Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Westerveld over het bericht 'Elk jaar stoppen tienduizenden jongeren zonder diploma met school'.
Vragen van het lid Westerveld (GroenLinks-PvdA) aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over het bericht «Elk jaar stoppen tienduizenden jongeren zonder diploma met school» (ingezonden 5 december 2023).
Antwoord van Minister Dijkgraaf (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) (ontvangen 16 januari
2024).
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht «Elk jaar stoppen tienduizenden jongeren zonder diploma
met school»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Heeft u een beeld van het aantal jongeren dat uitvalt door verkeerde studiekeuzes
en de beperkte voorzieningen voor jongeren die zoekende zijn en heeft u een beeld
van het aantal mbo-studenten die op dit moment meedoen aan een oriëntatieprogramma
in het mbo?
Antwoord 2
Circa 22% van de voortijdig schoolverlaters in het mbo in schooljaar 2020–2021 heeft
als belangrijkste reden voor uitval opgegeven dat de opleiding inhoudelijk toch niet
was wat de student wilde.2 Circa 6% van de voortijdig schoolverlaters geeft als belangrijkste reden voor uitval
een gebrek aan begeleiding en ondersteuning vanuit school.3
Een scherp beeld van het aantal studenten dat deelneemt aan oriëntatieprogramma’s
heb ik niet. Alleen van studenten in een opleidingsdomeininschrijving kan uit gegevens
van DUO worden afgeleid dat zij een vorm van een oriëntatieprogramma volgen. Op dit
moment zijn circa 379 studenten ingeschreven in een opleidingsdomein. Deze cijfers
geven echter geen betrouwbaar beeld van het aantal mbo-studenten dat een oriëntatieprogramma
volgt, omdat mbo-instellingen in veel gevallen geen gebruikmaken van de opleidingsdomeininschrijving
voor studenten die oriënteren op hun studiekeuze. Navraag leert dat ook de MBO Raad
geen betrouwbare inschatting kan maken van het aantal mbo-studenten dat op dit moment
meedoet aan een oriëntatieprogramma in het mbo. Voor mij bevestigt dit het belang
van het opleidingsdomein als inschrijfpositie voor oriënterende studenten. Zo krijgen
we beter zicht op de omvang van de groep oriënterende mbo-studenten en de resultaten
van oriëntatieprogramma’s in het mbo.
Vraag 3
Kunt u uiteenzetten waarom is gekozen voor het vormgeven van oriëntatieprogramma’s
binnen bestaande wettelijke kaders, ofwel een pilot, zoals beschreven in de Kamerbrief
«Uitwerking Actieplan voorkomen voortijdig schoolverlaten en begeleiden naar een kansrijke
toekomst»? Is het niet logischer dat oriëntatieprogramma’s juist buiten wettelijke
kaders worden vormgegeven in de vorm van een experiment?4
Antwoord 3
Op basis van de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB) kan via een experiment worden
afgeweken van bepaalde wettelijke eisen, indien dat noodzakelijk is om ruimte te maken
voor innovatie. In het kader van oriëntatieprogramma’s is de benodigde ruimte voor
innovatie binnen de bestaande wet- en regelgeving gevonden. Er is dan geen sluitende
onderbouwing meer voor een experiment in de zin van de WEB.
Vraag 4
In hoeverre worden bestaande trajecten, naast PitstopMBO, meegenomen in het vormgeven
van de beleidsregel over oriëntatieprogramma’s?
Antwoord 4
In de beleidsregel zal worden verduidelijkt dat mbo-instellingen veel mogelijkheden
hebben om oriëntatieprogramma’s naar eigen inzicht inhoudelijk vorm te geven. Zo is
voor een weloverwogen studiekeuze ook ruimte voor persoonlijke ontwikkeling van belang,
zodat de student zicht krijgt op zijn talenten, voorkeuren en capaciteiten. Veel bestaande
oriëntatieprogramma’s zullen dan ook inhoudelijk doorgang kunnen vinden. Daarbij gelden
wel een aantal wettelijke vereisten, bijvoorbeeld ten aanzien van de opleidingsdomeininschrijving
en het toelatingsrecht. Door het gebruik van de opleidingsdomeininschrijving kunnen
bovendien de resultaten van oriëntatieprogramma’s goed in beeld worden gebracht. De
toepassing van het toelatingsrecht zorgt dat oriëntatieprogramma’s openstaan voor
alle niveau 2, 3 en 4 studenten die hier gebruik van willen maken. Deze punten vragen
soms kleine, maar gerechtvaardigde aanpassingen van lopende initiatieven. Om tot een
goed werkbare beleidsregel te komen is door OCW veel gesproken met de MBO Raad, met
diverse bestaande oriëntatieprogramma’s en met een mbo-instelling die geïnteresseerd
is in het opzetten van een oriëntatieprogramma. De uitkomsten van deze gesprekken
worden meegenomen in de vormgeving van de uiteindelijke beleidsregel.
Vraag 5
Bent u bekend met Youlab van het Graafschap College waarin jongeren een jaar lang
de kans krijgen zich te ontwikkelen en te oriënteren op hun studiekeuze en bent u
het ermee eens dat dergelijke trajecten, zeker in het licht van vroegselectie en uitval
van studenten, een waardevolle aanwinst zijn? Zo ja, op welke wijze gaat u dergelijke
trajecten ondersteunen?
Antwoord 5
Ja, ik ben bekend met Youlab. Oriëntatieprogramma’s in het mbo kunnen een waardevol
instrument zijn om een bestendige studiekeuze te realiseren en uitval te voorkomen.
In het kader van de werkagenda mbo is dan ook afgesproken dat we gaan toetsen of,
en op welke wijze, oriëntatieprogramma’s effectief zijn. Voor oriëntatieprogramma’s
in het mbo wordt gedurende de pilot jaarlijks € 14 miljoen beschikbaar gesteld. De
beschikbaarheid van structurele middelen specifiek voor oriëntatieprogramma’s is mede
afhankelijk van de uitkomsten van de eindevaluatie van de pilot.
Vraag 6
Hoe wordt omgegaan met het bindend studieadvies in de vormgeving van de orientatiëprogramma’s
en wat is de invloed van het orientatië-onderdeel op de maximale duur van een mbo-opleiding?
Antwoord 6
Met het bindend studieadvies in het mbo wordt beoogd dat de student met de juiste
begeleiding een passende opleiding kan voltooien. Naar verwachting draagt een oriëntatieprogramma
bij aan de keuze voor een passende opleiding. Het bindend studieadvies is op zichzelf
slechts in beperkte mate toepasbaar in de context van een oriëntatieprogramma. Aangezien
de student pas na het oriëntatieprogramma instroomt in de kwalificatie, is het lang
niet altijd mogelijk een goed beeld te krijgen van de studievoortgang gedurende het
eerste jaar. Tijdens het oriëntatieprogramma, of na instroom in de kwalificatie na
een oriëntatieprogramma, ligt het daarom voor de hand dat de student in veel gevallen
geen negatief bindend studieadvies kan krijgen. Bij het evaluatieonderzoek van de
pilot zal ook de werkwijze omtrent het bindend studieadvies worden betrokken en de
vraag of het bindend studieadvies aanpassing behoeft in het kader van oriëntatieprogramma’s.
Het oriëntatieprogramma dient te passen binnen de maximale geprogrammeerde studieduur
van een mbo-opleiding. In dat kader dient tijdens het oriëntatieprogramma te worden
gestreefd naar het aanbieden van zoveel mogelijk relevante onderdelen, die meetellen
voor de rest van de opleiding, waar dat mogelijk en passend is voor de student. De
mbo-instelling heeft dus geen verplichting om onderdelen aan te bieden waar dat niet
mogelijk of niet passend is voor de student. In het kader van de pilot zal worden
onderzocht op welke wijze het mbo-instellingen lukt om binnen de maximale geprogrammeerde
studieduur te blijven in het kader van oriëntatieprogramma’s. Het wettelijk kader
biedt overigens al ruimte voor een individuele student die langer over de studie doet
dan de wettelijke studieduur.
Vraag 7
In hoeverre is het binnen de oriëntatieprogramma’s mogelijk dat studenten zich kunnen
bezighouden met persoonlijke ontwikkeling, naast het oriënteren op een studiekeuze
en erkent u dat het goed is om kennis te maken met de beroepspraktijk maar dat het
net zo belangrijk is dat een student zich persoonlijk ontwikkelt?
Antwoord 7
Om te komen tot een weloverwogen studiekeuze is het van belang dat een student zicht
heeft op zijn talenten, voorkeuren en capaciteiten. Mbo-instellingen krijgen dan ook
de ruimte om deze aandacht voor persoonlijke ontwikkeling in een oriëntatieprogramma
op te nemen. Kennismaking met de beroepspraktijk kan overigens juist ook bijdragen
aan persoonlijke ontwikkeling, doordat de student een beter beeld krijgt van de beroepen
die bij hem passen.
Vraag 8
Erkent u dat een havo- of vwo-scholier gemakkelijk een tussenjaar kan nemen maar dat
dit voor een vmbo-scholier eigenlijk niet kan en bent u het ermee eens dat het niet
alleen belangrijk maar ook eerlijk is dat mbo-studenten ruimte krijgen voor persoonlijke
ontwikkeling in een oriëntatiejaar, gezien hun leeftijdsgenoten hier wel voor kunnen
kiezen?
Antwoord 8
Binnen een mbo-opleiding is er veel ruimte voor persoonlijke ontwikkeling, bijvoorbeeld
in het kader van loopbaanoriëntatie en -begeleiding. Dat vind ik ook erg belangrijk
voor deze vaak relatief jonge studenten. Aandacht voor persoonlijke ontwikkeling hoort
zowel thuis in het oriëntatiejaar als in de opleiding zelf.
Vraag 9
Kunnen deze vragen beantwoord worden voor de publicatie van de beleidsregel omtrent
oriëntatieprogramma’s?
Antwoord 9
Ja.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
R.H. Dijkgraaf, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.