Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden over de Lerarenstrategie december 2023 (Kamerstuk 27923-460)
27 923 Werken in het onderwijs
Nr. 463
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 16 februari 2024
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen voorgelegd
aan de Ministers voor Primair en Voortgezet Onderwijs en van Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap over de brief van 15 december 2023 inzake de Lerarenstrategie december
2023 (Kamerstuk 27 923, nr. 460).
De Ministers hebben deze vragen beantwoord bij brief van 16 februari 2024. Vragen
en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De fungerend voorzitter van de commissie, Michon-Derkzen
Adjunct-griffier van de commissie, Huls
1
In hoeverre is het «omgaan met de tekorten, door te kijken naar de mogelijkheden op
het gebied van bevoegdheden en onderwijstijd» een maatregel, die een wetswijziging
vereist alvorens u hiertoe kunt overgaan? Welke consequenties voor de inzet van «goede
leraren en schoolleiders», die u de basis noemt voor de kwaliteit, continuïteit en
kansengelijkheid van het onderwijs, zijn hiermee verenigbaar?
Antwoord
Het is belangrijk te benadrukken dat maatregelen op het gebied van bevoegdheden en
onderwijstijd niet lichtzinnig te nemen zijn. Ze vereisen ook vaak aanpassingen in
wet- en regelgeving. De aanzetten op het gebied van bevoegdheden en onderwijstijd
die de Onderwijsraad doet in de verkenning «Schaarste Schuurt» worden met het onderwijsveld
besproken en verder uitgewerkt. Daarnaast wordt in goede samenwerking met de sociale
partners in het voortgezet onderwijs (vo) door middel van onderzoek en de pilot onderwijstijd
geïnventariseerd hoe zij de bestaande ruimte benutten en of scholen daarnaast alsnog
tegen de wettelijke kaders aanlopen. In de volgende Kamerbrief over de lerarenstrategie
van de zomer wordt de Kamer geïnformeerd over de stand van zaken van het uitwerkingstraject.
2
Welke consequenties voor de ranking van Nederland in de PISA -onderzoeken zijn te
verwachten, nu naar uw verwachting de schaarste de komende tien jaar vergelijkbaar
blijft? Betekent de gedachte dat het daarom van belang is «te leren omgaan met de
situatie» dat we eventueel ook moeten leren leven met een onderste plaats van Nederland
in de PISA-rankings, zelfs onder Griekenland?
Antwoord
Alle leerlingen in Nederland verdienen het beste onderwijs en een goede voorbereiding
op hun toekomst. Elke leerling die van school komt moet goed kunnen lezen, schrijven,
rekenen en weten hoe we met elkaar omgaan in Nederland. Het is daarvoor essentieel
dat er genoeg leraren, schoolleiders en onderwijsondersteuners zijn die hun vak goed
kunnen uitoefenen. Dat is niet makkelijk door het grote personeelstekort. Het is van
groot belang dat alles op alles gezet wordt zetten om het tekort aan te pakken.
Zoals de onderzoekers van PISA opmerken is het overigens aannemelijk dat er niet één
factor aan te wijzen is voor de dalende trend die te zien is sinds de PISA-meting
in 2018. Hiervoor zijn meerdere verklaringen aan te wijzen, onder andere maatschappelijke
trends zoals het toegenomen gebruik van mobiele telefoons en minder lezen in de vrije
tijd, de invloed van de pandemie, maar ook een verouderd en onduidelijk curriculum
en het tekort aan leraren en schoolleiders.
Er is daarom al een langjarige en gerichte aanpak voor deze onderwerpen. Daarom is
het Masterplan basisvaardigheden1 van start gegaan en heeft OCW samen met alle onderwijsorganisaties het Onderwijsakkoord
en het bijbehorende werkplan «Samen voor het beste onderwijs» gesloten.
3
Kunt u aangeven of er gemeenschappelijke kenmerken zijn, op bijvoorbeeld sociaaleconomisch
gebied of geografische ligging, tussen scholen zonder tekorten?
Antwoord
Er zijn geen regio’s in Nederland zonder lerarentekort in het primair onderwijs (po).
Wel is er in de grote steden duidelijk een gemiddeld hoger tekort dan in de rest van
Nederland. Maar ook binnen regio’s is het tekort scheef verdeeld. Binnen de G5 (Amsterdam,
Rotterdam, Den Haag, Utrecht en Almere) heeft 14% van de scholen geen tekort. Buiten
de G5 is dat 49%. Deze verschillen lijken zich te versterken. Het verschil tussen
het gemiddelde tekort in de G5 en dat in de rest van Nederland is groter geworden
vergeleken met vorig jaar. Binnen de regio’s is zowel het percentage scholen zonder
tekort als het percentage scholen met een bijzonder hoog tekort gestegen.
Het is belangrijk (nog) meer inzicht te krijgen in de tekorten. De afgelopen jaren
heeft OCW hier al veel onderzoek naar gedaan en dit zullen we de komende jaren ook
blijven doen. Zo hebben we dit jaar voor het eerst een landelijke uitvraag naar de
tekorten gedaan in het vo en werken we aan een uitvraag in het middelbaar beroepsonderwijs
(mbo). Daarnaast hebben we bijvoorbeeld meer zicht op de instroom, het behoud en de
uitstroom van leraren, door onderzoeken naar de arbeidsvoorwaarden en de jaarlijkse
trendrapportage.2
3
4 Deze inzichten helpen ons in de aanpak van de tekorten.
4
Kunt u aangeven of er gemeenschappelijke kenmerken zijn, op bijvoorbeeld sociaaleconomisch
gebied of geografische ligging, tussen scholen met tekorten van meer dan 30%?
Antwoord
Analyses op de tekorten wijzen uit dat de geografische ligging het belangrijkste element
is dat samenhangt met de kans op een groot tekort, maar niet allesbepalend is. De
tekorten zijn ongelijk verdeeld maar komen wel overal voor. Zo heeft binnen de G5
19% van de scholen een tekort van meer dan 30%, maar dit geldt ook voor 4% van de
scholen buiten de G5. In beide gebieden komen ook scholen zonder een tekort voor.
Schoolweging, ofwel het aandeel kinderen met een grotere kans op een onderwijsachterstand,
heeft na de geografische ligging de meeste samenhang met de tekorten. Het tekort onder
reguliere basisscholen met een (zeer) hoge schoolweging is bijvoorbeeld gemiddeld
ongeveer twee keer zo groot als het tekort onder reguliere basisscholen met een lage
of gemiddelde schoolweging.
5
Kunt u aangeven hoe hoog de tekorten in het speciaal basisonderwijs en het (voortgezet)
speciaal onderwijs precies zijn?
Antwoord
In het speciaal basisonderwijs (sbo) is er een (geschat) tekort van 548 fte, waarvan
167 fte openstaande vacatures en 381 fte verborgen tekort (oftewel vervuld op een
manier die men liever niet zou willen). Dit is 12.1% van de totaal (geschatte) werkgelegenheid
binnen dit onderwijstype. In het (voortgezet) speciaal onderwijs ((v)so) is een (geschat)
tekort van 1.215 fte leraren, waarvan 404 fte openstaande vacatures en 810 fte verborgen
tekort. Dit is 10.6% van de totaal (geschatte) werkgelegenheid binnen het vo.
6
Welke oplossingen heeft de bovenregionale samenwerking van de vijf onderwijsregio's
in het noorden inmiddels opgeleverd voor de problematiek van dalende leerlingaantallen,
een krimpende beroepsbevolking en de verspreiding van leraren over grote afstanden?
Wat kan men nu al in andere krimpregio's hiervan leren?
Antwoord
In het noorden van Nederland werken de vijf onderwijsregio’s bovenregionaal samen.
Dit levert inspirerende voorbeelden van acties op en laat zien wat een gezamenlijke
aanpak kan opleveren. De onderwijsregio’s zijn net gestart met de uitvoering van de
activiteiten. Het gezamenlijk aanstellen van een instroommakelaar, gezamenlijke wervingscampagne
en arbeidsmarktanalyse voor het noorden zijn voorbeelden uit het plan voor 2024. De
lerarenopleidingen NHL Stenden hogeschool, de Hanzehogeschool Groningen en de Rijksuniversiteit
Groningen zijn verenigd binnen de Noordelijke Educatieve Alliantie (NEA). De NEA heeft
een gezamenlijke eerstegraads lerarenopleiding wiskunde en inductiemodules ontwikkeld
(ondersteuningsprogramma voor startende leraren). De NEA heeft één verzamelplek voor
alle informatie over alle lerarenopleidingen. Hier kan iemand op één plek vinden hoe
zij leraar kunnen worden en hoe ze als docent verder kunnen ontwikkelen in hun beroep.
Vanuit de NEA worden tevens academische leerkrachten in het po begeleid. De NEA werkt
samen met SchoolpleinNoord, het regionale loket voor onderwijs in Noord-Nederland.
Via dit loket zijn vacatures te vinden voor werken in het onderwijs in Noord-Nederland.
Een regionaal loket helpt bij het werven en matchen van potentieel onderwijspersoneel
en het informeren over mogelijke opleidingsroutes.
7
Kunt u specificeren wat er buiten de centrale uitgangspunten voor de vormgeving van
lerarenopleidingen valt, nu u als elementen benoemt: focus op basisvaardigheden, de
kern van het beroep, didactiek, vakdidactiek, een breed didactisch basispalet, een
stevige vakinhoudelijke basis en een programma dat zichtbaar is gefundeerd in wat
we weten uit onderzoek?
Antwoord
Het doel is om te komen tot duidelijke en concrete uitgangspunten waar alle lerarenopleiding
zich aan houden. We stellen op dit moment al minimumeisen via de bekwaamheidseisen,
wetgeving en de kaders van Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO). We
verwachten dat de basisvaardigheden en de pedagogische en didactische kennis van het
leraarschap in ieder geval voldoende aandacht blijft krijgen. Voor vakdocenten geldt
dat ook voor een vakinhoudelijke en vakdidactische basis. Van alle andere inhouden
zal kritisch gekeken moeten worden naar wat echt nodig is, haalbaar is voor een startende
leraar en past binnen de ruimte die overblijft. In het opleidingsberaad komen lerarenorganisaties,
werkgevers, opleiders en de overheid tot een prioritering en tot landelijke afspraken
over welke inhouden wel en niet tot de bagage van iedere startende leraar behoren.
Deze afspraken worden vastgelegd in kennisbases voor de lerarenopleidingen. Dat wat
wel belangrijk is, maar niet noodzakelijk en haalbaar in de initiële opleiding tot
startbekwame leerkracht, kan onderdeel worden van de post-initiële fase tot vakbekwame
leerkracht en de daaropvolgende expertrollen. Hiertoe werken we met substantiële Nationaal
GroeiFonds(NGF)-gelden samen met de onderwijspartners aan de Nationale Aanpak Professionalisering
Leraren (NAPL) waarin loopbaanpaden worden ontwikkeld.
8
Als u vindt dat schoolbesturen stagevergoedingen moeten uitbetalen, hoewel ze dit
nauwelijks doen, wat zou dan de hoogte hiervan moeten zijn?
Antwoord
Een goede stagevergoeding is voor alle studenten van belang; het dient onderdeel te
zijn van goed werkgeverschap en draagt bij aan de aantrekkelijkheid van het beroep.
Dat geldt ook voor stagiaires in het onderwijsveld. In het mbo en het hoger beroepsonderwijs
(hbo) zijn hierover afspraken in de collectieve arbeidsovereenkomst (cao) gemaakt.
Wij overleggen conform motie Paternotte/ Pijpelink5 met de sociale partners om te onderzoeken wat er nodig is om een sectorale stagevergoedingsregeling
te krijgen. We hebben er bij de sociale partners in het funderend onderwijs op aangedrongen
dat zij hier ook invulling aangeven. De stagevergoeding kan afhangen van het aantal
uur stage, de invulling van de stage en het moment in de studie van de student. Een
gemiddelde stagevergoeding op basis van 31 uur stage per week ligt op zo’n 350 euro.6 Het bepalen van de exacte hoogte van de stagevergoeding is aan werkgevers.
9
Welke overwegingen liggen ten grondslag aan uw opstelling bij de discussie over studenten
die bij de lerarenopleidingen een diploma behalen, waarvan volgens de Onderwijsraad
een aanzienlijk deel niet startbekwaam is voor taal en rekenen, maar die volgens de
NVAO wel voldoen aan de eisen?
Antwoord
De NVAO constateert in de genoemde analyse dat de conclusie van de Onderwijsraad aanleiding
biedt voor een discussie over het startbekwame en vakbekwame niveau van leraren. Dus
wat een leraar aan het begin van zijn loopbaan moet kennen en kunnen en wat je van
een ervaren leerkracht mag verwachten. De huidige wettelijke bekwaamheidseisen zijn
relatief open geformuleerd en daardoor niet altijd duidelijk in het niveau dat wordt
vereist. De kennisbases van de lerarenopleidingen zijn een uitwerking van deze bekwaamheidseisen.7 Zowel de huidige bekwaamheidseisen als de kennisbases bieden ruimte voor een verschillende
interpretatie van de startbekwaamheid van leraren. Zo kan het dus zijn dat de verwachtingen
die vakdocenten van de pabo hebben van startbekwame leraren voor hun vak hoger zijn
dan nodig voor het behalen van het diploma en de bevoegdheid. De conclusie van de
Onderwijsraad dat een aanzienlijk deel van de afgestudeerden niet startbekwaam is
voor taal en rekenen is vooral op het oordeel van deze vakdocenten gebaseerd. Wij
herkennen uit de verkenning «kwaliteit en positie lerarenopleidingen» bij betrokken
partijen een breed gedeelde wens om meer duidelijkheid te krijgen over het minimale
niveau voor de startbekwame leraar en de verwachting is dat mede daardoor de kwaliteit
kan worden verhoogd. Scherper geformuleerde bekwaamheidseisen zijn volgens ons essentieel
om onduidelijkheid over de minimumvereisten voor startbekwame leraren weg te nemen.
10
Kunt u een voorbeeld geven van een pabo die er zelfstandig in is geslaagd om het eigen
programma te hervormen?
Antwoord
In het kader van de verkenning «Kwaliteit en positie lerarenopleidingen» en het in
de Kamerbrief aangekondigde vervolg hierop is met verschillende pabo’s gesproken.8 Hoewel de aanpak om te komen tot een hernieuwd pabo-curriculum in een beginnende
fase is en we nog geen totaalbeeld hebben, vallen in ieder geval twee pabo’s op. Zowel
de pabo van de Hogeschool Arnhem-Nijmegen (HAN) als die van Hogeschool de Kempel starten
in september 2024 met een nieuw curriculum. De curriculumherziening van de HAN valt
bijvoorbeeld op door de open en transparante wijze waarop zij het werkveld, maar ook
andere pabo’s en geïnteresseerden betrekken bij de (discussie over de) keuzes die
zij maken. Bij Hogeschool de Kempel ligt de focus op een sterke (kennis)basis in de
eerste twee jaar en vervolgens meer profileringsruimte in de jaren erna. In beide
herzieningen zijn elementen te herkennen die aansluiten bij de in de brief geformuleerde
uitgangspunten die in de komende periode worden doorontwikkeld.
11
Zijn er lessen te trekken voor de integrale aanpak uit de hervormingen die pabo’s
zelf succesvol hebben doorgevoerd?
Antwoord
We voeren in deze opstartfase van de aanpak veel gesprekken met afzonderlijke pabo’s
en het Landelijk Overleg Lerarenopleiding Basisonderwijs (LOBO) om te komen tot een
hernieuwd pabo-curriculum. Op dit moment versterken deze gesprekken het idee dat er
uitgangspunten te formuleren zijn die voor alle opleidingen kunnen werken, met tegelijkertijd
voldoende ruimte voor innovatie, regionale behoeftes en profilering van de opleidingen.
Zo zijn in het antwoord op vraag 10 voorbeelden genoemd die verschillend zijn uitgewerkt,
maar beide geven ze antwoord op actuele ontwikkelingen en de aansluiting op de beroepspraktijk.
Het is na enkele oriënterende gesprekken nog te vroeg om lessen te trekken die voor
alle pabo’s relevant zijn, maar we willen die in het vervolg van de aanpak wel gezamenlijk
met de pabo’s in kaart brengen en breed delen.
12
Kunt u inzicht geven in het percentage schoolbesturen dat geen stagevergoeding uitbetaalt?
Antwoord
Het percentage schoolbesturen dat geen stagevergoeding uitbetaalt is niet bekend.
Onderzoek toont echter wel aan dat 19% van de (hbo)onderwijsstudenten een stagevergoeding
ontvangt. 81% van de (hbo)onderwijsstudenten krijgt dus geen stagevergoedingen.9
13
In de brief staat: «De lerarenopleidingen werken in afstemming met de sectorraden,
vak- en beroepsorganisaties en OCW een plan uit om de opleidingen voor zij-instromers
toegankelijker en flexibeler te maken.» Kunt u aangeven wanneer zij-instromers in
de praktijk iets merken van dat de opleiding toegankelijker en flexibeler is?
Antwoord
Zij-instromers merken nu al dat de lerarenopleidingen beter toegankelijk zijn. Vanuit
het bestuursakkoord flexibilisering lerarenopleidingen is voor zij-instromers bijvoorbeeld
het voorbereidingsplatform «Klaar voor de klas» ontwikkeld ter voorbereiding op het
geschiktheidsonderzoek. En voor de alfa-tekortvakken zijn deficiëntiecursussen gerealiseerd
voor potentiële leraren, die vanuit vooropleiding te weinig vakinhoudelijke bagage
hebben om direct toegelaten te worden tot de lerarenopleidingen. Steeds meer zij-instromers
maken hier gebruik van en het aantal inschrijvingen is van 35 in de opstartfase in
2020 sterk gestegen naar ruim 300 in 2023. Daarnaast ondersteunt OCW het opleiden
en begeleiden van zij-instromers door middel van een subsidieregeling. Voor informatie
en advies kunnen potentiële zij-instromers terecht bij het Onderwijsloket. In opvolging
van het bestuursakkoord flexibilisering lerarenopleidingen werken de lerarenopleidingen
in afstemming met werkveld, beroepsgroep en OCW het plan van aanpak uit om verder
te investeren in het verhogen van de toegankelijkheid en verdere flexibilisering van
lerarenopleidingen voor zij-instromers. Voor de zomer wordt de Kamer geïnformeerd
over de te behalen mijlpalen met een bijbehorend tijdpad.
14
In de brief stelt u dat bijna veertig casussen zijn verzameld die als mogelijk experiment
(omtrent bevoegdheden) kunnen dienen om knelpunten aan te pakken. Wat is de status
van de voortgang van deze trajecten?
Antwoord.
In het kader van de werkagenda «Samen voor het beste onderwijs» heeft OCW samen met
het onderwijsveld en de onderwijsregio’s geïnventariseerd welke knelpunten ervaren
worden rondom het bevoegdhedenstelsel in het funderend onderwijs.10 Dit leverde een groslijst op van in totaal 40 uiteenlopende casussen. Een deel van
deze casussen wordt breed herkend en erkend. Bij het maken van een nadere selectie,
is er samen met de sociale partners voor gekozen om in eerste instantie de aandacht
te richten op de casussen waarvoor nog geen passend beleid gevoerd wordt. Een groot
deel van deze knelpunten wordt bijvoorbeeld reeds opgepakt in de uitwerking van de
motie Peters (CDA)11 of het experiment van de teambevoegdheid bij de 10–14-scholen. Op korte termijn worden
de resterende casussen beoordeeld door een vertegenwoordiging van de werkgevers, leraren
en lerarenopleidingen. De Kamer wordt voor de zomer geïnformeerd over de casussen
die tot een experiment bevoegdheden worden uitgewerkt.
Om te voorkomen dat er op korte termijn veel aanvullende bevoegdhedenroutes opgestart
worden, zal OCW deze werkwijze ook hanteren bij potentiële toekomstige bevoegdhedenexperimenten
bij onder meer de onderwijsregio’s en het (v)so en praktijkonderwijs. Bedoeling van
de experimenten is tevens te leren hoe we dit als OCW met het werkveld doen en het
geleerde toe te passen in toekomstige bevoegdheidsexperimenten.
15
Welke mogelijkheden ziet u, naast het professioneel statuut, om leraren hun professionele
autonomie terug te geven? In hoeverre gaat u deze mogelijkheden ook vastleggen in
het wetsvoorstel strategisch personeelsbeleid? In hoeverre mogen de beoogde beroepsgroepsvorming
en het beroepsbeeld afbreuk doen aan deze professionele autonomie en geldt voor leraren
«one size fits all»?
Antwoord
In het onderwijslandschap is het van groot belang dat leraren een duidelijke positie
innemen. Zodat leraren zichzelf professionele normen opleggen in plaats van normen
opgelegd krijgen. De professionele identiteit van leraren is continu in beweging.
Daarom is het belangrijk dat het professioneel statuut een levend document is op scholen.
Hierin worden op schoolniveau afspraken gemaakt over de professionaliteit en de autonomie
van de leraar in relatie tot het bestuur als werkgever. Aangezien er al wetgeving
is omtrent het professioneel statuut, heeft het verbeteren van de toepassing van deze
wetgeving voorkeur boven het vastleggen van aanvullende mogelijkheden met betrekking
tot autonomie in het wetsvoorstel strategisch personeelsbeleid. Verder is er volop
inzet die bijdraagt aan de professionele autonomie van leraren. Allereerst zijn de
lerarenorganisaties een nieuw beroepsbeeld aan het ontwikkelen, waarin de verschillende
facetten van het beroep en de ontwikkelmogelijkheden binnen het beroep worden beschreven.
Daarnaast is OCW met de lerarenorganisaties in gesprek over stappen naar een sterke
en onderwijsinhoudelijk representatieve beroepsgroepsorganisatie. Een dergelijke organisatie
is nodig voor de professionele ontwikkeling van het vak, belangenbehartiging van leraren
in het onderwijsinhoudelijke gesprek en verbetering van het imago van het beroep.
Bij beide trajecten is het «one size fits all» principe niet van toepassing.
16
Welke mogelijkheden ziet u om de 83.000 mensen in Nederland, die een onderwijsbevoegdheid
hebben, maar niet werkzaam zijn in het veld, weer voor de klas te halen?
Antwoord
Besturen en scholen gebruiken vaak hun eigen netwerk, dicht bij de scholen (zoals
oud-medewerkers en ouders) om stille reserve te interesseren om weer in het onderwijs
te gaan werken. Dat moet wel op een slimme manier die rekening houdt met de AVG regelgeving.12 Een meer algemene oproep via nieuwsbrieven van Pensioenfonds ABP valt wel binnen
de kaders van de AVG. OCW is met het ABP in gesprek om (bijna) gepensioneerden, die
ook onderdeel zijn van de stille reserve, te wijzen op de mogelijkheden om door te
blijven werken tijdens AOW of weer (deels) te gaan werken. Daarnaast ontwikkelen we
communicatiemiddelen om meer mensen te interesseren voor het werken in het onderwijs,
waaronder ook de stille reserve. Hiervoor is eerst gekeken naar de redenen van deze
mensen om het onderwijs te verlaten, zodat we zo gericht mogelijk communiceren over
een mogelijke terugkeer naar het onderwijs. Uit onderzoek blijkt dat werkdrukverlaging
deze groep extra kan motiveren om weer leraar te worden. Mede hierom blijven we inzetten
op het verlagen van de werkdruk.
17
In hoeverre is de verwachting dat een meerurenbonus zal helpen om de personeelstekorten
tegen te gaan, evidence based?
Antwoord
Wanneer leraren afspreken om meer uren te werken, gaat dit personeelstekorten tegen.
Een kopgroep van schoolbesturen pioniert met manieren om meer uren werken aantrekkelijker
te maken. Daarbij wordt gekeken naar wat een leraar nodig heeft om meer uren te werken
en of dit met maatwerk (de «meerurenbonus») aantrekkelijker kan. Bijvoorbeeld een
bonus in de vorm van geld, verlof, flexibiliteit in het rooster of een tegemoetkoming
in de kinderopvangkosten. Wij zullen na de zomer met de Kamer delen wat de kopgroep
van schoolbesturen dit jaar heeft opgehaald. Daarbij zullen we ook toelichten waar
mogelijk potentieel is voor het bredere werkveld, dus welke ideeën kansrijk zijn en
waarmee we breed aan de slag gaan.
Het potentieel is hoopgevend. In het po heeft 68% van de leraren op dit moment een
deeltijdbaan (0,8 fte of minder). Uit onderzoek onder 11.000 leraren blijkt dat ruim
een kwart van de ondervraagde deeltijd-leraren de komende vijf jaar meer wil werken.
Op papier ligt er daarmee veel potentieel voor contractuitbreiding. De bereidheid
om meer uren te werken is met een bonus in de vorm van geld € 150 tot € 400 netto
(11 tot 43%) of flexibeler tijden/verlof (33%) of andere taken (27%) of gratis kinderopvang
(28% van ouders met jonge kinderen).
18
Hoe verklaart u uw voornemen het wetsvoorstel strategisch personeelsbeleid, dat in
het voorjaar van 2023 in internetconsultatie is geweest, in het najaar van 2024 bij
de Kamer in te dienen? Wat zijn de redenen voor het uitstel van de beoogde maatregelen
voor meer vaste contracten in het onderwijs naar op zijn vroegst komend najaar?
Antwoord
Wetstrajecten kennen verschillende stappen en vragen altijd om zorgvuldigheid. In
het proces kunnen punten aan het licht komen die ertoe leiden dat de eerder beoogde
datum van inwerktreding naar achteren wordt geschoven. De internetconsultatie van
het wetsvoorstel strategisch personeelsbeleid heeft ruim 200 reacties opgeleverd.
De reacties gingen voornamelijk over de arbeidsrechtelijke maatregelen. In de reacties
zijn principiële punten naar voren gebracht, bijvoorbeeld over de nut en noodzaak
van deze maatregelen. Momenteel worden deze complexe punten zorgvuldig afgewogen en
leiden ze waar nodig tot aanscherping van het wetsvoorstel en nadere onderbouwing
van de maatregelen. Daarbij blijven de doelen van het wetsvoorstel overeind, namelijk
meer vaste contracten, minder externe inhuur en nieuwe contracten van grotere omvang.
Na het verwerken van de aanpassingen, zal het voorstel nog de vervolgstappen in het
wetgevingsproces moeten doorlopen, waaronder de adviesaanvragen bij de Onderwijsraad
en de Raad van State. Daarom wordt najaar 2024 voor indiening van het wetsvoorstel
bij uw Kamer beoogd.
19
Het aantal mannen onder de leraren is in alle onderwijssoorten afgenomen. Hoe is dat
te verklaren?
Antwoord
Het afnemende percentage mannen onder de docenten is een trend die al langere tijd
aan de gang is en in vrijwel heel Europa is waar te nemen. Dat begint al bij de voornaamste
bron voor nieuwe leraren: de lerarenopleidingen. Daar is het merendeel van de studenten
vrouw. Ook het totaal aantal zij-instromers bestaat voor enkel 1/3 uit mannen. In
de pilots jonge of oude kind was geen significante toename van het aantal instromende
mannen geconstateerd. Terwijl in de afgelopen decennia oudere generaties leraren,
waar relatief veel mannen bij zaten, afscheid nemen van het onderwijs, komen nieuwe
generaties met meer vrouwen binnen. Hierdoor stijgt het totaal percentage vrouwen.13 Dit fenomeen speelt in het po het sterkste, maar is ook waar te nemen in het vo en
het mbo. Hoewel er regelmatige mogelijke verklaringen worden genoemd, is hier nog
weinig onderzoek naar gedaan. In een verkenning van de Onderwijsraad naar sekseverschillen
komt genderconformisme aan bod als belangrijke reden voor het ontstaan van «typische
mannen- en vrouwenberoepen». Daarbij kiest een vrouw ondanks aanleg en interesse voor
bijvoorbeeld techniek toch voor een baan in het onderwijs of in de zorg. OCW streeft
er naar het aantal mannen in het (basis)onderwijs te verhogen zodat het lerarencorps
een representatieve(re) afspiegeling is van de samenleving. Zie hiervoor vraag 20.
20
Op welke manieren is in de afgelopen jaren uitvoering gegeven aan de inzet voor meer
mannelijke docenten, zoals benoemd in de brief «Stand van zaken lerarenbeleid» van
uw voorganger?
Antwoord
Het doel is om het lerarencorps een afspiegeling te laten zijn van de samenleving.
Daarom is de Alliantie Divers voor de klas opgericht en recentelijk ook besloten om
de Alliantie met twee jaar te verlengen. Het hoofddoel van de Alliantie is het vergroten
van gender- en culturele diversiteit in het onderwijs en het versterken van de inclusieve
cultuur in de pabo’s en de schoolorganisaties. Hieronder valt het vergroten van het
aantal mannen voor de klas. De Alliantie is hiermee de afgelopen twee jaar aan de
slag gegaan. De inzet van de Alliantie heeft o.a. geresulteerd in een aangepast werving-
en selectiebeleid van een van de deelnemende pabo’s, gericht op het werven van meer
mannen voor de klas. Dit heeft geleid tot meer sollicitanten uit doelgroepen die voorheen
minder of niet reageerden en die ook zijn aangenomen. Een ander resultaat is de oprichting
van een inclusie loket bij een van de pabo’s, vanuit het belang dat studenten zich
welkom en geaccepteerd voelen op de opleiding. Studenten en medewerkers kunnen bij
het loket terecht met problemen, maar ook voor het delen van tips, ervaringen en ideeën
die te maken hebben met het inclusie-thema. Binnen het netwerk van de Alliantie worden
deze best practices gedeeld, zodat deze interventies breder en vaker ingezet kunnen
worden.
21
Acht u het noodzakelijk om meer in te zetten op meer diversiteit voor de klas, onder
meer door in te zetten op meer mannelijke docenten?
Antwoord
Wij onderschrijven de noodzaak en het belang van meer diversiteit voor de klas, waaronder
ook meer mannelijke docenten. Voorop staat dat kinderen goede docenten en verschillende
waardevolle invalshoeken nodig hebben. Diversiteit voor de klas kan bijdragen aan
een verbreding van rolmodellen voor leerlingen. Ook zorgt diversiteit voor de klas
ervoor dat leerlingen zich meer thuis gaan voelen in het onderwijs en mogelijk (eerder)
zullen kiezen voor een baan in het onderwijs. Op die manier is diversiteit zowel in
als voor de klas van grote waarde.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
I.J.M. Michon-Derkzen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
M.H.M. Huls, adjunct-griffier