Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda informele OJCS-Raad 29 februari en 1 maart Brussel (onderwijs) (Kamerstuk 21501-34-413)
2024D06098 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben enkele fracties
de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de:
− brief van de Minister voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 9 februari 2024 inzake
Geannoteerde agenda informele OCJS-Raad 29 februari en 1 maart Brussel (onderwijs)
(Kamerstuk 21 501-34, nr. 413);
− de brief van de Minister van Buitenlandse Zaken inzake Fiche: Aanbeveling leermobiliteitsmogelijkheden
(Kamerstuk 22 112, nr. 3857);
− de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap inzake Voortgang
onderhandelingen verordening mediavrijheid (EMFA) (Kamerstuk 22 112, nr. 3865).
De fungerend voorzitter van de commissie
Michon-Derkzen
De adjunct-griffier van de commissie
Morrin
Inhoud
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
• Inbreng van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
• Inbreng van de leden van de VVD-fractie
• Inbreng van de leden van de NSC-fractie
• Inbreng van de leden van de D66-fractie
• Inbreng van de leden van de BBB-fractie
II Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
Inbreng van de leden van de GroenLinks-Pvda-fractie
Inleiding
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van
de geannoteerde agenda voor de informele OJCS-Raad van 29 februari en 1 maart aanstaande,
de Fiche Aanbeveling: leermobiliteitsmogelijkheden en de brief over de voortgang van
de onderhandelingen over de verordening mediavrijheid. Deze leden hebben naar aanleiding
van deze stukken enkele vragen.
Leermobiliteit Hoger Onderwijs
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie onderschrijven het grote belang van EU1-studentenmobiliteit in het hoger onderwijs. Het voorstel voor een Raadsaanbeveling
breidt de reikwijdte van leermobiliteit uit tot onderwijsdeelnemers van alle leeftijden,
docenten, personeel, jeugdwerkers en sportstaf. De Europese Commissie wil, zo begrijpen
deze leden, van leermobiliteit een integraal onderdeel van alle onderwijs- en opleidingstrajecten
maken. EU-uitwisselingsprogramma’s verruimen naar het oordeel van deze leden de horizon
voor studenten in figuurlijke en letterlijke zin en dragen daarmee bij aan de persoonlijke,
intellectuele ontwikkeling en aan het ontwikkelen en verdiepen van wetenschappelijke
netwerken. Zij denken bijvoorbeeld aan de initiatieven die in een aantal regio’s zijn
opgezet voor bilaterale samenwerking, zoals bijvoorbeeld bij het Grenslandhallencollege
in de Achterhoek. In hoeverre worden dit soort goede initiatieven bij verdere planvorming
betrokken, zo vragen zij. Zij maken uit de stukken op dat doorgepraat wordt over de
voorstellen om het streefcijfer voor afgestudeerden met een leermobiliteitservaring
in het hoger onderwijs te verhogen van de huidige 20% naar ten minste 25% in 2030
en voor het beroepsonderwijs een minimumpercentage van 15% in te stellen. Daarnaast
gaat het om het Europese Commissie-voorstel om van leermobiliteit een integraal onderdeel
van alle onderwijs- en opleidingstrajecten te maken en om te voorzien in een automatische
erkenning van leeruitkomsten. Ook wil de Europese Commissie van elke EU-lidstaat een
nationaal actieplan hoe leermobiliteit wordt bevorderd.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie bemerken in de Nederlandse positie een kritische
grondhouding bij het kabinet over de plannen van de Europese Commissie, waarbij gewezen
wordt op een «significante disbalans» in het aantal internationale studenten dat in
Nederland een studie volgt in het hoger onderwijs en wo2, vergeleken met het aantal studenten dat vanuit Nederland besluit in het buitenland
een studie te volgen. Ook zouden volgens het kabinet de barrières voor leermobiliteit
per onderwijsmodaliteit verschillen. Deze leden horen graag preciezer hoe die significante
disbalans zich verhoudt tot de evidente voordelen van leermobiliteit. Daarnaast zien
zij graag een uitgebreide analyse van de door het kabinet gesignaleerde barrières
en de mogelijke maatregelen die genomen zouden kunnen worden om leermobiliteit binnen
de EU te bevorderen. Vooralsnog zijn zij er niet van overtuigd dat «hybride vormen
van mobiliteit» en «virtuele vormen van mobiliteit» gelijkwaardige substituten zijn
voor fysieke mobiliteit en dagen het kabinet ertoe uit dit aan de hand van feiten
en cijfers te onderbouwen. Kort en goed horen zij graag welke voorwaarden worden gesteld
aan de voorgestelde streefcijfers. Op welke manier wordt op nationaal en Europees
niveau stabiliteit gecreëerd in de mobiliteitsstromen? Kan worden aangegeven hoeveel
mbo3-studenten momenteel deelnemen aan internationaal onderwijs en welke maatregelen kunnen
worden getroffen om dit aandeel meer in balans te krijgen met hoger onderwijs-studenten?
Hoe kan het initiatief voor een joint European degree bijdragen aan de doelstellingen
met betrekking tot leermobiliteit?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn daarnaast benieuwd hoe het staat met
de implementatie van het Bolognaproces. Klopt het dat dit achterblijft en daarmee
één van de obstakels voor leermobiliteit is? Welke maatregelen worden genomen om het
Bolognaproces af te maken en daarmee te voorzien in een fundament voor nieuwe initiatieven
zoals het European Universities Initiative? Kan daarnaast worden ingegaan op de uitvoering
van Erasmus+? Kan worden aangegeven welke administratieve belasting met de uitvoering
is gemoeid en welke maatregelen kunnen worden genomen om de kwaliteit van dit programma
te versterken? In hoeverre staan de daarmee samenhangende administratieve lasten in
de weg aan dit programma?
Mediavrijheidswet
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie nemen er kennis van dat er een politiek akkoord
is bereikt tussen de Raad en het Europees Parlement over de Europese verordening Mediavrijheid.
Deze leden vinden het van groot belang dat mediavrijheid in het algemeen en de veiligheid
van journalisten en media-aanbieders in het bijzonder wordt gewaarborgd. Omgekeerd
moet de mate van onafhankelijkheid van media voor gebruikers ervan duidelijk zijn.
In die zin zijn zij erg benieuwd of en zo ja hoe het kabinet bijvoorbeeld zal inzetten
op een specifieke maatregel om media te laten voorzien in een redactiestatuut. Breder
vragen zij naar de laatste stand van zaken op de verordening Mediavrijheid en wat
uiteindelijk is afgesproken over redactionele onafhankelijkheid. Kan een overzicht
worden geboden hoe deze nieuwe Europese regels verschillen van het huidige Nederlandse
kader op journalistieke bronbescherming? En op welke termijn is implementatie van
de Europese wet inzake mediavrijheid te voorzien?
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de
informele OJCS-Raad van 29 februari en 1 maart. Deze leden onderschrijven het belang
van gebalanceerde leermobiliteit en zijn verheugd dat de Minister ook de keerzijde
van internationalisering opbrengt. Zij hebben nog enkele vragen.
De leden van de VVD-fractie lezen dat Nederland in gesprek gaat met andere lidstaten
over de eisen om studiefinanciering te ontvangen. Deze leden vragen of de Minister
bereid is om specifiek aanscherpingen van het begrip «migrerend werknemerschap» op
tafel te leggen. Juist omdat deze term zo breed wordt uitgelegd, hebben Europese studenten
die acht uur per week werken al recht op studiefinanciering. Daarnaast vragen zij
of de Minister voornemens is specifiek het voorkomen van cumulatie van studiefinanciering
op te brengen. Op welke andere manier brengt de Minister het belang van gebalanceerde
internationalisering onder de aandacht?
Inbreng van de leden van de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie hebben het BNC-fiche Aanbeveling leermobiliteitsmogelijkheden
voor iedereen met interesse gelezen. Hierin lezen deze leden dat dit voorstel voor
een Raadsaanbeveling nieuwe doelstellingen voor 2030 stelt om leermobiliteit te stimuleren
en inclusiever te maken: in het hoger onderwijs moet tegen 2030 het percentage afgestudeerden
met leermobiliteitservaring minimaal 25% bedragen, in het mbo minimaal 15%. Daarnaast
stelt de Europese Commissie dat minimaal 20% van alle onderwijsdeelnemers die profiteren
van de leermobiliteit in het buitenland ondernomen worden door mensen met minder leermogelijkheden.
Zij vragen de Minister hoe hij Nederlandse studenten motiveert en faciliteert om gebruik
te maken van de opties om een deel van hun studie in het buitenland te volgen. Tevens
vragen zij aan de Minister op welke manier gestuurd wordt op een evenredige verdeling
van studenten tussen de Europese landen.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie complimenteren de Minister met de inzet voor de informele
OJCS-Raad 29 februari en 1 maart in Brussel. Deze leden hebben enkele vragen over
en suggesties voor de inzet.
Aanscherping van de inzet op de nationale actieplannen
De leden van de D66-fractie steunen de inzet van de Minister om aan te dringen op
een eerlijke verdeling van studentenstromen over Europa. Deze leden zien veel kansen
in een stevige rol van de commissie in het aanjagen van de nationale actieplannen.
De plannen kunnen er namelijk voor zorgen dat Nederlandse studenten makkelijker in
het buitenland kunnen studeren. Zij hebben enkele suggesties voor aanscherping van
de inzet hiervan. Zij vragen de Minister om een cyclus van monitoring, evaluatie en
bijstelling van de nationale actieplannen bespreekbaar te maken bij de Raad. Zij delen
de opvatting van de Minister dat Nederland een aantrekkelijke studiebestemming is
vanwege de hoge kwaliteit, brede toegankelijkheid en goede aansluiting op de arbeidsmarkt
van het onderwijs. De brede toegankelijkheid komt volgens deze leden óók doordat het
in Nederland heel betaalbaar is om te studeren. Zij vragen de Minister of hij wel
eens heeft overwogen om een Europees maximumhoogte van het collegegeld ter sprake
te brengen.
European Universities Initiative
De leden van de D66-fractie steunen de inzet van de Minister op het gebied van het
European Universities Initiative. Deze leden vragen de Minister te benadrukken dat
het nodig is dat de Europese Commissie een duidelijk langetermijnvisie ontwikkelt
op dit initiatief. Op die manier kunnen instellingen geïnformeerde keuzes maken over
hun deelname aan dit initiatief. Daarnaast constateren zij dat de bachelor, master
en doctoraatstructuur nog niet bij alle deelnemende staten van het Bolognaproces is
geïmplementeerd. Zij zijn van mening dat dit het automatisch erkennen van diploma’s,
studeren in het buitenland en uitwisseling in de weg staat. Zij vragen de Minister
welke mogelijkheden hij ziet om dit nog eens aan de orde te brengen.
Mogelijkheden om meer internationale ervaringen voor mbo-studenten te realiseren
Tot slot vragen de leden van de D66-fractie expliciete aandacht voor mobiliteit van
mbo-studenten. Deze leden vernemen dat van de lichting mbo-studenten die in 2015 afstudeerde
7% een buitenlandervaring had. Daarbij zien zij dat studenten van niveau 1 en 2 ondervertegenwoordigd
zijn. Zij vragen de Minister welke mogelijkheden hij ziet om buitenlandervaringen
voor mbo-studenten te stimuleren. Zij vragen de Minister ook welke kansen hij ziet
voor Europees mbo-beleid dat hierbij kan helpen. Hoe denkt de Minister over een Europees
studiepuntensysteem voor het beroepsonderwijs? Welke mogelijkheden ziet de Minister
om de validatie van stage en studie in het buitenland voor mbo-studenten makkelijker
te maken?
Vergoedingen voor journalisten onder EMFA
De leden van de D66-fractie constateren dat grote socialmedia-bedrijven inkomsten
genereren door het delen van content gemaakt door journalisten zonder hen hiervoor
te vergoeden. Deze leden stellen dat een dergelijke ontwikkeling niet ten goede komt
aan de pluriformiteit van het Nederlandse medialandschap. Zij vragen of het kabinet
deze conclusie onderschrijft. Ziet het kabinet in artikel 17 van de EFMA4 handvaten voor de totstandkoming van verdere regulering op dit gebied?
Inbreng van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van het verslag van de informele
OJCS-Raad op 29 februari en 1 maart 2024. Uit het verslag blijkt dat op diverse wijzen
invulling gegeven kan worden aan leermobiliteit. Deze leden hebben daarover enkele
vragen en opmerkingen.
De leden van de BBB-fractie lezen in het voorstel voor een Raadsaanbeveling dat wordt
gesteld dat fysieke leermobiliteit bijdraagt aan een groene transitie. Kan dit nader
worden onderbouwd? Deze leden kunnen zich op dit punt vinden in de Nederlandse positie
ten aanzien van het voorstel dat stelt dat fysieke mobiliteit gezien moet worden als
middel voor mogelijke persoonlijke en professionele ontwikkeling, en niet als doel
op zichzelf.
De leden van de BBB-fractie lezen in het voorstel dat fysieke mobiliteit vele vormen
kent en één van de vele middelen is om onderwijsdeelnemers een internationale ervaring
te bieden en leeruitkomsten te bevorderen. Wat deze leden betreft is virtuele mobiliteit
ook een waardevolle vorm van internationale uitwisseling en wordt onderschreven dat
dit sterker benadrukt kan worden in het voorstel.
De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van de referenties aan curriculumwijziging
in het voorstel, bijvoorbeeld door taalontwikkeling integraal in curricula te verwerken.
Deze leden delen de mening van het kabinet dat dit niet wordt opgenomen in de aanbeveling.
Dit geldt ook voor het aanbieden van delen van het curriculum in andere talen.
Administratielast in het onderwijs is een grote zorg van de leden van de BBB-fractie.
Hierbij merken deze leden op dat volgens de eerste inschatting van het krachtenveld
in het verslag, sommige Europese lidstaten minder overtuigd zijn van de regeldruk
die actieplannen eventueel teweeg kunnen brengen ten opzichte van hun meerwaarde.
Zij vragen of de Minister kan aangeven hoe de gevolgen voor regeldruk en uitvoeringslasten
meetbaar beoordeeld gaan worden.
Tot slot lezen de leden van de BBB-fractie de stelling dat een inclusieve sterking
van de onderwijsstelsels moet gaan leiden tot meer weerbaarheid voor groene transities.
Is het mogelijk deze stelling nader te onderbouwen?
II Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
I.J.M. Michon-Derkzen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
C.E. Morrin, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.