Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Tjeerd de Groot en Van Raan over het rapport van bureau Profundo 'Rabobanks share in the Brazilian bill, accountable for € 9,5 billion to € 61 billion'
Vragen van de leden Tjeerd de Groot (D66) en Van Raan (PvdD) aan de Ministers van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en van Financiën over het rapport van bureau Profundo «Rabobanks share in the Brazilian bill, accountable for € 9,5 billion to € 61 billion» (ingezonden 21 september 2023).
Antwoord van Minister Kaag (Financiën), mede namens de Minister van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit en voor Natuur en Stikstof (ontvangen 22 december 2023). Zie ook
Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2023–2024, nr. 244.
Vraag 1
Bent u bekend met het rapport «Rabobanks share in the Brazilian bill, accountable
for € 9,5 billion to € 61 billion»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Hoe past de financiering van dergelijke transacties door financiële instellingen,
zoals de Rabobank, bij het klimaatcommitment dat de Rabobank in 2019 heeft ondertekend
en waarover verschillende voortgangsrapportages zijn verschenen?
Antwoord 2
Met het klimaatcommitment committeerden financiële instellingen zich om een bijdrage
te leveren aan de uitvoering van het akkoord van Parijs en het Klimaatakkoord. Financiële
instellingen committeerden zich aan het in kaart brengen van de CO2-voetafdruk van hun relevante financieringen en beleggingen en aan het opstellen van
actieplannen om deze voetafdruk te verkleinen. Met het klimaatcommitment zijn geen
afspraken gemaakt over de exacte maatregelen die financiële instellingen dienen te
nemen om hun CO2-voetafdruk terug te dringen. Wel hebben de koepelorganisaties van de financiële sector
een leidraad ontwikkeld die richtlijnen geeft voor de invulling van de actieplannen.2 Daarnaast heb ik uitgesproken dat ik verwacht dat de maatregelen die instellingen
nemen in lijn zijn met het 1,5 gradenscenario en de ambities van het kabinet. Met
behulp van voortgangsrapportages wordt de kwaliteit van de actieplannen van financiële
instellingen getoetst en bijvoorbeeld in kaart gebracht welke doelstellingen worden
gekozen en voor welk deel van de balans actieplannen zijn opgesteld. Op basis van
de rapportage van maart jl. concludeerden de Minister voor Klimaat en Energie en ik
dat de ondertekenaars goed op weg zijn, maar dat de invulling van de actieplannen
soms concreter kan en dat de vergelijkbaarheid van de plannen een aandachtspunt is.3 Ik blijf de ondertekenaars van het klimaatcommitment aanmoedigen om zo ambitieus
mogelijk invulling te geven aan het commitment.
Vraag 3 en 4
Hoe reflecteert u op het principe van «de vervuiler betaalt» in relatie tot financiële
instellingen?
Deelt u de mening dat banken een bijdrage zouden moeten leveren aan het tegengaan
van de klimaat- en natuurcrisis?
Antwoord 3 en 4
Deze beide opvattingen herken ik. De vervuiler betaalt vormt één van de pijlers onder
het klimaatbeleid van het kabinet voor de reële economie. De financiële sector is
weliswaar niet direct, maar wel indirect verantwoordelijk voor de uitstoot van de
bedrijven die zij financiert en het biodiversiteitsverlies dat zij veroorzaken. De
middelen die banken, verzekeraars, pensioenfondsen en vermogensbeheerders beheren
en investeren zijn immers sturend voor de financiering van een duurzame economie.
In de beleidsagenda duurzame financiering die ik in juni 2022 mede namens de Minister
voor Klimaat en Energie naar uw Kamer heb gestuurd, staat deze rol van de financiële
sector als vliegwiel voor de verduurzaming van de economie ook centraal.4
Vraag 5
Hoe houdt De Nederlandsche Bank toezicht op het risico voor de maatschappij van dit
soort financieringen en hoe moet dit worden meegewogen in de risicomodellen van banken?
Antwoord 5
Van banken wordt verwacht dat zij de financiële risico’s die zijn gerelateerd aan
de verandering van de fysieke leefomgeving en de duurzame transitie voor hun portefeuille
in kaart brengen en maatregelen nemen om deze risico’s te ondervangen. De Nederlandsche
Bank (DNB) en de Europese Centrale Bank (ECB) hebben hier in hun toezicht aandacht
voor. DNB kijkt bijvoorbeeld naar de beheersing van klimaat- en milieurisico’s, zoals
transitie, fysieke, reputatie en juridische risico’s. In het geval van grote banken
is ook het toezicht van de ECB relevant. De «Gids m.b.t. klimaat- en milieurisico’s»
van de ECB geeft aandachtspunten voor het hele beheersingsproces van dit type risico’s.5 Deze gids geeft invulling aan het toezicht en eventuele handhavingsmaatregelen, zoals
een verhoging van de kapitaalvereisten, van de ECB. Deze handhavingsmaatregelen kan
de ECB inzetten als banken hun financiële risico’s die zijn gerelateerd aan klimaatverandering
onvoldoende mitigeren.
Ik zet mij er, in de diverse lopende Europese onderhandelingen over de toezichtraamwerken
voor financiële instellingen, voor in om de integratie van duurzaamheidsrisico’s in
deze kaders verder te versterken. Dit heeft o.a. geresulteerd in meer aandacht voor
duurzaamheidsrisico’s in de verordening en richtlijn kapitaalvereisten, die op banken
van toepassing zijn. In het akkoord zijn bijvoorbeeld meer bevoegdheden voor de toezichthouders
binnen het bankspecifieke (pijler 2) toezicht op dit thema opgenomen en additionele
eisen geïntroduceerd voor het opstellen van transitieplannen en rapportage- en openbaarmakingsverplichtingen.6
Vraag 6
Welke stappen worden er gezet om het principe van «de vervuiler betaalt» toe te passen
op financiële instellingen?
Antwoord 6
In mijn antwoord op vraag 4 beschrijf ik dat de Beleidsagenda duurzame financiering
de basis vormt voor mijn beleid voor de verduurzaming van de financiële sector. Het
afgelopen jaar heb ik mij ingezet voor het versterken van de vliegwielfunctie van
de financiële sector in de financiering van de duurzame transitie, bijvoorbeeld door
in te zetten op een hoger ambitieniveau van het klimaatcommitment en door het maatschappelijk
middenveld beter bij dit commitment te betrekken. Daarnaast heb ik mij ook samen met
de Minister voor Natuur en Stikstof ingezet voor de opname van de financiële sector
in het Global Biodiversity Framework onder het VN-Biodiversiteitsverdrag. Ik ben tevreden
dat overheden hebben afgesproken maatregelen te nemen die ervoor moeten zorgen dat
de negatieve gevolgen van de financiële sector op biodiversiteit verminderen en de
sector een grotere positieve bijdrage kan gaan leveren.
Vraag 7
Wat is de stand van zaken van het onderzoek naar maatregelen om te normeren en te
beprijzen zodat financiële instellingen te maken krijgen met true pricing van klimaatrisico’s?
Antwoord 7
Een versnelling van de klimaattransitie is nodig: wereldwijd, in Europa en in Nederland.
Ik vind het belangrijk dat de financiële sector bijdraagt aan deze transitie, omdat
zij hierin een cruciale rol speelt. Ik heb samen met de Minister voor Klimaat en Energie
aangekondigd om samen met de sector te verkennen of, en zo ja, hoe wetgeving financiële
ondernemingen kan ondersteunen in haar bijdrage aan de duurzame transitie.7 De basis van deze verkenning wordt gevormd door een consultatiedocument. Dit document
is op 21 december gepubliceerd en staat tot 15 februari open. Na het sluiten van de
consultatie zal het volgende kabinet worden geïnformeerd over mogelijke beleidsopties.
Deze verkenning raakt vele aspecten, waaronder het vestigingsklimaat, regelgeving
die in de Europese Unie in ontwikkeling is en de toegang van het MKB tot financiering.
8 Daarom zijn de Ministers van Economische Zaken en Klimaat en Buitenlandse Handel
en Ontwikkelingssamenwerking hier ook bij betrokken. Ook wordt gekeken naar maatregelen
voor andere milieudoelen zoals biodiversiteit en circulaire economie. Ik voer hierover
gesprekken met de sector, maatschappelijke organisaties en toezichthouders en ben
hierover in nauw overleg met de betrokken departementen. Dit vergt – mede gelet op
het voorgaande en de benodigde zorgvuldigheid – meer tijd. Ik wil benadrukken dat
in dit onderzoek primair wordt gekeken naar een inspanningsverplichting, actieplanverplichting
en het betrokkenheidsbeleid, en niet naar het inzichtelijk maken van de verborgen
kosten van klimaatfinanciering om een true price te bepalen.9
Vraag 8
Zal Nederland zich in het kader van de Europese ontbossingsverordening hard maken
voor een wetsvoorstel om directe en indirecte Europese geldstromen die ontbossing
veroorzaken aan banden te leggen?
Antwoord 8
In het kader van de verordening ontbossingsvrije producten worden op dit moment geen
wettelijke acties genomen om geldstromen aan banden te leggen. De verordening werkt
d.m.v. het opleggen van producteisen aan fysieke goederen. Deze dienen legaal en ontbossingsvrij
geproduceerd te zijn. Ook geldt een traceerbaarheidsverplichting. Het moet te herleiden
zijn in welk gebied producten geproduceerd zijn. Bij import naar en export van de
Europese markt moeten bedrijven aantonen dat producten conform deze eisen geproduceerd
zijn op basis van het gepaste zorgvuldigheidsprincipe. Financiële instellingen en
hun diensten vallen momenteel buiten de reikwijdte van de verordening. De verordening
in de huidige vorm is namelijk geen passend instrument voor het controleren van financiële
stromen. De Europese Commissie zal in de effectbeoordeling van de verordening kijken
naar de rol van de financiële sector bij het voorkomen van geldstromen die direct
of indirect aan ontbossing en bosdegradatie bijdragen. Daarbij zal worden beoordeeld
of het nodig is om financiële instellingen, rekening houdend met alle relevante bestaande
horizontale en sectorale wetgeving, via rechtshandelingen van de Unie, specifieke
verplichtingen op te leggen. Deze effectenbeoordeling volgt uiterlijk op 30 juni 2025.
Het kabinet zal te zijner tijd een appreciatie maken van de effectenbeoordeling.
Ik vind het van groot belang dat de financiële sector rekening houdt met mogelijk
gevolgen van financiering voor ontbossing. Daarom ondersteunt het kabinet initiatieven
die helpen om dergelijke gevolgen te agenderen en in kaart te brengen, zoals de Taskforce
on Nature-related Financial Dislosures, het Partnership Biodiversity Accounting Financials
en de werkgroep biodiversiteit onder het Platform voor Duurzame Financiering. Daarnaast
is het positief dat verschillende financiële instellingen in Nederland de «Finance
for Biodiversity Pledge» hebben ondertekend. Hiermee hebben ze toegezegd om vrijwillig
te rapporteren over biodiversiteit in 2024.
Vraag 9
Gaat u met de ondertekenaars van het klimaatcommitment en de financiële sector in
den breedte in gesprek om hun maatschappelijke verantwoordelijkheid te bepreken?
Antwoord 9
Ik spreek regelmatig met de ondertekenaars van het klimaatcommitment en de financiële
sector in den brede over hun maatschappelijke verantwoordelijkheid in de duurzame
transitie, bijvoorbeeld in de context van reguliere gesprekken die ik met vertegenwoordigers
van de sector of instellingen voer, de Commissie Financiële Sector Klimaatcommitment
en het Platform voor Duurzame Financiering. In deze gesprekken spreek ik de financiële
sector aan op haar maatschappelijke verantwoordelijkheid.
Vraag 10
Hoe kijkt u naar het beprijzen van risico’s door bijvoorbeeld een schadebedrag te
storten in nationale stikstof- en internationale klimaatfondsen?
Antwoord 10
Onder het beprijzen van risico’s versta ik in deze context dat de vervuiler betaalt
voor de schade die wordt toegebracht aan het milieu of wordt beloond voor het vermijden
van deze schade. Hierdoor zou de vervuilende partij meer rekening moeten gaan houden
met de schade die wordt toegebracht aan het milieu omdat dit de partij in de portemonnee
raakt. Voor zover dit leidt tot hogere financiële risico's, kan een toezichthouder
mogelijk strengere kapitaaleisen aan banken opleggen. Dit kan doorwerken in de prijs
voor de financiering van vervuilende activiteiten, maar heeft dit niet tot doel.
Een structurele wijze om beprijzing in de reële economie vorm te geven op het gebied
van stikstof is het instellen van een heffing of het oprichten van een verhandelbaar
rechtensysteem.10 Een volgend kabinet kan beslissen over deze en eventuele aanvullende maatregelen
op het gebied van klimaat, biodiversiteit en stikstof.11 Hier moet wel bij worden opgemerkt dat het koppelen van de eventuele opbrengsten
van beprijzende maatregelen aan specifieke uitgaven niet is toegestaan volgens de
Nederlandse begrotingsregels. Deze regels vragen om een scheiding tussen inkomsten
en uitgaven.
Daarnaast verschilt toekomstige beprijzing van externaliteiten van een eenmalige storting
in een nationaal stikstof- en/of internationaal klimaatfonds voor in het verleden
toegebrachte schade. Stortingen van private ondernemingen in een internationaal klimaatfonds
voor bijvoorbeeld een schatting van in het verleden toegebrachte klimaatschade in
Brazilië, is niet juridisch af te dwingen door het kabinet.
Dit laat onverlet dat ik van mening ben dat de transitie naar een duurzaam systeem
van landbouw en een duurzame economie een opdracht is voor alle partijen. De bijdrage
van alle betrokkenen, inclusief consumenten en private ondernemingen, is nodig om
deze transitie te maken, verdere schade te voorkomen en schade te herstellen.
Vraag 11
Deelt u de mening dat financiële instellingen transparant hun milieu- en sociale schade
zouden moeten berekenen door middel van een gestandaardiseerde rekenmethode, zoals
door Profundo in hun onderzoek voorgesteld?
Antwoord 11
De richtlijn duurzaamheidsrapportering verplicht grote ondernemingen en beursondernemingen
(m.u.v. micro) om op gestandaardiseerde wijze duurzaamheidsinformatie te rapporteren.
Dit verbetert de kwaliteit en de vergelijkbaarheid van duurzaamheidsinformatie van
ondernemingen in de EU. De rapportagestandaarden (European Sustainability Reporting
Standards of «ESRS») worden opgesteld door de Europese Commissie. De huidige concept-ESRS
bevat ook rapportageverplichtingen ten aanzien van milieu- en sociale schade. Indien
blijkt dat de definitieve EU-standaard onvoldoende specifiek is op kan ik dit onder
de aandacht brengen bij de Europese Commissie. Daarnaast wordt er internationaal ook
gewerkt aan het standaardiseren van rapportages en meetmethodes, onder meer door de
Taskforce on Nature-related Financial Disclosures. Ik steun deze ontwikkelingen.
Vraag 12
Hoeveel Nederlanders hebben de eerlijke geldwijzer geraadpleegd en hoeveel van hen
zijn vervolgens overgestapt naar een bank die minder vervuilend is en een hogere spaarrente
biedt?
Antwoord 12
Deze informatie heb ik niet en is naar mijn weten ook niet openbaar beschikbaar. Ik
verwijs graag naar de Eerlijke Geldwijzer voor het eventueel verstrekken van deze
gegevens.
Vraag 13
Hoeveel Nederlanders konden niet overstappen omdat zij verplicht moeten bankieren
bij de bank waar zij ook hun hypotheek hebben afgesloten?
Antwoord 13
In 2016 is in Nederland voor hypotheekovereenkomsten voor consumenten een verbod op
koppelverkoop geïntroduceerd. Koppelverkoop is het aangaan of aanbieden van een kredietovereenkomst
als onderdeel van een pakket met andere onderscheiden financiële producten of diensten
waarbij de kredietovereenkomst niet afzonderlijk wordt aangeboden aan de consument.
Banken mogen consumenten in Nederland dus niet verplichten om te bankieren bij de
bank waar zij een hypotheekovereenkomst bij hebben afgesloten en het staat consumenten
dus vrij om over te stappen als zij daar aanleiding voor zien.
Vraag 14
Bent u bereid om met De Nederlandsche Bank te onderzoeken hoe actieve transparantie
over duurzaamheid zoals die volgt uit de Sustainable Finance Disclusure Regulation
(SFDR) toegankelijk kan worden gemaakt voor alle consumenten bij financiële instellingen?
Antwoord 14
De richtlijn duurzaamheidsrapportering (ook wel Sustainable Finance Disclosure Regulation (SFDR)) verplicht financiële instellingen die beleggingsproducten aanbieden om in
de precontractuele informatie en de productinformatie op hun website informatie op
te nemen over de duurzaamheidskenmerken en duurzaamheidsdoelstellingen van hun financiële
producten. Op deze wijze is de duurzaamheidsinformatie over de financiële producten
inzichtelijk voor consumenten. De Autoriteit Financiële Markten (AFM), niet DNB, is
de toezichthouder op deze richtlijn en beoordeelt de naleving hiervan. De richtlijn
duurzaamheidsrapportering verplicht grote ondernemingen en beursondernemingen (m.u.v.
micro) om duurzaamheidsinformatie te rapporteren en biedt daarmee inzicht in de duurzaamheidskenmerken
van de instelling zelf. De richtlijn duurzaamheidsrapportering wordt momenteel geïmplementeerd
en treedt vanaf boekjaar 2025 gefaseerd in werking.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.A.M. Kaag, minister van Financiën -
Mede namens
P. Adema, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit -
Mede namens
C. van der Wal, minister voor Natuur en Stikstof
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.