Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Verslag
35 636 Voorstel van wet van het lid Van Kent tot wijziging van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag in verband met het achterblijven van de loonontwikkeling (Wet eerlijker inkomen)
Nr. 8
VERSLAG
Vastgesteld 14 februari 2024
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, belast met het voorbereidend
onderzoek van voorliggend wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen
van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de in het verslag opgenomen vragen en opmerkingen afdoende
door de initiatiefnemer worden beantwoord acht de commissie de openbare behandeling
van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
Inhoudsopgave
I.
Algemeen
1
1.
Inhoud voorstel
2
2.
Waardering en respect
5
3.
Historische en recente ontwikkeling
6
4.
Iedereen erop vooruit
6
5.
Noodzaak voor mensen
6
6.
Effecten voor de economie en bedrijven
7
7.
Budgettaire gevolgen
9
8.
Verhouding tot internationaal recht
10
9.
Consultatie
10
II.
Artikelsgewijs
10
I. Algemeen
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden zien net
als de indiener het belang van een toereikend minimumloon en stellen vast dat de huidige
hoogte van het minimumloon te laag is en dat de indexatiemethode verbeterd moet worden.
Zij onderschrijven daarom het belang van een indexatie gekoppeld aan het loongebouw,
zodat het minimumloon en alle gekoppelde uitkeringen ook in de toekomst voldoende
stijgen.
De leden van de VVD-fractie danken het lid van Kent en de fractie van de SP voor het indienen van het voorliggende
wetsvoorstel. Het voorstel roept bij deze leden veel vragen op. Zij hebben dan ook
enkele aanvullende vragen over de inhoud van het voorstel en hopen op een uitgebreide
beantwoording van de initiatiefnemer.
De leden van de SGP-fractie hebben met zorg kennisgenomen van het wetsvoorstel. De leden vinden het van belang
dat de inkomenssituatie van huishoudens met lage en middeninkomens wordt verbeterd,
maar achten een generieke minimumloonverhoging naar 60 procent van het mediane loon
daarvoor een onverstandig instrument vanwege de grote negatieve gevolgen van het (opnieuw)
fors verhogen van het minimumloon. Zij hebben hierover nog een aantal kritische vragen.
Het wetsvoorstel is flink gewijzigd ten opzichte van de versie die is voorgelegd aan
de Raad van State. De leden van de SGP-fractie vragen of initiatiefnemer bereid is
het fors gewijzigde wetsvoorstel opnieuw voor te leggen aan de Raad van State voor
advies.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel Wet eerlijker inkomen. Deze leden hebben
waardering voor het lid Van Kent die gebruikmaakt van zijn recht van initiatief, een
waardevol instrument. Zij herkennen de zorgen van de initiatiefnemer dat er in Nederland
te veel mensen in armoede leven als gevolg van (een combinatie van) hoge kosten voor
levensonderhoud en een laag inkomen. De leden van de ChristenUnie-fractie herkennen
zich tevens in het advies dat de Raad van State heeft uitgebracht op (een eerdere
versie van) voorliggend wetsvoorstel, namelijk dat het voorliggende voorstel onvoldoende
recht doet aan de complexiteit van (het effect van) het ineens rigoureus verhogen
van het wettelijk minimumloon. Deze leden maken graag van de gelegenheid gebruik om
aan de initiatiefnemer enkele vragen te stellen.
1. Inhoud voorstel
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat de ontwikkeling van de contractloonstijging niet gelijkloopt met die van
het mediane loon, omdat de incidentele loonontwikkeling er niet in meegenomen wordt.
Deze leden vragen of de initiatiefnemer heeft overwogen om de indexatiemethode uit
te breiden, zodat deze naast de contractloonontwikkeling ook de (positieve) ontwikkeling
van de incidentele lonen bevat.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hechten grote waarde aan de Europese Unie
(EU-) richtlijn Toereikende minimumlonen die in 2024 geïmplementeerd moet zijn in
Nederland. Deze leden onderschrijven dat deze richtlijn naar letter en geest door
Nederland moet worden opgevolgd, hetgeen betekent dat het minimumloon de ontwikkelingen
in het loongebouw moet volgen. Zij hechten in dit kader belang aan een koppeling aan
60 procent van de mediane lonen.
Tegelijkertijd merken de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie op dat de richtlijn
nog veel meer omvat dan een verhoging van het minimumloon en aanpassing van de indexatiemethode.
Deze leden vragen daarom naar uitzonderingen op de hoogte van het minimumloon, die
volgens de richtlijn legitiem, non-discriminatoir en proportioneel moeten zijn. Zij
vragen of de initiatiefnemer de opvatting deelt dat het minimumjeugdloon voor personen
vanaf 18 jaar afgeschaft moet worden. Ook vragen zij naar de opvatting van de initiatiefnemer
over de mogelijkheid om huisvestingskosten in te houden op het minimumloon.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen daarnaast naar het recht op collectief
onderhandelen en de bescherming van vakbondsleden en zij die hun rechten opeisen.
Deze leden vragen in dit kader naar de toegang tot de werkvloer. Deelt de initiatiefnemer
dat Nederland dit recht wettelijk moet regelen en dat Nederland internationaal bezien
achterloopt?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn in het bijzonder geïnteresseerd in de
opvatting van de initiatiefnemer over de samenhang tussen het minimumloon en de noodzaak
van inkomensafhankelijke toeslagen. Deze leden zijn van mening dat het inkomen van
werkenden die het minimumloon verdienen of een uitkering ontvangen substantieel verhoogd
moet worden. Tegelijkertijd zien zij dat de toeslagen voor werkgevers een impliciete
subsidie zijn om lonen laag te houden. Deze leden merken tevens op dat toeslagen zorgen
voor complexiteit en terugvorderingen bij mensen. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
zijn daarom van mening dat de toeslagen op termijn vervangen moeten worden door een
systeem dat echte bestaanszekerheid biedt. Dat ombouwen zou daarom in samenhang met
een herziening van het belastingstelsel moeten gebeuren, waarbij de inkomensongelijkheid
wordt verkleind. Het minimumloon kan dan een nuttig instrument zijn om de afhankelijkheid
van toeslagen te verkleinen, tezamen met de genoemde belastinghervorming. De leden
van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of de initiatiefnemer deze samenhang ook ziet,
en wat zijn visie daarop is.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen voorts naar het ritme waarin het minimumloon
stijgt. Hoe kijkt de initiatiefnemer aan tegen een stapsgewijze verhoging van het
minimumloon, zoals bijvoorbeeld voorgesteld door het kabinet-Rutte IV bij het aantreden
van dat kabinet? Het voordeel aan een stapsgewijze implementatie zou immers kunnen
zijn dat werkgevers weten waar zij aan toe zijn en dat het draagvlak voor de verhoging
groter wordt. Een ander voordeel zou kunnen zijn dat hiermee ook dekkingsmaatregelen
om de minimumloonverhoging te bekostigen stapsgewijs ingevoerd kunnen worden.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de initiatiefnemer het minimumloon beschrijft als een minimale ondergrens
en de vraag oproept in hoeverre deze ondergrens «meer dan 50 jaar na dato» nog voldoet.
Het voorstel beschrijft het voornemen om in plaats van de huidige koppeling het minimumloon
te koppelen aan 60 procent van het mediane loon. Kan de initiatiefnemer inzichtelijk
maken hoe het niveau van het minimumloon en 60 procent van het mediane loon zich in
de afgelopen 50 jaar heeft ontwikkeld? Hebben deze niveaus zich in de loop van deze
periode dichter naar elkaar toe of verder van elkaar af ontwikkeld? Of komen de ontwikkeling
van de contractlonen en de ontwikkeling van 60 procent mediaanloon door de jaren heen
over het algemeen redelijk overeen? Kan de initiatiefnemer dit in een grafiek schetsen?
De initiatiefnemer beschrijft dat de gemiddelde Nederlander in de afgelopen jaren
niet alleen vanwege een algemene stijging van het loon of vanwege collectieve arbeidsovereenkomst
(cao-)afspraken meer is gaan verdienen, maar ook vanwege het verkrijgen van een betere
baan of promotie. De gemiddelde Nederlander heeft nu een betere baan dan de gemiddelde
Nederlander van vijftig jaar geleden. De leden van de VVD-fractie vragen of de initiatiefnemer
deze stelling nader kan toelichten, onderbouwen en kwantificeren. Welk deel van de
beroepsbevolking heeft in de afgelopen 50 jaar het minimumloon verdiend? Kan dit per
jaar gekwantificeerd worden? Hoe heeft dit percentage zich door de jaren heen ontwikkeld?
Kan eenzelfde ontwikkeling gegeven worden voor het percentage van de beroepsbevolking
dat op 60 procent van het mediane loon heeft gezeten? Welke ontwikkelingen op de arbeidsmarkt
hebben bijgedragen aan het feit dat de Nederlander gemiddeld nu een veel betere baan
heeft dan 50 jaar geleden volgens de initiatiefnemer?
De leden van de VVD-fractie vragen daarnaast of de initiatiefnemer kan toelichten
in welke jaren het minimumloon precies bevroren is. Wat was de overweging daarachter?
Was dit een actief besluit of een gevolg van een beperkte stijging van de contractlonen?
Kan de initiatiefnemer het parlementaire debat over deze bevriezingen schetsen?
De leden van de VVD-fractie vragen daarnaast of de initiatiefnemer kan toelichten
hoe de uitspraak dat het voorstel bedoeld is om de verhouding tussen het minimumloon
en de lonen «weer tot een redelijk niveau te herstellen» zich verhoudt tot de stellingname
van de initiatiefnemer dat het minimumloon bedoeld is als «ondergrens». Welke andere
referentiewaarden worden in de genoemde EU-richtlijn verder gegeven? Op welk bedrag
zou het minimumloon bij het volgen van deze andere referentiewaarden uitgekomen zijn?
Waarom kiest de initiatiefnemer voor de waarde van 60 procent van het mediane loon?
De leden van de VVD-fractie lezen dat de initiatiefnemer schrijft dat de ramingen
van het mediane loon er niet toe moeten en kunnen leiden dat het minimumloon verlaagd
wordt. Hoe verhoudt dit zich tot de wens om met het voorstel tot een bepaalde verhouding
tot het mediane loon te komen? Zou een dergelijke verlaging in de afgelopen 50 jaar
op enig moment hebben plaatsgevonden? Zo ja, met hoeveel?
De leden van de VVD-fractie vragen of de initiatiefnemer meent dat indien het wetsvoorstel
wordt aangenomen buitengewone indexaties van het minimumloon zoals in de afgelopen
jaren hebben plaatsgevonden niet meer noodzakelijk zullen zijn. Zo nee, waarom niet?
De leden van de VVD-fractie vragen welke verwachtingen bij de initiatiefnemers bekend
zijn ten aanzien van de ontwikkeling van het mediane loon in de komende jaren. Wat
is de impact hiervan op de hoogte van het minimumloon conform het voorstel dat door
de initiatiefnemers gedaan wordt? Met hoeveel is het mediane loon in de afgelopen
vier jaar gestegen? Hoe verhoudt deze stijging zich tot de stijging van het minimumloon
in de afgelopen vier jaar? Kan de initiatiefnemer middels een tabel inzichtelijk maken
wat de hoogte van het minimumloon in de afgelopen vier jaar geweest is en wat het
geweest zou zijn indien het wetsvoorstel van de initiatiefnemer voor deze periode
al aangenomen was?
De leden van de NSC-fractie hebben kennisgenomen van dit initiatiefvoorstel. Deze leden hebben waardering voor
het nemen van een initiatief voor een wetsvoorstel en zijn het eens met de initiatiefnemer
dat de bestaanszekerheid moet worden vergroot. Zij zetten echter grote vraagtekens
bij de gewenste effectiviteit van dit wetsvoorstel. Met alleen het verhogen van het
minimumloon zijn mensen, die op het bestaansminimum zitten, immers niet geholpen.
Zij verwijzen daarbij kortheidshalve naar de fundamentele kritiek van de Raad van
State op dit voorstel, over het beoogde effect van het wetsvoorstel en vragen hier
een reflectie op. De initiatiefnemer heeft het wetsvoorstel en de memorie van toelichting
naar aanleiding van de kritiek van de Raad van State op belangrijke onderdelen gewijzigd.
Waarom heeft de initiatiefnemer het gewijzigde initiatief niet opnieuw voor advies
naar de Raad van State gestuurd?
De leden van de SGP-fractie missen onderbouwing van de keuze voor het instrument «minimumloonsverhoging». Welke
maatregelen zijn overwogen? Waarom is voor dit instrument gekozen terwijl er ook andere
instrumenten denkbaar zijn om armoede te verhelpen, zoals verhoging van het kindgebonden
budget of kinderbijslag? Is daarnaast ook overwogen het brutominimumloon te verhogen
in plaats van het nettominimumloon te verhogen, en waarom is daarvoor niet gekozen?
De leden van de SGP-fractie vragen of de initiatiefnemer de koppeling met de arbeidskorting
wil behouden.
De leden van de ChristenUnie-fractie missen in de memorie van toelichting een reflectie op de recente ontwikkeling van
het wettelijk minimumloon en de ontwikkeling van de gemiddelde contractlonen. Mede
als gevolg van de hoge inflatie zijn in recente cao-afspraken hoge loonstijgingen
afgesproken. Dit leidt ook tot een verhoogd minimumloon, waarmee met de bijzondere
verhoging van het wettelijk minimumloon van 1 januari 2023 en 1 juli 2024, het wettelijk
minimumloon in absolute omvang grote stappen heeft gezet. Deze leden vragen de initiatiefnemer
hierop te reflecteren, ook vanuit het perspectief van (kleine) werkgevers.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de initiatiefnemer nader te reflecteren
op of de kosten van het gekoppeld verhogen van het minimumloon conform voorliggend
initiatiefvoorstel met de Algemene Ouderdomswet (AOW) redelijk, doelmatig en uitlegbaar
is gezien de lage risico’s die AOW-gerechtigden hebben op het leven in armoede. Deze
leden merken op dat AOW-gerechtigden met een ruim bovenmodaal inkomen ook een verhoging
van zo’n 20 procent tegemoet kunnen zien bij aanvaarding van voorliggend wetsvoorstel.
Hoe beoordeelt de initiatiefnemer dit feit?
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat een bijzondere verhoging van
het wettelijk minimumloon zorgt voor overdracht van jonge generaties naar oude generaties
doordat de pensioenfranchise stijgt waardoor jongere generaties een lager aanvullend
pensioen opbouwen, terwijl voor de reeds gepensioneerde generatie geen sprake is van
deze schuif. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de initiatiefnemer hoe hij
een dergelijk gevolg beoordeeld. Hoe ziet hij dit in het licht van de rigoureuze verhoging
van het minimumloon van zo’n 20 procent?
2. Waardering en respect
De leden van de VVD-fractie vragen of de kenmerken van de werknemers die het minimumloon verdienen nader toegelicht
kunnen worden. In welke sectoren wordt in absolute en relatieve zin het vaakst het
minimumloon verdiend? Zijn dit dezelfde sectoren als bijvoorbeeld vijf en tien jaar
geleden? Kan de lastendruk voor werkgevers in deze sectoren nader gekwantificeerd
worden? Welk aspect van hun kosten bestaat uit loonkosten? Is dit dezelfde verhouding
als vier jaar geleden? Zijn er signalen dat loonkosten voor werkgevers met veel werknemers
op minimumloonniveau een steeds grotere kostenpost en beperking worden voor werkgevers
om werknemers aan te nemen? Heeft de initiatiefnemer met deze werkgevers en/of sectoren
gesproken in de voorbereiding van het initiatiefvoorstel? Zo nee, waarom niet?
De leden van de VVD-fractie vragen wie de grootste werkgevers in deze sectoren zijn.
Wat is in deze sectoren de verhouding tussen publieke en private werkgevers? Kan de
initiatiefnemer de stelling dat er sprake is van een structurele disbalans tussen
de beloning richting arbeid en richting kapitaal nader kwantificeren? Hoe heeft deze
«disbalans» zich ontwikkeld in de afgelopen jaren?
3. Historische en recente ontwikkeling
De leden van de VVD-fractie hebben enkele vragen met betrekking tot de loongroei in Nederland en andere landen
in de afgelopen jaren. Kan de initiatiefnemer de loongroei in Nederland vergelijken
over de afgelopen tien jaar met de loongroei in andere Organisatie voor Economische
Samenwerking en Ontwikkeling (OESO-)landen en dit met behulp van een grafiek inzichtelijk
maken? Ten opzichte waarvan «blijft de loongroei» in Nederland achter? Kan de initiatiefnemer
een overzicht geven van de twintig cao’s die gelden voor de meeste werknemers en daarbij
aangeven hoe de lonen zich in deze cao’s hebben ontwikkeld in de afgelopen vier jaar?
De leden van de VVD-fractie constateren dat loongroei belangrijk is voor economische
ontwikkeling, maar dat een te snelle loongroei ook sociaal-economisch nadelige gevolgen
kan hebben. Erkent de initiatiefnemer dit? Welke nadelige consequenties van zijn voorstel
kan hij zich indenken?
De leden van de VVD-fractie vragen of de stelling dat loongroei een hefboomeffect
heeft op het gehele loongebouw nader onderbouwd en gekwantificeerd kan worden. Tot
op welk niveau in het loongebouw is dit effect waarneembaar? Is dit effect in iedere
sector gelijk?
4. Iedereen erop vooruit
De leden van de VVD-fractie vragen of de initiatiefnemer de uitspraak cijfermatig kan onderbouwen dat een verhoging
van het minimumloon doorwerkt in de verhoging van andere lonen boven het minimumloon.
Geldt dit ook voor sectoren waarin relatief minder vaak het minimumloon wordt verdiend?
Verder zetten de leden van de VVD-fractie vraagtekens bij de impact die de verhoging
van het minimumloon heeft op de werkgeverslasten. Kan de initiatiefnemer inzichtelijk
maken wat voor impact de verhoging van het minimumloon op de werkgeverslasten heeft?
Kan de initiatiefnemer dat ook doen voor de doorwerking van het minimumloon in lonen
boven het minimumloon?
5. Noodzaak voor mensen
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen de initiatiefnemer te reflecteren op het rapport van de Commissie sociaal
minimum. Hoe ziet de initiatiefnemer de samenhang tussen de conclusies uit dat rapport
en het voorliggende wetsvoorstel? Deze leden vragen of de initiatiefnemer onderschrijft
dat niemand onder het sociaal minimum mag zakken. Kan de initiatiefnemer beschrijven
hoe dit wetsvoorstel dat zou kunnen voorkomen? Daarnaast vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
of de initiatiefnemer het eens is met de Commissie sociaal minimum dat het sociaal
minimum periodiek herijkt zou moeten worden en dat gekeken moet worden of het sociaal
minimum toereikend is, los van de koppeling met het minimumloon. Hoe ziet de initiatiefnemer
in het licht hiervan de koppeling met de uitkeringen?
Voorts vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie de initiatiefnemer te reflecteren
op de koppeling tussen de AOW en het minimumloon. Een forse verhoging van het minimumloon
betekent immers ook een forse verhoging van de AOW. Deze leden zijn voorstander van
een hogere AOW en zien dat veel ouderen deze verhoging goed kunnen gebruiken. Zij
zijn dan ook geen voorstander van het loslaten van de genoemde koppeling. Tegelijkertijd
zien zij dat onder de groep AOW-gerechtigden ook zeer welvarende individuen zijn,
met relatief hoge vermogens en ook inkomens. Hoe beoordeelt de initiatiefnemer de
koppeling met de AOW in het licht van dit feit? Ziet de initiatiefnemer mogelijkheden
tot herverdeling, om te voorkomen dat de voordelen van de voorgestelde minimumloonverhoging
disproportioneel ten goede komen aan een groep die het al zeer goed heeft? Welke flankerende
beleidsmaatregelen zou de initiatiefnemer willen inzetten om zodanig her te verdelen
dat vooral de groep ouderen met een lager inkomen erop vooruit gaat?
De leden van de VVD-fractie vragen of de initiatiefnemer kan ingaan op bevolkingsgroepen waarvoor een gekoppelde
verhoging van het minimumloon volgens de Commissie sociaal minimum niet noodzakelijk
zou zijn.
6. Effecten voor de economie en bedrijven
De leden van de VVD-fractie lezen dat minimumlonen in branches zoals de verhuur, horeca, landbouw, cultuur, sport
en recreatie, bosbouw en visserij, handel, etc., oververtegenwoordigd zijn. Is de
initiatiefnemer het met deze leden eens dat deze sectoren onevenredig worden getroffen
door de kosten die de verhoging van het minimumloon met zich meebrengt? Kan de initiatiefnemer
de impact op de bovengenoemde sectoren inzichtelijk maken? Wat doet dit met de winsten
in deze sectoren? Wat is de gemiddelde omvang van bedrijven in deze sectoren? Verwacht
de initiatiefnemer een toename van het aantal faillissementen als gevolg van deze
verhoging van het minimumloon? Zo ja, waarom vindt de initiatiefnemer dit gerechtvaardigd?
Zo nee, kan de initiatiefnemer nader toelichten waarom hij dit niet verwacht?
Verder vragen de leden van de VVD-fractie wat voor impact deze wet heeft op de werkgelegenheid.
Kan de initiatiefnemer voor de verschillende sectoren die in de vorige vraag genoemd
werden duidelijk maken wat voor gevolgen dit gaat hebben voor de werkgelegenheid in
deze sectoren? Kan de initiatiefnemer reflecteren op de werkloosheid die ontstaat
als gevolg van een verhoging van het minimumloon? Kan de initiatiefnemer aangeven
wat dit doet met de jeugdwerkloosheid?
De leden van de VVD-fractie vragen op basis waarvan de initiatiefnemer stelt dat het
voorstel kan leiden tot een hogere motivatie en tevredenheid onder werknemers. Kan
de initiatiefnemer hier nader onderzoek of literatuur voor aanleveren? Dit geldt eveneens
voor de stelling dat het voorstel zal leiden tot minder baanwisselingen of wervings-,
trainings- en administratiekosten. Dit is niet nader onderbouwd en lijkt ook niet
direct aannemelijk. Liggen er bepaalde onderzoeken aan deze stelling ten grondslag?
Is er literatuur op dit punt beschikbaar? Zo ja, kan de initiatiefnemer deze literatuur
samenvatten om deze stelling te onderbouwen?
De leden van de VVD-fractie lezen dat de initiatiefnemer beschrijft dat het voorstel
onrendabele sectoren prikkelt om zich te heroriënteren op werkzaamheden die geen «exploitatie
van mensen» vereisen. Welke sectoren vereisen dit op dit moment volgens de initiatiefnemer?
De initiatiefnemer benoemt elders in de memorie van toelichting enkele sectoren waar
veel werknemers op het minimumloon zitten, zoals de gezondheidszorg of de handel.
Zijn dit de «onrendabele» sectoren waar op gedoeld wordt?
De leden van de VVD-fractie vragen of de initiatiefnemer een overzicht kan geven van
de relevante wetenschappelijke literatuur en auteurs ten aanzien van het fenomeen
loon-prijsspiraal en de mate waarin de conclusies die hierin en door hen getrokken
worden stroken met de stellingen die de initiatiefnemer in de memorie van toelichting
doet. Welke studies duiden wel op het bestaan van een loon-prijsspiraal? Waarom meent
de initiatiefnemer dat deze studies niet van toepassing zijn op het initiatiefvoorstel
dat nu voorligt?
De leden van de VVD-fractie vragen of de initiatiefnemer kan ingaan op de waarschuwingen
van (de president-directeur van) De Nederlansche Bank (DNB) ten aanzien van de risico’s
op een dergelijk fenomeen en waarom deze onjuist of niet toepasbaar zijn voor het
voorliggende voorstel. En kan de initiatiefnemer ook ingaan op de waarschuwingen hieromtrent
van de (hoofd)economen van onder andere Rabobank en ABN AMRO van maart vorig jaar,
en van de hoofdeconoom van de Europese Centrale Bank?
De leden van de VVD-fractie vragen of de initiatiefnemer bereid is om aan het Centraal
Planbureau (CPB) te vragen of onderzocht kan worden wat de gevolgen van het invoeren
van het wetsvoorstel voor het arbeidsaanbod zouden zijn. Zo nee, waarom niet?
De leden van de VVD-fractie vragen of de initiatiefnemer inzichtelijk kan maken hoe
de totale werkgeverslasten voor een medewerker met het minimumloon op basis van een
40-urige werkweek zich in deze periode hebben ontwikkeld. Kan de initiatiefnemer aangeven
of er signalen zijn dat het voor bepaalde sectoren steeds lastiger wordt om met stijgende
loonkosten werknemers die het minimumloon verdienen in dienst te houden? Zo ja, voor
welke sectoren zijn deze signalen er? Welke impact heeft de forse stijging van het
minimumloon over de afgelopen jaren en de nu voorliggende aanvullende stijging op
werkgeverslasten voor het midden- en kleinbedrijf?
De leden van de VVD-fractie vragen of kan worden uitgerekend wat de toegenomen werkgeverslasten
zijn als gevolg van het wetsvoorstel voor een gemiddelde midden- en kleinbedrijf (mkb’er)
met bijvoorbeeld 25 medewerkers die fulltime werken en het minimumloon verdienen.
Kan eveneens worden uitgerekend wat deze toename is als deze werkgeverslasten vergeleken
worden met die op basis van het op 1 juli 2020 geldende minimumloon?
De leden van de VVD-fractie kennen de initiatiefnemer als kritisch ten aanzien van
de komst van arbeidsmigranten naar Nederland. Deelt de initiatiefnemer de zorg van
de leden van de VVD-fractie dat naarmate het minimumloon in Nederland verder stijgt
en – zeker relatief ten opzichte van landen in Midden- en Oost-Europa – het aantrekkelijker
wordt om in Nederland te gaan werken, dit voor een toename van arbeidsmigranten voor
(relatief) laagbetaald werk in Nederland zou kunnen leiden? Hoe groot wordt bijvoorbeeld
het verschil tussen het nu geldende minimumloon in Polen en het minimumloon na inwerkingtreding
van het wetsvoorstel in Nederland?
De leden van de VVD-fractie vragen of de initiatiefnemer in dat verband het Nederlandse
minimumloon na invoering van het initiatiefvoorstel kan vergelijken met het minimumloon
dat nu in andere Europese landen geldt, door een overzicht te verschaffen van alle
minimumuurlonen in de EU-landen en het in Nederland geldende minimumuurloon na inwerkingtreding
van het voorstel. Kan daarbij eveneens worden aangegeven hoe deze minimumlonen zich
verhouden tot de mediane lonen, geactualiseerd voor 2023? Kan hierbij eveneens ingegaan
worden op de ontwikkeling van de internationale concurrentiepositie van het Nederlandse
bedrijfsleven en met name het Nederlandse mkb als gevolg van het initiatiefvoorstel?
De leden van de SGP-fractie wijzen erop dat in Nederland sprake is van gestapelde minimumloonverhoging per 1 januari
2023, de invoering van het minimumuurloon per 1 januari 2024 en een voorgenomen verhoging
per 1 juli 2024. In hoeverre is de initiatiefnemer het met deze leden eens dat eerst
helder moet zijn wat de effecten van deze gestapelde minimumloonverhoging zijn alvorens
een dergelijke rigoureuze minimumloonverhoging door te voeren? Is de initiatiefnemer
bereid de effecten daarvan af te wachten?
De leden van de ChristenUnie-fractie zijn van mening dat de initiatiefnemer te snel stapt over terechte zorgen van (kleine)
werkgevers over de betaalbaarheid van het wettelijk minimumloon bij eventuele aanvaarding
van voorliggend wetsvoorstel. Deze leden missen een zorgvuldige afweging van belangen
in dit kader.
7. Budgettaire gevolgen
De leden van de VVD-fractie menen dat de budgettaire gevolgen van het wetsvoorstel slechts zeer beperkt in kaart
zijn gebracht. Is de initiatiefnemer bereid om, in aanvulling op de analyse van het
CPB inzake de effecten van het voorstel voor het arbeidsaanbod, eveneens aan het CPB
te vragen wat naar schatting de kosten van het initiatiefvoorstel zijn en hoe deze
kosten zich naar schatting in de komende jaren zullen ontwikkelen? Zo nee, waarom
niet?
De leden van de VVD-fractie vragen of de initiatiefnemer een inschatting kan maken
van de gevolgen voor de internationale concurrentiepositie indien, zoals de initiatiefnemer
voorstelt, het voorstel gedekt wordt door een verhoging van het vennootschapsbelastingtarief
met meer dan 40 procent. Kan de initiatiefnemer een overzicht geven van de toptarieven
van vennootschapsbelasting in de wereld en hoe het door de initiatiefnemer voorgestelde
tarief zich daartoe zou verhouden?
De leden van de NSC-fractie hebben vraagtekens bij de kosten van dit wetsvoorstel. Hebben deze leden goed begrepen
dat het gaat om een bedrag van 12,6 miljard euro? Hoe wil de initiatiefnemer deze
kosten dekken?
De leden van de SGP-fractie vragen de initiatiefnemer naar de dekking van deze extreem dure maatregel. Waar moet
dit geld vandaan komen?
De leden van de ChristenUnie-fractie zouden graag enkele potentiële percentages waarmee het wettelijk minimumloon conform
het voorliggend initiatiefwetsvoorstel (op basis van de verwachte indexatie per 1 juli
2024 en 1 januari 2025 en de ontwikkeling van het mediane loon) verhoogd zou worden.
Daarbij zouden deze leden ook graag de afzonderlijke kosten zien die toe te schrijven
zijn aan de stijging van het minimumloon en de stijging van de gekoppelde uitkeringen
(vergelijkbaar met het tevens aanhangige wetsvoorstel Wet verhoging minimumloon 2024).
De leden van de ChristenUnie-fractie spreken hun verbazing uit over de wijze waarop
de initiatiefnemer omgaat met de dekking van het voorstel dat hij doet. Het bedrag
dat gemoeid is met het voorstel, wordt niet duidelijk. Er is slechts een inschatting
van ruim 12 miljard euro. Dit is een bijzonder hoog bedrag, waardoor er een plicht
op de initiatiefnemer rust om hiervoor een deugdelijke en doelmatige dekking voor
te stellen. Deze leden vinden de suggesties die gedaan worden door de initiatiefnemer
vrij achteloos. Een verhoging van de vennootschapsbelasting met ruim 11 procent, zonder
hiervoor een afweging te maken welke gevolgen dit heeft, achten de leden niet zorgvuldig.
Zij vragen de initiatiefnemer hierop te reageren.
8. Verhouding tot internationaal recht
9. Consultatie
De leden van de VVD-fractie vragen of de initiatiefnemer een overzicht kan geven van de ontmoetingen die hij of
eerdere verdedigers van hetzelfde voorstel met organisaties gehad hebben ter bespreking
van het voorliggende voorstel. Op welke wijze is de input van organisaties in het
voorstel verwerkt? Is ook gesproken met werkgeversorganisaties of mkb’ers? Zo nee,
waarom niet?
De leden van de VVD-fractie vragen of de initiatiefnemer kan reageren op alle opmerkingen
die door de Raad van State in haar advies over het wetsvoorstel gemaakt zijn en of
hij kan toelichten waarom hij meent dat in het herziene voorstel deze opmerkingen
afdoende verholpen zijn, dan wel waarom hij meent dat dit niet noodzakelijk was.
De leden van de SGP-fractie constateren dat de initiatiefnemer op geen enkele manier op de terechte zorgen van
werkgevers over de voorgestelde forse minimumloonverhoging reageert. De leden van
de SGP-fractie vragen initiatiefnemer alsnog uitgebreid in te gaan op deze zorgen.
De leden van de SGP-fractie vragen de initiatiefnemer of hij bereid is het Adviescollege
toetsing regeldruk (ATR) te vragen advies uit te brengen over de gevolgen voor werkgevers.
II. Artikelsgewijs
Artikel I
Onderdeel A
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben een vraag over de definitie van het mediane loon. Deze leden vragen of het
mediane loon het middelste loon van zowel de werknemers in de marktsector, gepremieerde
sector, gesubsidieerde sector en de overheid tezamen is, of dat het mediane loon het
gemiddelde van de mediane lonen is in deze sectoren.
De leden van de GroenLinks-PvdA fractie hebben daarnaast enkele vragen over de indexatiemethode.
Deze leden lezen dat het minimumloon de mediane lonen volgt (voor zover dit meer bedraagt
dan de ontwikkeling van de contractlonen) als het minimumloon nog niet hoger is dan
60 procent van de mediane lonen. Deze leden vragen of dit erop neerkomt dat het minimumloon
stijgt met de hoogste van de twee, namelijk de contractlonen of de ontwikkeling van
de mediane lonen. De leden vragen naar een overzicht van de ontwikkeling van de contractlonen
en de mediane lonen, om deze met elkaar te vergelijken.
Ook lezen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie dat het minimumloon de contractlonen
volgt als het minimumloon hoger is dan 60 procent van het mediane loon. Deze leden
vragen of het klopt dat in het laatstgenoemde scenario weer een gat kan ontstaat tussen
het minimumloon en 60 procent van het mediane loon, omdat het minimumloon dan minder
hard kan stijgen dan het mediane loon. Deze leden vragen voorts of dit gat weer gedicht
wordt als gevolg van de indexatiemethode in het geval dat het minimumloon onder de
60 procent zakt. De leden vragen ook om een reflectie van de initiatiefnemer naar
overloopeffecten voor beide gevallen, namelijk bij een minimumloon hoger dan 60 procent
van het mediane loon en wanneer dat niet het geval is. Zij vragen hoe verhogingen
elders in het loongebouw doorwerken op de mediane lonen.
De fungerend voorzitter van de commissie, L. de Jong
Adjunct-griffier van de commissie, Van den Broek
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
L.W.E. (Léon) de Jong, voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Mede ondertekenaar
E.E. van den Broek, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.