Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg de stand van zaken betreffende de subsidieregeling programma School en Omgeving (Kamerstuk 31293-703)
31 293 Primair Onderwijs
31 289 Voortgezet Onderwijs
Nr. 715 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 24 januari 2024
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en
opmerkingen voorgelegd aan de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs over de
brief van 12 oktober 2023 over de stand van zaken betreffende de subsidieregeling
programma School en Omgeving (Kamerstuk 31 293, nr. 703).
De vragen en opmerkingen zijn op 14 december 2023 aan de Minister voor Primair en
Voortgezet Onderwijs voorgelegd. Bij brief van 15 januari 2024 zijn de vragen beantwoord.
De fungerend voorzitter van de commissie, Michon-Derkzen
Adjunct-griffier van de commissie, Arends
Inhoud
blz.
I
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon
2
•
Inbreng van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
2
•
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
3
•
Inbreng van de leden van de D66-fractie
3
•
Inbreng van de leden van de BBB-fractie
4
II
Reactie van de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs
4
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindpersoon
Inbreng van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn voorstander van de subsidieregeling School
en Omgeving, ook wel de rijke schooldag genoemd, omdat het de kansen van kinderen
vergroot en het zorgt voor een brede ontwikkeling. Deze leden staan dan ook positief
tegenover de subsidieregeling School en Omgeving, maar hebben wel enkele vragen en
opmerkingen.
Acht de Minister de regeling geslaagd als maar iets minder dan de helft van de scholen
die in aanmerking komen een aanvraag heeft gedaan? Zo ja, waarom wel? En zo neen,
wat voor redenen denkt de Minister dat er ten grondslag liggen aan het niet doen van
een aanvraag? Het baart de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie wel zorgen dat een
groot deel van de scholen geen aanvraag heeft gedaan en dat er voor de kinderen op
die scholen dus geen toegang is tot de rijke schooldag. Wat voor acties onderneemt
de Minister om willekeur in kansenongelijkheidbeleid te verkleinen? Deze leden kunnen
zich voorstellen dat juist op scholen met de meest kwetsbare kinderen er niet altijd
tijd en ruimte is om een, zoals de Minister zelf aangeeft, complexe subsidieaanvraag
te doen. Wat gaat de Minister doen om de resterende scholen te stimuleren en te begeleiden
om een aanvraag te doen? Daarnaast kan het volgens de leden ook liggen aan de forse
ambitie en stevige resultaatverplichting die bij de regeling horen. Is de Minister
voornemens om op dit punt concessies te doen en scholen wat tegemoet te komen? Acht
de Minister het niet ongewenst dat juist de 5% meest kwetsbaarste scholen worden onderworpen
aan een stevige resultaatverplichting? Denkt de Minister dat dit er mede voor kan
zorgen dat scholen terughoudend zijn in het doen van een aanvraag?
Uit eerste data lijkt er voor € 187 miljoen subsidie te zijn aangevraagd van de € 560 miljoen
die beschikbaar is voor deze periode. De Minister geeft aan dat er een tweede tijdvak
is om subsidie aan te vragen en dat er bij onderuitputting kan worden gekeken of de
regeling ook kan worden opengezet voor categorie B-scholen. Vindt de Minister het
het overwegen waard om vooraf al maatregelen te treffen tegen onderuitputting, omdat
er een grote kans is dat dit gaat gebeuren? Deelt de Minister de mening dat het streven
zou moeten zijn dat de subsidies zo snel mogelijk kunnen worden gebruikt door scholen
om rijke schooldagen op te zetten?
Ten slotte zijn de leden van GroenLinks-PvdA-fractie benieuwd naar de spreiding over
het land wat betreft de subsidieaanvragen. Kan de Minister hier inzicht in verschaffen?
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief van de
Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs. Deze leden hebben hierover een aantal
vragen en opmerkingen.
Het programma School en Omgeving is medio 2022 gestart met het doel om kansengelijkheid
onder kinderen te vergroten. Kan de Minister aangeven wat het maatschappelijk effect
is van de reeds uitgekeerde subsidies? Daarbij ontvangen de leden van de VVD-fractie
graag een toelichting per regio. In haar brief geeft de Minister aan dat er minder
scholen subsidie hebben aangevraagd dan voor de vorige subsidieregeling School en
Omgeving (2022 – 2023). Deze leden vragen de Minister of er inzichten zijn in de beweegredenen
van scholen die in het voorgaande jaar deel hebben genomen, maar dit in de komende
twee jaar niet doen. Indien dit het geval is: welke lessen kunnen hieruit getrokken
worden ter verbetering van de regeling?
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister over
de subsidieregeling School en Omgeving. Deze leden betreuren zeer dat er fouten zijn
gemaakt bij de openstelling van de subsidieregeling. Daarom willen zij de Minister
nog enkele kritische vragen voorleggen.
De leden van de D66-fractie zijn van mening dat een rijke schooldag niet alleen bijdraagt
aan kansengelijkheid, maar ook aan de ontplooiing en ontwikkeling van talenten. Deze
leden vinden het programma School en Omgeving hiertoe een goede stap, met meer uren
voor talentontwikkeling en ondersteuning van kinderen op de scholen waar kansengelijkheid
het meest in het gedrang komt. Zij willen toe naar een rijke schooldag voor iedereen,
waarbij kinderen een dagdeel het beste onderwijs krijgen van een topleerkracht maar
de schooldag daar niet ophoudt. De leden van de D66-fractie willen via de rijke schooldag
ruimte voor brede talenten en creativiteit. Kinderen krijgen daarbij cultuur, muziek,
sport en natuurlessen en de leraar wordt juist ontzorgd. Daarnaast kunnen leerlingen
binnen de school huiswerkbegeleiding en andere vormen van ondersteuning krijgen. Talentontwikkeling
hangt hierdoor niet meer af van het inkomen en de mogelijkheden van de ouders. Deze
leden vinden dat de school hierin centraal staat. Het brengt bovendien rust in het
leven van ouders en kinderen. De kinderen hoeven niet meer van school, naar voor-,
na- en tussenschoolse opvang en de zwemles of de muziekles. De leden van de D66-fractie
ontvangen daarnaast signalen dat scholen de rijke schooldag inzetten om leraren vrij
te spelen en werkdruk te verlagen. De kansen van de rijke schooldag zijn daarmee groot,
aldus deze leden. Het vergroot kansengelijkheid, biedt ruimte voor talentontwikkeling
en biedt mogelijkheden om leraren vrij te spelen. Daarom betreuren de leden zeer dat
er zaken mis zijn gegaan bij de openstelling van de subsidieregeling School en Omgeving
voor 2023–2025. Hoe reflecteert de Minister hierop?
De leden van de D66-fractie lezen dat er verwarring is ontstaan rond de handleiding
over het aantal uren, dat er bezwaren zijn geuit over de complexe aanvraag en de timing
van de openstelling van de subsidieregeling. Deze leden vragen daarom of de Minister
inzichtelijk kan maken hoeveel bezwaren en klachten er in totaal zijn binnengekomen,
van welke aard deze zijn en hoeveel scholen de Minister teleur heeft moeten stellen
omdat deze scholen niet tot de categorie A-scholen behoren. Daarbij vragen de leden
welke lessen de Minister trekt uit het proces. Gaat de Minister in de toekomst aanpassingen
doen aan het moment van de openstelling van de regeling en zijn er mogelijkheden om
de aanvraag minder complex in te richten?
De leden van de D66-fractie vragen of de Minister een nieuwe stand van zaken kan geven
van de aanvragen. Verwacht de Minister voldoende aanvragen in het tweede tijdvak?
En hebben coalities al interesse getoond voor een aanvraag in het tweede tijdvak?
Als de Minister onvoldoende aanvragen verwacht voor categorie A-scholen, is zij dan
bereid om eerst de categorie A-scholen te benaderen alvorens de regeling mogelijkerwijs
open te stellen voor categorie B-scholen? Zou het daarbij ook mogelijk zijn om de
regeling open te stellen voor scholen die net niet in categorie A vallen?
De leden van de D66-fractie vragen tot slot of de Minister de mening deelt dat het
cruciaal is om zoveel mogelijk categorie A-scholen mee te laten doen aan het programma
School en Omgeving, wegens de hogere achterstanden. Daarom vragen deze leden of de
Minister in kaart heeft gebracht welke categorie A-scholen geen aanvraag hebben ingediend.
Is zij bereid om deze scholen of gemeenten systematisch te benaderen met de vraag
of zij op de hoogte zijn van het programma, of zij van plan zijn een aanvraag in te
dienen in het tweede tijdvak, wat de mogelijke redenen zijn om niet mee te doen en
deze scholen en gemeenten, mocht dat nodig zijn, aan te bieden om vanuit het ministerie
ondersteuning te bieden bij het doen van de aanvraag en het opzetten van het programma?
Inbreng van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van de stand van zaken betreffende
de subsidieregeling programma School en Omgeving, evenals de reactie van de Minister.
Deze leden hebben nog een aantal vragen.
De leden van de BBB-fractie lezen dat er minder scholen subsidie aangevraagd hebben
dan voor de vorige subsidieregeling School en Omgeving. Wat is de reden hiervoor en
kan dit te maken hebben met de openstelling die net voor de zomervakantie kwam? Ook
vragen deze leden wat het vervolgtraject is voor scholen en gemeenten die teleurgesteld
zijn omdat ze niet in aanmerking komen voor de subsidie. Is er een herzieningsproces
of zijn er alternatieve bronnen van financiering beschikbaar voor hen?
Naast de minder aanmeldingen en scholen die net buiten de boot vallen, lezen de leden
van de BBB-fractie ook dat er aan het begin al verwarring is ontstaan. Hierom vragen
deze leden of er een analyse of evaluatie gepland is om de effectiviteit van de subsidieregeling
te onderzoeken. Hierin zien zij ook graag resultaten hoe de subsidieregeling de praktijk
van scholen beïnvloedt.
Ten slotte lezen de leden van de BBB-fractie dat er extra geld beschikbaar is gekomen.
Deze leden willen graag weten hoe de extra € 433 miljoen, die beschikbaar is gekomen
via de Voorjaarsbesluitvorming 2023, precies geïnvesteerd wordt in het ondersteunen
van de leerlingen, ook met het oog op de minder aanmeldingen.
II Reactie van de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs
Ik dank de leden van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor
hun inbreng en de gestelde vragen. Hieronder ga ik in op de vragen in de volgorde
van inbreng.
Inbreng van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of de Minister de regeling als geslaagd
acht als maar iets minder dan de helft van de scholen die in aanmerking komen een
aanvraag heeft gedaan, en wat de redenen zijn voor scholen om geen aanvraag in te
dienen.
In totaal heeft ongeveer 60 procent van de scholen in de doelgroep een aanvraag ingediend
in de eerste aanvraagperiode (534 van de 889 scholen). Daarnaast hebben vijf voorloperscoalities
(voor in totaal 95 scholen) het geld voor School en Omgeving ontvangen via de interdepartementale
Specifieke Uitkering (SPUK) Kansrijke wijk. Tezamen hebben in de eerste aanvraagperiode
van deze subsidieregeling al 629 scholen subsidie aangevraagd, waarmee zij de vaardigheden
en talenten van ruim 100.000 leerlingen in de volle breedte ontwikkelen. Dit is een
mooie eerste stap, maar ik wil wel dat daar nog veel meer scholen bijkomen. We weten
dat de redenen om geen aanvraag te doen bij categorie A scholen divers zijn: de krappe
tijd om de aanvraag in te dienen, onbekendheid met het programma, een grote belasting
met andere programma’s (bijv. basisvaardigheden) en de stevige resultaatseisen zijn
genoemde redenen.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie geven aan zorgen te hebben dat een groot deel
van de kinderen op die scholen geen toegang hebben tot de rijke schooldag, omdat hun
school geen aanvragen heeft gedaan. En vragen daarom welke acties de Minister onderneemt
om deze willekeur in kansengelijkheidsbeleid te verkleinen.
De toegang tot de regeling School en omgeving 2023–2025 is voor scholen met de grootste
problematiek gelijk. Naast School en Omgeving zijn er veel andere mogelijkheden voor
scholen om te werken aan kansengelijkheid, zoals de subsidieregelingen voor doorstroom
po-vo en voor het vrijroosteren van leraren op scholen met veel achterstanden voor
coaching en begeleiden. Scholen hebben echter de ruimte om te kiezen waar ze ten aanzien
van kansengelijkheid op inzetten, zodat het aansluit bij hun leerlingpopulatie en
context. Daarnaast zullen er met het instrument subsidie altijd scholen zijn die geen
aanvraag indienen. Tot slot ontvangen scholen generiek op basis van de CBS-indicator
ook een onderwijsachterstandenbudget waarmee zij extra kunnen investeren in de kinderen
die dit nodig hebben.
Tevens vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie, net als de leden van de D66-fractie,
wat de Minister gaat doen om de resterende scholen te stimuleren en te begeleiden
om een aanvraag te doen.
De Gelijke Kansen Alliantie (GKA) heeft een inventarisatie gedaan onder scholen die
nog geen aanvraag hebben ingediend. Hieruit blijkt dat scholen vooral tijd en ruimte
nodig hebben om te komen tot een goed programma en daarmee een aanvraag. Scholen geven
aan op zoek te zijn naar goede voorbeelden uit het land hoe dit het beste georganiseerd
kan worden en behoefte te hebben aan informatie en ondersteuning bij het maken van
een plan en doen van een aanvraag. Tot de tweede aanvraagperiode in april intensiveren
we daarom de bestaande communicatiemiddelen en momenten. Om nog meer scholen te informeren
over de mogelijkheden die het programma School en Omgeving hen biedt, worden zij nogmaals
rechtstreeks benaderd met een brief met meer informatie en voorbeelden uit de praktijk.
De Gelijke Kansen Alliantie gaat daarnaast in gesprek met gemeenten, reeds deelnemende
coalities en nieuwe scholen om te bekijken hoe zij lokaal het beste ondersteund kunnen
worden en komen tot een aanvraag. Vervolgens proberen we hen met verschillende communicatiemiddelen
en momenten te ondersteunen bij de totstandkoming van een programma, om uiteindelijk
zoveel mogelijk leerlingen een verrijkte schooldag te kunnen bieden.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie geven aan dat niet alle scholen hebben aangevraagd
ook kan liggen aan de forse ambitie en stevige resultaatverplichting die bij de regeling
horen. De leden van deze fractie vragen zich af of de Minister voornemens is om op
dit punt concessies te doen, of de Minister het niet ongewenst acht dat juist de 5%
meest kwetsbare scholen worden onderworpen aan een stevige resultaatverplichting en
of de Minister denkt dat dit er mede voor kan zorgen dat scholen terughoudend zijn
in het doen van een aanvraag.
De resultaatverplichting wordt door sommige scholen inderdaad genoemd als reden om
geen aanvraag in te dienen. Ik begrijp dat het veel vraagt van scholen om in korte
tijd een aanbod neer te zetten van minimaal vier uur per leerling per week, maar tegelijkertijd
weten we dat een dusdanig aanbod nodig is om daadwerkelijk positieve impact te hebben.
Het gaat hier om een groot maatschappelijk vraagstuk en een forse investering. Dat
rechtvaardigt in mijn ogen dat we ook zicht hebben en sturen op de opbrengsten daarvan.
Daarnaast hebben de voorlopercoalities bewezen dat het mogelijk is om dit aanbod neer
te zetten, wanneer de scholen dit in samenwerking met de gemeente(n) en allerlei maatschappelijke
organisaties en aanbieders doen. De regeling als geheel, inclusief de resultaatverplichting,
wordt gemonitord en geëvalueerd. Lessen hieruit worden meegenomen voor de financiering
vanaf 2025.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of de Minister het het overwegen waard
vindt om vooraf al maatregelen te treffen tegen onderuitputting en of de Minister
de mening deelt dat het streven zou moeten zijn dat de subsidies zo snel mogelijk
kunnen worden gebruikt door scholen om rijke schooldagen op te zetten.
Het is van belang dat de middelen bij die leerlingen terechtkomen waarvoor ze bestemd
zijn. In april 2024 start een nieuwe aanvraagronde. Daarom ben ik voornemens om voor
deze aanvraagronde het percentage van scholen die een aanvraag kunnen indienen op
te rekken; van vijf procent van de leerlingen naar tien procent van de leerlingen
met de hoogste relatieve onderwijsachterstandsscores. Gezien de eerdere signalen van
de scholen verwachten we dat dit tevens leidt tot substantieel meer aanvragen (en
meer uitgaven) in de tweede aanvraagperiode voor het schooljaar 2024–2025. Deze uitgaven
in 2024 en 2025 blijven binnen de vastgestelde subsidieplafonds uit de regeling. Ook
zal ik voor categorie B en voor starters de tweede aanvraagperiode openstellen voor
de scholen die het niet is gelukt om in de eerste aanvraagperiode een aanvraag in
te dienen.
Tot slot vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie of de Minister inzicht kan
verschaffen in de spreiding over het land wat betreft de subsidieaanvragen.
In onderstaande tabel staat een overzicht van de spreiding over het land wat betreft
de subsidieaanvragen, deels via de subsidieregeling School en Omgeving 2023–2025,
deels via de interdepartementale specifieke uitkering (SPUK) Kansrijke wijk van het
Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid (NPLV).
Provincie
Totaal aantal schoolvestigingen
Zuid-Holland
184
Noord-Holland
107
Utrecht
43
Overijssel
38
Noord-Brabant
58
Limburg
59
Gelderland
31
Flevoland
34
Groningen
26
Drenthe
12
Zeeland
17
Friesland
20
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie vragen, net als de leden van de BBB-fractie, of de Minister
kan aangeven wat het (maatschappelijk) effect is van de reeds uitgekeerde subsidies.
Daarbij ontvangen de leden van de VVD-fractie graag een toelichting per regio.
Het programma School en Omgeving is in schooljaar 2022–2023 van start gegaan. Met
de nieuwe regeling bieden 124 coalities een verrijkt aanbod op 629 scholen. Hierboven
ziet u hoe de aanvragen zich vertalen per regio. Op schoolenomgeving.nl is op de kaart
van Nederland aangegeven welke coalities vorig schooljaar subsidie ontvingen en is
van de voorlopercoalities een beschrijving te vinden van de coalitie en het aanbod.
Dit wordt de komende maanden aangevuld met de coalities uit de nieuwe subsidieregeling.
In de eerste inventarisatie van de verrijkte schooldag die ik eerder met uw Kamer
deelde1, is onder andere beschreven hoeveel scholen al een verrijkt aanbod bieden, hoe dat
aanbod eruitziet en hoeveel coalities een eigen lokale monitor hebben opgezet. Hieruit
bleek dat er veel enthousiasme is om met een verrijkt aanbod aan de slag te gaan en
dat ongeveer de helft van alle scholen in Nederland al enige vorm van verrijkt aanbod
biedt. Ook bleek hieruit dat het aanbod zeer divers is, en dat er nog geen onderzoeksuitkomsten
zijn naar de effecten hiervan. Voor wat betreft het effect van de subsidie School
en Omgeving is het ook nog te vroeg om te spreken van bewezen maatschappelijke effecten.
Wel zijn er diverse voorbeelden van lokale coalities die al langer een verrijkt aanbod
realiseren en de effecten daarvan ook monitoren.
Er lopen verschillende onderzoeken om de maatschappelijke effecten van het programma
School en Omgeving in kaart te brengen. Zo ben ik dit schooljaar gestart met een meerjarige
monitor waarmee we de vormgeving, inhoud en samenwerking tussen partijen binnen coalities
volgen. Ik verwacht de eerste rapportage in de eerste helft van 2024. Deze zal ik
met uw Kamer delen.
Daarnaast voer ik momenteel met het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (NRO)
vergevorderde gesprekken over een opbrengstgericht onderzoek dat na de zomer van 2024
van start kan gaan. Met dat onderzoek wil ik zicht krijgen op de maatschappelijke
opbrengsten van het programma.
Tevens vragen de leden van de VVD-fractie of er inzichten zijn in de beweegredenen
van scholen die in het voorgaande jaar deel hebben genomen, maar dit in de komende
twee jaar niet doen. En als deze inzichten er zijn, welke lessen hieruit getrokken
kunnen worden ter verbetering van de regeling.
Van de scholen die dit jaar niet opnieuw een aanvraag hebben ingediend, horen we met
name dat ze moeite hebben met de resultaatverplichting die in de nieuwe regeling is
toegevoegd. Scholen, die ook meededen aan de subsidieregeling 2022–2023, moeten de
leerlingen op deze scholen minimaal vijf uur extra aanbod bieden en dat vinden niet
alle scholen haalbaar op korte termijn. Daarnaast wordt ook bij deze scholen het krappe
tijdpad genoemd tussen de publicatie van de regeling en de openstelling ervan.
Er is een aantal voorlopige lessen uit alle signalen van de scholen te trekken. Het
kost tijd om een programma te organiseren en om draagvlak en samenwerking tot stand
te brengen. Opvolgende regelingen moeten dan ook een ruimer tijdpad kennen dan er
in de eerste aanvraagperiode mogelijk was. Daarnaast moet de resultaatverplichting
en de effecten daarvan goed worden geëvalueerd, het is echter te vroeg om hier nu
al conclusies uit te trekken. De komende tijd wordt nauwkeurig gevolgd hoe de subsidieregeling
en de resultaatverplichtingen uitpakken in de praktijk. Ik blijf hierover in gesprek
met de coalities in het programma. Ook is het belang van goede communicatie en adequate
ondersteuning wederom naar voren gekomen, daarom werken we aan een goede kennisinfrastructuur.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie vragen hoe de Minister reflecteert op dat er zaken mis
zijn gegaan bij de openstelling van de subsidieregeling School en Omgeving 2023–2025.
Bij het aanvraagproces van de subsidieregeling School en omgeving is een aantal onduidelijkheden
ontstaan. Ik heb uw Kamer hierover in de brief van 12 oktober jl. geïnformeerd. De
ontstane onduidelijkheid is direct na constatering verhelderd en er is contact opgenomen
met alle coalities die al een aanvraag hadden ingediend; zij konden deze hun aanvraag
wijzigen. Dit is uiteraard vervelend, tegelijkertijd is met snel handelen eventuele
last tot een minimum beperkt.
De leden van de D66-fractie vragen of de Minister inzichtelijk kan maken hoeveel bezwaren
en klachten er in totaal zijn binnengekomen, van welke aard deze zijn en hoeveel scholen
de Minister teleur heeft moeten stellen omdat deze scholen niet tot de categorie A-scholen
behoren.
Omdat de beschikkingen nog niet waren verstuurd was het formeel niet mogelijk om bezwaar
te maken. Wel zijn er drie brieven binnengekomen waaronder een brief van een coalitie
uit Amersfoort die is verstuurd mede namens 17 andere coalities. Daarnaast zijn er
brieven binnengekomen uit Heerlen en van een schoolbestuur uit Amsterdam, waarvan
u een afschrift heeft ontvangen. Als OCW hebben we ook vaak contact met coalities,
ook langs die weg worden suggesties en zorgen aangereikt.
Tevens vragen de leden van de D66-fractie welke lessen de Minister trekt uit het proces,
of de Minister in de toekomst aanpassingen gaat doen aan het moment van de openstelling
van de regeling en welke mogelijkheden er zijn om de aanvraag minder complex in te
richten.
Er is bewust gekozen voor een lerende aanpak waarin er nauw contact is met de coalities,
juist omdat er op veel plekken in het land al veel ervaring met een vorm van een verrijkte
schooldag is. Door dit nauwe contact hebben we een goed beeld van waar de coalities
tegenaan lopen. Een voorbeeld is de late publicatie van de regeling in juni 2023.
Dit was onvermijdelijk vanwege onder andere de afhankelijkheid van de vaststelling
van de middelen bij de Voorjaarsbesluitvorming 2023. Dit maakte de timing erg ongelukkig
voor de scholen. Voor het tweede tijdvak is er meer voorbereidingstijd voor de scholen
en horen scholen ook eerder voor aanvang van het schooljaar 2024–2025 of zij de subsidie
krijgen toegewezen. De regeling minder complex maken vraagt om een volledige wijziging
van de regeling. In 2024 worden, samen met de coalities, scenario’s ontwikkeld voor
de structurele vormgeving van School en Omgeving en een passende manier van financiering.
Daarbij wordt ook gekeken naar de huidige complexiteit van de regeling en het tijdpad.
De leden van de D66-fractie vragen of de Minister een nieuwe stand van zaken kan geven
van de aanvragen.
In totaal hebben 124 coalities met daarin 629 scholen subsidie ontvangen in de eerste
aanvraagperiode. Deels via de subsidieregeling School en Omgeving 2023–2025, deels
via de interdepartementale specifieke uitkering (SPUK) Kansrijke wijk van het Nationaal
Programma Leefbaarheid en Veiligheid (NPLV).
Tevens vragen de leden van de D66-fractie of de Minister voldoende aanvragen in het
tweede tijdvak verwacht en of er al coalities interesse hebben getoond voor een aanvraag
in het tweede tijdvak. Daarnaast vragen de leden van de D66-fractie of de Minister
bereid is om eerst de categorie A-scholen te benaderen alvorens de regeling mogelijkerwijs
open te stellen voor categorie B-scholen als de Minister onvoldoende aanvragen verwacht
voor categorie A-scholen en, net als de leden van de BBB-fractie vragen, of het daarbij
mogelijk zou zijn om de regeling open te stellen voor scholen die net niet in categorie A
vallen.
In april 2024 gaat een tweede aanvraagronde open voor het schooljaar 2024–2025. We
verwachten dat het ruimere tijdpad voor scholen deze ronde en de aanvullende communicatie
zal leiden tot nieuwe aanvragen. Een aanzienlijk aantal scholen heeft al aangegeven
teleurgesteld te zijn niet binnen de categorie A te vallen. Ik ben voornemens om voor
deze aanvraagronde het percentage van scholen die een aanvraag kunnen indienen op
te rekken; van vijf procent van de leerlingen naar tien procent van de leerlingen
met de hoogste relatieve onderwijsachterstandsscores. Gezien de eerdere signalen van
de scholen verwachten we dat dit tevens leidt tot substantieel meer aanvragen (en
meer uitgaven) in de tweede aanvraagperiode voor het schooljaar 2024–2025. Deze uitgaven
in 2024 en 2025 blijven binnen de vastgestelde subsidieplafonds uit de regeling. De
categorie A en B hebben een eigen subsidieplafond. Daarmee is een rangorde aanbrengen
niet mogelijk. Wel zal ik ook voor categorie B en voor starters de tweede aanvraagperiode
openstellen voor de scholen die het niet is gelukt om in de eerste aanvraagperiode
een aanvraag in te dienen.
Voor het antwoord op hoe we scholen die in aanmerking komen gaan benaderen, verwijs
ik u graag naar het antwoord van GroenLinks-PvdA-fractie op de vraag hoe we scholen
stimuleren en begeleiden naar een aanvraag.
Tot slot vragen de leden van de D66-fractie of de Minister de mening deelt dat het
cruciaal is om zoveel mogelijk categorie A-scholen mee te laten doen aan het programma
School en Omgeving, wegens de hogere achterstanden en of de Minister in kaart heeft
gebracht welke categorie A-scholen geen aanvraag hebben ingediend. De leden van de
D66-fractie vragen of de Minister bereid is om de scholen of gemeenten systematisch
te benaderen met de vraag of zij op de hoogte zijn van het programma, of zij van plan
zijn een aanvraag in te dienen in het tweede tijdvak, wat de mogelijke redenen zijn
om niet mee te doen en deze scholen en gemeenten, mocht dat nodig zijn, aan te bieden
om vanuit het ministerie ondersteuning te bieden bij het doen van de aanvraag en het
opzetten van het programma.
De subsidieregeling is bedoeld voor de meest kwetsbare scholen, de zogenoemde categorie A-scholen
met de relatief hoogste onderwijsachterstandsscore. Ik deel de mening dat het cruciaal
is om zoveel mogelijk categorie A-scholen mee te laten doen. Om die reden zet ik in
op het bereiken van zo veel mogelijk categorie A-scholen en hen te wijzen op het programma
en bijbehorende subsidieregeling. Zoals ook toegelicht in het antwoord op de vraag
van de leden van de GroenLinks-PvdA fractie over het bereiken van de resterende scholen,
zullen scholen die in aanmerking komen een brief ontvangen met informatie en voorbeelden
uit de praktijk en gaat de Gelijke Kansen Alliantie reeds deelnemende coalities en
nieuwe scholen ondersteunen waar dat nodig is om te komen tot een aanvraag.
Inbreng van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie vragen wat de reden is dat minder scholen subsidie hebben
aangevraagd dan voor de vorige subsidieregeling School en Omgeving, en of dit te maken
kan hebben met de openstelling die net voor de zomervakantie kwam.
Het klopt dat er vooralsnog minder scholen een aanvraag hebben ingediend: 629 scholen
hebben in de eerste aanvraagperiode ingediend ten opzichte van 661 scholen die voor
de vorige regeling subsidie hebben aangevraagd. Hiervoor zijn verschillende redenen:
de krappe tijd om de aanvraag in te dienen, onbekendheid met het programma, een grote
belasting met andere programma’s (bijvoorbeeld basisvaardigheden) en de resultaatseisen
zijn genoemde redenen.
Ook vragen de leden van de BBB-fractie wat het vervolgtraject is voor scholen en gemeenten
die teleurgesteld zijn omdat ze niet in aanmerking komen voor de subsidie, en of er
een herzieningsproces of alternatieve bronnen van financiering beschikbaar zijn voor
hen.
In april 2024 start een nieuwe aanvraagronde. Dit geeft scholen en gemeenten de mogelijkheid
opnieuw een aanvraag in te dienen. We verwachten dat het ruimere tijdpad voor scholen
deze ronde en aanvullende communicatie zal leiden tot nieuwe aanvragen. Bovendien
ben ik voornemens om voor deze aanvraagronde het percentage van scholen die een aanvraag
kunnen indienen op te rekken; van vijf procent van de leerlingen naar tien procent
van de leerlingen met de hoogste relatieve onderwijsachterstandsscores. Gezien de
eerdere signalen van de scholen verwachten we dat dit tevens leidt tot substantieel
meer aanvragen (en meer uitgaven) in de tweede aanvraagperiode voor het schooljaar
2024–2025. Deze uitgaven in 2024 en 2025 blijven binnen de vastgestelde subsidieplafonds
uit de regeling. Ook zal ik voor categorie B en voor starters de tweede aanvraagperiode
openstellen voor de scholen die het niet is gelukt om in de eerste aanvraagperiode
een aanvraag in te dienen.
Voor het antwoord op hoe we scholen die in aanmerking komen gaan benaderen, verwijs
ik u graag naar het antwoord van GroenLinks-PvdA-fractie op de vraag hoe we scholen
stimuleren en begeleiden naar een aanvraag.
De leden van de BBB-fractie vragen of er een analyse of evaluatie gepland is om de
effectiviteit van de subsidieregeling te onderzoeken.
Ja, er is een uitgebreid onderzoeks- en monitoringsprogramma opgesteld. Ik verwacht
de eerste uitkomsten van de Meerjarige monitor School en Omgeving in de eerste helft
van 2024. Met de monitor wordt gevolgd hoe de vormgeving en inhoud van het buitenschoolse
aanbod eruitziet en hoe de samenwerking tussen scholen, gemeentes en andere organisaties
verloopt. Ik verwacht de eerste rapportage in de eerste helft van 2024 met uw Kamer
te delen. Daarnaast voer ik momenteel met het NRO vergevorderde gesprekken over een
opbrengstgericht onderzoek dat na de zomer van 2024 van start kan gaan. Met dat onderzoek
wil ik zicht krijgen op de maatschappelijke opbrengsten van het programma.
Tot slot vragen de leden van de BBB-fractie hoe de extra € 433 miljoen, die beschikbaar
is gekomen via de Voorjaarsbesluitvorming 2023, precies geïnvesteerd wordt in het
ondersteunen van de leerlingen, ook met het oog op de minder aanmeldingen.
Door middel van de huidige regeling worden op dit moment vele leerlingen ondersteund
om hun talenten in de volle breedte te ontplooien. Alle middelen die niet worden aangevraagd
via deze regeling zijn onderwerp van voorjaarsnotabesluitvorming. De huidige subsidieregeling
loopt tot 31 juli 2025. Vanaf dan is een nieuwe regeling nodig.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
I.J.M. Michon-Derkzen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
M.H.R.M. Arends, adjunct-griffier