Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Idsinga over het artikel ‘Hoge Raad oordeelt in nadeel van de fiscus, boetes dividendstrippen onzeker’
Vragen van het lid Idsinga (Nieuw Sociaal Contract) aan de Staatssecretaris van Financiën over het artikel «Hoge Raad oordeelt in nadeel van de fiscus, boetes dividendstrippen onzeker» (ingezonden 22 januari 2024).
Antwoord van Staatssecretaris Van Rij (Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst)
(ontvangen 12 februari 2024).
Vraag 1
Bent u het met mij eens dat het harde oordeel van de Hoge Raad een forse tegenslag
is in de strijd tegen dividendstripping?1
Antwoord 1
In het arrest van 19 januari 20242 oordeelt de Hoge Raad over de vraag of de belanghebbende in die zaak op grond van
artikel 25 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb 1969) recht heeft
op verrekening van de dividendbelasting met de door haar verschuldigde vennootschapsbelasting.
Daarvoor moet de belanghebbende kwalificeren als «opbrengstgerechtigde» en «uiteindelijk
gerechtigde». De Hoge Raad oordeelt dat als opbrengstgerechtigde alleen kan worden
aangemerkt degene die in civielrechtelijke zin is gerechtigd tot de opbrengst van
de aandelen. In deze zaak ging het om giraal overdraagbare effecten die in het effectendepot
van belanghebbende bij een bank/bewaarder in Frankrijk waren geplaatst. Volgens de
Hoge Raad is het recht van toepassing dat wordt aangewezen door het Nederlandse internationale
privaatrecht. De civielrechtelijke beoordeling vindt plaats naar het recht van de
staat waar de girale effectenrekening wordt geadministreerd. In deze zaak dient daarom
een beoordeling naar Frans giraal-effectenrecht plaats te vinden. Verder oordeelt
de Hoge Raad dat een opbrengstgerechtigde in beginsel ook als de uiteindelijk gerechtigde
wordt aangemerkt indien hij vrijelijk over de opbrengst kan beschikken en bij de ontvangst
daarvan niet als zaakwaarnemer of lasthebber optreedt. Anders dan het gerechtshof,
oordeelt de Hoge Raad hierbij dat de wettelijke uitzondering die omschrijft wanneer
een opbrengstgerechtigde niet de uiteindelijke gerechtige is, een uitputtende regeling betreft. Dit betekent dat
de wettelijke uitzondering beperkter moet worden uitgelegd dan op basis van de uitspraak
van het gerechtshof mogelijk leek. Voor de invulling van (de uitzondering op) het
begrip uiteindelijk gerechtigde betekent het arrest van de Hoge Raad dus een verduidelijking.
De zaak is nu verwezen naar het gerechtshof Den Haag voor een nieuwe beoordeling,
met inachtneming van het arrest van 19 januari 2024. Welke gevolgen dit arrest heeft
voor de uitkomst in deze zaak is daarom nog niet duidelijk. In andere zaken zal de
Belastingdienst ook rekening houden met de meer beperkte uitleg door de Hoge Raad.
Vraag 2
Hoeveel (andere) rechtszaken zijn op dit moment aanhangig over dividendstripping?
Antwoord 2
De Belastingdienst is op dit moment betrokken bij zes procedures over dividendstripping.
In een van deze procedures, die ziet op de verrekening van dividendbelasting met vennootschapsbelasting,
heeft rechtbank Noord-Holland op 4 juli 2023 uitspraak gedaan.3 De rechtbank heeft de Belastingdienst gelijk gegeven op het punt dat de belanghebbende
in die zaak niet als de uiteindelijk gerechtigde kan worden aangemerkt (en daarmee
sprake is van dividendstripping door de belanghebbende). De belastingplichtige heeft
in deze zaak hoger beroep ingesteld.
Vraag 3
Hoeveel belastinggeld is daarmee in totaal gemoeid?
Antwoord 3
Het potentiële financiële belang dat gemoeid is met de hiervoor genoemde zes rechtszaken
is in totaal € 241 miljoen aan belasting.
Vraag 4
In hoeverre werkt dit recente arrest door naar die andere zaken?
Antwoord 4
De Hoge Raad geeft met het arrest van 19 januari 2024 duiding aan artikel 25, eerste
en tweede lid, Wet Vpb 1969. Die duiding is relevant voor alle zaken die relateren
aan die bepalingen. De andere lopende rechtszaken zien niet allemaal op artikel 25,
eerste en tweede lid, Wet Vpb 1969, maar ook op vergelijkbare bepalingen in ander
wetten. Uiteindelijk zal per zaak moeten worden getoetst aan het door de Hoge Raad
gegeven rechtskader.
Vraag 5
Kunt u reflecteren op de uitspraak van de in het artikel aangehaalde advocaat die
stelt dat het bewijzen van opzettelijk doen van een onjuiste aangifte met dit oordeel
(van de Hoge Raad) lastiger zal worden?
Antwoord 5
Uit het FD-artikel volgt dat de aangehaalde advocaat betrokken is bij een lopende
strafrechtelijke procedure. Hoewel het strafrecht buiten mijn domein ligt, merk ik
in dit kader op dat over lopende zaken geen uitspraken worden gedaan. De zaak ligt
immers ter beoordeling bij de rechter.
Vraag 6
Klopt de bewering in het artikel dat deze zaak al meer dan 20.000 uren werk heeft
gekost door ambtenaren van de Belastingdienst? En dat dit alleen maar meer wordt?
Zo ja, hoeveel meer is uw inschatting?
Antwoord 6
Het klopt inderdaad dat meer dan 20.000 uren werk is besteed aan de zaak die ten grondslag
ligt aan het arrest van 19 januari 2024. Deze zaak loopt namelijk al meer dan tien
jaar. Het aantal van 20.000 uren werk is genoemd tijdens het Rondetafelgesprek Fraude
met dividendbelasting van de vaste commissie voor Financiën van uw Kamer met deelnemers
vanuit de wetenschap, journalistiek, AFM en Belastingdienst op 13 december 2021. Dit
aantal uren zal uiteraard toenemen, nu de Hoge Raad de zaak heeft verwezen naar het
gerechtshof Den Haag voor een nieuwe beoordeling. Het is op voorhand niet goed in
te schatten hoeveel uren hieraan zullen worden besteed.
Vraag 7
Kunt u reflecteren op de bewering van de oud-Fiod-projectleider dat dit «voor jaren
vertraging» zorgt?
Antwoord 7
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 19 januari 2024 de zaak niet geheel zelf afgedaan
maar verwezen naar het gerechtshof Den Haag voor een nieuwe beoordeling van de feiten
en omstandigheden met inachtneming van het arrest. Na het oordeel van het gerechtshof
Den Haag staat de mogelijkheid open om (opnieuw) beroep in cassatie in te stellen
bij de Hoge Raad. Het gerechtshof respectievelijk de Hoge Raad voeren zelf de regie
bij de behandeling van zaken en de doorlooptijd van fiscale procedures. Het is daarom
niet goed in te schatten wanneer deze zaak geheel is afgedaan en hoeveel tijd dit
in beslag zal nemen.
Vraag 8
Een woordvoerder van uw ministerie wil in het artikel niet spreken van een tegenslag
maar zegt wel dat de bestrijding van dividendstrippen bemoeilijkt zal worden, kunt
u dit uitgebreid verder toelichten?
Antwoord 8
Met het arrest van 19 januari 2024 heeft de Hoge Raad verduidelijkt dat de wettelijke
uitzondering op het begrip uiteindelijk gerechtigde in de Wet Vpb 1969 beperkter moet
worden uitgelegd dan op basis van de uitspraak van het gerechtshof mogelijk leek.
Op dit punt vormt het arrest van de Hoge Raad een verduidelijking voor de praktijk.
Het is echter nog niet duidelijk wat de gevolgen in de concrete casus zullen zijn,
omdat de zaak is verwezen naar het gerechtshof Den Haag voor een nieuwe beoordeling.
In ieder geval zal de Belastingdienst ook in andere zaken rekening moeten houden met
de meer beperkte uitleg ten opzichte van de uitspraak van het gerechtshof.
Vraag 9
Bent u het met mij eens dat alles op alles gezet moet worden om dividendstripping
effectief te blijven aanpakken? Zo ja, kunt u ook uitgebreid toelichten welke concrete
stappen u daartoe wilt zetten?
Antwoord 9
Het is een speerpunt van dit kabinet om belastingontwijking en -ontduiking effectief
aan te pakken. De Belastingdienst is alert op gevallen van dividendstripping. In voorkomende
gevallen treedt de Belastingdienst daar ferm tegen op. De lopende aanpak wordt sinds
kort geïntensiveerd, onder andere door de uitvoeringscoördinatie te organiseren vanuit
de Coördinatiegroep Taxhavens en Concernfinanciering. Daarbij moet worden bedacht
dat het bestrijden van dividendstripping relatief lastig is, omdat de verschijningsvormen
van dividendstripping in de praktijk heel divers en zeer complex kunnen zijn. Ook
zijn hierbij vaak meerdere marktpartijen betrokken om de samenhang tussen de verschillende
partijen en transacties te verhullen. Dat maakt de aanpak van dividendstripping door
de Belastingdienst niet eenvoudig. Het kabinet onderschrijft dat versterking van de
aanpak van dividendstripping wenselijk is. Daarom heeft het kabinet vorig jaar, als
onderdeel van het Wetsvoorstel Overige Fiscale Maatregelen 2024, nieuwe maatregelen
voorgesteld die per 1 januari 2024 in werking zijn getreden. In de memorie van toelichting
bij het Wetsvoorstel Overige Fiscale Maatregelen 2024, is een onderzoek naar alternatieve
maatregelen aangekondigd en is opgemerkt dat dit onderzoek in het voorjaar van 2025
aan de Tweede Kamer wordt gestuurd.4
Hoewel ik de vraag naar concrete stappen begrijp, vergt een gedegen verdere aanpak
van dividendstripping dat de tijd wordt genomen om zorgvuldig onderzoek te doen naar
effectieve en passende vervolgmaatregelen. Het genoemde onderzoek richt zich op de
vraag welke (materiële) maatregelen kunnen worden genomen om de aanpak van dividendstripping
verder te versterken. Daarbij wordt in ieder geval onderzoek gedaan naar de zogenoemde
nettorendement/grondslag-benadering en een specifieke maatregel voor pensioenfondsen
en deelnemingsdividenden. Ook wordt, mede op verzoek van de Tweede Kamer, onderzocht
welke maatregelen tegen dividendstripping andere EU-landen hebben genomen. Het arrest
van 19 januari 2024 zal ik eveneens betrekken in dit onderzoek. Naar verwachting zal
de Kamer in het voorjaar van 2025 geïnformeerd worden over de uitkomsten van dit onderzoek
5
Verder wordt in Europees verband gesproken met de experts van de lidstaten over het
richtlijnvoorstel FASTER. Dit voorstel heeft als doel om procedures voor het verminderen van bronbelasting
te harmoniseren en te versnellen en misbruik van deze verminderingsprocedures tegen
te gaan.6 De Kamer is hierover geïnformeerd door middel van een BNC-fiche.7
Vraag 10
Volgens de oud-Fiod-projectleider oordeelt de Hoge Raad naar de letter van de wet
en niet naar de achterliggende gedachte? Deelt u die analyse? Zo ja, pleit dit er
dan voor om te overwegen om de wet op dit punt te wijzigen zodat vanaf dat moment
effectievere aanpak van dividendstripping mogelijk is?
Antwoord 10
De Hoge Raad onderbouwt zijn oordeel dat de wettelijke uitzondering op het begrip
uiteindelijk gerechtigde een uitputtende regeling betreft, met name met de totstandkomingsgeschiedenis
van de wettelijke regeling. De Hoge Raad neemt bij zijn oordeel in aanmerking dat
volgens de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 25, tweede lid, tweede volzin,
Wet Vpb 1969 is beoogd een zeer gerichte maatregel te treffen die beperkt is tot evidente
gevallen van zogenoemde dividendstripping. Verder wijst de Hoge Raad erop dat de wetgever
in de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 25, tweede lid, Wet Vpb 1969 het aan
de rechter heeft willen laten om het begrip uiteindelijk gerechtigde nader in te vullen.
De Hoge Raad kan in de wetsgeschiedenis echter geen aanwijzingen vinden waaraan de
wetgever bij de invulling van het begrip uiteindelijk gerechtigde heeft gedacht, anders
dan de in artikel 25, tweede lid, Wet Vpb 1969 genoemde gevallen. Zoals opgemerkt,
zal dit arrest worden meegenomen in het brede onderzoek naar de verdere aanpak van
dividendstripping.
Vraag 11
Afgelopen najaar is de wetgeving ten aanzien van dividendstripping gewijzigd («Overige
fiscale maatregelen 2024»; hierna: «wetsvoorstel OFM24»), zijn deze wijzigingen, mede
in het licht van het recente arrest van de Hoge Raad, afdoende om in de toekomst (soortgelijke)
gevallen van dividendstripping te voorkomen en/of effectief aan te pakken? Zo ja,
kunt u dat uitgebreid toelichten? Zo nee, waarom niet, wat is meer nodig en welke
stappen gaat u daartoe zetten?
Antwoord 11
Met de per 1 januari 2024 in werking getreden nieuwe bepalingen ter versterking van
de aanpak van dividendstripping is nog geen praktijkervaring opgedaan. Het kabinet
erkent echter dat dividendstripping zeer complexe materie is die continu aan verandering
onderhevig is. Mede om die reden is in de memorie van toelichting bij deze maatregelen
reeds een onderzoek naar alternatieve maatregelen aangekondigd.8 Het kabinet zal, zoals bij het antwoord op vraag negen al is opgemerkt, het arrest
van 19 januari 2024 betrekken in dit onderzoek naar de verdere aanpak van dividendstripping.
Vraag 12
Hoewel het lid Omtzigt tijdens de behandeling van het Belastingplan 2024 vroeg goed
te kijken naar landen om ons heen, zoals Denemarken, die kennelijk effectieve maatregelen
«ex ante» hebben getroffen in plaats van «ex post» zoals het kabinet voorstelde middels
het wetsvoorstel OFM24, leidde dit toen niet tot een wijziging van het wetvoorstel,
bent u gelet op de recente uitspraak van de Hoge Raad en de noodzaak om dividendstripping
aan te pakken bereid om dit te heroverwegen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen
onderneemt u hierbij?
Antwoord 12
Het kabinet heeft in de memorie van toelichting bij het Wetsvoorstel Overige Fiscale
Maatregelen 2024 nader onderzoek aangekondigd naar alternatieve maatregelen.9 Bij de parlementaire behandeling van dit wetsvoorstel heb ik, zoals verzocht door
uw Kamer, aangegeven dat in dat onderzoek ook maatregelen tegen dividendstripping
van andere EU-landen zullen worden betrokken. Het toegezegde onderzoek naar de maatregelen
van andere EU-landen vergt dat zorgvuldig wordt bekeken in welke mate het systeem,
de problematiek en oplossingen van andere landen vergelijkbaar zijn met, respectievelijk
inpasbaar zijn in, het Nederlandse systeem.10
Vraag 13
Ook de suggestie waar tijdens die behandeling op aangedrongen is om kennelijke succesvolle
maatregelen in andere landen, zoals de introductie van een «houdsterperiode», verder
te verkennen heeft toen niet tot wijzigingen in het wetsvoorstel OFM24 geleid, hoe
staat u hier thans tegenover?
Antwoord 13
Zoals hiervoor opgemerkt doet het kabinet nader onderzoek naar aanvullende maatregelen
ter versterking van de aanpak van dividendstripping. In dat brede onderzoek worden
ook maatregelen van andere EU-landen (zoals een houdsterperiode) betrokken.11
Vraag 14
Tijdens die behandeling heeft u aangegeven het onderzoek naar alternatieve maatregelen
om dividendstripping aan te pakken te continueren en u kondigde aan dat de Kamer in
het voorjaar van 2025 nader geïnformeerd zou worden hierover, bent u thans bereid
om dit proces, gelet op de uitspraak van de Hoge Raad, drastisch te vervroegen? Zo
ja, wanneer kunt u deze onderzoeken met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 14
Hoewel ik de vraag naar versnelling begrijp, vergt een gedegen verdere aanpak van
dividendstripping dat de tijd wordt genomen om zorgvuldig onderzoek te doen naar effectieve,
evenredige en passende vervolgmaatregelen. In de bovenstaande antwoorden ben ik daar
reeds nader op ingegaan. Volledigheidshalve herhaal ik hier dat ik de Kamer eerder
zal informeren over de door andere EU-landen getroffen maatregelen indien dit internationale
onderzoek eerder kan worden afgerond.12
Vraag 15
Wilt de vragen afzonderlijk en binnen drie weken beantwoorden?
Antwoord 15
De vragen zijn binnen de daarvoor gebruikelijke termijn van drie weken beantwoord.
Aan het verzoek tot afzonderlijke beantwoording is voldaan.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.L.A. van Rij, staatssecretaris van Financiën
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.