Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Van der Plas over de mestderogatie
Vragen van het lid Van der Plas (BBB) aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de mestderogatie (ingezonden 5 december 2023).
Antwoord van Minister Adema (Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) (ontvangen 20 december
2023).
Vraag 1
In de derogatiebeschikking is duidelijk opgenomen dat u per 1-1-2024 de nutriënten
verontreinigde (NV)-gebieden moet hebben aangewezen. Erkent u dat u een serieus risico
op Brussels ingrijpen neemt door deze gebieden nog niet te hebben aangewezen?
Antwoord
Op 5 december jongstleden heb ik uw Kamer geïnformeerd over de aanwijzing van de met
nutriënten verontreinigde gebieden (NV-gebieden) (Kamerstuk 33 037, nr. 521). De wijziging van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet, waarin de aanwijzing is
opgenomen, is gepubliceerd op 19 december 2023 (Stcrt. 19 december 2023, nr. 34882).
Vraag 2
Erkent u dat u veehouders hiermee onnodig lang in onzekerheid houdt en mogelijk opzadelt
met onnodig hoge kosten wanneer Brussel zelf de regie neemt? Zo ja, wat is uw beleid
om veehouders vertrouwen te geven?
Antwoord 2
Met de bekendmaking van de regeling is voor landbouwers duidelijk welke nutriënten
verontreinigde gebieden (NV-gebieden) zijn aangewezen. Hiermee implementeer ik de
voorwaarden vanuit de derogatiebeschikking tijdig voor 1 januari 2024.
Het proces om te komen tot de (door mij gewenste gedetailleerde) aanwijzing van NV-gebieden
vergde tijd, mede i.v.m. het noodzakelijke overleg met de Europese Commissie. Juist
ook vanwege de ingrijpendheid van de maatregelen die gelden voor NV-gebieden wilde
ik dat we de gebieden zo gedetailleerd mogelijk konden aanwijzen, zodat de gebieden
worden aangewezen waar de maatregelen door de agrariërs ook echt nodig zijn en effect
hebben.
Ik realiseer me dat de maatregelen een grote impact hebben op de agrarische bedrijfspraktijk.
Vanwege die ingrijpendheid zal ik de agrariërs in de NV-gebieden helpen om er zo snel
mogelijk voor te zorgen dat de waterkwaliteit in deze gebieden op orde komt. Dit wil
ik doen met advies van de Commissie van Deskundigen Meststoffenwet en het ophalen
van best practices in de praktijk en bij waterschappen. Vervolgens zal ik actief de boeren in deze gebieden
hierover informeren.
Vraag 3
Bent u bereid om de bufferzones rond Natura 2000-gebieden, die u per 1-1-2024 moet
toepassen, te baseren op maatwerk waarbij u zich vanuit het oogpunt van doeltreffendheid
enkel focust op habitattypen waarvan de kritische depositiewaarde (KDW) wordt overschreden
en niet op gehele Natura 2000-gebieden?
Antwoord 3
Met de aanwijzing van de derogatievrije zones rond Natura 2000-gebieden geef ik uitvoering
aan de voorwaarde in de derogatiebeschikking, dat met ingang van 1 januari 2024 ook
geen derogatievergunning meer mag worden verstrekt voor percelen die binnen een bufferzone
liggen rondom de grens van een Natura 2000-gebied waar de kritische stikstofbelasting
voor stikstofdepositie wordt overschreden. De voorwaarde uit de derogatiebeschikking
ziet dus op het hele Natura 2000-gebied waar de kritische depositiewaarde (KDW) wordt
overschreden. De derogatiebeschikking biedt geen ruimte om hiervan af te wijken door
enkel te focussen op habitattypen in het Natura 2000-gebied waar de kritische depositiewaarde
(KDW) wordt overschreden.
Op basis van een advies van Wageningen Environmental Research (WEnR) heb ik een zone
vastgesteld rondom de Natura 2000-gebieden waar de KDW wordt overschreden. De Natura
2000-gebieden die het betreft zijn opgenomen in bijlage 5 van mijn Kamerbrief van
5 december over de voortgang implementatie derogatiebeschikking mest en implementatie
van met nutriënten-verontreinigde gebieden (Kamerstuk 33 037, nr. 521) en in bijlage II bij de op 19 december gepubliceerde regeling (Stcrt. 2023, 34882).
Vraag 4
Welke maatregelen treft u om de mestexcretie in 2025 zoveel mogelijk in overeenstemming
te laten zijn met het dan geldende excretieplafond? Bent u bereid om hierbij alles
in het werk te stellen om een generieke korting te voorkomen en om bedrijven die door
willen te ontzien?
Antwoord 4
De maatregelen die ik nu reeds genomen heb – voorlopig afzien van het actualiseren
van de excretieforfaits voor melkvee en voorlopig afzien van het openstellen van de
fosfaatbank – richten zich op het voorkomen dat de mestproductie toe kan nemen. Dit
is een eerste stap om de mestproductie in 2025 zoveel mogelijk in overeenstemming
te brengen met het dan geldende nationale mestproductieplafond. Het effect van deze
maatregelen en de resultaten van de Lbv en Lbv-plus op het doelbereik zullen door
mij gemonitord worden en zo nodig zullen extra aanvullende maatregelen getroffen moeten
worden. Over deze extra aanvullende maatregelen, zoals de mate van verhoging van het
afromingspercentage bij overdracht van fosfaatrechten, ga ik het gesprek aan met sectorpartijen.
Insteek daarbij is het voorkomen van een generieke korting op fosfaatrechten om te
voldoen aan de mestproductieplafonds uit de derogatiebeschikking. Voorts verwijs is
u naar mijn brief van 5 december jl. over dit onderwerp.
Vraag 5
Bent u zich ervan bewust dat de afbouw/verlies van derogatie voor de veehouderij met
bijbehorende gevolgen ertoe leidt dat komend jaar gezinsbedrijven acuut in financiële
problemen komen?
Antwoord 5
Ik ben mij ervan bewust dat de derogatiebeschikking een grote impact heeft op de agrarische
sector en op individuele bedrijven (zie ook mijn brief aan de Tweede Kamer van 28 september
2022 (Kamerstuk 33 037, nr. 480)). Daarnaast heeft het koude en natte voorjaar geleid tot minder afzetmogelijkheden
voor dierlijke mest en een toename van de mestafzetkosten. Ter uitvoering van de moties
van de leden Van Campen c.s. en Boswijk c.s. (Kamerstukken 33 037, nr. 468 en nr. 469) heb ik Wageningen Economic Research (WEcR) opdracht gegeven de economische
effecten van de maatregelen uit de derogatiebeschikking voor verschillende typen melkveebedrijven
in beeld te brengen. Ik streef ernaar dit onderzoek medio januari 2024 naar de Tweede
Kamer te sturen.
Vraag 6
Kunt u aangeven wat de additionele kosten zijn voor een doorsnee melkveehouder die
het gevolg zijn van de afbouw/verlies van derogatie in combinatie met het verlies
aan grond door het nieuwe Gemeenschappelijke Landbouwbeleid (GLB) (bufferstroken)?
Antwoord 6
De additionele kosten voor mestafzet ten gevolge van de derogatiebeschikking zullen
sterk uiteenlopen per melkveebedrijf. Deze zijn onder andere afhankelijk van de bedrijfsstructuur,
het management en de regio waar het bedrijf zich bevindt. Ik verwijs u naar het onderzoek
genoemd in het antwoord op vraag 5, dat ik naar verwachting medio januari 2024 naar
de Tweede Kamer zal sturen.
Vraag 7
Erkent u dat de huidige financiële situatie van veehouderijbedrijven, mede veroorzaakt
door de afbouw/verlies van derogatie, ertoe leidt dat deze bedrijven geen financiële
slagkracht meer overhouden om de door de overheid beoogde transitie in te zetten?
Zo ja, wat gaat u voor deze bedrijven doen?
Antwoord 7
Zoals ik eerder heb aangegeven (Kamerstuk 30 252, nr. 77) is het verdienvermogen van agrarische ondernemers een cruciale factor voor het laten
slagen van de transitie naar een duurzame landbouw. Ter uitvoering van ook de motie
van de leden Thijssen en Bromet (Kamerstuk 36 200, nr. 38), heb ik het in het antwoord op vraag 5 genoemde onderzoek door WEcR uitgezet naar
de economische en milieueffecten van mogelijke maatregelpakketten die inspelen op
de beleidsopgaven voor natuur, klimaat en waterkwaliteit en op mogelijke transitiepaden.
Vervolgens wordt nagegaan welk type ondersteunende instrumenten vanuit markt en overheid
potentie hebben om de landbouwbedrijven in de transitie te ondersteunen. Ik streef
ernaar dit onderzoek medio januari 2024 naar de Tweede Kamer te sturen. Het is ter
overweging aan het volgende Kabinet of, en zo ja, welke maatregelen getroffen moeten
worden.
Vraag 8
Bent u zich er van bewust dat de huidige situatie op de mestmarkt als gevolg van de
afbouw van derogatie in combinatie met overige factoren als oplopende rentestanden
ertoe leidt dat vooral jonge ondernemers financieel naar de afgrond worden gedrukt
en hiermee onze toekomstige voedselmakers en beheerders van het landschap worden verloren?
Wat gaat u hieraan doen?
Antwoord 8
Ik vind het belangrijk dat jonge ondernemers behouden blijven in de agrarische sector.
Ik zet mij in voor jonge boeren, onder andere met de jonge boerenregeling en ook fiscaal
wordt bedrijfsoverdracht gefaciliteerd. Tegelijkertijd heb ik geen mogelijkheden om
bepaalde algemene bedrijfsomstandigheden, zoals verhoging van de mestafzetkosten,
te veranderen voor specifieke doelgroepen, zoals jonge boeren. Ik ben wel voornemens
om in 2024 het steuninstrument vestigingssteun jonge landbouwers open te stellen.
Hiervoor wordt vanuit het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid 25.000 euro per jonge landbouwer
gefinancierd. In mijn Kamerbrief van september (Kamerstuk 30 252, nr. 128) heb ik de Kamer geïnformeerd om 100 miljoen euro aan het steuninstrument toe te
voegen.
Vraag 9
Deelt u de mening dat de huidige afbouw/verlies van derogatie te snel gaat ten opzichte
van de gehele transitie van de landbouw waardoor er nu bedrijven op «omvallen» staan?
Antwoord 9
Nederland heeft sinds 2006 een derogatie op de Nitraatrichtlijn verkregen. Bij het
opnieuw verlenen van de derogatie werden daar steeds meer voorwaarden aan verbonden,
omdat de waterkwaliteit in Nederland onvoldoende verbeterde. Hoewel het kabinet zich
tot het uiterste heeft ingespannen voor het verkrijgen van een volledige nieuwe derogatie,
heeft de Europese Commissie in de derogatiebeschikking voor de periode 2022–2025 een
afbouwpad van de derogatie opgenomen en aan deze afbouwende derogatie strenge voorwaarden
verbonden. Ik ben mij bewust van het korte tijdpad waarmee bedrijven geconfronteerd
worden en de impact hiervan op de bedrijfsvoering.
Vraag 10
Bent u bereid om alles in het werk te stellen om de daling van de gebruiksnorm voor
N-dierlijk minder snel te laten dalen zodat er een transitiepad met perspectief ontstaat
voor de agrarische sector?
Antwoord 10
Zowel het afbouwpad voor dierlijke mest als de korting op de totale stikstofgebruiksnorm
in NV-gebieden die in de beschikking zijn opgenomen zijn bindend, ik zie geen ruimte
om daarvan af te wijken.
Vraag 11
Bent u bereid om de subsidiebedragen van de regeling «subsidie behoud graslandareaal»
te herzien in het licht van de explosief gestegen mestafvoertarieven? En bent u bereid
om in de berekening van het subsidiebedrag per tien kilogram stikstof uit te gaan
van het actuele wettelijke forfaitaire stikstofgehalte van rundveedrijfmest in plaats
van het oude forfait?
Antwoord 11
Ik ben mij ervan bewust dat de kosten voor het afzetten van dierlijke mest zijn gestegen
vanwege de afname van de mestplaatsingsruimte. De Subsidieregeling behoud grasland
is bedoeld als tegemoetkoming in een deel van de extra kosten die derogatiebedrijven
moeten maken als gevolg van de afbouw van de derogatie en is erop gericht landbouwers
te stimuleren derogatie aan te vragen om daarmee het graslandareaal van deze bedrijven
te behouden. In de regeling wordt uitgegaan van een forfaitaire vergoeding van twintig
euro per tien kg stikstof uit dierlijke mest per hectare terugval in de mestplaatsingsruimte.
De berekening van deze vergoeding is gebaseerd op informatie van WEcR over mestafzetprijzen
uit het bedrijveninformatienet (BIN) van 2020. Hierbij is rekening gehouden met het
stikstofgehalte in een ton melkveemest zoals vastgesteld door de Werkgroep Uniformering
berekening Mest en mineralencijfers (WUM). Op dit moment zie ik binnen het beschikbare
budget voor de regeling (ca. 130 miljoen euro) en binnen de kaders van de Europese
de-minimissteunvoorwaarden geen ruimte om de subsidiebedragen te verhogen, ondanks
de toegenomen kosten voor mestafzet.
Vraag 12
Bent u ermee eens dat de strikte definitie van het «geen aanspraak kunnen maken op
een derogatievergunning» als uitsluitingsgrond binnen de regeling «subsidie behoud
graslandareaal» onevenredig is voor bedrijven waarbij slechts een klein percentage
van het areaal buiten Natura 2000-gebied of een waterwingebied ligt? Bent u bereid
dit te herzien?
Antwoord 12
Ook bedrijven die een klein percentage van het areaal buiten een Natura 2000-gebied,
een derogatievrije zone rondom een Natura 2000-gebied of een grondwaterbeschermingsgebied
hebben liggen, kunnen onder voorwaarden voor de subsidie in aanmerking komen. Om hiervoor
in het kalenderjaar 2024 in aanmerking te komen, moeten zij in 2021 of 2022 en ook
in 2023 een derogatievergunning hebben gehad en opnieuw derogatie aanvragen en verkrijgen.
De subsidie die een landbouwer ontvangt is afhankelijk van de mate van terugval in
de mestplaatsingsruimte door afname van de derogatienorm en het aantal hectare dat
in feitelijk gebruik is bij het bedrijf. Deze bedrijven ontvangen daarom voor de percelen
in Natura 2000-gebied, derogatievrije zone rondom een Natura 2000-gebied of een grondwaterbeschermingsgebied
een hogere vergoeding.
Vraag 13
Erkent u dat het toekomstperspectief in de melkveehouderij voor een belangrijk deel
afhankelijk is van de investeringen die gedaan kunnen worden in innovaties en de inzet
van extra grond? Zo ja, ziet u mogelijkheden om extra investeringen mogelijk te maken
binnen de komende begrotingsstaat Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV)?
Antwoord 13
Naast investeringen in innovaties, waarvan de werkzaamheid en de milieu-impact kan
worden geborgd, zijn langjarige vergoedingen voor ecosysteemdiensten en verlaging
van de grondkosten belangrijk voor het toekomstperspectief van melkveebedrijven. Zoals
u hebt kunnen lezen werden juist in het landbouwakkoord hierover afspraken gemaakt.
Het is nu aan het volgende kabinet om te overwegen of er aanvullend op de LNV-begroting
maatregelen moeten worden genomen.
Vraag 14
Bent u het ermee eens dat mede door overheidsingrijpen de melkveehouderijsector de
laatste acht jaar veel heeft moeten inleveren, zoals de generieke korting van 8,3
procent, de afbouw van de derogatie en de introductie van de bufferstroken en dat
mede hierdoor het toekomstperspectief zwaar onder druk staat?
Antwoord 14
Ik ben mij ervan bewust dat de impact van overheidsingrijpen omwille van Europese
kaders en natuur- en milieudoelen (waaronder waterkwaliteit) groot is op het boerenerf.
Ten aanzien van het toekomstperspectief van melkveebedrijven verwijs ik naar mijn
antwoord op voorgaande vragen.
Vraag 15
Bent u bereid om het de hoeveelheid stikstofbemesting per hectare de komende jaren
te verruimen om de sector de gelegenheid te bieden om de aanpassingen in de bedrijfsvoering
over een periode van tien jaar te realiseren?
Antwoord 15
Zoals u terecht opmerkt in vraag 1 en 2 is er een reëel risico op ingrijpen van de
Europese Commissie wanneer Nederland zich niet aan de voorwaarden uit de derogatiebeschikking
alsmede andere EU-regelgeving houdt. Daar valt ook de 20% verlaging van de stikstofgebruiksnorm
onder, die in de NV-gebieden zal plaatsvinden. Ook de gebruiksnorm voor stikstof uit
dierlijke mest is gebonden aan Europese kaders (170 kg N/ha/jaar of voor bedrijven
met een derogatievergunning in 2024 en 2025 nog de hogere derogatienorm). Ik zie daarnaast
geen ruimte om de stikstofgebruiksruimte in andere gebieden te verhogen, omdat de
Nitraatrichtlijn ook voorschrijft dat waterverontreiniging door nitraten uit de landbouw
dient te worden verminderd en voorkomen. Een toename van de stikstofbemesting boven
het huidige niveau is daarmee niet in lijn.
Vraag 16
Als blijkt dat er door verouderde gegevens met betrekking tot de bijdrage van de landbouw
onterecht gebieden zijn aangewezen als nutriënten-verontreinigd, wanneer herziet u
dan deze gebieden?
Antwoord 16
De aanwijzing van de NV-gebieden geldt in ieder geval voor de duur van de derogatiebeschikking,
2024 en 2025. Deze aanwijzing en daarmee de geldende maatregelen in deze gebieden,
staat hiermee vast voor de komende twee jaar. Voorts verwijs ik u naar de gelijktijdig
verzonden brief aan uw Kamer naar aanleiding van een verzoek van de vaste commissie
voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) over dit onderwerp.
Vraag 17
Betekent dit dat wanneer blijkt dat de bijdrage van de landbouw in de actuele cijfers
lager blijkt dan 19 procent, de korting van uiteindelijk 20 procent totaal stikstof
wordt teruggedraaid?
Antwoord 17
De aanwijzing van de NV-gebieden geldt in ieder geval voor de duur van de derogatiebeschikking,
2024 en 2025. Deze aanwijzing en daarmee de geldende maatregelen in deze gebieden,
staat hiermee vast voor de komende twee jaar. Voorts verwijs ik u naar de gelijktijdig
verzonden brief aan uw Kamer naar aanleiding van een verzoek van de vaste commissie
voor LNV over dit onderwerp.
Vraag 18
Waarom wordt met 19 procent aandeel zonder buitenlandse bronnen gerekend, terwijl
het om het totaal van nutriënten in water gaat? Wat zou het percentage drempelwaarde-aandeel
zijn als de overige bronnen wel worden meegerekend?
Antwoord 18
Het percentage drempelwaarde-aandeel van de landbouw is in de derogatiebeschikking
vastgesteld op 19%, hiervan kan niet worden afgeweken. Om alle agrariërs in Nederland
op dit punt gelijkwaardig te behandelen, is de buitenlandse belasting – evenals de
inlaat vanuit Rijkswateren – bij de bepaling van de bijdrage van de landbouw in de
verontreiniging van het oppervlaktewater niet meegewogen in de totaalsom. Ik heb hiertoe
in afstemming met de Minister van Infrastructuur en Waterstraat (I&W) besloten.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P. Adema, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.