Memorie van toelichting : Memorie van toelichting
36 488 Wijziging van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag in verband met een bijzondere verhoging van het wettelijk minimumloon met 1,2 procentpunt met ingang van 1 juli 2024 (Wet verhoging minimumloon 2024)
Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING
I Algemeen
1. Inleiding
Het kabinet beoogt een samenleving waarin mensen het beste uit zichzelf halen. Waarin
mensen tot hun recht komen en zich deel voelen van een gezamenlijke toekomst. En waarin
mensen een eigen toekomst kunnen opbouwen. Gelijkwaardige kansen, beloning van inzet
en prestaties en een vangnet voor wie dat nodig heeft, vormen belangrijke pijlers
van het fundament dat deze samenleving mogelijk maakt. Samen met ruimte voor innovatie
zorgt dit fundament voor bestaans- en inkomenszekerheid en een goed draaiende economie.
Werk vormt daarbij een cruciale schakel. Werk zorgt ervoor dat mensen zelf in hun
bestaan kunnen voorzien, biedt kansen tot zelfontplooiing, draagt bij aan sociale
interactie en individueel welbevinden. Daarnaast worden mensen via hun werk betrokken
bij de samenleving waarin ze leven en kunnen zij daaraan een bijdrage leveren. Ook
vanuit een meer collectief perspectief is werk cruciaal: voor het verdienvermogen
van Nederland, voor het in stand houden van onze sociale verzekeringen en voorzieningen
en sociale cohesie. Ook de kwaliteit van het werk, de voorwaarden waaronder gewerkt
wordt, zijn daarbij van belang.
Om deze cruciale schakel – werk – te verstevigen zet het kabinet zich vanuit vijf
pijlers in.1 Inkomen en inkomenszekerheid is één van die pijlers. In het kader van deze pijler
heeft het kabinet de basis van het inkomensgebouw verstevigd door het wettelijk minimumloon
per 1 januari 2023 met 10,15 procent te verhogen. Daarnaast heeft het kabinet de adviezen
van de commissie sociaal minimum Europees Nederland in ontvangst genomen en van een
reactie voorzien.2 Uit het advies blijkt dat dat veel Nederlandse huishoudens met een inkomen rond het
sociaal minimum in financiële bestaansonzekerheid leven.
Met Prinsjesdag 2023 heeft het kabinet een omvangrijk structureel koopkrachtpakket
gepresenteerd. Met dat pakket is voorkomen dat de armoede in 2024 zou toenemen. De
armoede onder kinderen neemt zelfs af. Verder is de Tweede Kamer geïnformeerd over
het in balans brengen van de Participatiewet.3 En over de voortgang van de Aanpak geldzorgen, armoede en schulden door de Minister
voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen.4
Dit wetsvoorstel beoogt een verdere stap te zetten om het inkomen en de inkomenszekerheid
van werknemers aan de basis van de arbeidsmarkt en uitkeringsontvangers nog verder
te verstevigen. Hiertoe wordt het minimumloon per 1 juli 2024 bijzonder verhoogd met
1,2 procent, met behoud van de doorwerking op de uitkeringen.
2. Recente ontwikkelingen
In het Coalitieakkoord heeft het kabinet de ambitie geuit om de bestaanszekerheid
van lage- en middeninkomens te verstevigen.5 Hiertoe is in 2023 een bijzondere verhoging van het wettelijk minimumloon doorgevoerd.
Een stevig bestaansminimum is een zaak van doorlopende aandacht. Uit de augustusraming
2023 van het CPB werd duidelijk dat zonder aanvullend beleid een toenemend aantal
personen en kinderen in 2024 in armoede zouden verkeren. In aanloop naar de augustusbesluitvorming
2023 en Prinsjesdag 2023 hebben de Tweede Kamer met de motie Marijnissen-Van der Plas6 en de Eerste Kamer met de motie Van Apeldoorn7 het kabinet verzocht maatregelen te nemen die een toename van het aantal personen
en kinderen in armoede zouden voorkomen. Deze moties heeft het kabinet omarmd vanuit
de eerder genoemde ambitie tot versteviging van de bestaanszekerheid van lage- en
middeninkomens.
In de augustusbesluitvorming van 2023 zijn derhalve maatregelen genomen om deze toename
van armoede te voorkomen en de verwachte koopkrachtontwikkeling in 2024 voor uitkeringsgerechtigden
en huishoudens met lage inkomens te verbeteren. Het betrof een omvangrijk maatregelenpakket.8 Binnen dat pakket is gekozen voor maatregelen die sterk gericht zijn op het reduceren
van armoede (huurtoeslag en kindgebonden budget). Deze keuze was passend gelet op
de komende verkiezingen voor de Tweede Kamer en de opdracht die in de Kamermoties
was geformuleerd.
Bij de Algemene Politieke Beschouwingen van 20 en 21 september 2023 heeft de Tweede
Kamer de motie Klaver c.s. aangenomen die de regering verzoekt een stap verder te
gaan, ook in de opvolging van het advies van de commissie sociaal minimum.9 Deze commissie adviseerde om het besteedbaar inkomen van huishoudens op het sociaal
minimum zo snel mogelijk te verhogen, vooral als het gaat om gezinnen met kinderen.
Hiertoe adviseerde de Commissie een verhoging van de bijstand en het minimumloon,
zonder precieze uitspraken te doen over de mate waarin het minimumloon zou moeten
meestijgen met de verhoging van de bijstand.
De motie Klaver c.s. verzocht om onder andere het minimumloon per 2024 met 1,7% bijzonder
te verhogen met instandhouding van de gebruikelijke doorwerking op met het minimumloon
samenhangende regelingen. Na de behandeling van de begroting van het Ministerie van
Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft de Tweede Kamer vervolgens op 24 oktober 2023
het amendement Van der Lee c.s. aangenomen. Dat amendement beoogt verhoging van het
minimumloon met 1,2 procent per 1 juli 2024 met volledige koppeling aan de uitkeringen.10
In lijn met genoemd amendement strekt dit wetsvoorstel ertoe om per 1 juli 2024 het
minimumloon bijzonder te verhogen met 1,2 procent. Deze maatregel draagt bij aan verwezenlijking
van de ambitie om de bestaanszekerheid van lage- en middeninkomens te verstevigen.
3. Wijzigingen minimumloon
Met dit wetsvoorstel wordt het wettelijk minimumloon per 1 juli 2024, aanvullend op
de reguliere halfjaarlijkse indexatie, bijzonder verhoogd met 1,2 procent.Het doel
van deze maatregel is het vergroten van de bestaanszekerheid van werknemers aan de
basis van het loongebouw en van uitkeringsontvangers.
Een overweging die ten grondslag ligt aan de verhoging is dat de maatregel het inkomen
van minimumloonverdieners en uitkeringsontvangers verhoogt. En wel zodanig dat zij,
vergeleken met andere maatregelen, aanzienlijke zekerheid hebben dat zij in de praktijk
over het extra inkomen zullen kunnen beschikken.
De bovengenoemde overweging sluit aan bij het advies van de commissie sociaal minimum,
die in haar advies een voorkeur uitspreekt voor zeker inkomen boven onzeker inkomen.11 Een bijzondere verhoging van 1,2 procent is passend in het licht van dit advies.
Bovendien is deze bijzondere verhoging op relatief korte termijn uitvoerbaar, hetgeen
aansluit bij het advies om zo snel mogelijk verbeteringen door te voeren. Andere voorstellen
zouden ingrijpen op de fundamentele werking van het stelsel van het sociaal minimum
en vergen veelal meer voorbereidingstijd. Dergelijke keuzes zijn daarmee aan een volgend
kabinet.
De verhoging van het minimumloon werkt door in de uitkeringen. De verhouding tussen
het minimumloon en uitkeringen blijft op die manier ongewijzigd. Doorwerking in de
uitkeringen is passend om de toereikendheid van het inkomen van sociale minima verder
te verstevigen. In dit wetsvoorstel is gekozen voor generieke doorwerking op alle
gekoppelde uitkeringen. Hiermee laat het kabinet de huidige verhoudingen tussen de
uitkeringen ongemoeid. Dit is in lijn en met het amendement dat de Tweede Kamer heeft
aangenomen. De generieke doorwerking betekent dat ook de AOW-uitkeringen aan gepensioneerden
worden verhoogd. Hoewel het risico op armoede bij gepensioneerden gemiddeld gezien
laag is, bestaat er voor bepaalde huishoudens van gepensioneerden wel degelijk een
armoederisico. Daarnaast helpt de bijzondere verhoging om het aandeel van de gepensioneerden
dat voor 2024 een stijging van de koopkracht kan verwachten te vergroten. Zonder de
voorgestelde verhoging zou een niet onaanzienlijk deel van de gepensioneerden in 2024
met een koopkrachtdaling geconfronteerd worden.
Doorwerking van de verhoging van het minimumloon op de AOW-uitkeringen past bij het
doel van dit wetsvoorstel om de bestaanszekerheid van werknemers aan de basis van
het loongebouw en van uitkeringsontvangers te vergroten. Dit gaat verder dan het zo
gericht mogelijk verminderen van armoede, wat het kabinet met het maatregelenpakket
van Prinsjesdag beoogde. De voorgestelde minimumloonsverhoging bereikt ontvangers
van sociale (minimum)uitkeringen (zoals de bijstand en UWV-uitkeringen) en de AOW
direct omdat ze een hoger uitkeringsbedrag ontvangen. Dit biedt die huishoudens meer
inkomenszekerheid. Ook draagt deze doorwerking bij aan het verkleinen van inkomensverschillen
tussen verschillende inkomensgroepen. Door de zekerheid van hogere lonen en uitkeringen,
waaronder de AOW-uitkeringen, vormt dit wetsvoorstel een aanvulling op het koopkrachtpakket
van Prinsjesdag.
De verhoging is wettelijk vormgegeven door te bepalen dat bij de indexatie van de
bedragen genoemd in artikel 8 van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wml),
het indexatiepercentage dat volgt uit artikel 14, tweede lid, van de Wml wordt verhoogd
met 1,2 procentpunt. De uitkomst van deze berekening leidt tot het nieuwe minimumloonbedrag.
Deze wetswijziging wijkt af van de reguliere halfjaarlijkse verhoging. De reguliere
verhogingen betreffen de halfjaarlijkse indexaties (per 1 januari en 1 juli) van het
minimumloon met de gemiddelde contractloonstijging (zie toelichting box 1 hieronder).
Deze zorgen ervoor dat het minimumloon (en de daaraan gekoppelde regelingen) in de
pas blijft lopen met de ontwikkeling van de cao-lonen. De in dit wetsvoorstel geregelde
bijzondere verhoging komt dus bovenop de reguliere indexatie per 1 juli 2024.
Box 1: Toelichting halfjaarlijkse indexatie
In de Wml is de hoogte van het minimumloon geregeld in artikel 8. Met ingang van 1 januari
2024 bestaat het wettelijk minimumloon uit een vast bedrag per uur (minimumuurloon).
De wijze waarop het minimumloon elk halfjaar (1 januari en 1 juli) wordt geïndexeerd
met de gemiddelde contractloonontwikkeling, is geregeld in artikel 14, eerste tot
en met vierde lid van de Wml. Na de indexatie worden de minimumloonbedragen van het
voorgaande tijdvak in artikel 8 vervangen door de nieuwe geïndexeerde minimumloonbedragen
(artikel 14, elfde lid, Wml).
Met de hoogte van het minimumloon is de bodem van het loongebouw wettelijk vastgelegd.
De halfjaarlijkse indexatie met de gemiddelde contractloonontwikkeling zorgt ervoor
dat deze bodem in de pas blijft lopen met de cao-lonen. De nieuwe minimumloonbedragen
in artikel 8 van de Wml (de bedragen na indexatie) worden bij ministeriële regeling
vastgesteld.
Door de minimumloonsverhoging stijgt direct het brutoloon van elke werknemer met een
inkomen op minimumloonniveau, inclusief het minimumjeugdloon. Daarnaast stijgen uitkeringen
en inkomensgrenzen die gekoppeld zijn aan het minimumloon mee met de bijzondere verhoging
van het minimumloon. Hierbij geldt één uitzondering: besloten is om de doorwerking
op de hoogte van de arbeidskorting uit te schakelen. Dat gebeurt in het Belastingplan
2025. Nadere informatie is te vinden in hoofdstuk 5 van deze toelichting.
4. Doorwerking andere wet- en regelgeving
De verhoging van het minimumloon werkt direct door op een groot aantal regelingen
(zie toelichting box 2 en bijlage 1). De meeste regelingen waar het minimumloon automatisch
op doorwerkt, zijn onderdeel van de sociale zekerheid. Het gaat daarbij vooral om
sociale minimumuitkeringen, waaronder de bijstand. Het hogere minimumloon leidt tot
hogere sociale minimumuitkeringen en dus tot een hoger inkomen bij de ontvangers hiervan.
Dit betekent dat met de verhoging van het minimumloon niet alleen de basis van het
loongebouw wordt verstevigd. Ook het sociaal minimum, waar elke Nederlander bij tegenspoed
op kan terugvallen, wordt op deze manier verhoogd.
Box 2: toelichting wijzen van doorwerking minimumloon
Doorwerking van het minimumloon op regelingen is op verschillende manieren vormgegeven.
Sommige regelingen zijn gekoppeld aan de hoogte van het minimumloon. Andere regelingen
zijn gekoppeld aan de ontwikkeling van het minimumloon.
a) Gekoppeld aan de hoogte van het minimumloon
De hoogte van een regeling, zoals een uitkering, kan zijn afgeleid van de hoogte van
het minimumloon. Ook kan het recht op of de toegang tot een regeling afhangen van
het (huishoud)inkomen ten opzichte van de hoogte van het minimumloon.
Dit geldt voor verreweg de meeste regelingen die gekoppeld zijn aan het minimumloon.
Voorbeelden zijn uitkeringen op het sociaal minimum, zoals de bijstand, of de inkomensgrenzen
in bijvoorbeeld de zorgtoeslag en het kindgebonden budget. Als de bedragen in artikel 8
van de Wml worden verhoogd, dan stijgen deze uitkeringen en inkomensgrenzen dus, zonder
wijzigingen, automatisch mee.
b) Gekoppeld aan ontwikkeling minimumloon
Er bestaan ook regelingen die zijn gekoppeld aan de ontwikkeling van het minimumloon.
Artikel 14, eerste tot en met vierde lid, van de Wml bevatten een indexatiebepaling
die ervoor zorgt dat de minimumloonbedragen meegroeien met de gemiddelde contractloonontwikkeling
op basis van ramingen van het CPB. Het indexatiepercentage leidt doorgaans tot een
verhoging tussen twee tijdvakken van de bedragen zoals genoemd in artikel 8 van de
Wml. De indexatie gebeurt twee keer per jaar, per 1 januari en per 1 juli.
Een regeling kan op twee manieren gekoppeld zijn aan de ontwikkeling van het minimumloon:
i) In de regeling wordt geregeld dat bedragen in de betreffende regeling worden gewijzigd
met het percentage van de wijziging van het minimumloon, veelal met een verwijzing
naar artikel 14 van de Wml. Dit is bijvoorbeeld het geval bij de Regeling Tegemoetkoming
Stoffengerelateerde Beroepsziekten (TSB) die per 1 januari 2023 in werking is getreden.
Evenals bij de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940–1945.
ii) Er zijn regelingen waarin een directe koppeling aan artikel 8 van de Wml is, waarmee
is geregeld dat bedragen meestijgen met de ontwikkeling van het minimumloon tussen
twee tijdvakken. Dit is bijvoorbeeld het geval bij loongerelateerde uitkeringen.
Uitschakeling doorwerking op arbeidskorting
In de arbeidskorting is sprake van verschillende opbouw- en afbouwtrajecten waarvan
de grenzen zijn afgeleid van de hoogte van het minimumloon. Hiermee wordt beoogd dat
de arbeidskorting tot een inkomen van grofweg modaal opbouwt, met het laatste opbouwtraject
vanaf het minimumloon. Bij doorwerking van het hogere minimumloon kan de maximale
arbeidskorting pas bij een hoger inkomen worden bereikt.
Doorwerking zou kunnen betekenen dat inkomens onder het minimumloon die niet direct
profiteren van de minimumloonsverhoging, zoals deeltijdwerkers, minder arbeidskorting
krijgen en dus meer belasting moeten betalen. Hoge inkomens, van wie het inkomen niet
reageert op de minimumloonsverhoging, zouden vanwege de minimumloonsverhoging juist
minder belasting hoeven te betalen.
Om deze effecten te voorkomen wil het kabinet de doorwerking van de bijzondere verhoging
van het minimumloon op de inkomensgrenzen in de arbeidskorting voorkomen. De inkomensgrenzen
in de arbeidskorting worden vanaf 1 januari 2025 vastgesteld op de hoogten die deze
zouden hebben gehad zonder de bijzondere minimumloonsverhoging. Hierdoor ontvangt
een minimumloonverdiener een hogere arbeidskorting dan bij doorwerking van de minimumloonsverhoging
op de arbeidskorting het geval zou zijn. Dit wordt wettelijk geregeld in het Belastingplan
2025.
5. Verhouding tot internationaal recht
Er zijn diverse internationale verdragen die eisen stellen aan de hoogte van uitkeringen
in relatie tot het minimumloon. Uit inventarisatie van de internationale verdragen12 blijkt geen bezwaar tegen de in dit wetsvoorstel doorgevoerde verhoging van het minimumloon.
Op 14 november 2022 is de Richtlijn toereikende minimumlonen in de Europese Unie in
werking getreden.13 Deze Richtlijn introduceert een kader voor het beoordelen en vaststellen van minimumlonen.
Dit kader bestaat uit een reeks minimale vereisten die elke lidstaat moet helpen om
ervoor te zorgen dat de nationaal bepaalde minimumlonen toereikend zijn en een brede
dekking hebben. Daarbij worden nationale tradities en de autonomie van sociale partners
gerespecteerd. Lidstaten behouden de vrijheid om zelf de hoogte van het minimumloon
te bepalen.
Lidstaten hebben na de inwerkingtreding van de richtlijn twee jaar de tijd om de richtlijn
om te zetten in nationaal recht. Gedurende de implementatietermijn mogen lidstaten
geen maatregelen treffen die de verwezenlijking van het door de richtlijn voorgeschreven
resultaat ernstig in gevaar zouden brengen.14 De beoogde inwerkingtredingsdatum van dit wetsvoorstel is 1 juli 2024, lopende de
implementatietermijn. Aangezien onderhavig wetsvoorstel uitsluitend een verhoging
van het wettelijk minimumloon regelt, waarbij de sociale partners overeenkomstig artikel 7
van de richtlijn zijn betrokken, is het kabinet van oordeel dat dit wetsvoorstel het
door de richtlijn voorgeschreven resultaat niet aantast.
6. Caribisch Nederland
De maatregel in dit wetsvoorstel betreffen het minimumloon in Europees Nederland.
De openbaren lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Caribisch Nederland) kennen
elk een eigen wettelijk minimumloon met een systematiek die los staat van het wettelijk
minimumloon in Europees Nederland. De wijziging van het wettelijk minimumloon in Caribisch
Nederland is een losstaand traject. Het eerstvolgende moment dat het minimumloon in
Caribisch Nederland wordt verhoogd, is op 1 januari 2024. De inflatie wordt hierin
meegenomen. De bedragen van de minimumuitkeringen zoals de onderstand, AOV en AWW
stijgen op hetzelfde moment mee.
7. Gevolgen van het wetsvoorstel
Deze paragraaf gaat in op de gevolgen van het voorstel voor de lonen van werknemers,
voor de deelname van mensen aan het arbeidsproces en voor de loonkosten van werkgevers.
Paragraaf 8 gaat in op het doenvermogen. De effecten op inkomens en armoede worden
toegelicht in paragraaf 9 en de budgettaire effecten in paragraaf 10.
Gevolgen voor lonen van werknemers
De verhoging van het minimumloon heeft directe gevolgen voor het loon van minimumloonverdieners
en voor hun werkgevers. Volgens CBS-data werd in 2021 circa 5 procent van de in totaal
8,5 miljoen banen in Nederland op het minimumloon betaald. Dat komt neer op circa
440 duizend banen.15 Het loon van deze werknemers wordt door de minimumloonsverhoging direct verhoogd.
Het gaat hier voornamelijk om personen jonger dan 30 jaar, waarvan drie op de vier
in deeltijd werkt. De meeste minimumloonverdieners werken in de sectoren verhuur en
overige zakelijke diensten (voornamelijk uitzendbureaus), horeca en cultuur, sport
en recreatie en de gezondheids- en welzijnszorg.
De exacte hoogte van het brutoloon hangt af van de leeftijd van de werknemer en de
tijdsduur waarover gekeken wordt. De hoogte van het minimumloon wordt vanaf 1 januari
2024 vastgesteld op een bruto bedrag per uur. Hierbij geldt voor jongeren tussen 15
en 20 jaar en leerlingen in de beroepsbegeleidende leerweg het minimumjeugdloon, wat
leidt tot andere bedragen dan voor volwassenen vanaf 21 jaar.16
Een verhoging van het minimumloon kan ook de aangrenzende lonen laten stijgen. In
de literatuur wordt dit het overloopeffect genoemd. Omdat de verhoging in dit wetsvoorstel
qua omvang beperkt is ten opzichte van de in de literatuur onderzochte verhogingen,
zullen eventuele overloopeffecten van dit wetsvoorstel ook bescheiden zijn. In combinatie
met eerdere verhogingen – zoals de verhoging per 1 januari 2023 en de invoering van
een minimumuurloon op basis van een 36-urige werkweek per 1 januari 2024 – zal er
bij elkaar opgeteld naar verwachting sprake zijn van een omvangrijker overloopeffect.17
Gevolgen voor arbeidsdeelname
Het geschatte effect van de beleidsmatige verhoging met 1,2% is dat in de structurele
situatie ordegrootte tienduizend personen minder zullen deelnemen in het arbeidsproces.
Dit effect is een schatting op basis van de CPB-publicatie Kansrijk arbeidsmarktbeleid
– update minimumloonbeleid.18 Als benadering voor de structurele situatie is uitgegaan van het jaar 2028. Voor
dat jaar raamt het CPB een arbeidsaanbod van in totaal 10,74 miljoen personen.19
Het effect op de arbeidsdeelname verklaart het Centraal Planbureau uit gedragsreacties
rond zowel het aanbod van arbeid als de vraag naar arbeid.20 Aan de aanbodzijde maakt de koppeling aan de sociale uitkeringen dat een uitkeringssituatie
relatief aantrekkelijker wordt. Ten opzichte van een situatie zonder de koppeling
neemt de verhouding tussen uitkeringsinkomen en looninkomen immers toe. Dit laat overigens
onverlet dat werk in absolute zin als gevolg van de minimumloonsverhoging meer gaat
lonen. Dit gevolg geldt vanzelfsprekend in mindere mate voor de doorwerking op uitkeringen
aan gepensioneerden, aangezien de arbeidsmarktdeelname van deze groep veelal beperkt
is. Aan de vraagzijde stijgen de loonkosten voor de werkgever, waardoor de vraag van
werkgevers naar arbeid daalt. Het is volgens het Centraal Planbureau aannemelijk dat
de vraag naar arbeid in veel gevallen met vertraging reageert. Op de lange termijn
kan een minimumloonsverhoging bijvoorbeeld automatisering in de hand werken.
Gevolgen voor loonkosten van werkgevers
Het hogere minimumloon leidt direct tot hogere loonkosten voor werkgevers van minimumloonverdieners.
Daarnaast passen werknemers met een loon vlak boven het minimumloon hun looneisen
naar verwachting aan. Dit leidt tot een verwacht overloopeffect op hogere loonschalen
waardoor ook die loonkosten kunnen toenemen. Door de minimumloonsverhoging per 1 juli
2024 stijgen de totale structurele loonkosten (inclusief werkgeverslasten21 en overloopeffect) voor werkgevers in de sector markt in het jaar 2025 naar verwachting
met circa 170 miljoen euro. Dat is circa 90 miljoen euro aan hogere brutolonen voor
werknemers en ca. 80 miljoen euro aan hogere werkgeverspremies.22 Het effect op de loonkosten is in 2024 grofweg de helft, omdat het minimumloon halverwege
het jaar wordt verhoogd.
De hogere loonkosten kunnen leiden tot lagere winstmarges voor werkgevers, of tot
hogere prijzen, indien werkgevers deze hogere loonkosten afwentelen op consumenten.
Het exacte effect op de loonsom per werkgever of sector hangt samen met het aandeel
werknemers op of vlak boven het minimumloon. Het aandeel minimumloonverdieners in
de sectoren verhuur en overige zakelijke diensten (voornamelijk uitzendbureaus), horeca
en cultuur, sport en recreatie en de gezondheids- en welzijnszorg is relatief hoog.
Hierdoor is het directe effect op de loonsom van de minimumloonverdieners in deze
sectoren naar verwachting relatief groot.
8. Doenvermogen
De wijzigingen in dit wetsvoorstel vergen geen handeling van en/of aanvraag door de
betrokken burgers. Er zijn geen handelingen nodig om het hogere minimumloon, uitkeringsniveau
of AOW te ontvangen. Gewijzigde inkomensgrenzen zullen worden aangepast door betreffende
instanties, in lijn met de reguliere halfjaarlijkse indexatie. Het wetsvoorstel legt
zodoende geen (extra) beslag op het doenvermogen van de burger.
9. Inkomenseffecten en armoede-effecten
Tabel 1 toont de mediane inkomenseffecten van de bijzondere minimumloonsverhoging
met 1,2 procent per 1 juli 2024. Omdat het minimumloon halverwege het jaar wordt verhoogd
valt grofweg de helft van het inkomenseffect in 2024 en de andere helft in 2025. Tabel
1 toont de mediane inkomenseffecten in 2024.
De maatregelen in dit wetsvoorstel hebben een mediaan inkomenseffect van 0,0% voor
alle huishoudens. Het positieve inkomenseffect zit met name bij de laagste inkomensgroepen
(0,2% en 0,1% respectievelijk bij het eerste en tweede inkomenskwintiel). In deze
groepen zitten naast minimumloonverdieners ook veel uitkeringsgerechtigden en gepensioneerden.
De minimumloonsverhoging leidt door doorwerking op het sociaal minimum en loongerelateerde
uitkeringen tot een positief mediaan inkomenseffect van 0,3% van de groep uitkeringsgerechtigden.
Het mediane inkomenseffect van de groep gepensioneerden ligt op 0,1%.
Achter deze mediane inkomenseffecten gaat spreiding schuil. Dit wordt goed geïllustreerd
door de groep werkenden (0,0%). De bijzondere minimumloonsverhoging bereikt, ondanks
overloopeffecten op hogere loonschalen, vooral werknemers met lagere lonen, waardoor
het mediane inkomenseffect van alle werkenden per saldo neutraal is. Uit tabel 2 met
voorbeeldhuishoudens blijkt echter dat het inkomenseffect voor een alleenstaande (ouder)
die het minimumloon verdient 0,4% is.
Tabel 1: Inkomenseffecten wetsvoorstel, 2024
Inkomensgroep
Inkomenseffect in 2024
1e (<=112% WML)
0,2%
2e (112–176% WML)
0,1%
3e (176–270% WML)
0,0%
4e (270–397% WML)
0,0%
5e (>397% WML)
0,0%
Inkomensbron
Werkenden
0,0%
Uitkeringsgerechtigden
0,3%
Gepensioneerden
0,1%
Huishoudtype
Tweeverdieners
0,0%
Alleenstaanden
0,0%
Alleenverdieners
0,0%
Kinderen
Huishoudens met kinderen
0,0%
Huishoudens zonder kinderen
0,0%
Alle huishoudens
0,0%
Bron: SZW-berekeningen
De voorbeeldhuishoudens illustreren verder dat de bijzondere minimumloonsverhoging
uit dit wetsvoorstel ertoe leidt dat werken meer gaat lonen. Doordat doorwerking van
het hogere minimumloon op de inkomensgrenzen van de arbeidskorting wordt voorkomen,
krijgen minimumloonverdieners meer arbeidskorting. Hierdoor pakt het inkomenseffect voor minimumloonverdieners iets hoger uit dan dat van bijstandsgerechtigden.
Tot slot laten de voorbeeldhuishoudens zien dat ook met name AOW-gerechtigden baat
hebben bij de bijzondere minimumloonsverhoging. Het meestijgen van de AOW met de minimumloonsverhoging
heeft voor AOW-gerechtigden hetzelfde effect op het brutoinkomen in euro’s. Het effect
daarvan op het totale inkomen is relatief kleiner naarmate het aanvullend pensioen
hoger is.
Tabel 2: Inkomenseffecten wetsvoorstel (voorbeeldhuishoudens), 2024
Voorbeeldhuishouden
Inkomenseffect in 2024
Alleenstaande
Minimumloon
0,4%
Alleenstaande ouder
Minimumloon
0,4%
Sociale minima/bijstandsgerechtigden
Paar met kinderen
0,3%
Alleenstaande
0,4%
Alleenstaande ouder
0,2%
AOW (alleenstaand)
(alleen) AOW
0,4%
AOW + € 10.000 aanvullend pensioen
0,2%
AOW (paar)
(alleen) AOW
0,4%
AOW + € 10.000 aanvullend pensioen
0,2%
AOW + € 30.000 aanvullend pensioen
0,2%
Bron: SZW-berekeningen
Naast gevolgen op het inkomen van huishoudens in 2024, hebben de maatregelen in dit
wetsvoorstel ook gevolgen op langere termijn. De minimumloonsverhoging leidt, via
een hogere AOW, tot een hogere pensioenfranchise. Hierdoor gaan werknemers pas vanaf
een hoger inkomen aanvullend pensioen opbouwen. Dat leidt tot een lager aanvullend
pensioen voor werknemers op het moment dat zij de pensioengerechtigde leeftijd bereiken,
waar op dat moment wel een hogere AOW tegenover staat. Voor pensionering verlaagt
dit de pensioenpremie die werknemers afdragen. Dit verhoogt het belastbaar inkomen,
maar per saldo houden werknemers meer besteedbaar inkomen over. Voor de huidige generatie
werknemers leidt de verhoging van het minimumloon, met daaraan gekoppeld de AOW en
de pensioenfranchise dus tot een kleine schuif van de tweede naar de eerste pijler
van hun toekomstige pensioenvoorziening. Omdat deze schuif niet optreedt voor huidige
gepensioneerden – hun aanvullende pensioenuitkering staat immers al vast – hebben
zij meer baat bij de hogere AOW.
Tabel 3 laat zien dat de minimumloonsverhoging in 2024 niet leidt tot een zichtbare
verlaging van het aandeel personen en kinderen in armoede ten opzichte van het pad
bij de Miljoenennota. Dit komt deels doordat het minimumloon in juli wordt verhoogd,
en daardoor dus niet het hele jaareffect zichtbaar is.
Tabel 3: Personen en kinderen in armoede (niet-veel-maar-toereikend budget)
2023
2024
(Miljoenennota)
2024
(incl. wetsvoorstel)
Personen (% onder armoedegrens)
4,8%
4,8%
4,8%
Kinderen (% onder armoedegrens)
6,2%
5,1%
5,1%
10. Budgettaire effecten
De verhoging van het minimumloon met 1,2% verhoogt de uitgaven in een groot aantal
regelingen, voornamelijk op het terrein van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Het totale budgettaire effect bedraagt in de structurele situatie € 857 miljoen per
jaar. Hier staat tegenover dat door het hogere minimumloon en uitkeringen er ook sprake
is van hogere inkomsten op de Rijksbegroting, bijvoorbeeld via belastingheffing.
Het grootste deel van de uitkeringshoogtes en normen in regelingen van het Ministerie
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is gekoppeld aan de hoogte van het minimumloon.
Via deze koppeling zorgt een hoger minimumloon voor hogere uitkeringslasten in de
volgende regelingen: Participatiewetuitkeringen (bijstand, Inkomensvoorziening voor
oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), Inkomensvoorziening
oudere gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ), loonkostensubsidie
(LKS), Bijstand voor zelfstandigen (Bbz), Aanvullende inkomensvoorziening ouderen
(AIO)), Algemene ouderdomswet (AOW), Algemene nabestaandenwet (Anw), overbruggingsuitkering
(OBR), Wet inkomensvoorziening oudere werklozen (IOW), Toeslagenwet (TW), Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening
jonggehandicapten (Wajong), Zelfstandige en zwanger (ZEZ) en de Compensatie Transitievergoeding
bij Langdurige Arbeidsongeschiktheid (CTVLAO). De inkomensgrenzen in de huur- en zorgtoeslag
(BZK resp. VWS) en de afbouwgrens van het kindgebonden budget (WKB) zijn ook gekoppeld
aan de hoogte van het minimumloon. In al deze regelingen leidt een hoger minimumloon
dus tot hogere uitgaven.
De verhoging van het minimumloon heeft daarnaast diverse effecten in de loongerelateerde
uitkeringsregelingen (uitkeringen uit WW, ZW, WIA, Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering
(WAO), Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ), Wet Arbeid en Zorg
(WAZO), Wet invoering extra geboorteverlof (WIEG) en de Wet betaald ouderschapsverlof
(WBO)). Ten eerste stroomt een deel van de toekomstige uitkeringsgerechtigden in deze
regelingen in op een hoger prijsniveau, doordat hun laatstverdiende loon hoger is
dan het geval zou zijn zonder minimumloonsverhoging. Dit geldt voor personen die op
of net boven het minimumloon zitten. Ten tweede zorgt de minimumloonsverhoging voor
een hoger maximum dag- en premieloon, waardoor een deel van de toekomstige uitkeringsgerechtigden
op een hoger prijsniveau instroomt. In dit geval gaat het om een groep hoger in het
loongebouw. Ten derde stijgen de uitkeringen van het gehele zittend bestand in de
WW, ZW, WIA, WAO en WAZ mee met het stijgingspercentage van het minimumloon, wat ook
leidt tot hogere uitkeringslasten. Dit derde effect is – in tegenstelling tot de andere
effecten – niet structureel, doordat het zittend bestand op enig moment in de toekomst
volledig is uitgestroomd.
Daarnaast is de financiële ondersteuning voor topsporters die wordt verstrekt via
het Fonds voor de Topsporter gebaseerd op het wettelijk minimumloon. Ook is de uitkering
voor oorlogsgetroffenen gekoppeld aan het wettelijk minimumloon. Een stijging van
het WML heeft daarmee een directe impact op de hoogte van de uitkering en indirect
door een stijging van het aantal cliënten dat gebruik kan maken van de uitkering.
Dit laatste komt doordat de regeling een inkomsten-aanvullend karakter heeft. Als
het minimumloon harder stijgt dan inkomstenbronnen die worden gekort op het buitengewoon
pensioen of de uitkeringen op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers
1940–1945 (Wuv), de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940–1945 (Wubo) en
de Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR), dan kan het voor cliënten gunstiger zijn
om zich alsnog aan te melden voor een oorlogsgetroffene uitkering. De verhoging van
het minimumloon leidt dus ook tot hogere uitgaven op deze twee regelingen.
Tot slot, de verhoging van het minimumloon leidt ook tot extra uitvoeringskosten doordat
de doelgroep voor de toeslagen toeneemt.
Tabel 4: Budgettaire effecten
x € 1 mln. (prijspeil 2023)
2024
2025
2026
2027
2028
2029
Struc.
Verhoging minimumloon 1,2% per 1-7-2024
361
811
814
824
825
838
857
w.v. AOW
188
385
397
410
417
430
517
w.v. Sociale minimumuitkeringen
66
134
138
142
146
149
160
w.v. Macrobudget
35
73
76
79
82
85
103
w.v. Loongerelateerde uitkeringen
111
194
182
174
165
162
83
w.v. Werkgeversregelingen
0
1
1
1
1
1
1
w.v. Toeslagen
– 8
91
92
92
92
92
92
w.v. Uitvoeringskosten
3
3
3
3
3
3
3
w.v. Overig
1
2
2
2
2
2
2
De in dit wetsvoorstel geregelde verhoging van het minimumloon is budgettair gedekt
middels een verhoging van de bankenbelasting, een structurele belasting van de inkoop
van eigen aandelen gelijk aan de belasting op het uitkeren van dividend en een structurele
verhoging van de hoogste tarieven in box 2 en box 3 met 2 procentpunt. Dit is conform
het amendement Van der Lee c.s.23
11. Regeldruk
De inhoudelijke nalevingskosten (de kosten voor het kunnen voldoen aan de inhoudelijke
verplichtingen zoals vastgelegd in wet- en regelgeving) en de administratieve lasten
(het voldoen aan informatieverplichtingen voortvloeiend uit wet- en regelgeving van
de overheid) vormen gezamenlijk de kosten die samenhangen met regeldruk. De verhoging
van het minimumloon levert geen extra inhoudelijke nalevingskosten of administratieve
lasten op, aangezien de bijzondere verhoging per 1 juli 2024 tegelijkertijd wordt
doorgevoerd met de reguliere indexatie. De systematiek wijzigt dus niet voor werkgevers
en uitvoerders.
Het college van ATR heeft besloten het dossier niet te selecteren voor een formeel
advies. De reden is dat het dossier geen structurele gevolgen voor de regeldruk heeft.
Een MKB-toets houdt in dat ondernemers in het midden- en kleinbedrijf worden geraadpleegd
over de gevolgen van nieuwe wet- en regelgeving. Onder het midden- en kleinbedrijf
wordt verstaan alle ondernemingen met minder dan 250 werknemers. Een MKB-toets kan
worden uitgevoerd in de vorm van een panelgesprek met individuele ondernemers als
getwijfeld wordt aan de werkbaarheid of uitvoerbaarheid voor deze ondernemers. Aangezien
de generieke verhoging tegelijkertijd plaats vindt met het reguliere indexatiemoment,
is er geen impact op de werkbaarheid en uitvoerbaarheid. Hierdoor is het niet nodig
een MKB-toets uit te voeren.
12. Uitvoering
De Nederlandse Arbeidsinspectie (NLA) en de Sociale Verzekeringsbank (SVB) hebben
aangegeven dat zij het niet noodzakelijk vinden om een uitvoeringstoets uit te voeren.
Het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) geeft aan dat het onderhavige
wetsvoorstel voor UWV uitvoerbaar is. Het voorstel heeft gevolgen voor onder meer
de uitkeringen die UWV verstrekt. De beoogde datum van inwerkingtreding, 1 juli 2024,
is haalbaar mits UWV uiterlijk 1 maart 2024 een implementatieverzoek ontvangt met
betrekking tot de verhoging van het wettelijk minimumloon en de daarop gebaseerde
rekenregels van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Met eventuele
wijzigingen na 1 maart kan UWV geen rekening houden.
De Belastingdienst en de Dienst Toeslagen hebben een analyse uitgevoerd op de aangenomen
amendementen op het Belastingplan en de SZW-begroting.24 Uit deze analyse blijkt dat dit wetsvoorstel uitvoerbaar is. Zoals gewoonlijk zullen
de Belastingdienst en de Dienst Toeslagen op het bredere amendement Van der Lee c.s.
uitvoeringstoetsen opstellen.
13. Evaluatie
De Wml schrijft voor dat de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ten minste
elke vier jaar na gaat of er omstandigheden aanwezig zijn die een bijzondere wijziging
wenselijk maken van de hoogte van het minimumloon.25 Dit gebeurt middels een vierjaarlijkse evaluatie van het wettelijk minimumloon.
De laatste periodieke evaluatie uit 2020 betrof een feitelijke analyse van of en in
hoeverre het minimumloon gelijke tred houdt met ontwikkeling van het gemiddelde contractloon.26 De eerstvolgende evaluatie wordt eind 2023 afgerond.
Het Centraal Planbureau heeft het voornemen om de effecten van verhoging van het minimumloon
in Nederland te onderzoeken. Concreet is het CPB van plan om empirisch onderzoek te
doen naar de effecten van de bijzondere verhoging van het minimumloon op 1 januari
2023 en naar de invoering van het minimumuurloon per 1 januari 2024. Publicatie van
de bevindingen over effecten op de korte termijn is naar verwachting op zijn vroegst
in 2025 aan de orde. Bevindingen over effecten op de lange(re) termijn komen naar
verwachting gereed tussen 2027 en 2029.
Het doel van dit wetsvoorstel is het vergroten van de bestaanszekerheid van werknemers
aan de basis van het loongebouw en van uitkeringsontvangers.
Verhoging van het minimumloon is een doeltreffend instrument omdat dit direct het
brutoloon van minimumloonverdieners en de hoogte van diverse uitkeringen (sociaal
minimum, AOW en werknemersregelingen) verhoogt en daarmee direct het inkomen van de
betrokken personen verbetert. Dit verhoogt het besteedbaar inkomen van deze groepen.
Verhoging van het minimumloon is eveneens een doelmatig instrument. Werknemers aan
de basis van het loongebouw en uitkeringsontvanger kunnen weliswaar ook op andere
manieren worden bereikt, maar deze alternatieven kennen ook nadelen. Zo zou het uitsluitend
verhogen van socialeminimumuitkeringen, los van het minimumloon, de stap naar werk
minder aantrekkelijk maken. En het verhogen van toeslagen zou het inkomen van werknemers
en uitkeringsontvangers verhogen op een manier die door hen als minder zeker wordt
ervaren dan een verhoging van het loon resp. de uitkering.
14. Ontvangen commentaren en adviezen
Verhoging van het minimumloon raakt zowel werknemers als werkgevers. Daarom is aan
vakbonden en aan werkgeversorganisaties een reactie gevraagd over de voorgenomen verhoging
van het minimumloon.
Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV) geeft als reactie: «FNV is voorstander van
het verder verhogen van het minimumloon en de daaraan gekoppelde uitkeringen. De voorgestelde
verhoging van 1,2% ziet de FNV dan ook als een kleine stap in de richting van een
toereikend minimumloon op het niveau van 60% van het mediane fulltime loon. De afgelopen
decennia is het minimumloon verlaagd en verschillende keren bevroren geweest en is
het minimumloon niet alleen achtergebleven bij de ontwikkeling van de gemiddelde lonen
in Nederland, maar ook bij de gestegen arbeidsproductiviteit waardoor de loonkosten
op minimumloonniveau relatief steeds lager zijn geworden. De FNV roept de politiek
op om het minimumloon in 2024 verder te verhogen naar 16 euro per uur zodat werknemers
met een minimumloon en uitkeringsgerechtigden weer op een eerlijke manier mee gaan
delen in de enorme welvaart die er in Nederland is.»
Het Christelijk Nationaal Vakverbond (CNV) «ondersteunt het voorstel voor de extra
verhoging van het WML met 1,2%. De verhoging van het minimumloon per 1 januari 2023
heeft huishoudens gecompenseerd voor de hoge inflatie, maar is niet voldoende om het
reële minimumloon te laten stijgen. Het reële minimumloon stijgt al jaren nauwelijks
en blijft ook achter bij de ontwikkeling van het bruto binnenlands product en lonen.»
Het CNV vindt de groei van het minimumloon «een goede impuls voor de maatschappij
en economie. Werknemers met het minimumloon verdienen meer en geven ook meer uit aan
consumptie. Nederland is, volgens het CBS, in een lichte recessie beland. De reden
voor deze achteruitgang is onder andere de afname van huishoudelijke consumptie.»
De Vakcentrale voor Professionals (VCP) kan «de verhoging steunen, maar benadrukt
dat voor middeninkomens dit geen hulp is en naar alle waarschijnlijkheid de marginale
druk gaat verhogen. Op termijn is het van belang dat het minimumloon omhoog gaat naar
een niveau dat inkomensondersteuning afgebouwd kan worden en de marginale druk echt
serieus omlaag gaat voor alle middeninkomens, juist ook bovenmodaal.»
Bij onderhavige verhoging vindt VCP het »onduidelijk wat het effect zal zijn voor
middeninkomens waar de gehele motie en amendement zich ook op richten. Er is geen
onderbouwing van hoe deze de middeninkomens zou helpen, en de VCP waarschuwt voor
extra marginale druk effecten. Het zou verstandig zijn dat het kabinet dat in beeld
brengt en daar flankerend beleid op voert bij deze extra verhoging van het wettelijk
minimumloon.»
VNO-NCW en MKB Nederland geven het volgende aan: «De voorgestelde bijzondere verhoging
van het WML van 1,2% per 1 juli a.s. betekent weer een extra loonkostenstijging, nadat
er al een bijzondere verhoging in 2023 heeft plaatsgevonden en per 1 januari 2024
het minimumuurloon wordt geïntroduceerd. In ruim een jaar tijd stijgt het WML (inclusief
reguliere indexaties) dan tussen de ruim 18 en 31%! Dat is nog exclusief de reguliere
indexatie per 1 juli 2024. De beoogde koopkrachtondersteuning komt daarmee derhalve
voor rekening van het bedrijfsleven. Een lastenverzwaring die (bedrijfs)economische
resultaten – verder – onder druk zet en ten koste kan gaan van werkgelegenheid aan
de basis van de arbeidsmarkt. De beoogde koopkrachtondersteuning kan wat VNO-NCW/MKB-Nederland
betreft beter gevonden in vermindering van belasting en premiedruk, dan hoeven de
lasten voor werkgevers niet omhoog, houden werknemers netto meer over en wordt gaan
werken of meer uren werken ook meer lonend.»
Land- en Tuinbouw Organisatie Nederland (LTO) geeft als reactie: «Het is voor LTO
Nederland belangrijk dat werken loont en dat mensen erop vooruitgaan als ze meer gaan
werken. Een verhoging van het minimumloon klinkt sympathiek, maar zal geen oplossing
zijn voor de penibele situatie van veel mensen. Het zou beter zijn als wordt gekeken
naar de lasten op arbeid. Op die manier neemt het direct besteedbaar inkomen van werknemers
toe en kunnen zij hun situatie verbeteren.»
LTO wijst er op dat de invoering van het minimumuurloon per 1 januari 2024 neerkomt
op een verhoging van 5,6% in sectoren waar 38 uur de standaard is en van 11,1% in
sectoren waar 40 uur wordt gewerkt. En dat het minimumloon per 1 januari 2023 reeds
bijzonder is verhoogd en daarnaast regulier wordt geïndexeerd. LTO: «Deze verhogingen
werken direct door in de werkgeverslasten. Daarbovenop komt ook nog eens de afschaffing
van het lageinkomensvoordeel (LIV) per 2025. Ook die maatregel zal een kosten opdrijvend
effect hebben. LTO Nederland kan zich niet aan de indruk onttrekken dat de impact
hiervan op met name de kleine werkgevers in zijn geheel onderbelicht blijft. Voor
ondernemers in de grensstreken zorgen deze kostenopladingen voor een verslechtering
van de concurrentiepositie ten opzichte van de buurlanden. De prijsvorming van bijvoorbeeld
groente en fruit leent zich er op dit moment niet voor om de hogere werkgeverslasten
één op één door te berekenen. LTO Nederland roept op om deze extra verhoging niet
door te laten gaan. We willen inzetten op het verkleinen van de lasten op arbeid.
Indien het kabinet toch besluit om het minimumloon te verhogen, dan vragen wij om
een gedegen analyse van de situatie van kleinere werkgevers in relatie tot deze verhoging.»
Het kabinet ziet in de reacties van sociale partners geen aanleiding om de inhoud
van het onderhavige wetsvoorstel te wijzigen.
Artikelsgewijs
Artikel I
Het voorgestelde artikel 14a van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wml)
stelt aanvullende regels voor de herziening van het minimumloon met ingang van 1 juli
2024. Deze regels zijn in aanvulling op de bestaande bepalingen van artikel 14 van
de Wml inzake de halfjaarlijkse indexering van het minimumloon, en zien enkel op de
herziening van het minimumloon per 1 juli 2024.
In artikel 14, eerste tot en met vierde lid, van de Wml, wordt de herziening van het
minimumloon door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid geregeld. Voor de
aanpassing van het minimumloon wordt aangesloten bij het gemiddelde van de procentuele
ontwikkeling van de contractlonen in de marktsector, de gepremieerde en gesubsidieerde
sector en bij de overheid, zoals dat door het Centraal Planbureau (CPB) wordt berekend.
Het eerste lid van het voorgestelde artikel 14a van de Wml bepaalt dat het percentage
dat volgt uit de berekening van het CPB wordt verhoogd met 1,2 procentpunt. Het tweede
lid van het voorgestelde artikel 14a van de Wml bepaalt dat het minimumloon (het referentiemaandloon,
bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder b) eerst wordt verhoogd conform artikel 14a,
eerste lid, van de Wml, alvorens: 1) het bedrag wordt afgerond conform artikel 14,
negende lid, van de Wml, 2) het wordt omgerekend naar het wettelijk minimumuurloon
conform artikel 14, tiende lid, van de Wml, en 3) het herziene minimumloon in de plaats
treedt van de bedragen, genoemd in artikel 8, eerste lid, van de Wml, conform artikel 14,
elfde lid, van de Wml. Bij de herziening van het minimumloon met ingang van 1 juli
2024 zullen aldus de bepalingen van artikel 14 en 14a van de Wml in acht moeten worden
genomen. Na deze herziening kan artikel 14a komen te vervallen, omdat het zich niet
leent voor herhaalde toepassing. Het derde lid van het voorgestelde artikel 14a van
de Wml regelt dit, en bepaalt dat artikel 14a van de Wml met ingang van 1 juli 2026
vervalt. Zo is de bijzondere verhoging van het minimumloon met ingang van 1 juli 2024
tot twee jaar na dato te herleiden in de Wml.
Artikel II
De beoogde inwerkingtredingsdatum van deze wetswijziging is per 1 juli 2024. De plaatsing
van deze wet in het Staatsblad is beoogd op uiterlijk 15 april 2024, zodat de uitvoering
tijdig de systemen kan aanpassen aan de nieuwe geldende minimumloonbedragen. Deze
beoogde data zijn in lijn met Aanwijzing 4.17 van de Aanwijzingen voor de regelgeving.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, C.E.G. van Gennip
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.E.G. van Gennip, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.