Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Haga over het rapport 'Nitrogen deposition around dairy farms: spatial and temporal patterns'
Vragen van het lid Van Haga (Groep Van Haga) aan de Minister voor Natuur en Stikstof over het rapport «Nitrogen deposition around dairy farms: spatial and temporal patterns» (ingezonden 5 december 2023).
Antwoord van Minister Adema (Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) (ontvangen 24 januari
2024). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2023–2024, nr. 620.
Vraag 1
Bent u bekend met het rapport «Nitrogen deposition around dairy farms: spatial and
temporal patterns», waaruit bleek dat ongeveer 90 procent van de uitgestoten stikstof
in hogere luchtlagen van de atmosfeer terecht komt en elders neerslaat?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Zo ja, kunt u dan toelichten, in het kader van de wetenschappelijke conclusies in
dat rapport, hoe u, met het aanwijzen van Derogatievrije Zones rondom Natura 2000-gebieden,
invulling geeft aan het doel van een bufferzone rondom Natura 2000-gebieden, het beschermen
tegen een teveel aan stikstofdepositie?
Antwoord 2
In de Kamerbrief over de implementatie van de derogatiebeschikking (Kamerstuk 33 037, nr. 521) heb ik toegelicht op welke wijze ik ben gekomen tot het aanwijzen van derogatievrije
zones rondom Natura 2000-gebieden. Ik heb aan Wageningen Environmental Research (WEnR)
advies gevraagd wat op basis van de beschikbare wetenschappelijke kennis en onderzoeken
een realistische breedte is voor een derogatievrije zone rond een Natura 2000-gebied
waarin de kritische depositiewaarde (KDW) wordt overschreden. Dit advies van WEnR
is toegevoegd in de bijlage bij de Kamerbrief. In het advies wordt bij de geraadpleegde
referenties het door u aangehaalde wetenschappelijke rapport genoemd en is dus gebruikt
om tot het advies te komen («Nitrogen deposition around dairy farms: spatial and temporal
patterns. Ecosystem and Landscape Dynamics, Institute of Biodiversity and Ecosystem
Dynamics, University of Amsterdam»).
Vraag 3
Kunt u uitleggen dat als zowel de bron als de hoeveelheid van de depositie onbekend
is en derhalve ook de effectiviteit van deze opgelegde beperking aan individuele boeren,
hoe u de instelling van deze derogatievrije zones rechtvaardigt?
Antwoord 3
De invoering van de derogatievrije zones volgt direct uit de derogatiebeschikking
is noodzakelijk om te voldoen aan de voorwaarden vanuit de derogatiebeschikking.
In het bovengenoemde advies van WEnR is op basis van beschikbare kennis en onderzoek
beoordeeld wat een realistische afstand van een Natura 2000-gebied is waarbij kan
worden vastgesteld dat een verminderde uitstoot van stikstof door veldemissies vanaf
een bron effect heeft op de depositie in het naburige Natura 2000-gebied. Dit draagt
bij aan de opgave die er ligt om de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden te verminderen.
Uit het door u aangehaalde wettenschappelijke rapport blijkt overigens niet dat de hoeveelheid stikstofdepositie in een natuurgebied op grotere afstand onbekend
is of dat die depositie niet te relateren is aan een bron. In de Kamerbrief van de
Minister voor Natuur en Stikstof van 29 september 20232 wordt specifiek ingegaan op dit onderwerp.
Vraag 4
Bent u bekend met de resultaten van het rapport «Significant contributions of combustion-related
sources to ammonia emissions» gepuliceerd op 22 december 2022 op Nature Communications,
waar melding wordt gemaakt van een ontwikkelde isotopenmethode waardoor de bron van
stikstofdepositie kan worden vastgesteld?3
Antwoord 4
Ja.
Vraag 5
Bent u bereid deze isotopenmethode toe te laten passen zodat onomstotelijk de bron
van de stikstofdepositie, humaan, dierlijk, of afkomstig van verbrandingsprocessen,
wordt vastgesteld? Zo ja, bent u dan bereid de instelling van derogatievrije zones
uit te stellen tot onomstotelijk vaststaat dat de (bemesting door de) grondeigenaar
de oorzaak is van het niet halen van de kritische depositiewaarden (KDW’s)? Zo nee,
waarom niet?
Antwoord 5
Zie het antwoord op vraag 2. Op 5 december 2023 heb ik uw Kamer geïnformeerd over
de aanwijzing van de derogatievrije zones rondom Natura 2000-gebieden. Ik zie op dit
moment geen aanleiding om dit aan te passen, bijvoorbeeld met de isotopenmethode.
Wel blijf ik met interesse de wetenschappelijke ontwikkelingen volgen. Nieuwe inzichten
worden waar mogelijk en relevant meegenomen in toekomstige beslissingen.
Vraag 6
Deelt u de mening dat er aan de grondeigenaren een disproportionele last wordt opgelegd
nu niet is vast te stellen wie de bron is van de stikstofdepositie in de door u ingestelde
mestvrije zones?
Antwoord 6
Nee, deze mening deel ik niet. Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 3 is
met de huidige methodiek goed vast te stellen wat de herkomst is van de stikstofdepositie
in de natuur.
Vraag 7
Waarom baseert u opnieuw zijn maatregelen op het model-AERIUS, nu onomstotelijk vast
is komen te staan dat AERIUS niet voldoet voor de vaststelling van stikstofdepositie
van individuele bronnen?
Antwoord 7
Deze conclusie deel ik niet. AERIUS is het best beschikbare instrument en gaat uit
van actuele wetenschappelijke kennis en inzichten.
Vraag 8
Gaat u de gedupeerde grondeigenaren/pachters compenseren voor de schade die ontstaat
door zijn mestbeperkingen die een wetenschappelijke grond missen?
Antwoord 8
Voor derogatiebedrijven bestaat de mogelijkheid gebruik te maken van de Subsidieregeling
Behoud grasland. Bedrijven in de derogatievrije zones die niet meer gebruik kunnen
maken van derogatie, komen in aanmerking voor een hogere vergoeding, omdat de hoogte
van de subsidie afhankelijk is van de vermindering van de hoeveelheid plaatsingsruimte.
Vraag 9
Waarom verwerkt u de nieuwste (ge-peerreviewde) wetenschappelijke methodes/rapporten
en uitkomsten niet in uw beleid?
Antwoord 9
Zie het antwoord op vraag 2. Het door u genoemde onderzoek is gebruikt bij de advisering
over het aanwijzen van derogatievrije zones rondom Natura 2000-gebieden.
Vraag 10
Waarom voert u deze bemestingsbeperkingen in «bufferzones» in, terwijl u daarmee overduidelijk
de wetenschap negeert? Hoe rechtvaardigt u deze onwetenschappelijk en niet-onderbouwde
keuzes?
Antwoord 10
Voor de aanwijzing van derogatievrije zones is gebruik gemaakt van de beschikbare
wetenschappelijke kennis en onderzoeken.
Vraag 11
Hoe kan het dat de nutriënten verontreinigde (NV)-gebieden in de noordelijke kleischil
zijn aangewezen, terwijl de natuurlijke achtergrondwaarden in de bodem al hoger zijn
dan de normwaarden?
Antwoord 11
Voor de aanwijzing van verontreinigde KRW-oppervlaktewaterlichamen wordt gekeken naar
de oordelen van de waterschappen over de kwaliteit van het water voor onder andere
totaal fosfor (P) en totaal stikstof (N) op basis van de zomergemiddelden waarden
conform de protocollen die hiervoor zijn voorgeschreven in het kader van de KRW-systematiek.
De gebruikte normen zijn afgeleid door de waterschappen en vastgesteld door de provincies.
Als nutriënten in de achtergrondbelasting een natuurlijke oorzaak hebben, dan is er
voor de waterschappen (en provincies) ruimte om dat te verwerken in hun doelen voor
waterkwaliteit in de stroomgebiedbeheerplannen.
Vraag 12
Waarom zijn NV-gebieden aangewezen op basis van 13 jaar oude data?
Antwoord 12
In de Kamerbrieven van 20 december 2023 (Kamerstuk 33 037, nr. 525) en van 22 december 2023 (Kamerstuk 33 037, nr. 526) heb ik toegelicht welke data ik heb gebruikt voor de aanwijzing van de NV-gebieden
voor 2024 en 2025 en de reden waarom ik de betreffende data heb gebruikt.
Vraag 13
Kunt u aangeven hoeveel er in de afgelopen 13 jaar is bemest op Vlieland?
Antwoord 13
Ik kan niet aangeven hoeveel er in de afgelopen jaren is bemest op Vlieland. Op Vlieland
zijn in ieder geval geen agrarische bedrijven actief.
Vraag 14
Kunt u ook aangeven hoe het kan dat er, terwijl er niet op Vlieland wordt bemest,
daar toch sprake van een NV-gebied kan zijn?
Antwoord 14
Vlieland is niet aangewezen als NV-gebied.
Vraag 15
Klopt het dat Nederland mag afwijken van een Europese Unie (EU)-richtlijn, indien
de sociaal economische impact op het gebied en haar inwoners buitenproportioneel is?
Antwoord 15
Soms laat een richtlijn expliciet ruimte voor het meewegen van sociaaleconomische
omstandigheden bij de op grond van de richtlijn te nemen maatregelen. Er bestaat echter
geen ruimte om op basis van sociaaleconomische omstandigheden af te wijken van de
Nitraatrichtlijn of derogatiebeschikking die gebaseerd is op de Nitraatrichtlijn.
Wel zullen lidstaten bij de keuze van maatregelen in een op te stellen actieprogramma
ter uitvoering van de Nitraatrichtlijn de sociaaleconomische impact van maatregelen
meewegen.
Vraag 16
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Antwoord 16
Alle vragen zijn afzonderlijk beantwoord.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P. Adema, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.