Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over o.a. de geannoteerde agenda Informele Raad Algemene Zaken Cohesiebeleid van 5 en 6 februari 2024 (Kamerstuk 21501-08-930) (herdruk)
21 501-08 Milieuraad
Nr. 932 HERDRUK1 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 8 februari 2024
De vaste commissie voor Europese Zaken heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd
aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat over de brief van 26 januari 2024
over de geannoteerde agenda Informele Raad Algemene Zaken Cohesiebeleid van 5 en 6 februari
2024 (Kamerstuk 21 501-08, nr. 930) en over de brief van 18 december 2023 over het verslag van de Raad Algemene Zaken
(«RAZ») – Cohesie van 30 november 2023 te Brussel (Kamerstuk 21 501-08, nr. 924).
De vragen en opmerkingen zijn op 31 januari 2024 aan de Minister van Economische Zaken
en Klimaat voorgelegd. Bij brief van 8 februari 2024 zijn de vragen beantwoord.
De fungerend voorzitter van de commissie, Bromet
De adjunct-griffier van de commissie, Hoedemaker
Inhoudsopgave
I
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
• Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
2
• Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
2
• Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
3
• Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
3
• Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
4
• Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
5
• Vragen en opmerkingen van de leden van de Volt-fractie
5
II
Reactie van de Minister van Economische Zaken en Klimaat
6
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de
informele Raad Algemene Zaken cohesiebeleid d.d. 5 en 6 februari 2024. Deze leden
hebben hierover nog enkele vragen.
Deze leden vragen waarom het cohesiebeleid zich zou moeten richten op structurele
hervormingen en investeringen in innovatie, digitalisering, vergroening, menselijk
kapitaal en sociale inclusie voor EU-regio’s. Dit terwijl de Minister ook in haar
brief zegt dat de geografische focus moet blijven op regio’s die cohesiebeleid het
meest nodig hebben. Kan de Minister uiteenzetten op welke Nederlandse regio’s zij
doelt en welke bedragen hiermee voor die regio’s gemoeid zijn.
De aan het woord zijnde leden zouden graag een definitie willen hebben van wat de
Minister verstaat onder sociale inclusie en waarom dit relevant is voor Nederland.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de
geannoteerde agenda en de inzet van het kabinet tijdens de Raad Algemene Zaken cohesiebeleid
d.d. 5 en 6 februari 2024. Deze leden willen het belang van het cohesiebeleid benadrukken,
omdat samenwerking en de concurrentiekracht van de EU essentieel zijn en het cohesiebeleid
hier een belangrijke bijdrage aan levert. Zij hebben hier nog enkele vragen en opmerkingen
bij.
De aan het woord zijnde leden lezen dat het demissionaire kabinet zich richt op structurele
hervormingen en investeringen in innovatie, digitalisering, vergroening, menselijk
kapitaal en sociale inclusie. Deze leden bevestigen het belang om zich hiervoor in
te zetten. Ook onderschrijven zij de noodzaak om de cohesiefondsen in te houden voor
landen die het Handvest van de grondrechten niet borgen, zoals bijvoorbeeld voor Polen
en Hongarije gebeurt. Worden er vervolgstappen gezet wat betreft het uitblijven van
ontwikkelingen van Hongarije op het vlak van naleving van het Handvest?
Het cohesiefonds is bedoeld om de ongelijkheid tussen regio’s te verkleinen en achtergestelde
regio’s te helpen ontwikkelen. Helaas lijkt het erop dat op dit moment dit doel niet
altijd wordt gehaald, omdat de meest achtergestelde regio’s niet altijd hun weg vinden
naar de subsidies, terwijl de meer ontwikkelde regio’s handiger zijn met de aanvraag
hiervan. De voornoemde leden zijn van mening dat het cohesiebeleid pas echt goed werkt
als de meest achtergestelde regio’s erop vooruitgaan. Erkent de Minister dat het een
probleem is dat deze regio’s niet worden bereikt? Wat kan eraan gedaan worden om deze
regio’s juist te betrekken in het cohesiebeleid? Wat is de inzet van het demissionaire
kabinet op het vlak van deze achtergestelde regio’s?
Het cohesiebeleid richt zich op het verkleinen van de ongelijkheid tussen regio’s.
De leden van de GroenLinks-PvdA fractie zien graag cohesie in dit beleid, ook wat
betreft de inzet van andere fondsen zoals het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB).
80 procent van de GLB-gelden komt namelijk bij 20 procent van de boeren terecht. Wordt
er bij het verdelen van de GLB-gelden ook gekeken naar achtergestelde regio’s? Kan
de Minister aangeven of het gemeenschappelijk landbouwbeleid coherent is met het cohesiebeleid
ten aanzien van de ontwikkeling van achtergestelde regio’s? Wat is de inzet van de
Minister wat betreft coherentie hierin?
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de geannoteerde
agenda van de informele Raad Algemene Zaken d.d. 5 en 6 februari 2024. Zij hebben
hierover nog enkele vragen.
Deze leden onderstrepen dat de cohesiefondsen belangrijke instrumenten zijn voor sociaaleconomische
convergentie tussen verschillende regio’s. Daarbij willen de aan het woord zijnde
leden opmerken dat de daarbij bestaande financieringsstromen gemoderniseerd dienen
te worden. Ook onderstrepen zij de inzet van de Minister op het inzetten van cofinanciering.
Met betrekking tot deze cofinanciering vragen deze leden in hoeverre er in de praktijk
garanties zijn dat cofinanciering daadwerkelijk zal plaatsvinden. Wat zijn de kaders
voor cofinanciering en naast welke factoren zal de mate van cofinanciering plaatsvinden?
Daarnaast hechten deze leden grote waarde aan het eerbiedigen van de rechtsstaat bij
cofinanciering. Wat is de inzet van de Minister om het belang van de rechtsstaat op
dit gebied te waarborgen?
De leden van de VVD-fractie lezen in de geannoteerde agenda dat de Minister het met
het Belgisch voorzitterschap eens is met het terugbrengen van de focus van het cohesiebeleid
tot de hoofddoelen. Deze leden onderstrepen deze doelen, maar in het belang van grensoverschrijdende
problematiek missen zij een inzet op het gebied van veiligheid. De voornoemde leden
vragen dan ook of het kabinet het met ze eens is dat veiligheid een integraal onderdeel
moet zijn van het cohesiebeleid én wat de inzet van het kabinet is om veiligheid ook
een van de focuspunten van het Belgisch voorzitterschap te maken. Valt onder de inzet
van het kabinet op structurele hervormingen en investeringen, ook een ambitie op grensoverschrijdende
veiligheidsvraagstukken?
De aan het woord zijnde leden begrijpen dat de Minister niet vooruit wil lopen op
de financiële implicaties op de programma’s onder het volgend Meerjarig Financieel
Kader, met het oog op de onderhandelingen. Wel zouden de leden van de VVD-fractie
willen vragen wat de globale inzet van het kabinet is zonder afbreuk te doen aan de
onderhandelingspositie. Kan de Minister aangeven wat de inbreng zal zijn met betrekking
tot de reflectie op het toekomstig cohesiebeleid tijdens de aanstaande informele Raad.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de geannoteerde
agenda van de informele Raad Algemene Zaken d.d. 5 en 6 februari 2024. Zij hebben
daarover nog enkele vragen.
Deze leden lezen dat er over de toekomst van het Europese cohesiebeleid gesproken
zal worden. Zij pleiten al langer voor het moderniseren van het Meerjarig Financieel
Kader en specifiek van het cohesiebeleid. Zij steunen dan ook de Nederlandse inzet
voor investeringen in innovatie, digitalisering, vergroening, menselijk kapitaal en
sociale inclusie. De aan het woord zijnde leden merken op dat het Nederlandse kabinet
ook al langer inzet op een moderne Europese begroting, maar dat de wens voor een moderne
begroting altijd in de uiteindelijke onderhandelingen sneuvelt tegenover de wens om
minder geld bij te dragen aan de EU-begroting. De leden van de D66-fractie moedigen
de Minister aan om in deze vroege fase al kenbaar te maken dat een modern Meerjarig
Financieel Kader, met een toekomstgericht cohesiebeleid, wat Nederland betreft de
voornaamste prioriteit is. Deelt de Minister dit inzicht?
Verder vragen de voornoemde leden of in deze discussie over de toekomst van het cohesiebeleid
ook gesproken zal worden over de mogelijke gevolgen van uitbreiding. De leden van
de D66-fractie achten het mogelijk dat binnen tien jaar, één of meer landen bij de
EU zullen komen. De EU moet daarvoor wel zijn huishoudboekje op orde hebben. Dat betekent
wat deze leden betreft ook het moderniseren van het cohesiebeleid. Wat zal de Minister
in dit kader opbrengen tijdens de informele Raad Algemene Zaken cohesiebeleid?
Tot slot zijn de aan het woord zijnde leden te spreken over het feit dat de verorderning
gemeenschappelijke bepalingen is ingezet tegen Polen en Orban in het verleden. Nu
Polen een nieuwe regering heeft, is het wat deze leden betreft zaak dat zodra het
juridisch verantwoord is, de bevroren cohesiefondsen aan Polen worden vrijgegeven.
Dat is een blijk van vertrouwen in de Poolse regering en een duidelijk signaal naar
de Poolse bevolking. Daarbij signaleren de leden van de D66-fractie het potentiële
gevaar dat de Poolse PiS partij alles in het werk gaat stellen om te voorkomen dat
Polen dit geld gaat krijgen. Dat zou het voor PiS immers makkelijker maken om over
vier jaar weer herkozen te worden. Deelt de Minister die zorg? Kan de Minister in
dat kader toelichten hoe het er voor staat met de uitvoering van motie van het lid
Sjoerdsma c.s. over het zo snel mogelijk vrijgeven van Europese middelen zodra een
nieuwe Poolse regering de vereiste rechtsstaathervormingen (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2766) heeft doorgevoerd?
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de
informele Raad Algemene Zaken cohesiebeleid d.d. 5 en 6 februari 2024. Daarover hebben
zij enkele vragen en opmerkingen.
De Minister schrijft volgens deze leden terecht dat het Europese cohesiebeleid te
vaak is ingezet als reactie op crises. Dezelfde zorgen leven ook bij de Europese rekenkamer.
De Europese Rekenkamer meldde onlangs dat op het uitgaventerrein van cohesiebeleid
een foutenpercentage van 6,4 procent op 79 miljard euro werd geconstateerd.2 Volgens de Europese Rekenkamer bedragen de cohesiefondsen circa 40 procent van de
EU-begroting. Dit zijn fikse bedragen. Het roept bij deze leden de vraag op waarom
de Minister geen enkele uitspraak doet over deze zorgwekkende berichten van de Europese
Rekenkamer. Kan de Minister een toezegging doen om dit wél te doen tijdens de informele
Raad? Zo nee, waarom niet?
De Minister schrijft volgens de aan het woord zijnde leden terecht dat «ten aanzien
van de verdeelsleutel van cohesiebeleid Nederland het van belang [vindt] dat deze
wordt vastgesteld en beoordeeld op basis van betrouwbare, adequate en duidelijk meetbare
data». Kan de Minister uiteenzetten hoe heden de verdeelsleutel wordt vastgesteld?
En kan de Minister de Kamer een grafiek doen toekomen hoe de verdeelsleutel tussen
lidstaten momenteel is bepaald?
De leden van de BBB-fractie zijn het eens met de Minister dat structurele hervormingen
deel moeten uitmaken van het cohesiebeleid. Daarbij moet wel de kanttekening gemaakt
worden dat dit een «tweesnijdend zwaard» kan zijn, temeer omdat de Europese Commissie
ook van Nederland structurele hervormingen kan verwachten (zoals over de afbouw hypotheekrenteaftrek).
Leven bij de Minister dezelfde zorgen? En wat voorziet de Minister dat de Europese
Commissie van Nederland zou verlangen in het kader van «structurele hervorming»?
Tot slot hebben de voornoemde leden vragen over het doel van het cohesiefonds. Regionaal
beleid (cohesiebeleid) heeft tot doel «de economische, sociale en territoriale cohesie
in de EU te versterken en de regionale verschillen te verkleinen». Deze leden hebben
zorgen bij de inzet van cohesiefondsen als politiek drukmiddel om lidstaten in lijn
te brengen met het Europese beleid van de Europese Commissie. Hoe verhouden de doelen
van het cohesiefonds (verschillen verkleinen) zich met het onder druk zetten van bepaalde
lidstaten, waardoor verschillen juist aanzienlijk groter worden tussen lidstaten?
Platgezegd, zorgt het cohesiefonds (zoals het heden gebruikt wordt als politiek dwangmiddel)
onder de streep voor een méér of minder hechtere Europese Unie? Deze leden willen
graag een uitleg hoe de Minister hiernaar kijkt.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de stukken
ten behoeve van de informele Raad Algemene Zaken cohesiebeleid d.d. 5 en 6 februari
2024 en hebben daarover enkele vragen.
Deze leden zijn het eens met het terugbrengen van cohesiebeleid naar zijn oorspronkelijke
doelstelling en het leggen van de focus daarop en zijn geen voorstander van het opportunistisch
inzetten van het cohesiebeleid als reactie op crises. Hoe wil de Minister dit gaan
bereiken en op welke hervormingen hoopt zij hiervoor?
In het verslag van de vorige Raad Algemene Zaken cohesiebeleid staat dat er gereflecteerd
is op het bevorderen van soevereiniteit en strategische autonomie van de Europese
Unie. In de geannoteerde agenda staat echter het terugkeren naar het oorspronkelijke
doel en het meer focussen van cohesiebeleid. De aan het woord zijnde leden vragen
of de Minister een reflectie kan geven of deze twee doelen onder te brengen zijn bij
de echte kerndoelen van het cohesiebeleid of dat dit een bredere interpretatie is.
Vragen en opmerkingen van de leden van de Volt-fractie
De leden van de Volt-fractie hebben kennisgenomen van de geagendeerde stukken en hebben
daarover enkele vragen en opmerkingen.
Voornoemde leden onderschrijven het belang van investeringen via Europese fondsen
om ons Europese concurrentievermogen te versterken, evenals de Europese strategische
autonomie. Deze leden zijn positief dat er gekeken wordt naar het vereenvoudigen van
het cohesiebeleid. Zij vragen in dat licht of de Minister signalen krijgt vanuit bedrijven
of de industrie dat er obstakels zijn om toegang te krijgen tot financiering. Kan
de Minister drie concrete belemmeringen benoemen en toelichten, waarbij zij ook ingaat
op mogelijke verbeterpunten?
De Minister onderkent het belang van technologische ontwikkeling voor het versnellen
van industriële verduurzaming en het vergroten van het concurrentievermogen van de
EU. De aan het woord zijnde leden onderkennen het belang hiervan ook, maar zien tevens
dat er mogelijk bezuinigd gaat worden op Horizon Europe en dat STEP (Strategic Technologies
for Europe Platform) minder financiële middelen krijgt om daadwerkelijk het concurrentievermogen
te vergroten dan in het oorspronkelijke voorstel van de Europese Commissie. Kan de
Minister uitleggen hoe het bezuinigen op voornoemde fondsen zich verhoudt tot het
willen realiseren van een sterke concurrentiepositie? Kan de Minister hierbij bovendien
specifiek ingaan op hoe zij denkt dat de doelen met minder geld voor innovatie nog
steeds gerealiseerd kunnen worden, en wat zij hier concreet voor gaat doen?
De voornoemde leden erkennen het belang van het koppelen van investeringen aan structurele
hervormingen. Deze leden zien daarentegen wel enkele risico’s gelet op de hervormingen
die Nederland moet ondergaan om toegang te krijgen tot financiering. Kan de Minister
aangeven waar in Nederland de grootste risico’s zijn met betrekking tot de hervormingen
die gemaakt moeten worden om financiering te krijgen? Kan zij hierbij specifiek ingaan
op hoe zij deze hervormingen streeft te realiseren? Welke van de benodigde hervormingen
hebben prioriteit hierin en welke mogelijke uitruilen worden er gemaakt?
Tot slot betreuren de leden van de Volt-fractie de houding van de Minister inzake
het niet willen pleiten voor een Europees soevereiniteitsfonds, onder andere als stevige
tegenhanger van de Amerikaanse Inflation Reduction Act. Deze leden willen graag weten
hoe de 1,5 miljard euro die nu mogelijk extra wordt vrijgemaakt binnen de tussentijdse
herziening van het Meerjarig Financieel Kader voor STEP – in de vorm van extra geld
voor het Europees defensiefonds – zich verhoudt tot de omvang van de Amerikaanse Inflation
Reduction Act. Deze leden vragen hoe dit de concurrentiepositie van Europa nu echt
verbetert en willen graag een reflectie hierop van de Minister.
II Reactie van de bewindspersoon
Inleiding
Met belangstelling heb ik kennisgenomen van de vragen en opmerkingen van de leden
en de fracties van de PVV, GroenLinks-PVD, VVD, D66, BBB, SGP en Volt inzake de informele
Raad Algemene Zaken Cohesie.
Het Europees Cohesiebeleid, ook wel regionaal beleid genoemd, is een uit het Europees
Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU) voorkomend beleid, dat
zich tot doel stelt de «versterking van de economische, sociale en territoriale samenhang»
te bewerkstelligen.
In de praktijk betekent dit dat er onder het cohesiebeleid verschillende (thematische)
fondsen worden ingezet om de sociaaleconomische verschillen te verkleinen. De belangrijkste
fondsen zijn het Europees Fonds voor de Regionale Ontwikkeling (EFRO), het Europees
Sociaal Fonds + (ESF+), het Fonds voor een Rechtvaardige Transitie (Just Transition Fund; JTF), Interreg (voor grensoverschrijdende samenwerking) en het Cohesiefonds (voor
infrastructuur & milieu). Deze fondsen worden uitgevoerd in zogenaamd «gedeeld beheer»,
wat wil zeggen dat de Europese Commissie ze samen met de lidstaten uitvoert. Bij het
cohesiebeleid worden middelen vooraf verdeeld over de lidstaten, waarbij de verdeling
gebeurt op basis van objectieve criteria zoals het bbp per hoofd. Minder ontwikkelde
lidstaten krijgen meer middelen toebedeeld dan meer ontwikkelde.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de
informele Raad Algemene Zaken cohesiebeleid d.d. 5 en 6 februari 2024. Deze leden
hebben hierover nog enkele vragen.
Vraag 1
Deze leden vragen waarom het cohesiebeleid zich zou moeten richten op structurele
hervormingen en investeringen in innovatie, digitalisering, vergroening, menselijk
kapitaal en sociale inclusie voor EU-regio’s. Dit terwijl de Minister ook in haar
brief zegt dat de geografische focus moet blijven op regio’s die cohesiebeleid het
meest nodig hebben. Kan de Minister uiteenzetten op welke Nederlandse regio’s zij
doelt en welke bedragen hiermee voor die regio’s gemoeid zijn.
Antwoord
Het Nederlandse standpunt omtrent de fondsen onder het cohesiebeleid staat toegelicht
in het BNC-fiche: «MFK – Verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen voor de
ESI-fondsen.»3 Hierin staat dat het kabinet ziet dat uit de impact assessments van de Europese Commissie
blijkt dat inspanningen op het gebied van innovatie leiden tot meer grensoverschrijdende
effecten en daardoor tot meer Europese toegevoegde waarde. Dezelfde redeneertrant
kan gehanteerd worden voor investeringen in digitalisering, vergroening, menselijk
kapitaal en sociale inclusie. Het kabinet vindt dat onder het cohesiebeleid de meeste
middelen moeten blijven gaan naar de regio’s die sociaaleconomisch gezien het minst
ontwikkeld zijn. De huidige verdeling van cohesiebudgetten aan de lidstaten van de
EU is hierop ook gebaseerd. Binnen Nederland zijn er in de programmaperiode 2021–2027
drie regio’s die qua regionaal bbp per hoofd minder dan 100% van het EU-gemiddelde
bbp per hoofd hebben: Flevoland, Drenthe en Friesland.
Uw Kamer is over de Nederlandse verdeling geïnformeerd middels de Kamerbrief «middelenverdeling
Nederlandse enveloppes EFRO en JTF4» en de Kamerbrief «Programmering ESF+ (2021 – 2027)».
Vraag 2
De aan het woord zijnde leden zouden graag een definitie willen hebben van wat de
Minister verstaat onder sociale inclusie en waarom dit relevant is voor Nederland.
Antwoord
Sociale inclusie is vooral gericht op het bestrijden van armoede, het bevorderen van
maatschappelijke integratie en arbeidsmarktintegratie en het bevorderen van de toegang
tot sociale voorzieningen. Nederland definieert sociale inclusie binnen de ESF+ als
«het bieden van hulp om gelijkwaardig te kunnen participeren in de maatschappij».
Hierbij ligt de nadruk op het kunnen meedoen in de maatschappij in brede zin en op
het creëren van gelijke kansen en het voorkomen van discriminatie. Het stimuleren
van sociale inclusie is voor EU-lidstaten en ook voor Nederland van belang om iedereen
de mogelijkheid te geven om deel te nemen aan de maatschappij. Het gaat om mensen
die aanvullende ondersteuning nodig hebben om te kunnen deelnemen aan de arbeidsmarkt,
maar ook om maatschappelijk te kunnen participeren. Dit draagt daarmee ook bij aan
het groeipotentieel van lidstaten. De inzet van het Europees Sociaal Fonds Plus levert
hier een bijdrage aan.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de
geannoteerde agenda en de inzet van het kabinet tijdens de Raad Algemene Zaken cohesiebeleid
d.d. 5 en 6 februari 2024. Deze leden willen het belang van het cohesiebeleid benadrukken,
omdat samenwerking en de concurrentiekracht van de EU essentieel zijn en het cohesiebeleid
hier een belangrijke bijdrage aan levert. Zij hebben hier nog enkele vragen en opmerkingen
bij.
Vraag 3
De aan het woord zijnde leden lezen dat het demissionaire kabinet zich richt op structurele
hervormingen en investeringen in innovatie, digitalisering, vergroening, menselijk
kapitaal en sociale inclusie. Deze leden bevestigen het belang om zich hiervoor in
te zetten. Ook onderschrijven zij de noodzaak om de cohesiefondsen in te houden voor
landen die het Handvest van de grondrechten niet borgen, zoals bijvoorbeeld voor Polen
en Hongarije gebeurt. Worden er vervolgstappen gezet wat betreft het uitblijven van
ontwikkelingen van Hongarije op het vlak van naleving van het Handvest?
Antwoord
De EU beschikt over een breed juridisch, financieel en politiek instrumentarium om
rechtsstatelijke problematiek in de Unie te adresseren. Een deel van deze instrumenten
wordt momenteel ingezet om Hongarije te bewegen het Handvest van de grondrechten van
de Europese Unie (hierna: Handvest Grondrechten EU) na te leven. In reactie op de
berichtgeving inzake de bevriezing van EU-middelen bestemd voor Hongarije, werd de
Kamer geïnformeerd over de stand van zaken rondom de inzet van de Common Provisions
Regulation (CPR) tegen Hongarije. Zoals ook beschreven in het verslag van de Eurogroep
en Ecofinraad van 7 en 8 december 2023 heeft de Commissie op 13 december 2023 geoordeeld
dat Hongarije voldoet aan de eisen op het terrein van rechterlijke onafhankelijkheid
en daarmee gedeeltelijk aan de horizontale randvoorwaarde uit de CPR met betrekking
tot het Handvest Grondrechten EU. Op grond van deze horizontale randvoorwaarde worden
lidstaten verplicht om te voorzien in doeltreffende mechanismen die nodig zijn om
de naleving van het Handvest Grondrechten EU te waarborgen bij de uitvoering van EU-fondsen.
Hongarije heeft dus wel degelijk stappen gezet om aan de zorgen van de Commissie tegemoet
te komen. Voor een aantal specifieke programma’s geldt dat Hongarije nog altijd niet
voldoet aan de horizontale randvoorwaarde uit de CPR met betrekking tot het Handvest
Grondrechten EU. Hiervoor zijn eerst maatregelen nodig op het terrein van LHBTIQ-rechten,
academische vrijheid en de geldende asielwetgeving. De Cohesiemiddelen gekoppeld aan
deze programma’s blijven bevroren. Er is dus nog altijd sprake van financiële druk
om de rechtsstaat te respecteren. Het kabinet blijft er op aandringen dat de Commissie
zorgvuldig toetst of aan de horizontale randvoorwaarde uit de CPR met betrekking tot
het Handvest Grondrechten EU wordt voldaan, alvorens Hongarije weer aanspraak kan
maken op deze middelen. Daarnaast wordt ook het juridisch instrumentarium ingezet.
Zo besloot de Commissie op 15 juli 2022 om Hongarije voor het EU-Hof van Justitie
te dagen over de anti-LHBTIQ+ wetgeving. Nederland intervenieert samen met een grote
groep lidstaten aan de zijde van de Commissie in deze zaak. Ten slotte wordt via de
zogenaamde Artikel 7-procedure Hongarije op politiek niveau aangesproken op de rechtsstaat-
en grondrechtenproblematiek5. Het kabinet blijft zich inzetten voor een zo effectief mogelijke voorzetting van
deze procedure.
Vraag 4
Het cohesiefonds is bedoeld om de ongelijkheid tussen regio’s te verkleinen en achtergestelde
regio’s te helpen ontwikkelen. Helaas lijkt het erop dat op dit moment dit doel niet
altijd wordt gehaald, omdat de meest achtergestelde regio’s niet altijd hun weg vinden
naar de subsidies, terwijl de meer ontwikkelde regio’s handiger zijn met de aanvraag
hiervan. De voornoemde leden zijn van mening dat het cohesiebeleid pas echt goed werkt
als de meest achtergestelde regio’s erop vooruitgaan. Erkent de Minister dat het een
probleem is dat deze regio’s niet worden bereikt? Wat kan eraan gedaan worden om deze
regio’s juist te betrekken in het cohesiebeleid? Wat is de inzet van het demissionaire
kabinet op het vlak van deze achtergestelde regio’s?
Antwoord
De budgetten vanuit het cohesiebeleid worden vooraf verdeeld in zogenaamde landenenveloppen.
De Europese Commissie gebruikt daarvoor verdeelsleutel: de «Berlijn methode». Deze
verdeelsleutel is gebaseerd op regionaal BBP per capita, en verdeelt Europese regio’s
in drie categorieën: meer ontwikkeld, transitie, en minder ontwikkeld. Hoe groter
het aantal «minder ontwikkelde» regio’s een lidstaat heeft, hoe meer middelen zij
krijgen toebedeelt. Lidstaten kunnen vervolgens zelf de, aan hen toegewezen, middelen
binnen de lidstaat verder verdelen. Het kabinet vindt dat onder het cohesiebeleid
de meeste middelen moeten blijven gaan naar de regio’s die sociaaleconomisch gezien
het minst ontwikkeld zijn. Uw Kamer is over de Nederlandse verdeling geïnformeerd
middels de Kamerbrief «middelenverdeling Nederlandse enveloppes EFRO en JTF6» en de Kamerbrief «Programmering ESF+ (2021 – 2027)7». Voor de totale middelenverdeling naar lidstaten verwijs ik u naar de website https://cohesiondata.ec.europa.eu/ van de Europese Commissie. Met deze manier van middelen verdelen is het dus al zo
dat achtergestelde regio’s meer middelen krijgen dan niet achtergestelde regio’s.
Er is daar op dit moment dus geen probleem en er hoeft dus ook geen extra inzet worden
gepleegd op het beter bereiken van achtergestelde regio’s.
Vraag 5
Het cohesiebeleid richt zich op het verkleinen van de ongelijkheid tussen regio’s.
De leden van de GroenLinks-PvdA fractie zien graag cohesie in dit beleid, ook wat
betreft de inzet van andere fondsen zoals het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB).
80 procent van de GLB-gelden komt namelijk bij 20 procent van de boeren terecht. Wordt
er bij het verdelen van de GLB-gelden ook gekeken naar achtergestelde regio’s? Kan
de Minister aangeven of het gemeenschappelijk landbouwbeleid coherent is met het cohesiebeleid
ten aanzien van de ontwikkeling van achtergestelde regio’s? Wat is de inzet van de
Minister wat betreft coherentie hierin?
Antwoord
De verdeling in GLB-gelden verschilt per lidstaat, de genoemde 80/20 verhouding is
het Europese gemiddelde. In Nederland is de variatie minder groot. Het GLB is in Nederland
uitgewerkt in een nationaal strategisch plan8, waarin gekozen is voor een interbestuurlijk programma waarin het Rijk, de provincies
en de waterschappen samenwerken zodat regionale accenten mogelijk zijn. Het kabinet
zet erop in om coherentie in het oog te houden zonder daarbij af te doen aan de specifieke
doelen van de afzonderlijke fondsen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de geannoteerde
agenda van de informele Raad Algemene Zaken d.d. 5 en 6 februari 2024. Zij hebben
hierover nog enkele vragen.
Vraag 6
Deze leden onderstrepen dat de cohesiefondsen belangrijke instrumenten zijn voor sociaaleconomische
convergentie tussen verschillende regio’s. Daarbij willen de aan het woord zijnde
leden opmerken dat de daarbij bestaande financieringsstromen gemoderniseerd dienen
te worden. Ook onderstrepen zij de inzet van de Minister op het inzetten van cofinanciering.
Met betrekking tot deze cofinanciering vragen deze leden in hoeverre er in de praktijk
garanties zijn dat cofinanciering daadwerkelijk zal plaatsvinden. Wat zijn de kaders
voor cofinanciering en naast welke factoren zal de mate van cofinanciering plaatsvinden?
Antwoord
Nationale cofinanciering is verplicht binnen de fondsen onder het cohesiebeleid. Deze
nationale cofinanciering kan verschillende vormen aannemen: privaat of publiek, en
in natura (wanneer ondernemers uren werken en die kosten opvoeren) of in cash. De
mate van cofinanciering verschilt per fonds en per regio, waarbij minder ontwikkelde
regio’s relatief minder cofinanciering hoeven bij te leggen. In de praktijk betekent
dit dat de meest ontwikkelde regio’s ten minste 50% nationale cofinanciering bijleggen,
daar waar de minst ontwikkelde regio’s kunnen volstaan met een nationale cofinanciering
van 15%.
Vraag 7
Daarnaast hechten deze leden grote waarde aan het eerbiedigen van de rechtsstaat bij
cofinanciering. Wat is de inzet van de Minister om het belang van de rechtsstaat op
dit gebied te waarborgen?
Antwoord
Zie het antwoord op vraag 3 voor het algemene juridische, financiële en politieke
instrumentarium om de rechtsstatelijke belangen van de Unie te beschermen. Specifiek
voor nationale cofinanciering bestaan er niet zulke rechtstaatsgaranties, aangezien
het hier niet gaat om EU-middelen.
De leden van de VVD-fractie lezen in de geannoteerde agenda dat de Minister het met
het Belgisch voorzitterschap eens is met het terugbrengen van de focus van het cohesiebeleid
tot de hoofddoelen. Deze leden onderstrepen deze doelen, maar in het belang van grensoverschrijdende
problematiek missen zij een inzet op het gebied van veiligheid.
Vraag 8
De voornoemde leden vragen dan ook of het kabinet het met ze eens is dat veiligheid
een integraal onderdeel moet zijn van het cohesiebeleid én wat de inzet van het kabinet
is om veiligheid ook een van de focuspunten van het Belgisch voorzitterschap te maken.
Valt onder de inzet van het kabinet op structurele hervormingen en investeringen,
ook een ambitie op grensoverschrijdende veiligheidsvraagstukken?
Antwoord
Het cohesiebeleid komt voort uit het Verdrag betreffende de werking van de Europese
Unie (artikel 174). Het verdrag schrijft voor dat het cohesiebeleid zich richt op
het versterken van de economische, sociale en territoriale samenhang van de Unie,
en om – in het bijzonder – de verschillen tussen de ontwikkelingsniveaus van de onderscheiden
regio’s te verkleinen. Veiligheidsvraagstukken passen niet in deze verdragsrechtelijke
focus van het cohesiebeleid.
Vraag 9
De aan het woord zijnde leden begrijpen dat de Minister niet vooruit wil lopen op
de financiële implicaties op de programma’s onder het volgend Meerjarig Financieel
Kader, met het oog op de onderhandelingen. Wel zouden de leden van de VVD-fractie
willen vragen wat de globale inzet van het kabinet is zonder afbreuk te doen aan de
onderhandelingspositie. Kan de Minister aangeven wat de inbreng zal zijn met betrekking
tot de reflectie op het toekomstig cohesiebeleid tijdens de aanstaande informele Raad.
Antwoord
Zoals aangegeven in de geannoteerde agenda die op 26 januari 2024 aan uw Kamer is
verzonden, zal ik slechts in algemene termen de staande Nederlandse positie op het
cohesiebeleid uitdragen, aangezien het aan het nieuwe kabinet zal zijn om de inzet
voor het volgende Meerjarig Financieel Kader (MFK) te bepalen. De onderhandelingen
over het nieuwe MFK zullen niet voor medio 2025 starten.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de geannoteerde
agenda van de informele Raad Algemene Zaken d.d. 5 en 6 februari 2024. Zij hebben
daarover nog enkele vragen.
Deze leden lezen dat er over de toekomst van het Europese cohesiebeleid gesproken
zal worden. Zij pleiten al langer voor het moderniseren van het Meerjarig Financieel
Kader en specifiek van het cohesiebeleid. Zij steunen dan ook de Nederlandse inzet
voor investeringen in innovatie, digitalisering, vergroening, menselijk kapitaal en
sociale inclusie. De aan het woord zijnde leden merken op dat het Nederlandse kabinet
ook al langer inzet op een moderne Europese begroting, maar dat de wens voor een moderne
begroting altijd in de uiteindelijke onderhandelingen sneuvelt tegenover de wens om
minder geld bij te dragen aan de EU-begroting.
Vraag 10
De leden van de D66-fractie moedigen de Minister aan om in deze vroege fase al kenbaar
te maken dat een modern Meerjarig Financieel Kader, met een toekomstgericht cohesiebeleid,
wat Nederland betreft de voornaamste prioriteit is. Deelt de Minister dit inzicht?
Antwoord
Het demissionaire kabinet stelt zich in dezen terughoudend op, aangezien het aan het
nieuwe kabinet zal zijn om de inzet voor het volgende MFK te bepalen. De onderhandelingen
over het nieuwe MFK zullen niet voor medio 2025 starten.
Verder vragen de voornoemde leden of in deze discussie over de toekomst van het cohesiebeleid
ook gesproken zal worden over de mogelijke gevolgen van uitbreiding. De leden van
de D66-fractie achten het mogelijk dat binnen tien jaar, één of meer landen bij de
EU zullen komen. De EU moet daarvoor wel zijn huishoudboekje op orde hebben. Dat betekent
wat deze leden betreft ook het moderniseren van het cohesiebeleid.
Vraag 11
Wat zal de Minister in dit kader opbrengen tijdens de informele Raad Algemene Zaken
cohesiebeleid?
Antwoord
In de discussienota die het Belgische EU-voorzitterschap heeft voorbereid, wordt niet
expliciet ingegaan op de mogelijke gevolgen van EU-uitbreiding voor het cohesiebeleid.
Het kabinet heeft als algemene opvatting dat modernisering van het cohesiebeleid noodzakelijk
is om het toekomstbestendig te houden. Op die manier zou het ook beter voorbereid
zijn op een eventuele uitbreiding, mocht dat aan de orde komen.
Tot slot zijn de aan het woord zijnde leden te spreken over het feit dat de verorderning
gemeenschappelijke bepalingen is ingezet tegen Polen en Orban in het verleden. Nu
Polen een nieuwe regering heeft, is het wat deze leden betreft zaak dat zodra het
juridisch verantwoord is, de bevroren cohesiefondsen aan Polen worden vrijgegeven.
Dat is een blijk van vertrouwen in de Poolse regering en een duidelijk signaal naar
de Poolse bevolking.
Vraag 12
Daarbij signaleren de leden van de D66-fractie het potentiële gevaar dat de Poolse
PiS partij alles in het werk gaat stellen om te voorkomen dat Polen dit geld gaat
krijgen. Dat zou het voor PiS immers makkelijker maken om over vier jaar weer herkozen
te worden. Deelt de Minister die zorg?
Antwoord
Het is positief dat de huidige Poolse regering serieuze stappen onderneemt om de rechtsstaat
in Polen te herstellen. Dat is niet eenvoudig. Deze inspanningen verdienen steun.
Het kabinet blijft zich hiervoor inzetten.
Vraag 13
Kan de Minister in dat kader toelichten hoe het er voor staat met de uitvoering van
motie van het lid Sjoerdsma c.s. over het zo snel mogelijk vrijgeven van Europese
middelen zodra een nieuwe Poolse regering de vereiste rechtsstaathervormingen (Kamerstuk
21 501-02, nr. 2766) heeft doorgevoerd?
Antwoord
Voor een reactie op de motie Sjoerdsma wordt verwezen naar het Schriftelijk Overleg
Rechtsstatelijke Ontwikkelingen van de Unie van 26 oktober 2023 en 15 november 2023.
Zoals ook vermeld in het verslag van de Eurogroep en Ecofinraad van 15 en 16 januari
2024 heeft Polen op 15 december 2023 een betaalverzoek bij de Europese Commissie ingediend
in het kader van de Herstel- en Veerkrachtfaciliteit (HVF). Het is in de eerste instantie
aan de Commissie om te toetsen of een lidstaat daadwerkelijk de mijlpalen heeft gerealiseerd,
en op grond daarvan recht heeft op uitbetaling. Het blijft voor Nederland van belang
dat de Commissie dit zorgvuldig doet.
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de
informele Raad Algemene Zaken cohesiebeleid d.d. 5 en 6 februari 2024. Daarover hebben
zij enkele vragen en opmerkingen.
De Minister schrijft volgens deze leden terecht dat het Europese cohesiebeleid te
vaak is ingezet als reactie op crises. Dezelfde zorgen leven ook bij de Europese rekenkamer.
De Europese Rekenkamer meldde onlangs dat op het uitgaventerrein van cohesiebeleid
een foutenpercentage van 6,4 procent op 79 miljard euro werd geconstateerd.9 Volgens de Europese Rekenkamer bedragen de cohesiefondsen circa 40 procent van de
EU-begroting. Dit zijn fikse bedragen.
Vraag 14
Het roept bij deze leden de vraag op waarom de Minister geen enkele uitspraak doet
over deze zorgwekkende berichten van de Europese Rekenkamer. Kan de Minister een toezegging
doen om dit wél te doen tijdens de informele Raad? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
De Europese Rekenkamer (ERK) geeft in hun rapport over het verslagjaar 2022 wederom
een afkeurende verklaring ten aanzien van de uitgaven van de Europese begroting. Het
gemiddelde foutenpercentage (onrechtmatigheden) schat de ERK voor de gehele Europese
begroting in op 4,2%. Dit is een toename ten opzichte van 2021, toen het foutenpercentage
3,0% was. Voor de uitgaven op cohesiebeleid schat de ERK een foutenpercentage van
6,4% in. Het jaarverslag van de ERK is in de Ecofinraad van afgelopen november besproken.
Tijdens deze Ecofinraad heeft Nederland aangegeven de flinke toename van het foutenpercentage
zeer zorgelijk te vinden. Nederland bracht daarbij nog in dat de toename van het aantal
fouten zou kunnen samenhangen met de toename van de flexibiliteit bij de besteding
van EU-middelen zoals in het kader van de COVID-19-pandemie. Hierbij benoemde Nederland
in het bijzonder dat hier sprake van lijkt te zijn wanneer nationale cofinanciering
ontbreekt. De ERK gaf in reactie daarop aan voorstander te zijn van flexibiliteit
bij de besteding van EU-middelen, maar erkende daarbij dat de consequentie inderdaad
is dat het aantal fouten toeneemt. Voor Nederland vormen het oordeel en de bevindingen
van de ERK een belangrijke bijdrage in de standpuntbepaling voor de aanname van Raadsaanbevelingen
voor het Europees parlement om decharge te verlenen aan de Europese Commissie over
de uitvoering van de Europese begroting van 2022. In maart zal de Ecofinraad hierover
besluiten.
De Minister zal bij de informele Raad Algemene Zaken Cohesiebeleid aangeven dat het
cohesiebeleid gefocust dient te blijven en benadrukken dat nationale cofinanciering
bij het spenderen van middelen uit het cohesiebeleid van groot belang is en blijft.
De Minister schrijft volgens de aan het woord zijnde leden terecht dat «ten aanzien
van de verdeelsleutel van cohesiebeleid Nederland het van belang [vindt] dat deze
wordt vastgesteld en beoordeeld op basis van betrouwbare, adequate en duidelijk meetbare
data».
Vraag 15
Kan de Minister uiteenzetten hoe heden de verdeelsleutel wordt vastgesteld? En kan
de Minister de Kamer een grafiek doen toekomen hoe de verdeelsleutel tussen lidstaten
momenteel is bepaald?
Antwoord
Zie het antwoord op vraag 4. Zie hieronder een grafiek van de enveloppes per lidstaat.
Voor meer grafieken verwijs ik u naar https://cohesiondata.ec.europa.eu.
Figuur 1: Cohesiebeleid budgetten (enkel Europese middelen) per lidstaat, EUR mld.
ERDF= European Fund for Regional Development (NL: EFRO), ESF+= European Sociaal Fund+,
CF= Cohesiefonds, JTF= Just Transition Fund
De leden van de BBB-fractie zijn het eens met de Minister dat structurele hervormingen
deel moeten uitmaken van het cohesiebeleid. Daarbij moet wel de kanttekening gemaakt
worden dat dit een «tweesnijdend zwaard» kan zijn, temeer omdat de Europese Commissie
ook van Nederland structurele hervormingen kan verwachten (zoals over de afbouw hypotheekrenteaftrek).
Vraag 16
Leven bij de Minister dezelfde zorgen? En wat voorziet de Minister dat de Europese
Commissie van Nederland zou verlangen in het kader van «structurele hervorming»?
Antwoord
Lidstaten zijn zelf verantwoordelijk voor het voeren van verstandig structureel-economisch
beleid. Het economisch en begrotingsbeleid moeten volgens het Verdrag wel worden beschouwd
als aangelegenheden van gemeenschappelijk belang, en worden daarom gecoördineerd.
Binnen de op dit moment geldende wetgeving voor het cohesiebeleid is vastgelegd dat
lidstaten bij de programmering en uitvoering van hun fondsen onder het cohesiebeleid,
rekening moeten houden met landspecifieke aanbevelingen, die ieder jaar door de Raad
op voorstel van de Europese Commissie worden aangenomen. De landspecifieke aanbevelingen
bevatten beleidsadvies voor het stimuleren van groei en banen, met behoud van gezonde
overheidsfinanciën. Het implementeren van structurele hervormingen vormt daarmee geen
voorwaarde voor toegang tot cohesiemiddelen. Indien er onder een toekomstig Meerjarig
Financieel Kader sprake is van een sterkere koppeling tussen de opvolging van de economische
beleidscoördinatie en de toegang tot Europese fondsen, dan geldt dit vanzelfsprekend
ook voor Nederland.
Tot slot hebben de voornoemde leden vragen over het doel van het cohesiefonds. Regionaal
beleid (cohesiebeleid) heeft tot doel «de economische, sociale en territoriale cohesie
in de EU te versterken en de regionale verschillen te verkleinen». Deze leden hebben
zorgen bij de inzet van cohesiefondsen als politiek drukmiddel om lidstaten in lijn
te brengen met het Europese beleid van de Europese Commissie.
Vraag 17
Hoe verhouden de doelen van het cohesiefonds (verschillen verkleinen) zich met het
onder druk zetten van bepaalde lidstaten, waardoor verschillen juist aanzienlijk groter
worden tussen lidstaten? Platgezegd, zorgt het cohesiefonds (zoals het heden gebruikt
wordt als politiek dwangmiddel) onder de streep voor een méér of minder hechtere Europese
Unie? Deze leden willen graag een uitleg hoe de Minister hiernaar kijkt.
Antwoord
Het cohesiebeleid is, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 8, primair gericht
op het versterken van de economische, sociale en territoriale samenhang van de Unie,
en om -in het bijzonder- de verschillen tussen de ontwikkelingsniveaus van de onderscheiden
regio’s te verkleinen. Dit doel tracht het beleid te bereiken met het programmeren
en uitvoeren van verschillende fondsen (Cohesiefonds, Europees Fonds voor de Regionale
Ontwikkeling, Europees Sociaal Fonds+). Die fondsen hebben elk hun eigen wettelijke
kader in de vorm van een verordening en er is één overkoepelende verordening voor
al die fondsen. In deze verordeningen staan voorwaarden waaraan lidstaten, medeoverheden,
aanvragers en (bijvoorbeeld) auditors moeten voldoen bij het uitvoeren van de fondsen.
Wanneer er niet aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan, kunnen (delen van) de middelen
niet worden uitgekeerd.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de stukken
ten behoeve van de informele Raad Algemene Zaken cohesiebeleid d.d. 5 en 6 februari
2024 en hebben daarover enkele vragen.
Deze leden zijn het eens met het terugbrengen van cohesiebeleid naar zijn oorspronkelijke
doelstelling en het leggen van de focus daarop en zijn geen voorstander van het opportunistisch
inzetten van het cohesiebeleid als reactie op crises.
Vraag 18
Hoe wil de Minister dit gaan bereiken en op welke hervormingen hoopt zij hiervoor?
Antwoord
Cohesiebeleid is de afgelopen periode meerdere malen ingezet voor crises, zoals de
COVID-19-crisis en de oorlog in Oekraïne. In een nieuwe programmaperiode vindt het
kabinet dat het inspelen op crises beter ingebed moet zijn in het cohesiebeleid. In
principe dient cohesiebeleid wat het kabinet betreft, gericht te zijn op de langetermijndoelstellingen
zoals het versterken van de economische, sociale, territoriale cohesie in de EU en
op het verkleinen van de regionale verschillen. Toch kan het ook met het oog op langetermijndoelstellingen
van meerwaarde zijn om goed te kunnen reageren op crisis. Dat kan door landen tijdelijk
meer flexibiliteit te geven om cohesiemiddelen te besteden aan het tegengaan van de
effecten van crises.
In het verslag van de vorige Raad Algemene Zaken cohesiebeleid staat dat er gereflecteerd
is op het bevorderen van soevereiniteit en strategische autonomie van de Europese
Unie. In de geannoteerde agenda staat echter het terugkeren naar het oorspronkelijke
doel en het meer focussen van cohesiebeleid.
Vraag 19
De aan het woord zijnde leden vragen of de Minister een reflectie kan geven of deze
twee doelen onder te brengen zijn bij de echte kerndoelen van het cohesiebeleid of
dat dit een bredere interpretatie is.
Antwoord
In de toekomst moet de focus volgens het Belgisch EU-voorzitterschap worden teruggebracht
tot de hoofddoelen van cohesiebeleid en bijdragen aan het vergroten van convergentie
binnen de Unie, het tonen van solidariteit en het adresseren van de groene en digitale
transities. Het bevorderen van open strategische autonomie ligt volgens het kabinet
in het verlengde hiervan. Voor de weerbaarheid van de EU is het belangrijk dat we
werken aan een sterk politiek-economisch fundament: we moeten de basis van onze economie
op orde hebben om de voordelen van onze interne markt maximaal te kunnen benutten.
Daar hoort ook bij dat dat sociale en economische convergentie worden bevorderd. Dat
doen we via het cohesiebeleid. Daarnaast is het verminderen en voorkomen van risicovolle
strategische afhankelijkheden van belang, onder andere door het versterken van de
Europese positie op onderzoek en innovatie, en door het realiseren van de groene en
digitale transitie. Daar draagt het cohesiebeleid aan bij.
Vragen en opmerkingen van de leden van de Volt-fractie
De leden van de Volt-fractie hebben kennisgenomen van de geagendeerde stukken en hebben
daarover enkele vragen en opmerkingen.
Voornoemde leden onderschrijven het belang van investeringen via Europese fondsen
om ons Europese concurrentievermogen te versterken, evenals de Europese strategische
autonomie. Deze leden zijn positief dat er gekeken wordt naar het vereenvoudigen van
het cohesiebeleid.
Vraag 20
Zij vragen in dat licht of de Minister signalen krijgt vanuit bedrijven of de industrie
dat er obstakels zijn om toegang te krijgen tot financiering. Kan de Minister drie
concrete belemmeringen benoemen en toelichten, waarbij zij ook ingaat op mogelijke
verbeterpunten?
Antwoord
Er zijn geen concrete signalen van bedrijven of de industrie dat er obstakels bestaan
voor het aanvragen van middelen uit de fondsen onder het cohesiebeleid. Er wordt nu
wel gewerkt aan de evaluatie van de rijkscofinanciering van het Europees Fonds voor
de Regionale Ontwikkeling. Eén van de onderzoeksvragen zoals die nu is opgesteld,
vraagt expliciet naar de administratieve lasten bij aanvragers van middelen uit het
EFRO. Indien de uitkomsten hier aanleiding toe geven, zal ik in de geëigende gremia
aandacht vragen voor vereenvoudiging.
De Minister onderkent het belang van technologische ontwikkeling voor het versnellen
van industriële verduurzaming en het vergroten van het concurrentievermogen van de
EU. De aan het woord zijnde leden onderkennen het belang hiervan ook, maar zien tevens
dat er mogelijk bezuinigd gaat worden op Horizon Europe en dat STEP (Strategic Technologies
for Europe Platform) minder financiële middelen krijgt om daadwerkelijk het concurrentievermogen
te vergroten dan in het oorspronkelijke voorstel van de Europese Commissie.
Vraag 21
Kan de Minister uitleggen hoe het bezuinigen op voornoemde fondsen zich verhoudt tot
het willen realiseren van een sterke concurrentiepositie? Kan de Minister hierbij
bovendien specifiek ingaan op hoe zij denkt dat de doelen met minder geld voor innovatie
nog steeds gerealiseerd kunnen worden, en wat zij hier concreet voor gaat doen?
Antwoord
Het kabinet steunt de ambitie van het Strategic Technologies for Europe Platform (STEP)
op het gebied van kennis en vaardigheden voor strategische doeleinden. Het kabinet
erkent dat de uitdagingen voor het Europees concurrentievermogen groter zijn geworden.
Echter, was het kabinet niet overtuigd van de verhogingen van de MFK-plafonds van
10 miljard euro als onderdeel van de tussentijdse herziening van het Meerjarig Financieel
Kader (MFK). Deze 10 miljard euro zou binnen STEP worden gebruikt voor ophogingen
van het Innovatiefonds, InvestEU, de Europese Innovatieraad van Horizon Europe en
het Europees Defensiefonds. De door de Commissie voorgestelde verhoging van de vastleggingen
en betalingen voor deze herziening waren te groot om binnen de ongealloceerde marge
en de nog beschikbare ruimte in de speciale instrumenten te worden ingepast.
Het kabinet heeft vanaf het eerste moment gepleit voor terughoudendheid met het verhogen
van de uitgavenplafonds tijdens de tussentijdse herziening van het MFK. Alleen in
uitzonderlijke en onvoorziene gevallen hoort dit plaats te vinden. Het STEP voorstel
valt hier volgens het kabinet niet onder. Voor de voorgestelde uitgaven in het kader
van STEP, betekende dit dat een verlaging van de huidige programmabudgetten nodig
was als deze binnen de MFK-plafonds ingepast moesten worden. Daarnaast heeft het kabinet
gepleit voor herschikkingen om andere, noodzakelijke extra uitgaven binnen de tussentijdse
herziening van het MFK binnen de uitgavenplafonds te faciliteren. Uiteindelijk vergde
dit een herschikking vanuit bestaande programma’s onder het MFK, zoals bij Horizon
Europe waarop 2,1 miljard euro op bezuinigd is. Wel is er tijdens de buitengewone
Europese Raad van 1 februari jl. een bedrag van 1,5 miljard euro overeengekomen ten
behoeve het Europees Defensie Fonds (EDF) als onderdeel van STEP10.
De voornoemde leden erkennen het belang van het koppelen van investeringen aan structurele
hervormingen. Deze leden zien daarentegen wel enkele risico’s gelet op de hervormingen
die Nederland moet ondergaan om toegang te krijgen tot financiering.
Vraag 22
Kan de Minister aangeven waar in Nederland de grootste risico’s zijn met betrekking
tot de hervormingen die gemaakt moeten worden om financiering te krijgen? Kan zij
hierbij specifiek ingaan op hoe zij deze hervormingen streeft te realiseren? Welke
van de benodigde hervormingen hebben prioriteit hierin en welke mogelijke uitruilen
worden er gemaakt?
Antwoord
Zie het antwoord bij vraag 16.
Tot slot betreuren de leden van de Volt-fractie de houding van de Minister inzake
het niet willen pleiten voor een Europees soevereiniteitsfonds, onder andere als stevige
tegenhanger van de Amerikaanse Inflation Reduction Act.
Vraag 23
Deze leden willen graag weten hoe de 1,5 miljard euro die nu mogelijk extra wordt
vrijgemaakt binnen de tussentijdse herziening van het Meerjarig Financieel Kader voor
STEP – in de vorm van extra geld voor het Europees defensiefonds – zich verhoudt tot
de omvang van de Amerikaanse Inflation Reduction Act. Deze leden vragen hoe dit de
concurrentiepositie van Europa nu echt verbetert en willen graag een reflectie hierop
van de Minister.
Antwoord
De IRA is een Amerikaans wetgevingspakket op het gebied van klimaat en energie en
gezondheidszorg. Belangrijk onderdeel is het investeringspakket van naar schatting
369 Miljard dollar voor klimaat en energie, uitgesmeerd over 10 jaar. Het is lastig
om de VS-maatregelen precies te vergelijken met de EU-maatregelen en die van de Europese
lidstaten afzonderlijk.
Het kabinet steunt de ambitie van het Strategic Technologies for Europe Platform op
het gebied van kennis en vaardigheden voor strategische doeleinden.
Het kabinet erkent dat de uitdagingen voor het Europees concurrentievermogen groter
zijn geworden en dat een aantal relevante EU-programma’s overvraagd zijn. Echter,
het kabinet is niet overtuigd van de noodzaak van een verhoging van de MFK-plafonds
als onderdeel van de tussentijdse herziening van het Meerjarig Financieel Kader (MFK),
zoals toegelicht in het antwoord op vraag 21.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
L. Bromet, voorzitter van de vaste commissie voor Europese Zaken -
Mede ondertekenaar
E. Hoedemaker, adjunct-griffier