Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van lid Dobbe over het bericht 'Utrecht bezuinigt miljoenen op zorg en ondersteuning: 'De financiële situatie is ernstig''
Vragen van lid Dobbe (SP) aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over het bericht «Utrecht bezuinigt miljoenen op zorg en ondersteuning: «De financiële situatie is ernstig»» (ingezonden 22 januari 2024).
Antwoord van Staatssecretaris Van Ooijen (Volksgezondheid, Welzijn en Sport) (ontvangen
14 februari 2024).
Vraag 1
Wat is uw reactie op het bericht «Utrecht bezuinigt miljoenen op zorg en ondersteuning:
«De financiële situatie is ernstig»»?1
Antwoord 1
De gemeente Utrecht is als autonome bestuurslaag zelf verantwoordelijk voor de financiële
positie en adequate uitvoering van de taken en verantwoordelijkheden die op haar rusten.
De gemeenteraad stelt jaarlijks een begroting vast en de gemeente dient ervoor te
zorgen dat deze structureel en reëel in evenwicht is. De provinciaal financieel toezichthouder
(gedeputeerde staten) besluit ieder jaar of er sprake is van structureel en reëel
evenwicht en onder welke vorm van toezicht de gemeente binnen het begrotingsjaar valt.
Voor 2024 is voor de gemeente Utrecht sprake van repressief (regulier) toezicht, wat
de standaard is voor iedere gemeente.
Dat neemt niet weg dat ik mij bewust ben van de uitdagingen binnen het sociaal domein
waar gemeenten mee te maken hebben. Vanuit mijn stelselverantwoordelijkheid werk ik
samen met gemeenten aan deze uitdagingen. Zo zijn in de Hervormingsagenda Jeugd onlangs
afspraken gemaakt de zorg te verbeteren en het stelsel financieel houdbaar te maken
voor de toekomst. Ook is het in het algemeen van belang goed zicht te krijgen op de
werking en houdbaarheid van de Wmo 2015. Om die reden voer ik samen met gemeenten
het houdbaarheidsonderzoek Wmo 2015 uit.
Vraag 2
Deelt uw de mening van de wethouder dat de financiering van het Rijk achterblijft,
terwijl de zorgvraag toeneemt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Antwoord 2
Tijdens het Bestuurlijk Overleg Financiële verhoudingen (BOFv) van 21 november jl.
hebben fondsbeheerders en medeoverheden (Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG), Interprovinciaal
Overleg (IPO), de Unie van Waterschappen) met begrip voor elkaars positie een constructief
gesprek gevoerd over de financiële verhoudingen. Hierbij is een aantal afspraken gemaakt
die bijdragen aan stabiele financiële verhoudingen en het samen blijven werken aan
maatschappelijke opgaven. De fondsbeheerders hebben de Tweede Kamer hier op 14 december
2023 over geïnformeerd.2 In de genoemde brief geven Fondsbeheerders aan dat voor het BOFv van maart 2024 een
aantal analyses wordt voorbereid, waaronder een analyse waarin wordt ingegaan op hoe
de BBP-indexeringssystematiek, die vanaf 2027 van kracht is, de gewenste stabiliteit
brengt en zich verhoudt tot de dynamiek op o.a. het beleidsterrein zorg.
Vraag 3
In hoeveel gemeenten zijn, of dreigen, financiële tekorten in de zorg en in het sociaal
domein? Welke gemeenten zijn dit?
Antwoord 3
Het is aan gemeenten hoe ze hun ontvangsten, waaronder ontvangsten uit lokale heffingen
en het gemeentefonds inzetten. De middelen uit lokale heffingen zoals de onroerendezaakbelasting
en het gemeentefonds zijn beleids- en bestedingsvrij voor gemeenten. De gemeenteraad
stelt jaarlijks een begroting vast en de gemeente dient ervoor te zorgen dat deze
structureel en reëel in evenwicht is.
Vraag 4
In hoeveel gemeenten liggen er voornemens om het komende jaar of de komende jaren
te bezuinigen in het sociaal domein? Welke gemeenten zijn dit?
Antwoord 4
Ik beschik niet over een overzicht van gemeenten die voornemens zijn om te bezuinigen
op het sociaal domein. Het is aan de lokale democratie om keuzes te maken die leiden
tot een stabiele meerjarige begroting.
Vraag 5
Wat is de huidige stand van zaken rondom de financiering van gemeenten vanuit het
Rijk voor het jaar 2026, dat in de media ook wel aangeduid wordt als het «ravijnjaar
2026»?
Antwoord 5
In vervolg op het Overhedenoverleg van 6 september jl., waarover u bij brief van 2 oktober
jl. bent geïnformeerd3 is een gezamenlijke notitie opgesteld over de «Plussen en minnen op hoofdlijnen»
van de financiën van de medeoverheden. Dit leidde tot een gesprek over de balans van
ambities, taken, middelen en uitvoeringskracht in het BOFv van 21 november jl. Uitgangspunt
voor het BOFv in maart 2024 vormt de BBP-systematiek, ook in relatie tot de inhoudelijke
en financiële dynamiek op de terreinen van zorg, infrastructuur/beheer en onderhoud,
openbaar vervoer en natuur.
In april 2024 volgt een BOFv ter voorbereiding op de Voorjaarsnota. De fondsbeheerders
hebben begrip voor de wens van VNG en IPO tot afschaffing van de opschalingskorting
en erkennen de noodzaak van stabiele financiële verhoudingen. Indien er in het voorjaar
nog geen nieuw kabinet is gevormd zegt het demissionaire kabinet toe dat de oploop
van de opschalingskorting op tafel ligt, mede in het licht van de overheidsfinanciën
op dat moment.
Vraag 6
Welke maatregelen bent u bereid om te nemen opdat gemeenten aan hun zorgplicht kunnen
blijven voldoen als het gaat om de uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning
2015 (Wmo 2015) en de Jeugdwet?
Antwoord 6
Met de VNG en andere betrokken partijen is in juni 2023 de Hervormingsagenda Jeugd
afgesloten. Hierin zijn afspraken gemaakt om het jeugdstelsel inhoudelijk te verbeteren
en het stelsel financieel houdbaar te maken voor de toekomst. Daarnaast zijn met gemeenten
afspraken gemaakt over een commissie van deskundigen die begin 2025 en begin 2028
een zwaarwegend advies gaat geven over hoe het gaat met de Hervormingsagenda, of de
afgesproken acties ook worden uitgevoerd en hoe de uitgaven zich ontwikkelen. De commissie
kan adviseren hoe om te gaan met een uitgavenontwikkeling die afwijkt van het nu overeengekomen
financiële kader en kan daarbij zowel terug- als vooruitkijken (2023–2028).
Het kabinet is voornemens de inkomens- en vermogensafhankelijke eigen bijdrage per
1 januari 2026 te herintroduceren voor zorg en ondersteuning onder de Wmo 2015. Door
het abonnementstarief (per 2019) is het beroep op de Wmo 2015, met name voor hulp
bij het huishouden, fors en structureel toegenomen. Dit heeft geleid tot hogere kosten
voor gemeenten. Met de herinvoering van de inkomens- en vermogensafhankelijke eigen
bijdrage wordt een financiële bijdrage aan de burger gevraagd die past bij de eigen
financiële draagkracht. Daarnaast worden burgers met de eigen bijdrage gestimuleerd
om, waar mogelijk, in de eigen ondersteuningsbehoefte te voorzien en wordt de druk
op beschikbaarheid van de voorzieningen in het kader van de Wmo 2015 verminderd.
Daarnaast werkt VWS samen met gemeenten (VNG) aan een brede houdbaarheidsstudie van
de Wmo 2015. Samen met gemeenten (VNG) is een onderzoekstraject gestart naar de houdbaarheid
van de Wmo 2015. We zien dat de ontwikkelingen ten aanzien van de arbeidsmarkt, de
(dubbele) vergrijzing, het langer thuis wonen en digitalisering van zorg en ondersteuning,
impact hebben op de ondersteuning die gemeenten bieden in het kader van de Wmo 2015.
Het is echter nog niet duidelijk hoe deze ontwikkelingen zich precies gaan vertalen
in het gebruik voor de komende jaren en welke impact dit heeft op de houdbaarheid
van het stelsel. Daarom worden er verschillende onderzoeken uitgevoerd die hier meer
inzicht in moeten geven. De Tweede Kamer wordt (structureel) over de voortgang van
het houdbaarheidsonderzoek geïnformeerd.
Vraag 7
Bent u bereid om deze vragen elk afzonderlijk te beantwoorden?
Antwoord 7
Ja
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M. van Ooijen, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.