Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de reactie op verzoek commissie om afschrift brief VO-raad en Sectorraad Praktijkonderwijs over entreeopleiding in het praktijkonderwijs (Kamerstuk 31524-570)
31 524 Beroepsonderwijs en Volwassenen Educatie
Nr. 593
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 27 december 2023
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en
opmerkingen voorgelegd aan de Ministers voor Primair en Voortgezet Onderwijs en van
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de brief van 4 juli 2023 over de reactie op
verzoek commissie om afschrift brief VO-raad en Sectorraad Praktijkonderwijs over
entreeopleiding in het praktijkonderwijs (Kamerstuk 31 524, nr. 570).
De vragen en opmerkingen zijn op 2 oktober 2023 aan de Ministers voor Primair en Voortgezet
Onderwijs en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voorgelegd. Bij brief van 22 december
2023 zijn de vragen beantwoord.
De fungerend voorzitter van de commissie, Michon-Derkzen
De adjunct-griffier van de commissie, Bosnjakovic
Inhoud
blz.
I
Vragen en opmerkingen uit de fracties
2
• Inbreng van de leden van de VVD-fractie
2
• Inbreng van de leden van de D66-fractie
3
• Inbreng van de leden van de PvdA- fractie en GroenLinks-fractie
4
• Inbreng van de leden van de ChristenUnie-fractie
4
• Inbreng van de leden van de BBB-fractie
5
II
Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
5
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief «Samenwerking
praktijkonderwijs en mbo-entree wettelijk verankeren». Deze leden zijn van mening
dat het omzetten van een gedoogsituatie naar een wetstraject niet mag leiden tot een
verschraling van kansen voor leerlingen in het praktijkonderwijs. Zij hebben nog meerdere
vragen.
Uitsluiten samenwerking niet-bekostigde instellingen
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Minister in de toekomst de samenwerking tussen
praktijkonderwijs en niet-bekostigde instellingen mogelijk wil maken. Deze leden hebben
vernomen dat dit voor een kleine groep kwetsbare leerlingen grote gevolgen kan hebben.
Voor leerlingen in het praktijkonderwijs in sommige regio’s wordt het hierdoor lastiger
of zelfs onmogelijk om hun entreeopleiding op de praktijkschool af te ronden. Hoeveel
samenwerkingen in het praktijkonderwijs worden hiermee geraakt? Om hoeveel leerlingen
gaat het? Wat zijn de effecten van de beoogde wijziging? Heeft de Minister geïnventariseerd
of voor al deze samenwerkingen alternatieven via het bekostigde onderwijs mogelijk
zijn? Zo ja, kan de Minister dit met de Kamer delen? Zo nee, waarom is dat niet gebeurd?
De leden van de VVD-fractie merken op dat in de verstuurde brief als argument wordt
gebruikt dat op grond van artikel 5.39 WVO1 2020 geen onderwijs uitbesteed mag worden aan niet-bekostigde instellingen. Alhoewel
deze leden dit op hoofdlijnen onderschrijven, merken zij op dat het in de voorliggende
casus vrijwel alleen gaat over de inkoop van examinering en diplomering. Is de Minister
het met deze leden eens dat dit van een andere orde is dan uitbesteding van leerlingen?
Zou het wenselijk zijn om de mogelijkheid hiertoe te behouden? Zo ja, is de Minister
voornemens dit op te nemen in de wet? Zo nee, zijn de gevolgen van het niet opnemen
volledig in kaart gebracht?
De leden van de VVD-fractie lezen dat bij de inrichting van het wetsvoorstel uitgewerkt
wordt wat de precieze regels zijn voor het met publiek geld financieren van inkoop
bij private partijen. Op welke termijn kunnen deze regels worden verwacht?
(Regionale) samenwerking
De leden van de VVD-fractie lezen dat dit wetstraject zal aansluiten bij de kaders
die gelden voor de doorlopende leerroutes vmbo2-mbo3 en dit zal altijd onder verantwoordelijkheid van het mbo zijn. Is er in iedere regio
genoeg capaciteit op mbo-instellingen om dit mogelijk te maken? Op welke manier gaat
de Minister erop toezien dat voldoende mbo-scholen verantwoordelijkheid nemen om deze
samenwerking in iedere regio te garanderen? Welke mogelijkheden heeft de Minister
om in te grijpen als nu bestaande trajecten met niet-bekostigde instellingen dreigen
te verdwijnen zonder dat daar trajecten met bekostigde instellingen voor terugkomen?
De leden van de VVD-fractie lezen dat de huidige situatie, waarbij praktijkscholen
de entreeopleiding aanbieden, al jaren gedoogd worden. Waar is de keuze op gebaseerd
om de complete verantwoordelijkheid bij het mbo neer te leggen, aangezien het voorheen
een gezamenlijke verantwoordelijkheid was?
De leden van de VVD-fractie delen de mening van de VO-raad en Sectorraad Praktijkonderwijs
dat het omzetten van een gedoogsituatie geen verschraling van het aanbod voor deze
kwetsbare leerlingen moet betekenen. Welke instanties zullen betrokken worden bij
deze omzetting? Welke criteria worden er opgesteld voor deze omzetting? Op welke manier
gaat de Minister erop toezien dat de kwaliteit van deze entreeopleiding gewaarborgd
blijft?
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de reactie van
de Minister op de sectorraden. Deze leden bedanken de Minister voor zijn inspanningen
en kijken uit naar de voortzetting van het wetstraject. Wel willen zij de Minister
nog enkele vragen voorleggen.
De leden van de D66-fractie vragen de Minister of hij kan bevestigen dat de inkoop
van examinering en certificering bij brancheverenigingen mogelijk blijft, en of hij
daarbij kan uiteenzetten welke vormen van inkoop wel en welke vormen niet mogelijk
zijn bij het nieuwe wetsvoorstel. Deze leden vragen daarnaast of de Minister inzichtelijk
kan maken hoeveel leerlingen een traject in het niet-bekostigd onderwijs volgen en
wat de belemmeringen in die gevallen zijn om het door de school zelf te laten organiseren.
De leden van de D66-fractie vragen de Minister wat de overwegingen zijn bij het uitsluiten
van niet-bekostigd onderwijs. Deze leden merken op dat het hier gaat om een duidelijk
afgebakende groep jongeren met verminderde kansen op studiesucces en succes op de
arbeidsmarkt. Deze jongeren, ten opzichte van de huidige situatie, beperken in de
maatwerktrajecten die zij kunnen volgen, lijkt volgens deze leden onwenselijk. Zij
vragen hoe de Minister hiernaar kijkt. Zij vragen de Minister wat de alternatieven
zijn om deze leerlingen wel onderwijs te bieden, mocht er geen bekostigd onderwijs
beschikbaar zijn. Daarbij vragen zij of het mogelijk is om een uitzonderingsgrond
of hardheidsclausule in de wet te creëren om in uitzonderlijke situaties waarin bekostigd
onderwijs niet nabij of voorhanden is het toch mogelijk te maken om onderwijs te volgen,
zij het via niet-bekostigde vormen van onderwijs.
Inbreng van de leden van de PvdA- fractie en GroenLinks-fractie
De leden van de PvdA-fractie en GroenLinks-fractie hebben met interesse kennisgenomen
van het voornemen van de Minister om een wetstraject te starten die het mogelijk maakt
dat leerlingen in het praktijkonderwijs binnen hun opleiding een entreeopleiding in
zijn geheel of gedeeltelijk kunnen afronden. Deze mogelijkheid is van meerwaarde voor
leerlingen voor wie een stap naar het mbo (nog) te groot is. Op dit moment is het
volgen van een entree-opleiding binnen het praktijkonderwijs al mogelijk op sommige
plekken, maar is dit nog niet wettelijk vastgelegd. Deze leden zien dan ook een meerwaarde
om dit wel wettelijk vast te leggen, zodat samenwerkingssituaties meer zekerheid krijgen.
De leden van de PvdA-fractie en GroenLinks-fractie merken op dat, in lijn met de aangenomen
motie van de leden Van Meenen en Van den Hul4, er bij deze leden nog wel enkele zorgen zijn. Sommige succesvolle samenwerkingen
tussen het praktijkonderwijs en mbo kopen examinering en branchecertificering in bij
niet-bekostigde instellingen. De Minister geeft aan dat het wetsvoorstel zal uitgaan
van samenwerking tussen bekostigde scholen en instellingen. Zien deze leden het goed
dat deze succesvolle samenwerkingen door het wetsvoorstel moeten stoppen? Of is de
Minister bereid om het bestaande aanbod van entreeopleidingen in het praktijkonderwijs
wettelijk te verankeren, zoals gesteld in de eerdergenoemde motie? Kan de Minister
toelichten hoe hij ervoor zorgt dat er geen negatieve neveneffecten ontstaan op het
gebied van examinering en branchecertificering voor pro5-leerlingen? Is het niet voor deze groep jongeren belangrijk dat er maatwerk kan worden
geleverd, en is dan soms samenwerking met niet-bekostigde instellingen onvermijdelijk?
Wat doet de Minister om te voorkomen dat het wetsvoorstel leidt tot verschraling van
mogelijkheden?
Verder vragen de leden van de PvdA-fractie en GroenLinks-fractie of het klopt dat
er een verschil lijkt te zijn tussen bekostigde praktijkscholen en bekostigde mbo-instellingen.
Zien deze leden het goed dat het voor mbo-instellingen wel mogelijk is om in te kopen
bij niet-bekostigde opleidingen (de zogenoemde derde leerweg), maar dat dit voor praktijkscholen
door het wetsvoorstel straks niet meer mogelijk is? Waarom lijken er straks verschillen
in wettelijke mogelijkheden te zijn tussen mbo-instellingen en praktijkscholen?
Daarnaast vragen de leden van de PvdA-fractie en GroenLinks-fractie wat de Minister
weerhoudt om mee te gaan met het advies van de Onderwijsraad. Zij hebben al eerder
voorgesteld dat het praktijkonderwijs een eigen licentie krijgt om het entree-onderwijs
te verzorgen en te examineren. Kan de Minister uiteenzetten waarom hij niet heeft
gekozen voor een wetsvoorstel in die richting?
Inbreng van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van de onderhavige stukken.
Deze leden hebben nog behoefte aan een nadere toelichting.
De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat de Onderwijsraad in het advies
Meer kansen voor kwetsbare jongeren (december 2013) heeft voorgesteld dat instellingen voor het praktijkonderwijs ook
licentiehouder kunnen worden voor de entreeopleiding. De VO-raad en de Sectorraad
Praktijkonderwijs benoemen deze optie ook in hun reactie met betrekking tot de entreeopleiding
in het praktijkonderwijs van 6 juli 2023 aan de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap (in afschrift aan de Minister)6. Hoe kijkt de Minister hiernaar? Staat de Minister open voor een wetsvoorstel in
die richting?
Inbreng van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie nemen kennis van de brief van de Minister van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap over de samenwerking tussen praktijkonderwijs en entreeonderwijs
in het mbo. Zij delen de opvatting over de meerwaarde van een goede samenwerking tussen
praktijkonderwijs en entreeonderwijs. De mogelijkheid om binnen het praktijkonderwijs
een entreediploma te behalen, maakt het voor veel leerlingen mogelijk om succesvol
door te stromen naar het mbo.
De leden van de BBB-fractie merken op dat in de beslisnota bij de onderhavige Kamerbrief
wordt opgemerkt dat de samenwerking moet plaatsvinden binnen het huidige wettelijke
stelsel en daarmee ook binnen de huidige bekostiging. Het gevolg is dat samenwerking
met niet-bekostigde instellingen op termijn niet langer mogelijk is. Daarvoor komt
een overgangsperiode. Deze leden vragen de Minister of hij zich goed heeft beraden
op de gevolgen hiervan en of hij nogmaals een afweging wil maken over deze begrenzing.
Vanuit het perspectief van leerlingen is toch ook samenwerking met niet-bekostigde
instellingen net zo belangrijk? De wettelijke bepaling aan welke zaken de school geld
mag uitgeven (artikel 5.39 WVO 2020) lijkt een nogal formalistische blokkade tegen
samenwerking en dat kan volgens deze leden toch de bedoeling niet zijn van voorschriften
over het juist besteden van belastinggeld.
II Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Wij danken de leden voor de vragen die er zijn gesteld naar aanleiding van de brieven
die wij eerder met u hebben gedeeld over het volgen van de entreeopleiding in het
praktijkonderwijs. Aangezien dit allebei onze portefeuilles aangaat, worden de vragen
beantwoord door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Minister voor
Primair en Voortgezet Onderwijs gezamenlijk. We realiseren ons dat het hier om een
kwetsbare groep jongeren gaat en willen er ons gezamenlijk met betrokken partijen
voor inzetten dat er geen leerling tussen wal en schip zal vallen. Daarnaast zien
we in de praktijk dat het voor scholen voor praktijkonderwijs (pro) niet altijd makkelijk
is om een goede samenwerkingspartner te vinden in het mbo. Het gaat regelmatig maar
om een beperkt aantal pro-leerlingen waarvoor een afspraak wordt gemaakt, en dit vergt
soms veel van de mbo-instelling. Dit maakt dat niet alle mbo-instellingen waarschijnlijk
even enthousiast zijn. Voorop staat dat in het belang van de leerling moet worden
geborgd dat in elke regio waar daar behoefte aan is, daadwerkelijk een dekkend en
toegankelijk aanbod voor een entreeopleiding in het pro tot stand komt.
Hierbij gaan we per fractie in op de vragen. Op een enkel punt is in de reacties op
bijna gelijkluidende vragen van de leden van de verschillende fracties verwezen naar
de beantwoording van soortgelijke vragen.
Antwoord op de vragen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie geven aan te hebben vernomen dat het uitsluiten van de
samenwerking met niet-bekostigde mbo-instellingen grote gevolgen kan hebben voor kwetsbare
leerlingen. Ze vragen, net als de leden van de D66-fractie, hoeveel samenwerkingen
en leerlingen geraakt zouden worden middels deze beoogde wijziging. En of er geïnventariseerd
is of er alternatieven zijn voor de huidige niet-bekostigde samenwerkingen.
Het is wettelijk gezien nog niet toegestaan om een entreeopleiding binnen het praktijkonderwijs
(hierna: pro) te verzorgen. Om dit mogelijk te maken, is het aangekondigde wetsvoorstel
nodig. Het aantal leerlingen dat deze route volgt, wordt op dit moment door het gebrek
aan wettelijke grondslag niet bijgehouden in de systemen van DUO. Dit geldt zowel
voor samenwerkingen van de scholen in het praktijkonderwijs met bekostigde als met
niet-bekostigde mbo-instellingen. Hierdoor is het niet mogelijk om precies te zeggen
hoeveel pro-leerlingen momenteel een entreeopleiding volgen op een pro-school die
samenwerkt met een niet-bekostigde mbo-instelling. Ook is het hierdoor niet mogelijk
om precies te zeggen om hoeveel samenwerkingen met niet-bekostigde mbo-instellingen
het gaat. Momenteel is er bij de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) één
niet-bekostigde mbo-instelling bekend die samenwerkt met onder andere pro-scholen.
Deze instelling is landelijk actief.
De inventarisatie naar alternatieven voor de bestaande samenwerkingen is niet gemaakt,
maar we verwijzen naar het antwoord op de vragen van de PvdA-fractie en de GroenLinks-fractie
met betrekking tot het voorkomen van negatieve neveneffecten.
Daarnaast vragen de leden of het inkopen van examinering en diplomering van een andere
orde is dan het uitbesteden van leerlingen. Zij vragen verder of het wenselijk is
om de mogelijkheid hiertoe te behouden en wat de gevolgen zijn als dit niet mogelijk
wordt gemaakt.
Vanwege de huidige wettelijke situatie mag het pro momenteel formeel geen middelen
besteden aan het verzorgen van de entreeopleiding en dus ook niet aan (het door een
andere partij laten verzorgen van) bijbehorende examens. Scholen mogen materialen,
expertise en lesmethodes inkopen ten behoeve van het eigen onderwijs. Het is niet de bedoeling dat zij deze middelen benutten om ander onderwijs
te verzorgen dan het type onderwijs waarvoor de leerling is ingeschreven en waarvoor
de school wordt bekostigd. In dit geval dient een pro-school dus praktijkonderwijs
te verzorgen en geen entreeonderwijs. Daar komt bij dat de huidige wet bepaalt dat
het pro is «ingericht om voor te bereiden (...) op een niveau onder dat van de entreeopleiding.»7 Bovendien is het niet toegestaan om een entreeopleiding te verzorgen zonder licentie.8 Het maakt hiervoor niet uit of het om inkoop van examinering en diplomering gaat
of om uitbesteding en ook niet of dat bij een bekostigde of niet-bekostigde mbo-instelling
is.
We zijn voornemens om in het wetsvoorstel te regelen dat het pro de entreeopleiding
in samenwerking met het mbo mag aanbieden. Daarbij wordt het mogelijk dat pro-bekostiging
mag worden ingezet voor entreeonderwijs en examinering daarvan. In het voorgenomen
wetsvoorstel zal verder worden opgenomen dat daarvoor een samenwerkingsovereenkomst
met een mbo-instelling nodig is. Daarbij mag bekostigd pro alleen met bekostigd mbo
samenwerken en niet-bekostigd pro alleen met niet-bekostigd mbo. In een samenwerking
tussen een bekostigde pro-school en een bekostigde mbo-instelling wordt de gehele
entreeopleiding dan uit publieke middelen bekostigd, waarmee binnen het publiek bestel
een «doorlopende leerlijn» vanuit het pro naar het mbo tot stand komt. Zo blijft het
publieke bestel dekkend en ontstaat er geen risico dat de jongere of diens ouders/verzorgers
veel geld moeten betalen om een entreediploma te behalen. Dit sluit aan bij de keuzes
ten aanzien van de eerder ingevoerde mogelijkheden voor het verzorgen van een entreeopleiding
in het vmbo9 en voortgezet speciaal onderwijs (hierna: vso)10 en de doorlopende leerroutes vmbo-mbo11. Bovendien sluit deze systematiek aan bij de eerder gecommuniceerde beleidslijn naar
aanleiding van een advies van de Onderwijsraad in dit kader.12 Kortom: het wetsvoorstel zal niet primair gaan om het (on)mogelijk maken van inkopen
of uitbesteden, maar wel om een route die gezamenlijk wordt vormgegeven door pro en
mbo en die past bij de reeds bestaande mogelijkheden voor samenwerking tussen v(s)o
en mbo.
Ten slotte vragen de leden naar de bij dit wetsvoorstel aangekondigde regels voor
het met publiek geld financieren van inkoop bij private partijen en op welke termijn
deze regels worden verwacht.
De wijze waarop het financieren van inkoop bij private partijen in het kader van dit
wetsvoorstel al dan niet mogelijk is, wordt nog uitgewerkt. Hier zal in de toelichting
op het voorgenomen wetsvoorstel uitgebreider bij worden stilgestaan. U wordt hierover
geïnformeerd op de gebruikelijke momenten bij het indienen van het voorgenomen wetsvoorstel.
Het eerstvolgende moment dat u geïnformeerd wordt is na de zomer van 2024.
Antwoord op de vragen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie vragen of de inkoop van examinering en certificering bij
brancheverenigingen mogelijk blijft en welke vormen van inkoop wel en welke niet mogelijk
zijn bij het wetsvoorstel.
Momenteel is het al mogelijk om branche-examens bij brancheorganisaties in te kopen
en dat blijft ook mogelijk bij het voorgenomen wetstraject, zolang dat past binnen
de opleiding die er op de school voor praktijkonderwijs wordt gevolgd. Er is bij de
brancheorganisaties geen sprake van een wel en niet bekostigd stelsel en het valt
buiten (licenties voor) het eigen onderwijsaanbod van pro-scholen en mbo-instellingen.
Dit blijft dus toegestaan. In het voorgenomen wetsvoorstel wordt er aangesloten bij
de geldende regels rondom inkopen in het voortgezet onderwijs.
Verder vragen de leden wat de overwegingen zijn bij het uitsluiten van niet bekostigd
onderwijs.
Er zijn meerdere overwegingen bij het uitsluiten van het niet-bekostigd onderwijs.
Allereerst vinden wij, en met ons de betrokken partijen de VO-raad, de Sectorraad
Praktijkonderwijs en de MBO Raad, dat het reguliere – bekostigde – mbo deze doelgroep
goed moet kunnen bedienen. Het moet niet zo zijn dat deze kwetsbare groep leerlingen
voornamelijk afhankelijk is van het niet-bekostigd onderwijs voor passend onderwijsaanbod;
het bekostigde stelsel moet dekkend zijn. Daarnaast is het uitsluiten van niet-bekostigd
onderwijs in lijn met eerder geregelde samenwerkingen, zoals het volgen van een entreeopleiding
in het vmbo en vso en de doorlopende leerroutes vmbo-mbo. Immers mag er bij deze vormen
van samenwerking ook geen publiek geld naar een private partij, zoals een niet bekostigde
mbo-instelling. Ten slotte bestaat het zeer onwenselijke risico bij het toestaan van
samenwerking met het niet-bekostigd onderwijs dat de jongeren of diens ouders/verzorgers
geld moeten betalen voor diens opleiding of dat de pro-school daar (ondoelmatig) veel
geld voor betaalt.
Ook vragen de leden welke alternatieven er zijn om leerlingen wel onderwijs te bieden
als er geen bekostigd onderwijs beschikbaar is. En of het mogelijk is om een hardheidsclausule
in de wet te creëren om in uitzonderlijke situaties het toch mogelijk te maken om
onderwijs te volgen, zij het via niet-bekostigde vormen van onderwijs.
Onze inzet is dat er voor leerlingen waarvoor dat passend is, de mogelijkheid komt
om binnen het praktijkonderwijs een entreeopleiding te volgen. Daarom is het belangrijk
dat er op zoveel mogelijk plekken aanbod komt. Gelijktijdig met het maken van het
wetsvoorstel willen we ervoor zorgen dat op die plekken waar dit nog niet zo is, de
benodigde samenwerking hiervoor ook gaat starten. Het uitgangspunt is dat de pro-school
kan samenwerken met een bekostigde mbo-instelling in de regio. Wanneer dat niet lukt,
is er bij eerder gemaakte bestuurlijke afspraken door de MBO Raad aangegeven dat een
mogelijk alternatief is om samen te werken met een bekostigde mbo-instelling buiten
de regio. De verwachting is dat dit haalbaar is, aangezien de mbo-instelling met name
een grote rol speelt bij de examinering en diplomering. De pro-school verzorgt het
onderwijs. In het kader van het voorgenomen wetstraject is het goed om deze bestuurlijke
afspraken uit 2021/2022 opnieuw te bekrachtigen en verder uit te werken. Daarbij kan
nog worden bezien of hiervoor meer moet worden geregeld dan alleen een bestuurlijke
afspraak, zoals het zorgen van ondersteuning bij het maken van de genoemde afspraken
in de regio of het verplicht stellen van samenwerking tussen mbo en pro. Daarbij gaan
we de raden vragen om een implementatieplan op te stellen en daarin aan te geven hoe
zij regionaal zorgen voor voldoende aanbod voor deze kwetsbare groep leerlingen en
hen vragen om te monitoren of er inderdaad voldoende goed aanbod tot stand komt. Ook
willen we in het wetsvoorstel een zorgvuldige overgangsperiode bepalen voor die regio’s
waar nu sprake is van samenwerking tussen een pro-school en een niet-bekostigde mbo-instelling.
Een hardheidsclausule zoals voorgesteld door de leden van de D66-fractie is minder
passend. Die is namelijk bedoeld voor onvoorziene gevallen, waarvan hier geen sprake
is.
Antwoord op de vragen van de leden van de PvdA- fractie en GroenLinks-fractie
De leden van de PvdA-Fractie en de GroenLinks-fractie vragen of de huidige succesvolle
samenwerkingen moeten stoppen of dat het bestaande aanbod van entreeopleidingen wettelijk
verankerd wordt.
Middels de voorgenomen wetswijziging wordt het bestaande aanbod wettelijk verankerd
voor zover dat past binnen de uitgangspunten van het wettelijke kader. Dit betekent
in de praktijk dat de samenwerking alleen toegestaan is tussen een bekostigde pro-school
en een bekostigde mbo-instelling. Daarbij wordt uiteraard voorzien in een overgangsperiode,
zodat er in die regio’s waar nu sprake is van samenwerking tussen een pro-school en
een niet-bekostigde mbo-instelling genoeg tijd is om een aanbod binnen het bekostigd
stelsel tot stand te laten komen.
Ook vragen de leden of deze groep jongeren maatwerk dienen te ontvangen en of samenwerking
met niet-bekostigde instellingen onvermijdelijk is.
Wij delen de mening dat maatwerk van belang is. Maar, zoals eerder geantwoord aan
de leden van de D66-fractie en de VVD-fractie, moet het niet zo zijn dat een deel
van deze kwetsbare groep leerlingen afhankelijk is van het niet-bekostigd onderwijs
voor een passend onderwijsaanbod: het bekostigde stelsel moet dekkend zijn. Het uitsluiten
van niet-bekostigd onderwijs is in lijn met eerder geregelde samenwerkingen. Anders
bestaat het zeer onwenselijke risico bij het toestaan van samenwerking met het niet-bekostigd
onderwijs dat de jongeren of diens ouders/verzorgers geld moeten betalen voor diens
opleiding of dat de pro-school daar (ondoelmatig) veel geld voor betaalt. Het bekostigde
praktijkonderwijs en mbo gezamenlijk dient het benodigde maatwerk ook te kunnen verzorgen.
Met de genoemde aanpak hebben wij er vertrouwen in dat het mogelijk is om overal de
samenwerking tussen de pro-scholen en bekostigde mbo-instellingen neer te zetten.
Voorts vragen de leden van de PvdA-fractie en de GroenLinks-fractie hoe we er voor
gaan zorgen dat er geen negatieve neveneffecten ontstaan voor deze leerlingen. En
wat er gedaan wordt om te voorkomen dat het wetsvoorstel leidt tot verschraling van
de mogelijkheden.
Zoals geantwoord op de vragen van de leden van de D66-fractie, heeft de MBO Raad in
eerder gemaakte bestuurlijke afspraken aangegeven dat een mogelijk alternatief is
om samen te werken met een bekostigde mbo-instelling buiten de regio. Wij zullen de
komende periode ook gebruiken om verdere afspraken te maken over hoe de samenwerking
in elke regio wordt geborgd.
Verder vragen de leden van de PvdA-fractie en GroenLinks-fractie of het klopt dat
er een verschil lijkt te zijn tussen bekostigde scholen voor praktijkonderwijs en
bekostigde mbo-instellingen. Zien deze leden het goed dat het voor mbo-instellingen
wel mogelijk is om in te kopen bij niet-bekostigde opleidingen (de zogenoemde derde
leerweg), maar dat dit voor scholen voor praktijkonderwijs door het wetsvoorstel straks
niet meer mogelijk is? Waarom lijken er straks verschillen in wettelijke mogelijkheden
te zijn tussen mbo-instellingen en scholen voor praktijkonderwijs?
Inkopen van materialen, expertise en lesmethodes ten behoeve van het eigen onderwijs mag op dit moment al in beide sectoren – ongeacht of dat bij bekostigde
of niet-bekostigde partijen is. Het klopt dat er een verschil is tussen beide sectoren
voor wat betreft de mogelijkheden tot uitbesteding van leerlingen of studenten (onderwijs
of examens door een andere partij laten verzorgen). Uitbesteding in het voortgezet
onderwijs (vo) mag alleen in specifiek door de wet geregelde gevallen. Daarbij kan
ofwel binnen het bekostigde onderwijs ofwel binnen het niet-bekostigde onderwijs worden
uitbesteed, maar niet van bekostigd aan niet-bekostigd onderwijs. De achtergrond daarvan
is de overtuiging dat er voor iedere leerling een plek moet zijn binnen het publieke
stelsel. Binnen het publieke stelsel is voldoende ruimte voor maatwerk. Bovendien
geldt voor niet-bekostigde scholen een ander normenkader: zij hoeven aan minder eisen
te voldoen dan scholen die wel worden bekostigd. In het mbo is het toegestaan om delen
van het onderwijs uit te besteden, zolang dit voldoet aan de vereisten van de Notitie
Helderheid.13 Een verklaring van dit verschil tussen de sectoren is de leeftijd van de doelgroep
en het feit dat in het mbo van oudsher meer wordt samengewerkt met het bedrijfsleven.
Aangezien pro onder het vo valt, zal in het wetsvoorstel worden aangesloten bij de
uitgangspunten uit het huidige wettelijke kader voor vo.
Antwoord op de vragen van de leden van de ChristenUnie-fractie
Zowel de leden van de ChristenUnie-fractie als de leden van de PvdA-fractie en de
GroenLinks-fractie vragen wat de argumentatie is om niet mee te gaan met het advies
van de Onderwijsraad om het praktijkonderwijs een eigen licentie te geven om entree-onderwijs
te verzorgen en te examineren.
Het advies van de Onderwijsraad is al een flinke tijd geleden (het komt uit 2013)14 en is op dit punt summier. Dit terwijl het hiertoe besluiten leidt tot een grote
stelselwijziging waarbij de vo-sector entreeonderwijs en -examinering zou mogen verzorgen
zonder dat daarvoor samenwerking met de mbo-sector noodzakelijk is. Dit is wat ons
betreft niet wenselijk omdat de gevolgen daarvan zeer groot zijn. Zo zouden pro-scholen
uiteraard aan dezelfde kwaliteitseisen als de mbo-instellingen moeten voldoen om de
civiele waarde van het diploma in de entreeopleiding te borgen, en de gevolgen daarvan
zijn fors voor veel partijen. Allereerst natuurlijk voor de scholen voor praktijkonderwijs
zelf. Praktisch gezien is het bijvoorbeeld noodzakelijk om voldoende voor het mbo
bevoegde docenten te krijgen, wat niet geldt voor het praktijkonderwijs op dit moment.
Daarnaast moet elke pro-school een examencommissie instellen. Het opzetten van deze
organisatie en onderhouden van deze kennis en expertise is vaak lastig, omdat er geen
continue stroom van leerlingen is die dezelfde opleiding volgt. Ook zullen stages
te maken krijgen met extra formaliteiten, zoals dat leerbedrijven aan dezelfde eisen
moeten voldoen als voor mbo-studenten. Dit heeft bijvoorbeeld ook gevolgen voor de
Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs en Bedrijfsleven (die stages erkent) en
de Inspectie van het Onderwijs, aangezien dit gevolgen heeft voor het toezicht op
scholen voor praktijkonderwijs. Bovendien kan vroegtijdige betrokkenheid van de mbo-instelling
de overstap van het pro naar mbo vergemakkelijken. Daarom worden de kansen van leerlingen
ons inziens vergroot middels succesvolle samenwerkingen tussen beide schoolsoorten.
Antwoord op de vragen van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie vragen of de begrenzing van de samenwerking binnen het
huidige wettelijke stelsel, waardoor samenwerking met niet-bekostigde instellingen
op termijn niet langer mogelijk is, nogmaals afgewogen kan worden.
Voor deze vraag verwijzen we naar de antwoorden op de vragen van de leden van de D66-fractie
wat de overwegingen zijn bij het uitsluiten van niet-bekostigd onderwijs en welke
alternatieven er zijn als er geen bekostigd onderwijs beschikbaar is. Alsmede de antwoorden
op de vragen van de leden van de PvdA-fractie en de GroenLinks-fractie hoe er voor
gezorgd wordt dat er geen negatieve neveneffecten ontstaan voor deze leerlingen en
wat er gedaan wordt om te voorkomen dat het wetsvoorstel leidt tot verschraling van
de mogelijkheden.
Daarnaast geven de leden van de BBB-fractie aan dat de wettelijke bepaling aan welke
zaken de school geld mag uitgeven (artikel 5.39 WVO 2020) een nogal formalistische
blokkade tegen samenwerking lijkt en of dat wel de bedoeling kan zijn.
Zoals ook geantwoord aan de leden van de VVD-fractie mogen scholen materialen, expertise
en lesmethodes inkopen ten behoeve van het eigen onderwijs. Verder biedt de wet scholen verschillende mogelijkheden om samen te werken
met andere scholen en instellingen, mits die bekostigd zijn. De mogelijkheden hiervoor
zijn expliciet in de wet geregeld. Denk bijvoorbeeld aan het uitbesteden van leerlingen
aan het vavo, maar ook aan het aanbieden van een doorlopende leerroute vmbo-mbo. De
samenwerking tussen pro en mbo die we nu voor ogen hebben, is hier eveneens een voorbeeld
van. Het besteden van bekostiging aan niet-bekostigde scholen en instellingen is uitgesloten,
maar daar zijn goede inhoudelijke redenen voor, zoals eerder gemeld in antwoord op
vragen van de leden van de D66-fractie. De gevolgen van dit loslaten zijn vergaand.
De Onderwijsraad heeft dit eerder ook onderschreven in zijn advies, waarin afgeraden
werd om verdergaande samenwerking tussen het bekostigd en het niet-bekostigd onderwijs
mogelijk te maken, omdat dit het stelsel van passend onderwijs zou uithollen.15
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
I.J.M. Michon-Derkzen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
C.H. Bosnjakovic , adjunct-griffier