig
vormgeven van de transitie. Beiden hebben daarin een eigenstandige verantwoordelijkheid.
Daarbij zullen zij hun besluit niet baseren op de uitkomsten die alleen voor één specifieke
groep gelden in een specifiek scenario (zoals het optimistische scenario), maar juist
kijken naar evenwichtigheid voor de gehele fondspopulatie en beschouwd over meerdere
scenario’s. In het transitieplan moeten de keuzes, overwegingen en berekeningen alsmede
de verantwoording waarom sprake is van een evenwichtige transitie vastgelegd worden.
Specifiek ten aanzien van de berekeningen geldt dat de transitie-effecten in kaart
moeten worden gebracht, dit betreft in ieder geval het netto profijt en de pensioenverwachtingen.
Er kan daarnaast nog gekozen worden voor aanvullende berekeningen. Met behulp van
deze instrumenten kunnen sociale partners en pensioenuitvoerders aantonen dat er sprake
is van een evenwichtige transitie.
Vraag 12
Zijn dergelijke besluiten juridisch kwetsbaar of mogelijk onrechtmatig?
Antwoord 12
Zoals ik al aangaf dragen sociale partners en pensioenuitvoerders vanuit hun eigen
verantwoordelijkheid zorg voor een evenwichtige vormgeving van de transitie. Zij maken
keuzes en nemen besluiten over de transitie. Besluiten worden daarbij dus niet gebaseerd
op de uitkomsten voor één specifieke groep, maar juist voor de gehele fondspopulatie.
Indien sociale partners en pensioenfondsbesturen het besluitvormingsproces zorgvuldig
doorlopen met inachtneming van de geldende wet- en regelgeving, zijn de onderliggende
besluiten, zoals het besluit tot wijziging van de pensioenregeling of het besluit
tot invaren, in beginsel rechtsgeldig. Dat neemt niet weg dat individuele deelnemers
van oordeel kunnen zijn dat ze door de transitie onevenredig benadeeld zijn. De individuele
casus kan ter toetsing voorgelegd worden aan de geschilleninstantie of de civiele
rechter.
Vraag 13
Zijn dergelijke besluiten wel rechtsgeldig?
Antwoord 13
Ik verwijs naar het antwoord op de vorige vraag. Als de besluitvorming zorgvuldig
en met inachtneming van de geldende wet- en regelgeving is verlopen, is een besluit
rechtsgeldig.
Vraag 14
Kunt u aangeven wie verantwoordelijk is voor de transitieplannen en wie verantwoordelijk
is voor de juistheid van de kwantitatieve inzichten in die transitieplannen?
Antwoord 14
Sociale partners dan wel de werkgever en werknemersvertegenwoordigers gaan over de
inhoud van de pensioenregeling. De eindverantwoordelijkheid voor het (laten) opstellen
van het transitieplan ligt bij de werkgever (dan wel de partijen de die pensioenregeling
zijn overeengekomen). Pensioenuitvoerders en eventuele advieskantoren kunnen betrokken
worden bij het opstellen van het transitieplan om berekeningen aan te leveren voor
de verschillende onderdelen van het transitieplan. Deze betrokkenheid leidt niet tot
een gedeelde verantwoordelijkheid. Deze blijft bij de werkgever dan wel de partijen
die de pensioenregeling zijn overeengekomen. Dat neemt niet weg dat een pensioenfonds
op basis van haar eigen verantwoordelijkheid later in het proces zelfstandig zal moeten
besluiten of zij de opdracht van sociale partners kan aanvaarden. Zij dient daarbij
rekening te houden met de verschillende belanghebbenden. Kortom, pensioenfondsen hebben
een eigen verantwoordelijkheid in het kader van evenwichtige belangenafweging.
Vraag 15
Bent u van mening dat de verplichtstelling in ons huidige pensioenstelsel niet kan
bestaan zonder draagvlak onder de werknemers, werkgevers, slapers en gepensioneerden?
Antwoord 15
De verplichte deelname in een bedrijfstakpensioenfonds is een belangrijk instrument
in het Nederlandse pensioenstelsel om ervoor te zorgen dat veel werknemers pensioen
kunnen opbouwen of hebben opgebouwd. Een verplichtstelling kan alleen worden afgegeven
wanneer een belangrijke meerderheid van het georganiseerde bedrijfsleven, werkgevers-
en werknemersorganisaties, hierom verzoekt. Vervolgens wordt periodiek beoordeeld
of dit georganiseerde bedrijfsleven nog over de belangrijke meerderheid beschikt.
Vraag 16
Ziet u ook dat het kwijtraken van dit draagvlak het grootste risico is voor het voortbestaan
van de verplichtstelling in ons huidige pensioenstelsel?
Antwoord 16
Ik verwijs naar het antwoord op de vorige vraag. Er wordt periodiek beoordeeld of
het georganiseerde bedrijfsleven nog over de belangrijke meerderheid beschikt om de
verplichte deelname in een bedrijfstakpensioenfonds te kunnen continueren.
Vraag 17
Bent u van mening dat het doen van loze beloften de beste manier is om dit draagvlak
kwijt te raken?
Antwoord 17
In het oude pensioenstelsel kon wat veel deelnemers zagen als een belofte van koopkrachtvaste
uitkeringen, in de laatste decennia vaak niet worden waargemaakt. Dit was een belangrijke
reden voor invoering van de Wtp. Daar is de premie de arbeidsvoorwaardelijke toezegging.
De scenariobedragen zijn juist bedoeld om deelnemers ervan bewust te maken dat de
toekomstige pensioenuitkering kan meevallen (in het goedweerscenario, optimistische
scenario) of kan tegenvallen (in het slechtweerscenario). De toekomstige pensioenuitkering
kan daarom niet gezien worden als belofte.
Vraag 18
Kunt u de vragen één voor één beantwoorden binnen twee weken?
Antwoord 18
Ik heb de vragen beantwoord binnen de reguliere termijn.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.J. Schouten, minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.