Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over de initiatiefnota van het lid Mutluer Jeugdstraf- en Herstelplan: Een offensief tegen jeugdcriminaliteit (Kamerstuk 36445)
2024D01581 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Binnen de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid hebben de onderstaande fracties
de behoefte vragen en opmerkingen voor te leggen aan het lid Mutluer over de initiatiefnota
van het lid Mutluer (GL-PvdA) «Jeugdstraf- en Herstelplan: Een offensief tegen jeugdcriminaliteit»
(Kamerstuk 36 445).
De fungerend voorzitter van de commissie, Van Nispen
Adjunct-griffier van de commissie, Nouse
Inhoudsopgave
I
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de CU-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de Volt-fractie
II
Reactie van de initiatiefnemer
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de initiatiefnota van het lid
Mutluer (GL-PvdA) (hierna: de initiatiefnemer) over een Jeugdstraf- en Herstelplan:
Een offensief tegen jeugdcriminaliteit (Kamerstuk 36 445) en hebben hier geen verdere vragen over.
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de initiatiefnota
van de initiatiefnemer over een Jeugdstraf- en Herstelplan: Een offensief tegen jeugdcriminaliteit
(Kamerstuk 36 445).
Inleiding
De leden van de VVD-fractie onderschrijven de noodzaak om een offensief voort te zetten
tegen jeugdcriminaliteit. Het is cruciaal te voorkomen dat kinderen en jongeren de
(georganiseerde) criminaliteit in gaan en zich doorontwikkelen tot geharde en meedogenloze
criminelen. Daarom hebben deze leden de afgelopen jaren diverse beleidsontwikkelingen
gesteund en voorstellen gedaan om de aanwas van jongeren in de criminaliteit tegen
te gaan. Voornoemde leden benoemen in dat licht de brede preventieaanpak van het kabinet
Rutte-IV, het programma Preventie met Gezag en de initiatiefnota van het lid Verkuijlen
«Opvoeden die handel» (Kamerstuk 36 261). Deze leden merken op dat de voorstellen van de initiatiefnemer voor een groot deel
aansluiten bij het ingezette kabinetsbeleid en enkele onderdelen kunnen worden gezien
als een waardevolle aanvulling daarop. Zij stellen nog enkele vragen over de voorliggende
initiatiefnota.
Wat de leden van de VVD-fractie betreft is ieder geweldsdelict er een teveel, ook
als het misdrijven betreft die door minderjarigen worden gepleegd. De initiatiefnemer
stelt een aanpassing van het sanctiesysteem voor als nieuwe aanpak voor het voorkomen
van jeugdcriminaliteit. Zij stelt een nieuwe combinatie van straf, begeleiding en
herstel voor, waarbij meer nadruk ligt op begeleiding en jongerenwerk en waarbij gekozen
wordt voor minder intensieve vormen van straf (taakstraffen in plaats van jeugddetentie,
nachtdetentie als alternatief voor jeugddetentie, kleinschalige jeugddetentie). Deze
leden zullen in het navolgende ingaan op de verschillende voorstellen in de initiatiefnota.
In algemene zin stellen deze leden voorop dat een belangrijk doel van straf vergelding
is. Kan de initiatiefnemer toelichten hoe zij ziet dat de voorstellen in de initiatiefnota
zich verhouden tot dit belangrijke strafdoel?
De leden van de VVD-fractie stellen dat de initiatiefnemer terecht opmerkt dat jeugdige
daders niet alleen maar slachtoffer zijn van hun omgeving. Anderen in dezelfde omgeving
en in gelijkwaardige omstandigheden maken niet de keuze om een verkeerde afslag te
nemen. Bij de vrijheden die iedereen in Nederland toekomen en bij de kansen die jongeren
worden geboden, hoort ook een zekere verantwoordelijkheid. Jeugdigen die ondanks geboden
kansen strafbare feiten plegen, horen dus ook verantwoordelijkheid te dragen voor
het leed dat zij hun slachtoffers hebben aangedaan. Als zij niet de consequenties
van hun handelen voelen en doorleven, dan komen ze ermee weg en geeft dat een signaal
aan iedereen in hun omgeving dat misdaad loont. Daarom moet wat deze leden betreft
niet alleen de pakkans omhoog, maar moet er ook (zeker bij recidive) als het gaat
om de oplegging en tenuitvoerlegging van straffen een zekere mate van afschrikwekkende
werking vanuit gaan. Onderschrijft de initiatiefnemer dat ook? Kan de initiatiefnemer
inschatten wat het met jongeren en hun omgeving doet als anderen in hun omgeving overgaan
tot het plegen van strafbare feiten zoals drugshandel, en daarvoor niet of nauwelijks
worden bestraft?
Noodzaak tot interventie: jeugdcriminaliteit in cijfers
De leden van de VVD-fractie stellen dat uit recente cijfers blijkt dat in 2022 sprake
is van een afname van de instroomcijfers van ernstig geweld onder minderjarigen. Deze
leden verwijzen hierbij ook naar het rapport van het Wetenschappelijk Onderzoek- en
Documentatiecentrum (WODC) «Ontwikkelingen in ernstig geweld door jeugdigen in de
periode 2010 tot en met 2021» (Kamerstuk 28 741, nr. 110). Hoe beoordeelt de initiatiefnemer deze cijfers en hoe weegt de initiatiefnemer
in het licht van deze cijfers de voorstellen uit de initiatiefnota?
De leden van de VVD-fractie vragen of de initiatiefnemer kan bevestigen dat de jongeren
die in jeugddetentie belanden na het plegen van een strafbaar feit, over het algemeen
een relatief zwaar delict hebben gepleegd en/of al eerder in aanraking met justitie
zijn gekomen, dan de jongeren die voor het eerst een delict plegen? Deelt de initiatiefnemer
de inschatting dat jongeren over het algemeen voor een enkele strafbare overtreding
of zelfs winkeldiefstal zonder geweld niet worden veroordeeld tot jeugddetentie? Kan
de initiatiefnemer bevestigen dat jongeren die jeugddetentie krijgen opgelegd in de
meeste gevallen dus al meerdere keren eerder met justitie in aanraking zijn gekomen?
Klopt het voorts dat Nederlandse jongeren relatief licht bestraft worden voor vergelijkbare
delicten in vergelijking met de ons omringende landen, zoals ook wordt geconcludeerd
door het WODC? Deze leden wijzen bijvoorbeeld op het onderzoek «Strafmaat en strafdoelen
in ernstige jeugden adolescentenstrafzaken» (Kamerstuk 28 741, nr. 94). Wat vindt de initiatiefnemer daarvan?
De huidige aanpak schiet tekort
De leden van de VVD-fractie delen de stelling van de initiatiefnemer dat de huidige
aanpak van jeugdcriminaliteit op onderdelen tekortschiet. Mede om die reden is de
initiatiefnota «Opvoeden die handel» van het lid Verkuijlen ingediend en behandeld.
Kan de initiatiefnemer uiteenzetten welke elementen van deze initiatiefnota zij belangrijk
vindt om ook bij de beleidswijzigingen die zij voorstaat mee te nemen? En wat zijn
volgens de initiatiefnemer de belangrijkste verschillen?
Naar een effectief Jeugdstraf- en Herstelplan
De leden van de VVD-fractie lezen in de kabinetsreactie op de initiatiefnota dat het
kabinet aanbeveelt dat, voordat een pilot van het Jeugdstraf- en Herstelplan kan worden
gestart, eerst de precieze omvang van het gestelde probleem nader in kaart dient te
worden gebracht en eveneens dient te worden gekeken of dit initiatief daadwerkelijk
de oplossing is voor het gestelde probleem. Kan de initiatiefnemer hierop reageren?
Hoe duidt zij deze opmerkingen in de kabinetsreactie?
De leden van de VVD-fractie lezen dat een zeer belangrijke voorwaarde van het effectief
Jeugdstraf- en Herstelplan is dat een jongere actief moet participeren. De jongere
moet zich volgens de initiatiefnemer houden aan de strikte afspraken die binnen het
Jeugd- en Herstelplan gemaakt worden. Kan de initiatiefnemer dit nader toelichten?
Wat gebeurt er als de jongere of zijn of haar ouders niet actief participeren? Wat
moeten zij doen om actief te participeren? En hoe worden de afspraken uit het Jeugdstraf-
en Herstelplan nageleefd? Heeft de initiatiefnemer contact met bijvoorbeeld de jeugdreclassering
over wat nodig is om de afspraken na te leven? Welke sancties volgen er als de afspraken
niet worden nageleefd? En hoe kan de rechter bij vonnis al voorzien welke afspraken
nodig zijn? Welke handvatten kan de rechter daarbij gebruiken volgens de initiatiefnemer?
De leden van de VVD-fractie hechten belang aan de betrokkenheid van ouders bij de
opvoeding van jongeren en aan het versterken hiervan. Om die reden was de insteek
van de initiatiefnota van het lid Verkuijlen «Opvoeden die handel» onder andere om
ouders bij crimineel gedrag van hun kinderen zoveel mogelijk actief te laten participeren
of ten minste hen daartoe uit te nodigen. Kan de initiatiefnemer nader toelichten
hoe ouderbetrokkenheid volgens haar kan worden vergroot? Kan zij daarbij ook ingaan
op de toegevoegde waarde van het British Parenting contract?
De leden van de VVD-fractie hebben na het lezen van de voorliggende initiatiefnota
de indruk gekregen dat de initiatiefnemer minder waarde hecht aan ouderbetrokkenheid
bij het voorkomen van jeugdcriminaliteit. Het enkele feit dat ouders moeite hebben
met het hoofd boven water houden en lastig kunnen rondkomen, betekent voor deze leden
nog niet dat zij daarmee geen verantwoordelijkheid meer dragen voor de opvoeding van
hun kinderen. Kan de initiatiefnemer nader ingaan op hoe zij de rol van ouders ziet
en welke mogelijkheden zij ziet om de betrokkenheid van ouders te versterken? Hoe
kunnen ouders die aantoonbaar wel kunnen participeren bij de opvoeding van hun kinderen,
maar niet willen, nader worden gestimuleerd om hun rol te vervullen? Deze leden merken
in dit verband op dat veel ouders die hun kinderen opvoeden in kwetsbare wijken, tóch
hun kinderen disciplineren en behoeden voor het plegen van ernstige strafbare feiten
of direct na het eerste delict hun kinderen maximaal ondersteunen en begeleiden om
te voorkomen dat zij afglijden naar de georganiseerde criminaliteit. Graag ontvangen
deze leden een reactie hierop.
De leden van de VVD-fractie delen het gevoel over de noodzaak die de initiatiefnemer
schetst van intensievere samenwerking tussen ouders, civiele hulpverlening en strafrechtelijke
hulpverlening. In een aantal regio’s vindt al samenwerking plaats in adolescentenstrafrecht-teams
(ASR-teams). In de beslisnota bij de kabinetsreactie is te lezen dat intensievere
samenwerking kan leiden tot knelpunten in verband met huidige privacywetgeving. Deelt
de initiatiefnemer dat het juist in het belang van jongeren is dat hun informatie
– uiteraard voorzien van de juiste privacywaarborgen – snel en efficiënt kan worden
gedeeld tussen hulpverleners en andere betrokken partijen? Zo ja, deelt de initiatiefnemer
dat de Minister zich permanent moet blijven inspannen om juist meer gegevensdeling
mogelijk te maken en eventuele belemmeringen weg te nemen, zodat alle partijen bij
het voorkomen van jeugdcriminaliteit hun belangrijke werk kunnen blijven doen?
Benutting van het lokale netwerk: specialistisch jongerenwerker
De leden van de VVD-fractie delen zeer het betoog van de initiatiefnemer om vanuit
contact met jongeren en hun netwerk en met (jeugd)reclassering, ouders, wijkteams,
sportclubs, corporaties en gemeenten wordt samengewerkt om jongeren uit de criminaliteit
te helpen en te houden. Deze leden stellen dat vanuit het principe «ken elkaar» jongeren
moeten worden bereikt en ondersteund om grensoverschrijdend gedrag al in een zo vroeg
mogelijk stadium te signaleren. Deelt de initiatiefnemer dat juist ook wijkagenten
en jeugdboa’s een belangrijke rol hierbij vervullen? Deelt de initiatiefnemer dat
het belangrijk is dat vanuit de middelen van preventie met gezag gemeenten worden
aangespoord om ook jeugdboa’s aan te stellen met dit doel? Deze leden vragen ook of
de initiatiefnemer het belangrijk vindt dat jeugdboa’s voldoende gekwalificeerde opleidingen
kunnen volgen om meer specialistisch jongerenwerk te doen zoals wordt beschreven in
de initiatiefnota.
Volle inzet op kleinschalige detentie als jeugdigen wel een gevangenisstraf nodig
hebben
De leden van de VVD-fractie begrijpen dat de initiatiefnemer veel meer wil inzetten
op Kleinschalige Voorzieningen Justitiële Jeugd (KVJJ). In de kabinetsreactie wordt
helder uitgelegd hoe de keuze wordt gemaakt om jongeren al dan niet in een KVJJ te
plaatsen, aan de hand van plaatsingscriteria en het inschatten van risico’s. Daarbij
noemt de Minister onder andere ook het belang van centrale sturing en toetsing op
kwaliteit en uniformiteit, het voorkomen van rechtsongelijkheid en de belangen van
slachtoffers en de belangen van de jongeren die al in een KVJJ verblijven. Kan de
initiatiefnemer op al deze elementen ingaan? Hoe wordt de rechtszekerheid in het voorstel
van de initiatiefnemer gewaarborgd? Hoe worden de belangen van slachtoffers en andere
jongeren die al in KVJJ’s verblijven, gewogen in het voorstel van de initiatiefnemer?
Deelt de initiatiefnemer dat uitvoering van het voorstel op gespannen voet kan komen
te staan met de belangen van slachtoffers en de veiligheid van het personeel in KVJJ’s?
Deelt de initiatiefnemer de inschatting van deze leden dat professionals juist het
beste in staat zijn om afwegingen te maken, risico’s in te schatten en te toetsen
aan de bestaande plaatsingscriteria? Deelt de initiatiefnemer dat het bij KVJJ’s erg
belangrijk is dat er zorgvuldig wordt gekeken of bijvoorbeeld een jongere die echt
al forse delicten heeft gepleegd en al en relatief omvangrijke criminele carrière
heeft gemaakt, niet op een groep moet worden gezet bij kwetsbare jongeren die vatbaar
zijn voor groepsdruk en beïnvloedbaar zijn?
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Minister geen voorstander is van uitbreiding
van nachtdetentie, omdat hier door de jeugdstrafrechtketen weinig meerwaarde van wordt
gezien. Kan de initiatiefnemer hierop reflecteren? Deelt de initiatiefnemer voorts
de inschatting van deze leden dat uitbreiding van nachtdetentie op gespannen voet
staat met de noodzaak van intensieve begeleiding, zoals de initiatiefnemer die ook
voorstaat? Voornoemde leden menen dat nachtdetentie in hele specifieke omstandigheden
– bijvoorbeeld als de jongere voltijds studeert of werkt, er geen noodzaak bestaat
tot begeleiding en als er geen enkele kans is op terugval of contact met criminele
netwerken en de belangen van slachtoffers gewaarborgd zijn – behulpzaam kan zijn,
maar dat er doorgaans ook omstandigheden zijn die nopen tot intensieve begeleiding
van jongeren. Buiten de muren van de justitiële jeugdinrichting (JJI) of KVJJ heeft
het personeel weinig tot geen zicht op de jongere. Graag ontvangen deze leden een
reactie van de initiatiefnemer hierop.
Uitvoering
De leden van de VVD-fractie delen de noodzaak die de initiatiefnemer schetst voor
versterking van ontwikkel- en beroepsperspectief van medewerkers van penitentiaire
inrichtingen en justitiële jeugdinrichtingen. Is de initiatiefnemer bereid om aan
de Minister te vragen wat de exacte overeenkomsten en verschillen zijn tussen de Noorse
opleiding en de Nederlandse opleiding? Klopt het voorts dat ook de uitstroomcijfers
onder het personeel in Noorwegen lager zijn? Ziet de initiatiefnemer nog andere mogelijkheden
om de waardering en het ontwikkelperspectief van het personeel in penitentiaire inrichtingen
en justitiële jeugdinrichtingen te versterken? Zo ja, welke?
Kan de initiatiefnemer voorts meer in het algemeen in gaan op de ontwikkelingen die
zij heeft gezien in Noorwegen? Welke omstandigheden zijn in Noorwegen echt anders
dan in Nederland en welke omstandigheden zijn vergelijkbaar?
Financiële consequenties
De leden van de VVD-fractie lezen in de beslisnota bij de kabinetsreactie op de initiatiefnota
dat de financiële consequenties hoger uitvallen dan dat de initiatiefnemer in de nota
zelf heeft gepresenteerd. Er worden zeven punten benoemd, waaronder (ICT-)systeemwijzigingen,
kosten voor opleidingen en voor uitvoering en monitoring van de pilot. Er zullen meer
kinderrechters nodig zijn, het invoeren van nachtdetentie leidt tot hogere kosten,
personeel van KVJJ moet worden geworven en opgeleid en meer medewerkers zijn nodig
bij de jeugdreclassering. Kan de initiatiefnemer nader toelichten hoe deze kosten
kunnen worden gedekt? Kan de initiatiefnemer, gelet op de huidige krapte op de arbeidsmarkt,
nader toelichten hoe personeel kan worden geworven?
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie hebben met waardering kennisgenomen van de initiatiefnota
van indiener Mutluer, getiteld «Jeugdstraf- en Herstelplan: Een offensief tegen jeugdcriminaliteit».
Deze leden staan positief tegenover het belang dat deze nota beoogt te dienen, te
weten het ontwikkelen van een meer effectieve bestraffing van jeugdigen, die al eerder
met justitie in aanraking zijn gekomen en recidiveren. Zij kijken belangstellend uit
naar de verdere uitwerking van deze initiatiefnota, die waardevolle onderdelen bevat.
De aandacht voor en inzet op herstelrecht vinden deze leden positief, waarbij zij
opmerken dat in de vervolgings- en berechtingsfase mediation conform het daarvoor
geldend beleidskader de eerst te onderzoeken herstelrechtvoorziening is. Deze leden
hebben nog een aantal vragen en opmerkingen.
Allereerst lezen de leden van de NSC-fractie dat de initiatiefnemer jeugdige plegers
van strafbare feiten in de leeftijd van 12 tot 23 jaar aanmerkt als de doelgroep van
de initiatiefnota. Deze leden merken op dat het jeugdstrafrecht van toepassing is
op jeugdigen van 12 tot 18 jaar. Met haar aanpak kiest de initiatiefneemster voor
een ruimere leeftijdscategorie. Hoewel voor jongvolwassenen in de leeftijd van 18
tot 23 jaar de strafrechter het jeugdstrafrecht van toepassing kan verklaren, wordt
dat in de meeste gevallen door de rechter niet aangewezen geacht, zodat het volwassenenstrafrecht
wordt toegepast. Deze leden vragen initiatiefnemer daarom nader toe te lichten waarom
zij voor deze ruime doelgroep heeft gekozen. Is dat met name om de mogelijkheden zo
breed mogelijk te houden of vindt zij dat in beginsel in elke zaak met verdachten
tot 23 jaar dit de aanpak moet zijn? Hoe staat zij tegenover de suggestie om in een
eventuele pilot van het Jeugdstraf- en Herstelplan de groep jongvolwassenen van 18
tot 23 jaar afzonderlijk van de groep jeugdigen van 12 tot 18 jaar verder uit te werken?
De leden van NSC-fractie zouden een nadere uitwerking van de nota naar verscheidene
categorieën zinvol achten. Daarbij kan gedacht worden aan onderscheid tussen verdachten
die in voorlopige hechtenis worden gehouden en verdachten die hun berechting in vrijheid
mogen afwachten. Bijvoorbeeld waar het gaat om het schrappen van veroordelingen uit
de justitiële documentatie is een nadere afbakening (bijvoorbeeld naar delictcategorie)
wellicht wenselijk. Deze leden horen graag de visie van initiatiefnemer op dit punt.
De leden van de NSC-fractie lezen dat de initiatiefnota het Jeugdstraf-en Herstelplan
introduceert als nieuwe sanctie. Bij de straftoemeting is het thans zo dat verschillende
hoofdstraffen naast elkaar worden opgelegd. Zo kunnen werkstraffen gecombineerd worden
met jeugddetentie. De initiatiefnemer geeft aan dat het Jeugdstraf-en Herstelplan
een volwaardig alternatief vormt voor detentie. Hoe kijkt de initiatiefnemer aan tegen
een eventuele combinatie van jeugddetentie met (aansluitend) een Jeugdstraf-en Herstelplan?
De leden van de NSC-fractie lezen dat initiatiefnemer voorziet in een extra taak voor
de rechter, die de uitvoering van het Jeugdstraf- en Herstelplan zowel op de helft
als bij het einde van de straf dient te toetsen. Dit betekent een aanzienlijke taakverzwaring
voor de Rechtspraak, waarbij (jeugd)rechters een aanvullende taak krijgen in de executiefase.
Kan de initiatiefnemer aangeven wat haar overwegingen zijn om de rechter deze extra
taak toe te delen? Deze leden merken verder op dat dit ertoe leidt dat een strafzaak
waarin het Jeugdstraf- en Herstelplan wordt opgelegd, na de inhoudelijke behandeling
nog minstens in twee zittingen aanvullende behandeling vergt. De extra tijd die hiermee
gemoeid is verhoudt zich niet tot het aanmerken van deze maatregel als budgetneutraal.
Deze leden vragen de initiatiefnemer hierop te reageren.
De leden van de NSC-fractie verzoeken de initiatiefnemer om nader uiteen te zetten
op welke wijze hetgeen beoogd wordt met het opleggen van het Jeugdstraf- en Herstelplan,
zich vertaalt naar de fase van de voorlopige hechtenis en/of de fase die ligt tussen
de pleegdatum en de datum van berechting. Meer concreet vragen deze leden de initiatiefnemer
of zij wil aangeven welke mogelijkheden zij ziet om (onderdelen van) het Jeugdstraf-
en Herstelplan al tijdens de voorlopige hechtenis te laten beginnen.
De leden van NSC-fractie zijn het met de initiatiefnemer eens dat een besluit tot
plaatsing in een KVJJ bij de rechter dient te worden gelegd. Op dit moment heeft de
rechter hier alleen een adviesrol. Ten aanzien van de wijziging om altijd eerst te
kijken naar plaatsing in een KVJJ, zien deze leden dat als een dusdanig verstrekkende
wijziging van de huidige praktijk dat benodigd is dat meer inzichtelijk wordt gemaakt
waarom de indiener dit nodig vindt. Daarbij vinden zij het ook wenselijk dat wordt
onderbouwd wat dit feitelijk betekent in termen van capaciteitsuitbreiding, haalbaarheid
en financiële consequenties.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de initiatiefnota
van het lid Mutluer. Deze leden danken de initiatiefnemer voor het agenderen van dit
belangrijke onderwerp. Hoewel het aantal jongeren in de criminaliteit terugloopt,
is iedere jongere die het verkeerde pad opgaat een tragedie op zichzelf en het is
een plicht voor de overheid om met effectief beleid jongeren de kans te bieden het
beste uit zichzelf te halen. Deze leden delen de zorg ten aanzien van de hoge recidivecijfers
voor first offenders. De initiatiefnemer lijkt in de initiatiefnota aan de ene kant
een totale stelselverandering voor te stellen, wat aansluit bij de stelling van de
initiatiefnemer dat de huidige aanpak faalt. Aan de andere kant merken voornoemde
leden op, evenals de reactie van de Minister, dat de concrete uitwerking van dit voorstel
in de praktijk sterke overeenkomsten vertoont met de huidige werkwijze van het jeugdstrafrecht.
Deze leden vinden dat het altijd de taak moet zijn van de politiek om te zoeken naar
verbetering van beleid, gestoeld op een gedegen probleemanalyse en wetenschappelijk
onderbouwde bevindingen, zeker waar het complete stelselwijzigingen zou betreffen.
Vanuit deze blik willen voornoemde leden graag nog de volgende vragen stellen aan
de initiatiefnemer over de voorstellen die zij doet en de onderbouwing daarbij.
Inleiding en noodzaak tot interventie
De leden van de D66-fractie merken op dat de initiatiefnemer stelt dat de huidige
aanpak van jeugdcriminaliteit faalt, maar tegelijkertijd ook opmerkt dat criminaliteit
onder jeugdigen al een aantal jaren afneemt. Deze leden erkennen dat actie noodzakelijk
is om de aanpak van jeugdcriminaliteit te verbeteren, maar kan de initiatiefnemer
reflecteren op de mogelijke oorzaken van de afname van jeugdcriminaliteit en hoe zich
dat verhoudt tot haar stelling dat de huidige aanpak faalt? Welke (wetenschappelijke)
bronnen ondersteunen de stelling van de initiatiefnemer dat de aanpak faalt?
De leden van de D66-fractie lezen dat de initiatiefnemer stelt dat de doelgroep van
dit plan het stadium van preventie al voorbij is. Kan de initiatiefnemer nader duiden
wat zij hiermee bedoelt, aangezien het voorkomen van recidive toch een belangrijke
doelstelling is van het jeugdstrafrecht in welke vorm dan ook? Deze leden vragen de
initiatiefnemer daarbij in te gaan op de passage waarin zij stelt dat jongerenwerk
er niet of nauwelijks voor deze doelgroep is en de inzet van de middelen voor het
programma Preventie met Gezag dus niet voldoende is. Is de initiatiefnemer het eens
met voornoemde leden dat het programma Preventie met Gezag breder is dan alleen meer
geld voor jongerenwerk, omdat hiermee ook bijvoorbeeld juist de ontwikkeling naar
meer specialistische jongerenwerkers kan worden ondersteund die de initiatiefnemer
zelf voorstelt?
Huidige jeugdstrafrecht
De leden van de D66-fractie spreken hun steun uit voor de algemene gedachte die uit
de initiatiefnota spreekt dat er gezocht moet worden naar alternatieven voor korte
detentie van jeugdigen, aangezien deze nu vaak weinig effectief zijn in het voorkomen
van recidive en het veranderen van het gedrag van de jongere. Voornoemde leden vragen
wel aan de initiatiefnemer in hoeverre deze nieuwe toe te voegen straf hieraan gaat
bijdragen, aangezien uit de reactie van de Minister blijkt dat de componenten van
dit plan al behoren tot de strafmogelijkheden in het huidige stelsel. Op basis van
welke observaties, welke studies en/of welke signalen uit de praktijk stelt de initiatiefnemer
dat dit Jeugdstraf- en herstelplan ingezet zal gaan worden in plaats van kortdurende
detentie als dat nu ook al niet gebeurt?
De leden van de D66-fractie lezen in de initiatiefnota dat de initiatiefnemer stelt
dat de huidige aanpak van het re-integratietraject voor jeugdigen niet goed werkt
en er grote verschillen per gemeente zijn bij de urgentie van die aanpak. Op basis
van welke (wetenschappelijke) bronnen zijn deze stellingen onderbouwd? Waar ligt volgens
de initiatiefnemer de grens tussen gemeentelijke beleidsvrijheid en noodzaak voor
centrale sturing vanuit het Rijk?
Jeugdstraf- en Herstelplan
De leden van de D66-fractie lezen dat de initiatiefnemer voor zich ziet dat het Jeugdstraf-
en Herstelplan als integraal pakket een bijdrage kan leveren aan het verlagen van
het aantal recidives bij jeugdigen. Deze leden merken echter op dat er een gebrek
aan aandacht is voor de diversiteit en verscheidenheid in achtergrond en ervaring
die deze jongeren hebben. Hoe kijkt de initiatiefnemer naar de verschillen binnen
deze groep en de verschillende delicten die zij gepleegd hebben? Hoe ziet u deze verschillen
in het licht van het Jeugdstraf- en Herstelplan?
De leden van de D66-fractie hebben nadere vragen bij het voorstel dat een Jeugdstraf-
en Herstelplan altijd voorafgegaan moet worden door een Eigen Kracht Interventie.
Hoewel de deze leden positief staan ten opzichte van de uitgangspunten van deze interventie,
vragen zij wel of dit voor iedere jongere op deze manier toepasbaar is. Wat is de
empirische basis voor de effectiviteit van zo’n Eigen Kracht Interventie voor álle
jongeren? Op basis van welke wetenschappelijke inzichten heeft de initiatiefnemer
dit concept opgesteld of waarvan heeft zij dit overgenomen? Wat is de verhouding met
de Eigen Kracht Conferenties? Is daarbij niet juist het uitgangspunt dat de betrokken
jeugdige een instrument heeft om samen met de omgeving zelf de regie te houden over
de acties die voorgesteld worden om problemen op te lossen? Hoe verhoudt zich dat
tot het jeugdstrafrecht, waarbij (zoals de initiatiefnemer zelf ook stelt) de te nemen
maatregelen per definitie een dwingend karakter hebben voor de jeugdige?
De leden van de D66-fractie merken tevens op dat de initiatiefnemer veel partijen
noemt die via de Eigen Kracht Interventie betrokken worden bij het opstellen van het
Jeugdstraf- en Herstelplan. Op grond van welke informatie acht de initiatiefnemer
het realistisch dat al deze partijen snel betrokken kunnen worden bij zo’n interventie,
gelet op de grote personeelstekorten bij zo goed als alle betrokken partijen? Aan
wat voor tijdsduur denkt de initiatiefnemer in de praktijk bij het doen van zo’n Eigen
Kracht Interventie en het opstellen van een Jeugdstraf- en Herstelplan en is dat realistisch
en haalbaar?
De leden van de D66-fractie hebben zorgen over de omgeving waarin de jeugdigen het
Jeugdstraf- en Herstelplan zullen uitvoeren. Is het te verwachten dat deze jongeren
hun gedrag volledig zullen veranderen als zij in dezelfde omgeving blijven waarin
het criminele gedrag is ontstaan? In hoeverre zal het Jeugdstraf- en Herstelplan succesvol
zijn als de omgeving van de jongere hier niet aan bijdraagt?
De leden van de D66-fractie hebben daarnaast nog nadere vragen bij de condities die
opgesteld worden waaraan een jeugdige moet voldoen. Kan de initiatiefnemer ingaan
op welke precieze punten dit verschilt met de huidige werkwijze? In hoeverre komt
de ambitie die uitspreekt om SMART-geformuleerde afspraken te maken overeen met de
breedte van de condities die hier voorgesteld worden? Op basis waarvan stelt de initiatiefnemer
dat deze mate van detail in de afspraken goed werkt om jeugdigen weer op de rit te
krijgen en duidelijkheid te bieden aan hen? Bestaat hier niet het risico op willekeur,
waaruit bijvoorbeeld voortvloeit dat een jongere opeens toch naar de gevangenis moet
als hij zich op een onderdeel niet houdt aan de afspraak, bijvoorbeeld door één keer
drugs te gebruiken of één keer niet naar school te gaan? Komt er ook niet enorm veel
druk op een jongere te staan als het halen van een startkwalificatie als voorwaarde
geldt bij je straf met mogelijke sancties daarop? Staan zulke gedetailleerde afspraken
in verhouding tot de mogelijke sancties bij deze condities en wordt het hierdoor niet
nodeloos complex voor jeugdigen en rechters? Hoe wil de initiatiefnemer voorkomen
dat de abstracte voorwaarde dat een jeugdige actief moet participeren tot willekeur
leidt bij toetsing daarvan? Kan de initiatiefnemer een inschatting geven welk effect
dit heeft op de werkdruk van rechters in het licht van de hoge zaaklast voor rechters
op dit moment? Welke verzwaring of verlichting van de werklast voor rechters verwacht
de initiatiefnemer indien deze kiest voor een Jeugdstraf- en Herstelplan zoals gepresenteerd
in de initiatiefnota?
Systeem van jeugddetentie
De leden van de D66-fractie ondersteunen het voorstel van de initiatiefnemer dat jeugdhulp
in het strafrechtelijk kader centraler moet worden ingekocht. Daarom zijn deze leden
ook erg verheugd dat in de Hervormingsagenda Jeugd is afgesproken om jeugdhulp in
het strafrechtelijk kader op basis van een vonnis wordt toegevoegd aan de selectiecriteria
voor landelijke inkoop. Kan de initiatiefnemer uitleggen waarom zij alsnog dit beslispunt
heeft opgenomen?
Uitvoering en financiën
De leden van de D66-fractie zijn het eens met de stelling dat het aantrekken, opleiden
en behouden van personeel essentieel is voor het doen slagen van de voorstellen maar
ook voor het functioneren van de jeugdstrafketen in het algemeen. Zijn de voorstellen
uit de initiatiefnota haalbaar voordat dit knelpunt is opgelost? Deze leden lezen
dat de initiatiefnemer verwijst naar Noorwegen waar prison officers hbo-opgeleid zijn.
Wat bedoelt de initiatiefnemer hiermee te zeggen, aangezien zij vervolgens alleen
aanbeveelt te onderzoeken of een dergelijke vervolgopleiding in Nederland mogelijk
zou zijn? Wat is volgens de initiatiefnemer het verschil met de reeds bestaande hbo-opleiding
op dit vlak in Nederland? Is een hbo-opgeleide prison officer volgens de initiatiefnemer
een reden of een voorwaarde van het succes in Noorwegen? Zijn de tekorten aan hbo-geschoold
personeel niet groter dan mbo-geschoold personeel in Nederland op dit moment? Lopen
we niet het risico op nog grotere personeelstekorten in de justitiële jeugdketen indien
deze sterker afhankelijk wordt gemaakt van hbo-geschoold personeel, terwijl er misschien
voldoende gemotiveerde en goed functionerende mensen op mbo-niveau zijn die waardevol
werk kunnen doen voor deze jeugdigen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van de initiatiefnota van het lid
Mutluer «Jeugdstraf- en Herstelplan: Een offensief tegen jeugdcriminaliteit». Hier
zijn nog een aantal vragen over.
De leden van de BBB-fractie lezen dat uit het WODC-rapport blijkt dat blijkt dat 20%
van alle jeugdige verdachten in 2022 woonachtig zijn in een van de vier grote steden
(Kamerstuk 28 741, nr. 110). Een groot deel van deze jeugdigen in deze steden wonen sterk geconcentreerd op
een plek. Deelt de initiatiefnemer de opvatting dat gemeenten hier ook een grote rol
in hebben? Is de initiatiefnemer bereid om te kijken naar hoe we in dit voorstel ook
geld en/of middelen vrij kunnen maken voor gemeenten ten behoeve van een betere gebiedsgerichte
aanpak?
Mochten de voorstellen uit de initiatiefnota in werking treden, dan voorzien de leden
van BBB-fractie een groot probleem in personeelscapaciteit. Heeft de initiatiefnemer
ideeën hoe we dit probleem tot een minimum kunnen beperken? Heeft de initiatiefnemer
andere aanvullende ideeën over hoe we dit capaciteitsprobleem kunnen opvangen?
De leden van de BBB-fractie lezen in het voorstel van de initiatiefnemer voorbeelden
van hoe een herstelplan eruit kan zien. Daarbij stelt de initiatiefnemer dat hoe zwaarder
het gepleegde delict, hoe strenger het herstelplan eruit zal zien. Zit er bij de initiatiefnemer
een grens aan de zwaarte van een delict waarbij de veroordeelde jeugdige nog wel in
aanmerking komt voor het herstelplan? Bij een moord of serieuze deelname aan de georganiseerde
drugscriminaliteit zijn deze leden van mening dat de jeugdige ook een fikse vrijheidsstraf
moet krijgen. Hierna volgt dan het herstelplan. Hoe staat de initiatiefnemer hierin?
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie willen de initiatiefnemer bedanken voor het schrijven van
de initiatiefnota «Jeugdstraf- en Herstelplan: Een offensief tegen jeugdcriminaliteit».
Het is duidelijk en positief om te zien dat de initiatiefnemer affiniteit heeft met
het onderwerp. Deze leden zijn in grote lijnen positief over het doel en de ideologie
achter dit voorstel. Zij hebben nog een aantal vragen
De leden van de SP-fractie zijn voorstander van effectief straffen. Zeker in het kader
van jongeren is dit een complexe zaak en verdient het verminderen van recidive misschien
nog wel meer speciale aandacht dan normaal. De focus op herstel van de initiatiefnemer
zien deze leden dan ook als iets positiefs, waarbij zij de mening delen dat zwaarder
straffen niet werkt en in feite niet effectief is. Zij vinden het ook positief dat
erkend wordt hoe zwaar het werk bij de JJI’s is en dat er sprake is van een onderbezetting
en een situatie die in feite onhoudbaar begint te worden en al langer ten koste gaat
van de kwaliteit. Daarbij zien deze leden ook een rol weggelegd voor alle vormen van
herstelrecht. Dit is wel terug te lezen maar zij horen hier graag meer over. Bij jongeren
lijkt het voornoemde leden bij uitstek, nog meer dan bij volwassenen, relevant om
te werken met een herstelgerichte aanpak. Dat kan in alle mogelijke fasen van het
strafproces, van verdenking (politie) tot vervolging (Openbaar Ministerie) of detentie
(Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) of Slachtofferhulp). Heeft de initiatiefnemer
daar ook voorstellen voor die de Minister meer zouden kunnen stimuleren?
De leden van de SP-fractie zien dat de initiatiefnemer is geïnspireerd door de methode
in Noorwegen voor de aanpak van jeugdcriminaliteit. Zo geeft de initiatiefnemer aan
dat in de praktijk in Noorwegen veel jeugdigen hun kans pakken aan de hand van intensieve
begeleiding. Heeft de initiatiefnemer hier enige cijfers over die kunnen worden ingekeken?
Het is ook interessant om te zien hoe in Noorwegen penitentiair medewerkers meer worden
opgeleid vanuit het zorgperspectief. Deze leden zien dat als iets zeer positiefs.
Tegelijkertijd lijkt het voornoemde leden een goed idee om, wanneer het beroep en
de opleiding meer richting social work zullen gaan, dit ook gepaard moet gaan met
een campagne om dit onderwerp en het werk de aandacht te geven die het verdient. Heeft
de initiatiefnemer al nagedacht over een manier om dit werk voldoende onder de aandacht
te brengen bij studenten die hier wellicht in geïnteresseerd zijn?
De leden van de SP-fractie zien dat de initiatiefnemer graag wil overstappen op taakstraffen
in plaats van korte detentie, met vervolgens wel begeleiding door een jeugdreclasseringsteam
tijdens deze taakstraf. Ook komt er een herstelplan waarbij de nodige begeleiding
nodig is. Deze leden vinden dit een goed voorstel, maar vragen wel of de initiatiefnemer
heeft nagedacht over de kosten die hiermee gemoeid zouden zijn en de werkdruk die
dit legt op met name jeugdreclasseringsteams. Kan hier een reflectie op worden gegeven?
De leden van de SP-fractie constateren dat de initiatiefnemer wilt toewerken naar
een landelijke georganiseerde jeugdreclassering. Een tussenstap wordt nu gezien om
het strafrechtgedeelte weg te halen bij Gecertificeerde Instellingen en op landelijk
niveau in te kopen, zodat de versplintering en verschillen in aanbod verdwijnen.
De leden van de SP-fractie zijn enthousiast over het idee om de specialistisch jongerenwerker
een grotere rol te geven. Ook deze leden zien het als belangrijk dat een specialistisch
jongerenwerker niet wordt bedolven onder administratie en ingewikkelde aanbestedingsprocedures,
maar tijd krijgt om er te zijn voor de jeugdigen. Dat is op termijn niet alleen beter
maar ook lucratiever. Deze leden zien hierbij echter wel dat hier momenteel vooral
een rol is weggelegd voor de gemeenten. Kan er worden gereflecteerd op de verhouding
tussen de gemeente en de landelijke overheid hierin? Voor welk onderdeel is de overheid
volgens de initiatiefnemer verantwoordelijk? Wat is de toegevoegde waarde van de initiatiefnota
hierin?
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie maken van de gelegenheid gebruik om vragen te
stellen aan de initiatiefnemer van de initiatiefnota «Jeugdstraf- en Herstelplan:
Een offensief tegen jeugdcriminaliteit», het lid Mutluer. Deze leden onderschrijven
het belang van terugdringen van recidive, een werkende aanpak bij jeugdigen en benadrukken
het belang van nazorg, herstel en perspectief voor de jeugdige. Zij waarderen de inzet
en betrokkenheid op dit onderwerp van de initiatiefnemer. Zij hebben een aantal vragen
over de voorstellen in de initiatiefnota.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen in de beleidsreactie dat de Minister stelt
dat de onderbouwing voor de stelling dat de huidige aanpak faalt summier is. Deze
leden vragen op welke manier de initiatiefnemer in haar stellingname dat de huidige
aanpak faalt de recente stelselwijziging heeft meegewogen. Zij menen dat er recent
grote stappen zijn gezet om jeugddetentie meer te richten op nazorg (resocialisatie)
en ondersteuning. Deelt initiatiefnemer deze mening?
De leden van de ChristenUnie-fractie onderschrijven de stelling dat recidive nog onvoldoende
verminderd is. De Minister geeft in de inleiding van zijn beleidsreactie geen reactie
op die stelling, wat bij deze leden vragen oproept. Hoe kijkt de initiatiefnemer hiernaar?
Zou het verminderen van recidive volgens de initiatiefnemer niet de kern van de beleidsreactie
moeten zijn?
In het Jeugdstraf- en Herstelplan van de initiatiefnemer zijn taakstraffen niet alleen
uitgangspunt, maar is tevens zo min mogelijk sprake van detentie. De leden van de
ChristenUnie-fractie lezen de plannen als het opstellen van een nieuw jeugdstraf-
en herstelstelsel. Waarom kiest de initiatiefnemer voor een nieuw stelsel en niet
voor het verbeteren van de huidige werkwijze vanuit het bestaande stelsel? Kan op
die manier niet sneller en efficiënter tot verbetering worden gekomen?
De leden van de ChristenUnie-fractie onderschrijven het belang van een perspectiefplan
en voorts nazorg en resocialisatie. Deze leden delen de zorgen hieromtrent, maar onderschrijven
de beleidsreactie van de Minister: de personele capaciteit is een knelpunt. Kan de
initiatiefnemer verder onderbouwd omschrijven op welke manier de voorstellen hieraan
tegemoetkomen?
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben vragen bij het voorstel om jeugdreclassering
en forensische zorg landelijk te organiseren. Voornamelijk voor jeugdigen met een
PIJ-maatregel (Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen) is resocialisatie in de
regio van herkomst van groot belang. Gemeenten kunnen hier in potentie een goede begeleiding
geven. Hoe ziet de initiatiefnemer dit voor zich? Verder vragen deze leden hoe de
initiatiefnemer kijkt naar de invoering van een landelijk tarief voor de uitvoering
van jeugdreclassering. Sluit deze huidige ontwikkeling niet voldoende aan bij het
doel van de initiatiefnemer?
De leden van de ChristenUnie-fractie onderschrijven het belang van reclassering voor
adolescenten. Deze leden vinden het stimuleren van samenwerking tussen jeugd- en volwassenreclassering,
als reactie van de Minister, onvoldoende. Op welke wijze kijkt de initiatiefnemer
hiernaar?
De leden van de ChristenUnie-fractie zien een omvangrijke initiatiefnota, waarbij
zij vragen wat de initiatiefnemer hierin ziet als prioriteit en haalbaar op de korte
termijn. Deze leden vragen voorts op welke wijze de initiatienemer de rol van de samenleving
voor zich ziet in de re-socialisering en het voorkomen van recidive.
Vragen en opmerkingen van de leden van de Volt-fractie
De leden van de Volt-fractie hebben met zorg kennisgenomen van de problemen binnen
de jeugdgevangenissen, zoals beschreven in de initiatiefnota. Zij danken de initiatiefnemer
voor het delen van haar persoonlijke ervaringen en geven complimenten dat zij vanuit
die ervaringen deze sterke initiatiefnota heeft geschreven. Het is van essentieel
belang dat de jeugdigen die straf krijgen ook de nodige begeleiding en zorg ontvangen
om hun ontwikkeling positief te beïnvloeden en te voorkomen dat ze verharden tijdens
hun verblijf of terugvallen na hun verblijf. Deze kwestie vereist aandacht en een
heroverweging van het huidige systeem.
De leden van de Volt-fractie benadrukken het belang van een herziening van het jeugdgevangenissysteem.
Het is van groot belang om te definiëren hoe we willen dat jeugdgevangenissen eruitzien
en om deze visie te vergelijken met de huidige situatie. Deze leden vragen de initiatiefnemer
welke maatregelen er volgens de initiatiefnemer genomen kunnen worden om de jeugdgevangenissen
effectiever en beter toegerust te maken voor de behandeling van jeugdige delinquenten.
De constatering dat ongeveer 30% van de jeugdige delinquenten een licht verstandelijke
beperking heeft, vraagt om specifieke aandacht. De leden van de Volt-fractie vragen
de initiatiefnemer hoe zij denkt dat het huidige systeem omgaat met jongeren met een
licht verstandelijke beperking en of dit aspect wordt meegenomen in het Jeugdstraf-
en Herstelplan.
De leden van de Volt-fractie maken zich zorgen over de wachtlijsten en capaciteitstekorten
die de nodige ondersteuning aan jeugdigen belemmeren. Het is van belang om te onderzoeken
hoe deze problemen opgelost kunnen worden, zodat jeugdigen de benodigde ondersteuning
kunnen ontvangen. Welke inspanningen worden er op dit moment geleverd om extra personeel
te werven? Hoe zou dit probleem volgens de initiatiefnemer het best kunnen worden
opgelost?
De leden van de Volt-fractie zijn geïnteresseerd in de coördinatie van samenwerking
tussen reclassering, jongerenwerkers, en jeugdrechters. Hoe wordt ervoor gezorgd dat
deze instanties effectief samenwerken om een geïntegreerde aanpak te bieden voor jeugdige
delinquenten?
Deze leden maken zich zorgen over de lange wachtlijsten en het gebruik van zogenaamde
overbedden. In een NOS-artikel van maart 2022 kwam naar voren dat de inspectie constateerde
dat jeugdgevangenissen gebruikmaken van overbedden.1 Dit zijn bedden die niet binnen de standaardcapaciteit vallen en worden ingezet wanneer
er meer jongeren op een afdeling verblijven dan eigenlijk toegestaan is. Heeft de
initiatiefnemer hierover nagedacht en welke maatregelen worden overwogen om deze problemen
aan te pakken?
II Reactie van de initiatiefnemer
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M. van Nispen, voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid -
Mede ondertekenaar
L.L. Nouse, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.