Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Joseph over monitoring doelen transitie Wet toekomst pensioenen
Vragen van het lid Joseph (Nieuw Sociaal Contract) aan de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen over monitoring doelen transitie Wet toekomst pensioenen (ingezonden 22 december 2023).
Antwoord van Minister Schouten (Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen) (ontvangen
12 januari 2024).
Vraag 1
Bent u bekend met de transitieplannen bij Pensioenfonds Zorg en Welzijn, Pensioenfonds
Detailhandel, Pensioenfonds Horeca en Catering, Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid,
Pensioenfonds Vervoer, Pensioenfonds Schoonmaak, Pensioenfonds Levensmiddelen, Pensioenfonds
Werk en (re)integratie, Oak Pensioen, Pensioenfonds Schilders, Pensioenfonds Rail
& OV, Pensioenfonds Recreatie, Pensioenfonds Particuliere Beveiliging, Pensioenfonds
Fysiotherapeuten, Pensioenfonds Openbare Bibliotheken, Pensioenfonds Dierenartsen,
Pensioenfonds Loodsen en het hoofdlijnenresultaat van ABP?1
Antwoord 1
Ik ben ervan op de hoogte dat de sociale partners die hun pensioenregeling hebben
ondergebracht bij de hier bovengenoemde fondsen een transitieplan hebben gemaakt of
hun (concept-) transitieplan voor uitoefening van het hoorrecht en/of de achterbanraadpleging
hebben aangeboden. Ik ben bekend met de inhoud van de transitieplannen die openbaar
zijn gemaakt. In de beantwoording van de vragen zal ik dan ook een feitelijke weergave
tonen van de publiekelijk beschikbare (concept-)transitieplannen en/of (concept) arbeidsvoorwaardelijke
afspraken.2
In het transitieplan worden de keuzes, overwegingen en berekeningen die ten grondslag
liggen aan de wijziging van de pensioenovereenkomst en de wijze waarop wordt omgegaan
met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten, alsmede de verantwoording waarom
sprake is van een evenwichtige transitie schriftelijk vastgelegd. De werkgever zendt
het transitieplan binnen twee weken na de afronding naar de pensioenuitvoerder, waarna
deze het transitieplan beschikbaar stelt voor de deelnemer, gewezen deelnemer en pensioengerechtigde.
Zoals ik in mijn brief van 21 december 2023 heb aangegeven, zijn er in verschillende
sectoren al (concept) arbeidsvoorwaardelijke afspraken gemaakt over de transitie naar
het nieuwe pensioenstelsel. Er is geen verplichting om het (concept-)transitieplan
openbaar te maken.
De werkgever of sociale partners (hierna: sociale partners) zijn verantwoordelijk
om te komen tot evenwichtige afspraken binnen de kaders van de wet. Vervolgens is
het aan de uitvoerder om de gewijzigde regeling uit te voeren. In het geval deze wordt
uitgevoerd door een pensioenfonds zal het pensioenfonds de formele opdracht moeten
aanvaarden. Het pensioenfonds zal daarbij bezien of de gewijzigde pensioenregeling
kan worden uitgevoerd met onder andere inachtneming van de evenwichtige belangenafweging.
Nadat de opdracht is aanvaard stelt de pensioenuitvoerder het implementatieplan op.
In het implementatieplan beschrijft de pensioenuitvoerder op welke wijze voorbereidingen
worden getroffen voor de uitvoering van de gewijzigde pensioenregeling en invulling
zal worden gegeven aan de uitvoering van de gewijzigde pensioenregeling, alsmede de
wijze waarop zal worden omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten.
Pensioenuitvoerders dienen het implementatieplan in bij DNB, die dit plan gaat beoordelen.
Vraag 2 en 3
Kunt u voor de bij u bekende transitieplannen een overzicht geven van de verhouding
tussen de huidige pensioenpremie voor transitie en de voorgenomen pensioenpremie na
transitie?
Kunt u voor de bij u bekende transitieplannen een overzicht geven van de verhouding
tussen de huidige pensioendoelstelling voor transitie en de voorgenomen pensioendoelstelling
na transitie?
Antwoord 2 en 3
In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de huidige pensioenpremie en
de premie na transitie en van de huidige pensioendoelstelling en de pensioendoelstelling
na transitie voor zover deze informatie blijkt uit de (concept-)transitieplannen.
Hierbij merk ik op dat bij het vergelijken van pensioendoelstellingen, meerdere onderliggende
factoren een rol spelen. Denk hierbij aan het aantal opbouwjaren waarin een pensioendoelstelling
wordt bereikt, de grondslag waarop een pensioendoelstelling betrekking heeft en de
verwachte kans dat de pensioendoelstelling wordt gerealiseerd. Dat is niet zichtbaar
in deze tabel.
Pensioenregeling bij Pensioenfonds
Premie
Pensioendoelstelling
Transitie
Huidige situatie (1/1/24)1
Transitie
Huidige situatie (1/1/2024)2
Zorg en Welzijn3
25,9%
25,8%
80%
65%
Bouwnijverheid4
25,8%
25,8%
73%
Horeca en Catering5
16,8%
16,8%
Vervoer
30%6
30%
80%
Schoonmaak
21,4%
21,4%
80%
Levensmiddelen7
27,6%
27,6%
75%
75%
Werk en (re)integratie
26%
23,8%
73%8
Oak
Meubel: 26,3%
Houthandel: 26,6%
Meubel: 26,3%
Houthandel: 26,6%
Meubel: 70%
Houthandel: 60%
Rail & OV
Meerdere (drie) premievarianten blijven mogelijk onder nieuwe regeling.
Er zijn meerdere premievarianten beschikbaar
75%
75%
Recreatie
21,8%
21,8%
40%
Particuliere Beveiliging
26,9%
26,9%
65%
Openbare Bibliotheken
32,8%
20,7%9
90%
67% plus circa 80% toeslag op basis van prijsinflatie.
Loodsen
30,0%10
31,5%
45%
ABP11
27,2%
27,0%
80%
80%
X Noot
1
Voor zover de premie 2024 niet in het transitieplan staat, betreft het openbare informatie
via de website van het pensioenfonds.
X Noot
2
Deze informatie staat niet in alle transitieplannen vermeld.
X Noot
3
Dit betreft een concept-transitieplan.
X Noot
4
Dit betreft een concept-transitieplan.
X Noot
5
Dit betreft een concept pensioenovereenkomst.
X Noot
6
Nog nader te bezien in combinatie met toetredingsleeftijd 18 jaar, pensioengevend
loon en franchise.
X Noot
7
Dit betreft een principeakkoord.
X Noot
8
Dit betreft 73% van de laatste pensioengrondslag.
X Noot
9
20,7% in 2024 is gebaseerd op het salaris en komt overeen met 32,8% in de nieuwe regeling
op basis van de pensioengrondslagsom.
X Noot
10
Exclusief risicopremies en kosten.
X Noot
11
Het betreft een hoofdlijnenresultaat, hierin is geen overzicht opgenomen van het pensioen
voor- en na transitie in verschillende scenariobedragen.
Vraag 4 en 5
Kunt u voor de bij u bekende transitieplannen een overzicht geven van de verwachte
pensioenen – in het verwacht, optimistisch en pessimistisch scenario – voor en na
transitie voor het jongste leeftijdscohort van actieve deelnemers in het basisscenario?3
Kunt u voor de bij u bekende transitieplannen een overzicht geven van de verwachte
pensioenen – in het verwacht, optimistisch en pessimistisch scenario – voor en na
transitie voor het jongste leeftijdscohort van gewezen deelnemers in het basisscenario?
Antwoord 4, 5 en 8
De transitie naar het nieuwe pensioenstelsel dient als geheel evenwichtig te zijn.
In het transitieplan wordt de evenwichtigheid van de transitie verantwoord aan de
hand van de transitie-effecten.4 Daarnaast worden de transitie-effecten ook in termen van pensioenverwachting berekend.
In dat geval wordt van het ouderdomspensioen de pensioenverwachting bij ongewijzigd
voortzetten van de pensioenovereenkomst vergeleken met de pensioenverwachting bij
wijziging van de pensioenovereenkomst en de wijze waarop wordt omgegaan met de opgebouwde
pensioenaanspraken en -rechten. Het ouderdomspensioen wordt in deze pensioenverwachting
weergegeven op basis van een pessimistisch scenario, een verwacht scenario en een
optimistisch scenario.
De gepubliceerde (concept-)transitieplannen bevatten uitgebreide berekeningen van
de pessimistische, verwachte en optimistische scenario’s voor verschillende leeftijdscohorten
uit het deelnemersbestand uitgesplitst naar actieven, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden.
In veel van de transitieplannen zijn deze inzichten voor verschillende dekkingsgraden
weergeven. Er is echter geen vergelijkbare basisvariant, waarvan de pensioenverwachting
voor en na de transitie in de drie scenario’s wordt doorgerekend, die in ieder transitieplan
terug dient te komen. Zo is er geen eenduidige dekkingsgraad waar de verschillende
pensioenregelingen naar streven op het moment van transitie. Daarnaast is er geen
eenduidige definitie van het jongste cohort actieven, het jongste cohort gewezen deelnemers
of het jongste cohort pensioengerechtigden. Dat hangt immers samen met de samenstelling
van de deelnemerspopulatie van het fonds, de startleeftijd en de uittreedleeftijd.
Ook de vraag of er veel mobiliteit is en daarmee veel of weinig gewezen deelnemers
is relevant. Het is dan ook niet mogelijk hier een goed vergelijkbaar overzicht in
de vorm van een tabel van te geven. In de bijlage is per pensioenfonds weergegeven
welke informatie hierover in het transitieplan is opgenomen.
Vraag 6 en 7
Denkt u dat de uitkomsten van verwachte pensioenen in vragen 4 en 5 een realistisch
beeld geven aan de deelnemers van pensioenfondsen, gegeven ook het feit dat de ingelegde
premie na transitie niet omhoog gaat en het feit dat het liggende pensioenvermogen
van het pensioenfonds niet verandert? Kunt u daarbij ook specifiek ingaan op de verwachte
pensioenen in een optimistisch scenario?
Wie is ervoor verantwoordelijk dat pensioenfondsen niet te rooskleurige beloftes doen
naar de deelnemers en hoe spelen de wettelijk voorgeschreven communicatieberekeningen
hierin een rol?
Antwoord 6 en 7
Het tonen van verschillende uitkomsten van het ouderdomspensioen met behulp van scenariobedragen
in het uniform pensioenoverzicht (UPO), gebaseerd op het pessimistisch, verwacht en
optimistisch scenario, biedt deelnemers een zo realistisch mogelijk beeld, helpt om
de risico’s individueel inzichtelijk en voor de deelnemer relevant te maken. In de
transitie- en implementatieplannen wordt geen inzicht gegeven op het niveau van de
individuele deelnemer, maar wel op cohortniveau. De scenariobedragen in de transitie-
en implementatieplannen worden wel op basis van dezelfde uniforme rekenmethodiek getoond.
Zo wordt een zo realistisch mogelijk beeld geschetst van het verwachte pensioen en
de bijbehorende risico’s. In de situatie van een uitkeringsregeling geldt echter het
zogenoemde «genoeg is genoeg»-principe waardoor indexatie is gekoppeld aan de loon-
of prijsontwikkeling. Hierdoor liggen in veel gevallen het verwacht scenario en het
pensioen in het optimistische scenario dicht bij elkaar; in het optimistische scenario
wordt het pensioen niet nog hoger, immers genoeg is genoeg. In geval van premieregelingen
is dit principe niet van toepassing en dat kan leiden tot (zeer) hoge verwachte pensioenbedragen
in het optimistische scenario, met name voor jonge deelnemers. Dat is ook in de (concept-)
transitieplannen die nu zijn gepubliceerd te zien. Datzelfde geldt overigens ook voor
de verwachte pensioenbedragen in de nu als bestaande premieregelingen. In mijn brief
van 12 december 2022 heb ik daar ook op gewezen (tabel 1).5 Tegelijk merk ik op dat als het optimistische scenario de praktijk lijkt te worden,
dat het dan aan sociale partners is om te bezien of gegeven het ambitieniveau de premie
moet worden bijgesteld bijvoorbeeld, of dat er anders belegd moet of kan worden (bijvoorbeeld
door minder risico te nemen) of dat er anders omgegaan moet worden met buffers. Datzelfde
geldt ook indien het pessimistische scenario praktijk dreigt te worden. Bij een solidaire
premieovereenkomst is voorgeschreven dat dit minstens elke vijf jaar gebeurt, op basis
van een uniforme scenario-analyse.6 Dergelijke gedragscomponenten zijn niet met de URM-systematiek gemodelleerd. Kortom,
deze gedragscomponenten maken geen onderdeel uit van de tabellen en grafieken uit
de transitieplannen.
Daarnaast schrijven de Pensioenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling voor
dat pensioenuitvoerders de indicatie van het ouderdomspensioen op verschillende momenten
inzichtelijk dienen te maken in drie pensioenbedragen, gebaseerd op een optimistisch,
verwacht en pessimistisch scenario. Bij de berekening van deze scenariobedragen wordt
gebruik gemaakt van de scenarioset die DNB elk kwartaal publiceert. Vervolgens geeft
de Regeling Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling aan op welke wijze
pensioenuitvoerders berekeningen moeten uitvoeren om te komen tot scenariobedragen
die gebruikt moeten worden bij verschillende vormen van pensioencommunicatie. Een
belangrijk uitgangspunt daarbij is het voorschrift dat de rekenmethode de pensioenbedragen
berekent op basis van een zo realistisch mogelijke doorrekening van het pensioenbeleid
in elk scenario van de scenarioset.7 Op deze manier zorgt het wettelijk kader ervoor dat pensioenfondsen een realistisch
beeld schetsen aan hun deelnemers. Wanneer uit deze scenario’s voor een groep deelnemers
zeer hoge bedragen naar voren komen, ligt het in de rede dat pensioenfondsen hun deelnemers
informeren in het kader van het wekken van realistische verwachtingen. Als een dergelijk
scenario zich voor zou doen, kunnen sociale partners en pensioenfondsen hier op termijn
op reageren door bijvoorbeeld de pensioenregeling te wijzigen en/of het (beleggings-)
beleid aan te passen.
Vraag 8
Kunt u voor de bij u bekende transitieplannen een overzicht geven van de verwachte
pensioenen – in het verwacht en optimistisch en pessimistisch scenario – voor en na
transitie voor het jongste leeftijdscohort binnen de groep gepensioneerden?
Antwoord 8
Zie antwoord op vraag 4, 5 en 8
Vraag 9 en 10
Kunt u voor de bij u bekende transitieplannen een overzicht geven van de beleggingsmix
op hoofdlijnen (zakelijke waarden, vastrentende waarden en mate van renteafdekking)
van het pensioenfonds voor transitie en de beleggingsmix voor het jongste leeftijdscohort
van net gepensioneerden na transitie?
Kunt u bevestigen dat in de transitieplannen voor net gepensioneerden direct beleggingsrisico
wordt teruggenomen na transitie?
Antwoord 9 en 10
De sociale partners besluiten niet over het beleggingsbeleid van een pensioenfonds.
Het is derhalve ook geen (verplicht) onderdeel van het transitieplan. Het is aan het
pensioenfonds om, onder andere op basis van de leeftijdsverdeling van het deelnemersbestand
en de risicohouding van de deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden
het beleggingsbeleid vast te stellen. De (concept-)transitieplannen bieden dan ook
geen overzicht van de beleggingsmix en/of -risico’s voor de verschillende leeftijdscohorten.
Wel formuleren sociale partners de doelstellingen die zij met de pensioenregeling
voor ogen hebben. De door het pensioenfonds vastgestelde beleggingsmix en -beleid
dienen aan te sluiten bij de in het transitieplan geformuleerde doelstellingen. In
algemene zin wordt het beleggingsrisico afgebouwd naarmate een deelnemer, gewezen
deelnemer of pensioengerechtigde ouder wordt.
Vraag 11 en 12
Kunt u met een eenvoudige berekening op basis van de wettelijk voorgeschreven economische
parameters voor de pensioensector een indicatie geven in hoeverre net gepensioneerden
op basis van het verwachte overrendement op zakelijke waarden een inflatie van 2%
kunnen bijhouden na de transitie voor de bij u bekende transitieplannen?
Kunt u in woorden toelichten in hoeverre net gepensioneerden na transitie een onverwacht
hoge inflatie in enig jaar van bijvoorbeeld 10% kunnen bijhouden na transitie voor
de bij u bekende transitieplannen?
Antwoord 11 en 12
Het is aan sociale partners om arbeidsvoorwaardelijke afspraken te maken en deze vast
te leggen in het transitieplan. Sociale partners bepalen daarbij ook wat daarbij de
relevante scenario’s zijn om in hun gevoeligheidsanalyses mee te nemen. Dit maakt
onderdeel uit van het arbeidsvoorwaardelijk overleg. In de transitieplannen wordt
beschreven welke doelen de sociale partners hebben met de pensioenregeling en welke
rangorde zij daaraan geven. Zo kunnen sociale partners bijvoorbeeld afspreken dat
het hun voorkeur heeft dat er sprake is van een zo stabiel mogelijk pensioen dat naar
verwachting meegroeit met de inflatie. Daarnaast kunnen zij afspreken dat de solidariteitsreserve
bescherming biedt tegen inflatieschokken. Sociale partners kunnen daarbij tevens afspraken
maken over de mate waarin inflatieschokken opgevangen (kunnen) worden. In de transitieplannen
is geen fondsspecifieke informatie opgenomen die een eenvoudige berekening omtrent
het bijhouden van 2% inflatie na de transitie mogelijk maakt. In algemene zin wil
ik opmerken, zoals ik dat ook heb gedaan tijdens de parlementaire behandeling van
de Wet toekomst pensioenen, dat een grote, onverwachte inflatieschok, voor elk kapitaalgedekt
pensioenstelsel grote impact heeft.
Vraag 13
Kunt u voor de bij u bekende transitieplannen een overzicht geven van de in de opbouwfase
afgesproken levenslange partnerpensioendekking als percentage van het salaris, gegeven
dat het fiscaal maximale percentage voor het partnerpensioen 50% van het salaris is?
Antwoord 13
In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de afspraken die zijn gemaakt
over het levenslange partnerpensioen in de bij mij bekende transitieplannen. Hierbij
dient opgemerkt te worden dat in een aantal gevallen ook sprake is van een tijdelijk
partnerpensioen, zie de tweede kolom. Het tijdelijk partnerpensioen loopt veelal tot
de AOW-datum van de partner, en is op basis van fulltime werkzaamheden. In de tabel
worden alleen de percentages genoemd. Vanwege de bovengenoemde verschillen, is de
vergelijkbaarheid beperkt.
Pensioenfonds
Dekking partnerpensioen (percentage van het salaris)
Tijdelijk partnerpensioen
Zorg en Welzijn
40%
Bouwnijverheid
13%
€ 18.000
Horeca en Catering
30%1
Vervoer
35%
Schoonmaak
15%
€ 12.500
Levensmiddelen
20%
€ 9.000
Werk en (re)integratie
23%
Oak
Meubel: 20%
Houthandel: 15%
Rail & OV
Regeling A&D: 26%
Regeling C: 20%
Recreatie
10%
Particuliere Beveiliging
10%
€ 4.000
Openbare Bibliotheken
35%
Loodsen
50%
+ tijdelijk partnerpensioen
ABP
41%
X Noot
1
Deze uitkering is niet meer levenslang zoals nu, maar is wel hoger.
Vraag 14
Wat vindt u van de afspraken ten aanzien van partnerpensioen zoals blijkt uit vraag
13 en in hoeverre voldoen die afspraken aan de doelstellingen ten aanzien van het
partnerpensioen zoals geformuleerd bij totstandkoming van de Wet toekomst pensioenen?
Antwoord 14
Zoals ik in antwoord op vraag 1 heb aangegeven, is het aan sociale partners om binnen
het wettelijk kader afspraken te maken over de arbeidsvoorwaarde pensioen, waaronder
het nabestaandenpensioen. Ik heb dan ook geen oordeel over de door sociale partners
gemaakte afspraken.
Vraag 15 en 16
Deelt u de mening dat de operationele en financiële risico’s van de transitie uiteindelijk
volledig bij de deelnemers terechtkomen?
In hoeverre vindt u dat de bij u bekende transitieplannen hier voldoende informatie
over geven?
Antwoord 15 en 16
In het implementatieplan nemen pensioenuitvoerders een analyse op ten aanzien van
de operationele risico’s en de wijze waarop deze risico’s worden beheerst. Pensioenfondsen
doen dat tevens voor de financiële risico’s. Om deze risico’s te beheersen kan gekozen
worden voor het vormen van een voorziening. DNB zal toezicht houden op de zorgvuldigheid
en transparantie van het besluitvormingsproces en op de beheersing van de financiële
en operationele risico’s van de transitie. Zoals ook nu het geval is, voor de transitie,
worden deze risico’s uiteindelijk door de deelnemers gedragen. Hiervoor vormt het
pensioenfonds een operationele voorziening. Indien deze voorziening onvoldoende gevuld
is en er ook geen andere reserves meer zijn, is het niet uit te sluiten dat het persoonlijk
gereserveerde pensioenvermogen hiervoor wordt aangesproken.
Dat neemt niet weg dat geld (premie of rendement) dat wordt gebruikt om deze voorzieningen
te vormen, niet beschikbaar is voor het voor de uitkering gereserveerde persoonlijke
pensioenvermogen of de pensioenuitkering. Vanuit dat oogpunt liggen de risico’s bij
de deelnemer. Dat is echter niet anders dan in de situatie voor transitie.
In het transitieplan leggen sociale partners de keuzes, overwegingen en berekeningen
die ten grondslag liggen aan de wijziging van de pensioenovereenkomst en de wijze
waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en -rechten schriftelijk vast,
alsmede de verantwoording waarom sprake is van een evenwichtige transitie. Het transitieplan
biedt geen inzicht aan de financiële en operationele risico’s. Dat is zoals hiervoor
toegelicht een verantwoordelijkheid van de pensioenuitvoerder. De deelnemer ontvangt
jaarlijks het uniform pensioenoverzicht (UPO) waarmee hij geïnformeerd wordt over
de ingehouden kosten.8
Vraag 17
Kunt u deze vragen uiterlijk op de vrijdag voor het pensioendebat op 17 januari 2024
beantwoorden?
Antwoord 17
U ontvangt hierbij de beantwoording van de vragen voor het pensioendebat op 17 januari
2024.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.J. Schouten, minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.