Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag schriftelijk overleg over de toezegging gedaan tijdens het commissiedebat Zwangerschap en Geboorte van 10 oktober 2023, over de mogelijkheden van pijnbehandeling voor zwangeren en aanbieding RIVM advies uitvoering monitoringsfunctie eerste 1000 dagen (Kamerstuk 32279-250)
2024D03827 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
In de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport bestond bij enkele fracties
behoefte een aantal vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport (VWS) over de toezegging, gedaan tijdens het commissiedebat Zwangerschap
en Geboorte van 10 oktober 2023, om met de Koninklijke Nederlandse Organisatie van
Verloskundigen (KNOV) en Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG)
in gesprek te gaan om te bezien of er meer nodig is om informatie over de mogelijkheden
van pijnbehandeling onder de aandacht te brengen van zwangeren1.
De fungerend-voorzitter van de commissie,
Agema
Adjunct-griffier van de commissie,
Heller
Inhoudsopgave
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
II. Reactie van de Minister
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de
voorliggende brief. Zij onderschrijven het belang van goede gesprekken over (niet-)medicamenteuze
vormen van pijnbehandeling en moedigen veldpartijen aan om zich hiervoor te blijven
inspannen. De ambitie om meer inzicht te krijgen in de eerste 1.000 dagen van zwangeren
en kinderen vinden genoemde leden een hele mooie. Zij geloven namelijk dat alle kinderen
een gezonde start verdienen. Wanneer verwacht de Minister dat de monitorsfunctie in
de lucht is?
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister en waarderen
de inzet van de Minister om samen met de betrokken beroeps- en patiëntenorganisaties
te werken aan betere kwaliteit van zorg als het gaat om pijnbestrijding tijdens de
bevalling.
Genoemde leden onderschrijven de noodzaak van toereikende informatie aan de zwangere
om samen met de behandelaar tot weloverwogen beslissingen te komen en deze tijdens
de zwangerschap beschikbaar te hebben ter voorbereiding op de bevalling. Zij vragen
de Minister of bekend is in hoeverre hierbij voldoende tegemoet wordt gekomen aan
het wettelijk vastgelegde «samen beslissen». Daarnaast vragen zij de Minister hoe
vaak het voorkomt dat tijdens een bevalling afgeweken wordt van de eerder besproken
plannen, mede doordat de bevalling hetzij anders wordt ervaren hetzij medisch anders
verloopt dan verwacht.
Ook zijn de leden van de VVD-fractie benieuwd hoe vaak het voorkomt dat de afgesproken
pijnbestrijding toch niet kan worden toegepast omdat de benodigde capaciteit, bijvoorbeeld
van anaesthesiologen, op het betreffende moment niet beschikbaar is. En wat kan de
Minister in haar visie op het «verloskundig zorglandschap» doen om dergelijke mismatches
tussen behoefte, afspraak en beschikbaarheid te minimaliseren?
Met betrekking tot de monitoringsfunctie van de eerste 1.000 dagen lezen de leden
van de VVD-fractie dat de monitoringsfunctie data en informatie zowel op landelijk
als ook regionaal/lokaal niveau ontsluit. Hoe wordt het toezicht, zowel intern als
extern, op deze ontsluiting georganiseerd? Data zal niet op individueel of spreekkamerniveau
ontsloten worden, zo wordt gemeld. Hoe wordt geborgd dat bepaalde databestanden niet
toch gekoppeld worden waardoor er wel data op individueel niveau geabstraheerd kan
worden?
Wanneer zal de werkagenda gereed zijn om te bepalen welke onderwerpen of onderzoeksvragen
binnen de monitoringsfunctie worden opgepakt?
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie waarderen het zeer dat de Minister in gesprek is gegaan
om te bezien of er meer nodig is om informatie over de mogelijkheden van pijnbehandeling
onder de aandacht te brengen van zwangeren. Zij zijn blij om te lezen dat partijen
met concrete aanbevelingen zijn gekomen en soms ook al zijn gestart met het verbeteren
van informatieverschaffing aan zwangeren.
Genoemde leden hebben ook kennisgenomen van het RIVM-advies «Uitvoering monitoringsfunctie
eerste 1.000 dagen» en hebben daar een aantal vragen over.
De leden van de NSC-fractie lezen dat de monitors die bij het RIVM op gebied van geboortezorg
lopen, zich inhoudelijk gezien onderscheiden van de nieuw op te zetten monitoringsfunctie,
omdat zij gebruik maken van een beperkte set van indicatoren en vaak gekoppeld zijn
aan een specifiek programma zoals Kansrijke Start. Deze leden vragen de Minister waarom
er niet voor gekozen is om bijvoorbeeld de indicatoren van Kansrijke Start als uitgangspunt
te nemen voor de monitoring. Is er nu niet veel overlap in beide monitors? Het lijkt
genoemde leden niet wenselijk om de monitor Kansrijke start te onderscheiden van de
eerste 1.000 dagen, aangezien Kansrijke Start juist gaat over de eerste 1.000 dagen.
Hoe denkt de Minister daarover? De leden van de NSC-fractie vragen de Minister verder
in hoeverre er binnen het RIVM-onderzoek is gekeken en gebruik gemaakt van dergelijke
monitors in het buitenland. Wat zijn de ervaringen en welke knelpunten worden ervaren
bij het gebruik van de monitors? Wat kunnen we ervan leren? En hoe ziet het groeimodel
van de monitor eruit? Op welke momenten c.q. hoe vaak wordt bijvoorbeeld in de learning community nagegaan of de monitor nog naar wens is?
In de visie wordt aangegeven «Een up-to-date beeld en duiding geven van de gezondheid van (aanstaande) zwangere
en kind». In de missie staat gezin wel genoemd (en verderop in de visie ook). De gezondheid
van de rest van het gezin (onder andere de andere ouder) is ook essentieel voor het
gezond opgroeien van het kind. De leden van de NSC-fractie zijn benieuwd waarom ook
niet wordt gekeken naar de gezondheid van de andere ouder. Zijn deze data beschikbaar
of relatief gemakkelijk te verkrijgen? In aanvulling hierop: informatie over de fysieke
omgeving is belangrijk. In de figuur op pagina 18 zien genoemde leden dat data ontbreken
over de fysieke omgeving. Kan de Minister hier een toelichting op geven en tevens
aangeven wat de wens en vervolgstappen zijn om wel data over de fysieke omgeving te
verkrijgen?
Welke concrete aanbevelingen geeft het RIVM om de dataverzameling te verbeteren? Heeft
het feit dat data niet goed worden geregistreerd volgens de Minister te maken met
de beperkte tijd voor het registreren van verloskundigen? Heeft de Minister nagedacht
over hoe bijvoorbeeld verloskundigen gefaciliteerd kunnen worden om data beter aan
te leveren? Doordat de monitoringsfunctie alleen gebruik maakt van wat er nu al in
DIAPER gekoppeld kan worden, blijft het bij een meer beperkte focus op de periode
rondom zwangerschap en geboorte. Hoe actief is men bezig om aanvullende data te verzamelen
zodat een bredere kijk op de eerste 1.000 dagen mogelijk is? En wordt hierbij rekening
gehouden met de registratielast van degenen (vaak zorgverleners) die gevraagd worden
te registreren?
Tot slot vragen de leden van de NSC-fractie de Minister op welke manier wordt gezorgd
voor de vertaling van de monitoringsresultaten naar de praktijk. Dus: hoe wordt ervoor
gezorgd dat beleid ook daadwerkelijk wijzigt naar aanleiding van de resultaten uit
de monitor? En, er zijn nog geen geschikte structurele data beschikbaar voor de hele
periode van 1.000 dagen. Vooralsnog wordt gebruik gemaakt van andere bronnen om toch
al iets te kunnen zeggen over de volle breedte van de eerste 1.000 dagen. In hoeverre
is het mogelijk en legitiem om iets te zeggen (en wellicht beleid aan te passen) op
basis van een onvolledige dataset?
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister, op
basis van een toezegging aan het lid Paulusma (D66). Zij hebben daarbij nog enkele
vragen, aangezien zij nog niet gerustgesteld zijn over het ten alle tijde beschikbaar
stellen van pijnmedicatie tijdens een bevalling. Zeker gezien de onderzoeken waarin
vrouwen aangeven dat hun pijn tijdens de bevalling niet serieus werd genomen of de
statistieken van vrouwen die niet of te laat een gewenste ruggenprik kregen.
De leden van de D66-fractie lezen dat de KNOV en de NVOG van mening zijn dat er genoeg
informatievoorziening is. Uit gesprek met de Patiëntenfederatie Nederland (PFN) is
echter gebleken dat er inderdaad al veel informatie beschikbaar is, maar dat specifiek
de mogelijkheden voor pijnbehandeling in de eerste lijn en/of andere vormen van (niet-medische)
pijnbehandeling momenteel beperkt in beeld zijn. Kan de Minister hierop reflecteren?
Welke acties zijn er nog meer mogelijk om de beschikbare informatie ook daadwerkelijk
bekend te maken bij zwangeren?
Tevens lezen de leden van de D66-fractie dat de KNOV en de NVOG aangeven dat er duidelijke
afspraken zijn gemaakt inzake pijnbehandeling en dat deze afspraken zijn vastgelegd
in de multidisciplinaire richtlijn «pijnbehandeling tijdens de bevalling». In dezelfde
richtlijn staat echter ook de aanbeveling «Zorg dat epidurale analgesie 24/7 beschikbaar is voor alle indicaties». Kan de Minister hierop reflecteren, gezien de signalen dat dit niet altijd het geval
is? Is de Minister het met de leden van de D66-fractie eens dat gewenste pijnbestrijding
ten alle tijden beschikbaar dient te zijn tijdens de bevalling?
De leden van de D66-fractie vernemen uit de brief van de Minister dat de KNOV momenteel
bezig is met een handreiking over niet-medicinale pijnbehandeling methodes tijdens
de bevalling. Ondanks dat genoemde leden blij zijn met deze extra inzet, willen zij
het belang benadrukken van de keuzevrijheid van zwangeren tussen medicinale pijnbehandeling
en niet-medicinale pijnbehandeling. Wordt er in de richtlijn ook aandacht geschonken
aan de mogelijkheid om te kiezen voor medicinale pijnbehandeling? Zijn er nog beleidsmaatregelen,
anders dan gesprekken tussen veldpartijen, beschikbaar om medicamenteuze pijnbestrijding
te waarborgen, zo vragen de leden van de D66-fractie aan de Minister.
Tot slot begrijpen de leden van de D66-fractie uit de brief dat ook de PFN het taboe
op pijnhandeling tijdens de bevalling onderschrijft. Hoe gaat de Minister gevolg geven
aan het doorbreken van dit taboe?
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister. Zij
hebben hierover nog een aantal vragen.
De leden van de BBB-fractie hebben enkele vragen over de punten die genoemd worden
in de brief. Allereerst, wat wordt er precies bedoeld met de punten die te maken hebben
met het vergroten van de aandacht voor pijnbehandeling tijdens de consulten? Hoe zullen
deze punten worden aangepakt om ervoor te zorgen dat zwangere vrouwen voldoende informatie
ontvangen, naast de gesprekken tussen verschillende partijen in de sector?
Daarnaast zijn genoemde leden benieuwd naar de inhoud en het proces van het opstellen
van de richtlijn met afspraken over pijnbehandeling. Kan de Minister hier de leiding
in nemen en hoe wordt ervoor gezorgd dat de belangen van zowel de moeder als het kind
centraal staan?
Verder lijkt de invoering van een monitoringsfunctie voor de eerste 1.000 dagen van
het leven een belangrijk onderdeel te zijn. Wat zijn de verwachte voordelen van deze
monitoringsfunctie om inzicht te krijgen in de ontwikkelingen in de geboortezorg en
de gezondheid van moeder en kind op landelijk niveau? Welke partijen nemen deel aan
deze «learning community» om samen te werken aan het verkrijgen van gedeelde inzichten?
Graag horen de leden van de BBB-fractie meer over het proces van het opstellen van
de werkagenda voor de monitoringsfunctie en wie hierbij betrokken zijn. Daarnaast
zijn zij geïnteresseerd in het evaluatieproces en hoe de effectiviteit ervan wordt
beoordeeld om ervoor te zorgen dat het goed werkt.
Tot slot, op basis van welke criteria en bevindingen worden de besluitvorming en verdere
ontwikkelingen vormgegeven? Het is belangrijk om ervoor te zorgen dat deze beslissingen
gebaseerd zijn op gedegen onderzoek en in het belang van de gezondheid en het welzijn
van moeder en kind.
II. Reactie van de Minister
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M. Agema, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
M. Heller, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.