Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over de Stand van zaken versterking huisartsenzorg (Kamerstukken 33578/31765, nr. 112)
2024D06322 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
In de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport bestond bij enkele fracties
behoefte een aantal vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Minister voor Medische
Zorg (MZ) over de stand van zaken van de huisartsenzorg.1
De fungerend-voorzitter van de commissie,
Agema
De adjunct-griffier van de commissie,
Heller
Inhoudsopgave
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de GL-PvdA-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
II. Reactie van de Minister
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben de brief van de Minister met aandacht gelezen en
hebben naar aanleiding daarvan nog de volgende vragen.
De Minister refereert naar de vier kernwaarden van goede huisartsenzorg: persoonsgericht,
medisch-generalistisch, continu en gezamenlijk. Zeker drie van die kernwaarden hebben
een behoorlijke relatie met «client centered of shared descision making» (SDM). De
beroepsgroep zelf spreekt over dit onderwerp ook in toenemende mate als een zorgbenadering
die zogenaamde passende zorg stimuleert en mogelijk ook invloed heeft op zorgkosten
en toegankelijkheid van zorg. Een veelgehoorde klacht is dat juist die gespreksinterventies
geen onderdeel zijn van de bekostigingssystematiek. De leden van de de PVV-fractie
vragen de Minister te reflecteren op de ontwikkeling van SDM in relatie tot passende
zorg en de mogelijke hiaten in financiering van huisartsenzorg.
De leden van de PVV-fractie lezen in de brief van de Minister dat in het kader van
Meer Tijd Voor de Patiënt (MTVP) naast het verhogen van het aantal opleidingsplaatsen
voor huisartsen (HAIO) ook de inzet van de Physician Assistant (PA) en Verpleegkundig
Specialisten (MANP) wordt gestimuleerd. De leden van de PVV vragen de Minister of
opleidingsinstituten (hogescholen) volgens de huidige regelgeving financiering opleidingsplaatsen
MANP, wel in staat zijn om meer op te leiden of zelfs op mogen opleiden. De leden
vragen haar op bovenstaande te reflecteren om daarmee de zorgen van deze leden weg
te nemen.
De leden van de PVV-fractie nemen kennis van de aandacht die de Minister heeft voor
de onwenselijke ontwikkeling van de private equity partijen die in toenemende mate
de zorg domineren. Genoemde leden vragen de Minister welke huidige wet(ten) verhinderen
dat deze ontwikkeling stopgezet kan worden.
De Minister geeft aan dat diverse partijen afgesproken hebben dat zorgverzekeraars
de nieuwe tarieven (vervangingstarieven avond-nacht en feestdagen) alleen vergoeden
als de diensten evenredig verdeeld zijn. De leden van de PVV-fractie vragen de Minister
welke acceptabele grens voor «evenredige» verdeling wordt gehanteerd, met andere woorden
wat het toetsingskader van dit voorstel is.
De Minister geeft aan dat het zogenaamde «vrij roosteren» al op kleinere schaal wordt
toegepast. De uitwerking daarvan is voor nu overwegend positief. De leden van de PVV-fractie
zouden graag van de Minister willen weten welke aspecten als positief worden bevonden
en daarnaast welke uitdagingen er nog zijn om iedereen positief te laten zijn.
De Minister wil het werken met een vaste patiëntenpopulatie bevorderen, onder andere
door het breder beschikbaar maken van het praktijkhouderschap. Op welke manier denkt
de Minister dit te bereiken? Vanuit het werkveld en recent nog tijdens het «politieke
café» over regeldruk voor de huisartsen, horen de leden van de PVV-fractie dat vooral
de regeldruk en de administratieve lasten ervoor zorgen dat men niet kiest voor een
praktijkhouderschap. Is de Minister bereid om de regeldruk voor de huisartsen aan
te pakken? Zo ja, op welke wijze?
Tot slot zijn de leden van de PVV-fractie benieuwd naar de zienswijze van de Minister
met betrekking tot de huisvestingsproblematiek. Welke rol ziet de Minister weggelegd
voor de lokale overheden om ervoor te zorgen dat de huisvestingsproblematiek sterk
verbeterd wordt?
Vragen en opmerkingen van de leden van de GL-PvdA-fractie
De leden van de GL-PvdA-fractie vinden dat de huisarts een cruciale rol speelt in
ons zorgstelsel. Toegang tot de huisarts is daarom essentieel. Heeft de Minister in
beeld hoeveel mensen op dit moment geen vaste huisarts hebben, rekeninghoudend met
het feit dat er soms ook nog patiënten noodgedwongen ingeschreven staan bij hun oude
huisarts omdat ze nog geen nieuwe huisarts kunnen vinden? Zo nee, ziet de Minister
de kans om dit per regio in beeld te brengen?
De leden van de GL-PvdA-fractie hebben al vaker aandacht gevraagd voor de huisvestingsproblematiek
van huisartsen, en hebben daarom met interesse de handreiking gelezen. Zij zijn benieuwd
of de Minister gelooft dat deze handreiking voldoende oplossingen biedt voor de zeer
serieuze problematiek. Genoemde leden lezen terug dat gemeenten afspraken kunnen maken,
huisvesting voor zorg als beleidsdoel kunnen opnemen en samenwerking kunnen bevorderen.
Zijn er ook manieren om voorrang voor huisartsenpraktijken en andere zorginstellingen
te bewerkstelligen ten opzichte van bijvoorbeeld commerciële organisaties? Betekent
deze handreiking dat gemeenten meer gebruik zullen maken van de bestemming maatschappelijk/maatschappelijk-zorg/zorg
om de toegang tot huisvesting voor huisartsen te verbeteren?
De leden van de GL-PvdA-fractie zijn blij dat er stappen zijn genomen om de belasting
van avond-, nacht- en weekend(ANW)-diensten beter te verdelen. Ze onderschrijven de
twee genoemde doelen van de Minister, namelijk een betere verdeling van de dienstendruk
onder alle huisartsen en gelijke beloning voor gelijk werk. Ze zijn dan ook benieuwd
of uit de effectmeting blijkt dat het beoogde effect wordt bereikt, en steunen de
Minister in haar inspanningen. Deze leden denken graag verder na over wat ze kunnen
doen om de werkvoorwaarden van huisartsen te verbeteren. Zo begrepen zij onlangs dat
er veel administratieve lasten komen kijken bij het voorschrijven van nieuwe, dure
medicijnen voor de huisarts om te organiseren dat het medicijn daadwerkelijk vergoed
wordt. Kent de Minister dit probleem en kan de Minister meedenken over een oplossing
hiervoor? Welke manieren zijn er om de administratieve lasten zo beperkt mogelijk
te houden?
De leden van de GL-PvdA-fractie maken zich ook grote zorgen over de inmenging van
private equity in de huisartsenzorg. Volgens deze leden bedreigt hun inmenging de
kwaliteit en toegankelijkheid van zorg. Ze zijn blij dat de Minister uitvoering geeft
aan de motie-Bushoff, die vraagt om een wettelijke bevoegdheid voor de Nederlandse
Zorgautoriteit (NZa) om overnames te verbieden gedurende de periode dat de Inspectie
Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) of de NZa onderzoek doet naar een specifieke partij.
Ze kijken uit naar de verkenning en hopen daarin terug te lezen welke aanpassingen
van wetgeving nodig zouden zijn om zo’n verbod te bewerkstelligen. Genoemde leden
lezen dat de NZa recent geen goedkeuring heeft gegeven voor de overname van twee huisartsenpraktijken
door Co-Med. Zij vinden het goed dat d NZa hier een rol pakt, maar lazen ook in Medisch
Contact dat Co-Med zich niets aantrekt van dit besluit van de NZa.2 Hoe staat heet nu met deze zaak? Is de overname doorgegaan of niet? Wat kan de NZa
doen als een praktijk zich daadwerkelijk niks aantrekt van een besluit van de NZa?
Afsluitend steunen de leden van de GL-PvdA-fractie het stimuleren van het werken met
een vaste patiëntenpopulatie en geloven zij dat dit ook kan bijdragen aan het tegengaan
van de opmars van private equity in de zorg. In het verslag van het schriftelijk overleg
over samenwerking en mededinging in de zorg hebben genoemde leden gevraagd naar het
idee van «patiënthouderschap», waarbij een praktijk alleen mag functioneren als er
dokters zijn die verantwoording dragen voor de patiënten. Daarover gaf de Minister
toen aan dat hij voor het einde van het vorige kalenderjaar met beleidsopties zou
komen, waar dit idee in zou worden meegenomen. Deze leden zijn blij dat er inmiddels
aangrijpingspunten voor beleidsopties zijn, maar hadden gehoopt dat, zoals toegezegd
door de Minister, ook de beleidsopties er al zouden liggen. Uit de genoemde aangrijpingspunten
wordt voor deze leden niet duidelijk of het patiënthouderschap als beleidsoptie zal
worden uitgewerkt. Zij vragen de Minister daarom nogmaals nadrukkelijk om deze beleidsoptie
uit te werken. Ook willen zij graag dat deze beleidsopties, zoals eerder toegezegd,
worden gedeeld met de Kamer. Genoemde leden zijn benieuwd wanneer ze de beleidsopties
wel kunnen verwachten.
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister met
daarin de stand van zaken van de versterking van de huisartsenzorg. Deze leden vinden
het belangrijk om regelmatig te worden geïnformeerd hierover en hebben hierbij nog
enkele vragen.
De leden van de VVD-fractie lezen dat het aantrekkelijk moet worden gemaakt voor huisartsen
om zich te binden aan een vaste patiëntenpopulatie. In hoeverre is praktijkhouderschap
daarbij noodzakelijk? Is bekend hoeveel mensen in Nederland de ervaring hebben geen
vaste huisarts te hebben? En hoe groot wordt het probleem geacht om wel een vaste
praktijk maar niet altijd dezelfde huisarts te hebben, wetende dat deeltijdwerken
ook onder huisartsen gemeengoed is?
Is juist het vergroten van het aantal ketens niet een passende oplossing voor het
feit dat huisartsen echt niet meer 24/7 beschikbaar willen zijn? De leden van de VVD-fractie
vinden een algeheel verbod op ketens of winstuitkering, net als de Minister, niet
wenselijk. Zij hebben meerdere goede voorbeelden gezien van ketens die huisartsen
kunnen ontlasten en de arts-patiëntrelatie juist kunnen verstevigen. In hoeverre heeft
de Minister de succesverhalen van ketens meegenomen in de onderzoeken naar de problematiek
en hoe hiervan geleerd kan worden?
De leden van de VVD-fractie vinden het goed dat de opschaling van MTVP voorspoedig
verloopt en zij blijven graag geïnformeerd. Genoemde leden zouden graag zien dat in
een volgende brief een duidelijk tijdpad gegeven wordt over het proces rondom het
structureel bekostigen van MTVP.
De leden van de VVD-fractie onderschrijven het belang van het in dialoog gaan met
de huisartsen over de toekomst van het vak waar de Minister in de brief over het Capaciteitsplan3 naar verwijst. Digitale triage is een effectieve mogelijkheid om de druk op de huisartsenzorg
te verminderen, zo blijkt uit proeven bij enkele ketens. Bij hoeveel huisartspraktijken
behoort digitale triage al tot de mogelijkheden? Wat kan de Minister doen om het opschalen
van hybridezorg in de huisartsenpraktijken minder vrijblijvend te maken en te versnellen;
in het bijzonder het opschalen van digitale (multidisciplinaire) triage? Daarnaast
vragen deze leden haar of er inzicht is in hoeverre er nu gebruik wordt gemaakt van
«meekijkconsulten» in de eerste lijn, waarbij eerstelijns- en tweedelijnsexpertise
samenkomen.
De leden van de VVD-fractie hebben tevens kennisgenomen van de handreiking omtrent
de huisvesting van huisartsen en gezondheidscentra. In hoeverre denkt de Minister
dat een landelijke handreiking een effectief instrument is om regionale huisvestingsproblematiek
aan te pakken? Genoemde leden zien de problemen en begrijpen de zorgen van mensen
over of ze nog wel bij een huisarts in de buurt terecht kunnen. Zij vinden het goed
te zien dat in de handreiking stevig wordt ingezet op samenwerking, maar vinden het
tegelijkertijd niet erg concreet en vooral erg vrijblijvend. Vooral wanneer wordt
gesproken over acties die een partij «kan nemen». Kan de Minister nader toelichten
welke punten uit deze handreiking daadwerkelijk op korte termijn tot resultaat leiden?
En hoe wordt ervoor gezorgd dat betrokken organisaties de voorgestelde actiepunten
gaan uitvoeren? In hoeverre wordt de lokale politiek meegenomen in de keuzes die in
gemeentes moeten worden gemaakt om dit effectief te maken? En wanneer wordt deze handreiking
geëvalueerd?
De eerste signalen op de nieuwe organisatie van de avond-, nacht- en weekendzorg zijn
overwegend positief, zo lezen de leden van de VVD-fractie. Welke knelpunten worden
nog genoemd? Welke acties worden ondernomen om deze knelpunten weg te nemen? En in
hoeverre wordt extra administratieve last gecreëerd door de (terechte) voorwaarden
van evenredige verdeling van diensten?
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de visie op de
eerstelijnszorg in 2030. Zij hopen dat door deze visie en de daaruit voortvloeiende
strategie de eerstelijnszorg in 2030 passende zorg betreft, waarbij beschikbare capaciteit
en middelen op de beste en meest doelmatige manier worden ingezet. In het visiedocument
wordt als een van de voorwaarden hiervoor aangegeven dat «de Rijksoverheid – in samenspraak met zorgverzekeraars en gemeenten – passende kaders
biedt waarbinnen de beweging kan plaatsvinden, zowel landelijk, regionaal als lokaal.
Dit betekent in elk geval dat; er blijvend aandacht is voor het behoud en aantrekken
van zorgprofessionals en professionals in het sociaal domein, het stimuleren van praktijkhouderschap,
het terugdringen van administratieve lasten, de regeldruk en verantwoordingseisen
en het wegnemen van belemmeringen om samen te werken, in de regio en wijk én met aanpalende
sectoren.» Erkent de Minister deze rol van de Rijksoverheid? Welk passend kader heeft de Minister
in gedachten? En hoe wordt hier concreet uitvoering aan gegeven?
De leden van de NSC-fractie lezen dat in het visiedocument wordt aangegeven dat door
het ontbreken van bestaanszekerheid, een gezonde leefomgeving en goede gezondheidsvaardigheden,
er veel gezondheidsproblemen ontstaan met als gevolg meer druk op de eerste lijn.
Er wordt volgens de leden van de NSC-fractie terecht aangegeven dat er nog veel te
winnen is door het perspectief van gezondheid te versterken in de keuzen die we als
samenleving maken (health in all policies). Daarom vragen de organisaties en partners
die de visie hebben geschreven van de Rijksoverheid «een gedifferentieerde aanpak, met gerichte inzet om te komen tot minder gezondheidsproblemen.
En daarmee inzet op het verminderen van bestaansonzekerheid door de oorzaken ervan
aan te pakken, ongezonde keuzes te ontmoedigen, en in te zetten op het verminderen
van gezondheidsverschillen.» Voelt de Minister nog meer dan voorheen de urgentie om in te zetten op «health in
all policies»? Graag vernemen deze leden welke acties de Minister nu al onderneemt
ten aanzien van «health in all policies».
Net als vele anderen, zien en horen de leden van de NSC-fractie dat de eerstelijnszorg
onder grote druk staat. Is de Minister bereid om in het licht van deze eerstelijnsvisie
opnieuw na te gaan wat nu gedaan kan worden om sociaaleconomische gezondheidsverschillen
te verminderen? Op welke punten is de Minister bereid om nog meer haast te maken?
De leden van de NSC-fractie lezen dat de Minister verwijst naar een handreiking huisvesting
huisartsen en gezondheidscentra. Zij lezen dat veel huisartsen en gezondheidscentra
problemen hebben met het vinden van geschikte huisvesting. Welke opties ziet de Minister,
in overleg met de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, om gemeenten
meer verantwoordelijkheid te geven bij het huisvesten van huisartsen of gezondheidscentra?
De gemeenten zijn wel verplicht om een woonzorgvisie op te stellen. Welke verplichtende
mogelijkheid ziet de Minister om gemeenten bij hun woonzorgvisie de huisvesting van
huisartsen en gezondheidscentra mee te nemen? Daarnaast vragen genoemde leden de Minister
welke actie zij onderneemt voor integrale gezondheidscentra in de wijk, waarbij huisartsenzorg,
(wijk)verpleegkundigen, ambulante ggz, consultatiebureau, buurtteam en andere disciplines
onder één dak samenwerken.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de stand van zaken
van de versterking van de huisartsenzorg. Zij hebben daarbij nog enkele vragen.
De leden van de D66-fractie stellen vast dat mensen steeds langer moeten wachten voordat
ze voor een afspraak terecht kunnen bij de huisarts. Tevens ervaren huisartsen een
toename in werkdruk, terwijl er meer huisartsen zijn dan ooit. Samenwerken is hierbij
volgens de leden van de D66-fractie van groot belang. Zo kan er een gedeelte van de
werkdruk weggenomen worden door deze zorg te delen met andere eerstelijnszorgverleners
zoals apothekers, (wijk)verpleegkundigen en fysiotherapeuten. Is de Minister het met
de leden van de D66-fractie eens dat, zoals omschreven in de consultatieversie visie
eerstelijnszorg 2030, doorverwijzingen op een andere manier georganiseerd kunnen worden?
Welke voordelen ziet de Minister in het verbreden van de poortwachtersfunctie, zo
vragen deze leden. Welke stappen moeten er genomen worden om de poortwachtersfunctie
te verbreden naar andere eerstelijnszorgaanbieders? Kan de Minister aangeven of, en
zo ja hoe, zij voornemens is om dit proces te starten?
Tevens lezen de leden van de D66-fractie dat de Minister voornemens is om het praktijkhouderschap
aantrekkelijker te maken. Daarom vragen de leden van de D66-fractie welke rol de Minister
ziet voor het in loondienst treden van huisartsen. Kan de Minister voordelen schetsen
van het in loondienst treden, niet alleen voor een meer vaste patiëntenpopulatie,
maar ook voor het creëren van meer werkplezier en het verlagen van werkdruk onder
huisartsen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie hebben brieven van de Minister ontvangen met informatie
over de huidige stand van de huisartsenzorg en hebben nog enkele vragen aan de Minister.
In de brieven staat dat het aantal opleidingsplekken voor huisartsen is verhoogd.
Genoemde leden willen graag weten of deze opleidingsplekken worden aangeboden in lokale
praktijken.
Daarnaast lezen deze leden dat regionale huisartsenorganisaties terughoudend zijn
bij het samenwerken met nieuwe ketens. De Minister noemt hiervoor verschillende redenen,
zoals gebrekkige communicatie en onzeker financieel beleid. Genoemde leden willen
weten hoe de Minister aankijkt tegen de gedachte dat regionale huisartsenorganisaties
zich lange tijd verwaarloosd hebben gevoeld door de landelijke overheid, zowel wat
betreft steun, begrip en waardering. Ze willen ook weten of de Minister weet hoeveel
mensen in Nederland, met name in de regionale gebieden, geen vaste huisarts hebben.
Verder vinden de leden van de BBB-fractie dat als we jonge huisartsen willen stimuleren
om binnen tien jaar praktijkhouder te worden, het belangrijk is dat de overheid standvastig
en langetermijnbeleid biedt. De leden vragen hoe de Minister dit wil realiseren, naast
de onderwerpen die al besproken zijn in de brief.
Tot slot geeft de Minister vier categorieën van mogelijke maatregelen aan. De eerste
categorie gaat over het informeren en begeleiden van jonge huisartsen. De tweede categorie
richt zich deels op het belonen van het werken met een vaste groep patiënten en deels
op het minder aantrekkelijk maken van werken als oproeparts of met tijdelijke vervanging.
De derde categorie benadrukt het belang van praktijkeigenaarschap, waarbij huisartsen
kunnen werken met een vaste groep patiënten. De laatste categorie gaat over de rollen
en verantwoordelijkheden van verschillende partijen in een regio om ervoor te zorgen
dat huisartsenzorg toegankelijk blijft. Hoewel de Minister de beleidsopties nog moet
onderzoeken, vragen de leden van de BBB-fractie of de Minister alvast kan uitleggen
welke beleidsopties bij elke categorie kunnen horen, zodat deze leden hier een beeld
bij hebben.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie maken graag van de gelegenheid gebruik om enkele aanvullende
en verduidelijkende vragen te stellen naar aanleiding van de brief van de Minister
over het versterken van de eerstelijnszorg, specifiek gezien de huisartsenzorg. Genoemde
leden vinden het belangrijk dat de eerstelijnszorg beschikbaar en bereikbaar blijft,
met name in de regio. Huisartsen kennen hun patiënten en hebben daar een band mee.
Zij zijn de poortwachters van de zorg.
De Minister stelt dat de kernwaarde «continu» de laatste jaren steeds meer onder druk
staat. Dit onderschrijven de leden van de CDA-fractie. Zij hebben hier in eerdere
debatten en met schriftelijke vragen aandacht voor gevraagd. Denk bijvoorbeeld aan
mensen die verhuizen en zich niet bij een nieuwe huisarts kunnen inschrijven bijvoorbeeld,
waardoor ze negentig kilometer verder bij hun oude huisarts moeten blijven (zie onder
andere de schriftelijke vragen van Joba van den Berg aan de Minister, d.d. 30 januari
2023). Ook wordt er bij de bouw van nieuwe woonwijken onvoldoende rekening gehouden
met een «plek» voor eerstelijnsvoorzieningen, zoals de huisarts, tandarts en fysiotherapeut.
De Minister zet met het veld in op het versterken van de kernwaarden van de huisartsenzorg,
in het bijzonder de continuïteit. Nu de handreiking klaar is, vragen deze leden haar
welke concrete acties de Minister verder onderneemt. Laat zij het nu verder over aan
het veld? Kan de Minister schetsen hoe de acties, die genoemd worden in deze brief,
zich verhouden tot het probleem van de arbeidskrapte in de zorg?
Op het moment dat de brief naar de Kamer is verzonden (d.d. 19 december 2023) is 75
procent van de huisartsenpraktijken ingestroomd in «meer tijd voor de patiënt». Vanaf
het eerste kwartaal van 2024 kunnen alle huisartsenpraktijken die dat willen van MTVP
gebruik maken. Hoeveel huisartsenpraktijken zijn er half februari in totaal ingestroomd?
Wat zijn de redenen dat bepaalde huisartsenpraktijken nog niet instromen?
De Minister heeft samen met het werkveld een handreiking ontwikkeld voor huisvesting
en gezondheidscentra. Wordt deze handreiking breed verspreid onder alle deelnemende
partijen?
De Minister stelt verder in haar brief dat huisartsen, regionale huisartsenorganisaties,
zorgverzekeraars en gemeenten allemaal een stap naar voren moeten zetten om de huisvestingsproblematiek
op te lossen. Hoe wordt gemonitord of de verschillende partijen die stap naar voren
zetten om de huisvestingsproblemen op te lossen? Wordt onderzocht of bijgehouden waarom
ze die stap niet zetten?
De Patiëntenfederatie stelt, wat de leden van de CDA-fractie betreft terecht, dat
het perspectief van de patiënt in de brief van de Minister ontbreekt. Heeft de Minister
gegevens over hoeveel mensen onvoldoende toegang hebben tot huisartsenzorg en in welke
regio’s?
Heeft de Minister in beeld hoeveel mensen in Nederland geen vaste huisarts hebben
en of dat aantal groeit – inclusief patiënten die een nieuwe huisarts zoeken maar
noodgedwongen nog ingeschreven staan bij hun oude huisarts? Zo nee, welke mogelijkheden
ziet de Minister om dat op korte termijn en per regio in beeld te brengen? Kan de
Minister een overzicht per regio geven van de activiteiten die bijdragen aan het verbeteren
van de toegang tot huisartsenzorg?
Houdt de handreiking voldoende rekening met de beschikbaarheid van huisartsenzorg
in plattelands regio’s, zo willen de leden van de CDA-fractie van de Minister weten.
Hoe wil de Minister het vestigingsklimaat van huisartsen in de krimpende regio’s meer
of beter ondersteunen?
Veel plattelandsgemeenten kenmerken zich door een oudere populatie. Deze groep bezoekt
vaker de huisarts. Deelt de Minister dat de beschikbaarheid van de huisarts, maar
ook die van de fysiotherapie en tandarts juist voor deze doelgroep zeer belangrijk
is? Zo ja, wat kan de Minister doen om artsen meer te «verleiden» zich juist in plattelandsgemeenten
te vestigen?
De Minister stelt zorgen te hebben over hoe sommige ketens in de huisartsenzorg zich
verhouden tot de kernwaarden en kerntaken van de huisartsenzorg. De leden van de CDA-fractie
denken dat er wel wat meer aan de hand is. Financiële resultaten lijken belangrijker
te zijn dan het bieden van goede huisartsenzorg.
De Minister brengt in haar Kamerbrief naar voren dat de Nederlandse Zorgautoriteit
(in november 2023) geen goedkeuring heeft gegeven voor de overname van twee huisartsenpraktijken
in Bergen op Zoom door de huisartsenketen Co-Med. Bij de beoordeling van de aanvragen
tot overname is de NZa er niet van overtuigd dat Co-Med kan garanderen dat er na 1 januari
2024 voldoende huisartsenzorg beschikbaar is voor de patiënten van beide praktijken.
Bij deze afwijzing speelde mee dat twee eerdere overnameplannen niet goed zijn verlopen.
Vervolgens stelt de Minister dat er nog relatief weinig bekend is over deze nieuwe
organisatievormen. En dat termen als private equity, commerciële huisartsenzorg en
(bedrijfs)ketens door elkaar worden gebruikt en dat hiervoor geen duidelijke definities
bestaan. De leden van de CDA-fractie willen hiertegenover stellen dat er voldoende
bekend was qua organisatievorm om de NZa in november geen goedkeuring te laten verlenen
bij een aanvraag tot overname. Is dit Minister het hiermee eens?
Binnen de huisartsenzorg doen de IGJ en de NZa onderzoek naar bedrijfsketens in de
huisartsenzorg en de mogelijke risicofactoren voor kwaliteit en toegankelijkheid van
zorg. Kan de Minister wat uitgebreider toelichten wat voor soort onderzoek dit is?
De NZa heeft in november bij de overname van Co-Med vanwege de toegankelijkheid van
zorg voor patiënten de aanvraag toch niet goedgekeurd? Wil de Minister de mogelijkheden
van de NZa in dit kader uitbreiden?
Waarom stelt de Minister vervolgens dat een algeheel verbod op ketens of winstuitkering
juridisch niet uitvoerbaar is? Bepaalde zorgvormen zijn toch uitgezonderd van winstuitkering,
zoals ziekenhuizen? Dat is toch juridisch uitvoerbaar? Vervolgens stelt de Minister
dat het ook niet wenselijk is om winstuitkeringen in te gaan voeren, omdat daarmee
ook goede aanbieders van huisartsenzorg zullen worden getroffen. Wat bedoelt de Minister
hier precies mee? Dit gaat toch voorbij aan de principiële vraag of je commerciële
huisartsenzorg wil toestaan in de zorg wanneer de betaalbaarheid van de zorg steeds
meer onder druk komt te staan, ook voor komende generaties. Kan de Minister hierop
reflecteren?
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de brief over de stand van zaken
van de versterking van de huisartsenzorg. Zij hebben hier nog enkele vragen en opmerkingen
over.
De leden van de SP-fractie vragen de Minister hoeveel huisartsen inmiddels gebruik
maken van MTVP. In hoeverre stelt dit huisartsen nu in staat om daadwerkelijk met
lange consulten te werken?
De leden van de SP-fractie vragen de Minister waarom de aangenomen motie-Marijnissen/Bikker4 over zorgen dat binnen de huisartsenzorg eigenaarschap van private equitypartijen
tot het verleden gaat behoren, niet gewoon uitvoert. Zij wijzen erop dat huisartsenpraktijken
kapot wordt gemaakt door deze sprinkhaankapitalisten en dat de Kamer zich hier reeds
tegen heeft uitgesproken.
Daarnaast vragen de leden van de SP-fractie hoe de Minister de motie-Dijk5 over ervoor zorgen dat binnen de gehele zorg eigenaarschap van private-equitypartijen
tot het verleden gaat behoren, gaat uitvoeren.
De leden van de SP-fractie vragen de Minister waarom een verbod op goodwill nu niet
mogelijk zou zijn, terwijl dit verbod tussen 1987 en 2006 wel mogelijk was. Zij wijzen
erop dat het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) al in 1953 in werking
trad, dus lang voordat het verbod op goodwill werd ingevoerd.
De leden van de SP-fractie vragen de Minister daarnaast of er, als het daadwerkelijk
onmogelijk zou zijn om een verbod op goodwill in te voeren, geen andere mogelijkheden
zouden zijn om het vragen en betalen van goodwill minder aantrekkelijk te maken.
De leden van de SP-fractie vragen de Minister tot slot in hoeverre de huisartsenzorg
voldoende versterkt kan worden, op het moment dat het kabinet tegelijkertijd de werkdruk
van huisartsen blijft verhogen, door onder andere het beleid om ouderen nog minder
snel toegang te geven tot het verpleeghuis.
II. Reactie van de Minister
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M. Agema, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
M. Heller, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.