Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Van Haga over de herkomst van het Blauwtongvirus in Nederland
Vragen van het lid Van Haga (Groep Van Haga) aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de herkomst van het Blauwtongvirus in Nederland (ingezonden 22 november 2023).
Antwoord van Minister Adema (Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) (ontvangen 20 december
2023).
Vraag 1
Bent u bekend met de recente perspublicatie «Adema: schade blauwtong te klein voor
compensatie»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Deelt u de mening dat uw uitingen in de perspublicatie onhoudbaar en meedogenloos
zijn in het licht van de ongeveer 30.000 schapenlevens die blijkens het BVNL-onderzoeksrapport
reeds verloren zijn gegaan door de uitbraak van blauwtongvirus serotype-3 in Nederland?
Zo ja, waarom wel of zo nee, waarom niet?
Antwoord 2
Zoals het is verwoord komt de tekst koel en afstandelijk over. De context waarin ik
deze uitspraak heb gedaan is in het artikel mijns inziens onvoldoende meegenomen.
Ik heb in het interview het volgende gezegd. Blauwtong is nog steeds aanwezig in Nederland.
De virusdruk gaat naar beneden, maar het blijft nog steeds een groot verlies voor
de houders. Op dit moment is ten aanzien van de totale schapenpopulatie 5% doodgegaan
door blauwtong. Ik heb daarbij inderdaad gezegd dat dit nog relatief beperkt. Wat
ik daarmee wilde zeggen is dat die 5% op dit moment nog van een dusdanig niveau is
dat dit verlies, hoe ernstig ook, het voortbestaan van de schapensector niet op het
spel zet. Dat kan echter volgend jaar anders zijn. Daarbij heb ik ook gezegd dat die
5% gaat over de hele sector; voor individuele houders is het verlies soms wel 40%
geweest, wat voor die houders heel ernstig is. Dat realiseer ik mij terdege, en daarom
blijf ik met de schapensector in gesprek, mede omdat de sector wil kijken hoe ze in
het kader van solidariteit met elkaar kunnen komen tot een oplossing. Het beste perspectief
voor de sector is een vaccin, dus daar zet ik nu vol op in.
Vraag 3
Herinnert u zich uw antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Van Haga over
de verdenking dat de treinen met Romeins huisafval mogelijk de bron zijn van het blauwtongvirus
serotype 3?2
Antwoord 3
Ja.
Vraag 4
Heeft u kennisgenomen van het bij de onderhavige Kamervragen gevoegd onderzoeksrapport
met als titel «Blauwtong uitbraak in Nederland 2023»? Is er aanleiding voor onafhankelijk
onderzoek? Of voor een eerste oriëntatie?
Antwoord 4
Ja, ik heb kennis genomen van het rapport. Er wordt geadviseerd verder onderzoek te
doen naar de herkomst van het virus.
Zoals bij elke ernstige dierziekte-uitbraak in Nederland wordt onderzoek gedaan naar
de bron van de ziektekiem, de herkomst ervan en mogelijke route van introductie op
de besmette locatie. Dat onderzoek wordt uitgevoerd door de NVWA, in samenwerking
met Wageningen Bioveterinary Research (WBVR), die immers de informatie over de karakteristieken
van de ziektekiemen heeft.
Zoals eerder aangegeven is de BTV3 variant die in Italië voorkomt een andere variant
dan die nu in Nederland circuleert. In andere EU lidstaten kwam, voor de eerste uitbraak
in Nederland, dit serotype evenmin voor. Uit andere landen in de wereld is geen informatie
bekend over het voorkomen van deze variant van het serotype. Dat betekent dat de kans
dat er ooit een bron wordt gevonden, die gelinkt kan worden met het type dat nu in
Nederland tot zoveel uitbraken heeft geleid, erg klein is.
In de brief aan de Tweede Kamer van 16 november 2023 (Kamerstuk 30 669, nr. 24) ben ik ingegaan op het verzoek van lid Van Haga waarin onder andere wordt verzocht
onderzoek te laten uitvoeren naar de herkomst van de blauwtongvarianten (Kamerstuk
35 334, nr. 270). In die brief heb ik aangegeven dat ik invulling wil geven aan de ingediende motie.
Daarom heb ik een aantal experts op het gebied van entomologie en epidemiologie gevraagd
om een inschatting te maken van de kans van introductie van en een besmetting met
BTV-serotypen in Nederland en Noordwest Europa. Ik zal nog bekijken of nader onderzoek
daarnaar zinvol is en zo ja op welke wijze dit kan worden vormgegeven. Het verslag
van deze discussie is bijgevoegd.
Vraag 5
Vindt u ook dat het ter gelegenheid van de eerdere schriftelijke vragen genoemd onderzoeksrapport
van de Wageningen University & Rearch (WUR) «Emergence of bluetongue virus serotype
3 in the Netherlands in September 2023», waaraan uw antwoorden op de eerdere Kamervragen
in overwegende mate lijken te zijn ontleend, op heden niet is peer reviewed, zodat
het gelet op de aard en ernst van de betrokken materie onverantwoord is om daaraan
stellige conclusies te ontlenen? Zo ja, waarom wel of zo nee, waarom niet?
Antwoord 5
Er is door WBVR, het nationaal referentielaboratorium voor BT, een artikel over BVT3
geschreven dat in september 2023 op de site van bioRxiv is gepubliceerd. Zoals vermeld
op de website is dit artikel niet beoordeeld door andere wetenschappers, niet voorgelegd
voor peer-review, zoals meestal wordt gedaan bij wetenschappelijke publicaties. Dat
laat onverlet dat het artikel wetenschappelijk solide is en dat het onderzoek waarop
het artikel is gebaseerd volgens de hoge standaarden, die WBVR en zijn medewerkers
hanteren, is uitgevoerd. Ik twijfel daarom niet aan de kwaliteit ervan en de conclusies
van deze publicatie. Ik onderschrijf de stelling niet dat het onverantwoord is om
daaraan stellige conclusies te ontlenen. WBVR is een gerenommeerd instituut, de onderzoekers
(en het ondersteundend personeel) zijn hoog-gekwalificeerd en internationaal erkend
als experts. Daarnaast wordt WBVR geregeld door een externe auditcommissie gecontroleerd
en beoordeeld op wetenschappelijke kwaliteit en is er een onafhankelijke Adviescommissie
Wettelijke onderzoekstaken die tweemaal per jaar de publicaties en werkplannen van
WBVR op hoofdlijnen kan beoordelen.
Vraag 6
Vindt u ook dat, gelet op het overwogene in het BVNL-onderzoeksrapport, aan de hand
van de in het WUR-onderzoeksrapport aangehaalde genetische informatie niet de stellige
conclusie gerechtvaardigd is dat de afvalbalen uit Italië niet de bron kunnen zijn
van de uitbraak van blauwtongvirus serotype-3 in Nederland, omdat een vergelijking
is gemaakt met oude genomen waarvan de geografische oorsprong lastig is vast te stellen,
terwijl een recent genoom afkomstig uit Rome (Italië) ten onrechte niet in het WUR-onderzoeksrapport
is meegenomen en zo ja, waarom wel of, zo nee, waarom niet?
Antwoord 6
Nee. WBVR is alleen op de hoogte van serotypen en varianten die openbaar zijn gemaakt.
WBVR heeft onder deze bekende serotypen geen BTV3-varianten gevonden die een grote
mate van gelijkenis vertonen met de variant die nu in Nederland circuleert.
De vergelijking van het Nederlandse BTV3-isolaat is gemaakt met sequenties (genetische
samenstelling) die bekend zijn in de internationale NCBI database (National Center
for Biotechnology Information3). WBVR heeft van het Italiaanse zusterinstituut (Istituto Zooprofilattico Sperimentale;
IZS Teramo), nog informeel, sequenties gekregen van recente BTV3-isolaten uit 2022
die gevonden zijn op Sardinië. Deze leken op de isolaten van 2016 en 2021 van Tunesië
en die van 2018 op Sardinië, die wel in de NCBI database stonden en ook meegenomen
in de analyse. Deze gegevens zijn nog niet gepubliceerd in het publieke domein. Ik
onderschrijf de stelling dat een recent isolaat (genoom) niet is meegenomen in de
analyse daarom niet.
Vraag 7
Bent u ermee bekend dat de verplaatsing van (sperma en embryo’s van) herkauwers strikt
is gereguleerd en voorzien van maatregelen ter voorkoming van de verspreiding van
blauwtongvirus serotype-3, zodat nagenoeg is uitgesloten dat blauwtongvirus serotype-3
in Nederland is geïntroduceerd door de ontvangst of verwerking van (sperma of embryo’s
van) herkauwers uit Italië?4
Antwoord 7
Ja. Ik wil daarbij wel opmerken dat nooit kan worden uitgesloten dat er virus wordt
meegebracht met een bepaald transport. Een nulrisico bestaat niet.
Vraag 8
Vindt u ook dat het handelsverkeer tussen Nederland en Italië enerzijds en andere
Europese landen en Italië anderzijds (op grote schaal) slechts in zoverre verschillend
is dat in Nederland afval wordt ontvangen en verwerkt dat afkomstig is uit Italië,
terwijl (i) de afvalbalen uit Italië voor een groot deel bestaan uit organisch materiaal
(nat en groen), (ii) knutten die reeds zijn besmet met blauwtongvirus serotype-3 dat
virus kunnen overdragen op hun eitjes, (iii) een knut zich in ongeveer één maand tijd
ontwikkelt van eitje tot larve en volwassene, (iv) de eitjes onder meer worden gelegd
in aarde, mest en organisch materiaal, zodat (v) de conclusie is gerechtvaardigd dat
de eitjes en larven van besmette knutten, met de afvalbalen uit Italië in Nederland
zijn gekomen, waarna (vi) de eitjes en larven zich zullen hebben ontpopt tot knutten
die blauwtongvirus serotype-3 (verder) hebben verspreid door zelfstandig te vliegen
naar andere locaties of zich met de wind te laten meedragen en zo ja, waarom of, zo
nee, waarom niet?5, 6, 7, 8
Antwoord 8
Tot de dag van vandaag is er geen verband gevonden tussen BTV3-virussen in Italië
en de variant die in Nederland is aangetroffen. Daarnaast is ook nooit aangetoond
dat er verticale transmissie, van volwassen knut op eitjes, heeft plaatsgevonden.
Dat betekent dat het voor virusoverdracht nodig is dat volwassen vrouwelijke knutten
(Culicoides) levend meegekomen zijn met een transport.
Nederland krijgt afval uit Italië en de suggestie is gedaan dat met dit afval met
blauwtongvirus besmette knutten in Nederland gebracht zouden zijn. Er zijn veel routes
en vervoersbewegingen mogelijk waarmee (besmette) knutten het land in kunnen worden
gebracht. Dat geldt niet alleen voor afvaltransporten, maar ook voor bijvoorbeeld
vliegtuigen en reizigersvervoer. De kans dat een virus meelift en dat de introductie
ervan vervolgens resulteert in een besmetting hangt van vele factoren af, en die verschillen
per lidstaat en zelfs per regio. Zo hangt de kans op besmetting onder andere samen
met de dichtheid en aantal knutten en het aantal gevoelige gastheren zoals schapen.
Een vergelijking tussen lidstaten is daarom erg moeilijk te maken.
In de brief van 16 november (Kamerstuk 35 334, nr. 270) heb ik aangegeven dat ik invulling wil geven aan de ingediende motie. Daarom heb
ik als eerste stap een aantal experts op het gebied van entomologie en epidemiologie
heb gevraagd om een inschatting te maken van de kans op introducties van en besmettingen
met BTV-serotypen in Nederland en Noordwest Europa. We zullen beoordelen of verder
onderzoek daarnaar meer inzicht biedt, en zo ja op welke wijze dit kan worden vormgegeven,
bijvoorbeeld door het plaatsen van knuttenvallen. Het blauwtongvirus wordt niet overgedragen
via eitjes en larven, dus import van eitjes, larven of poppen in GFT-afval vormt geen
risico voor insleep van blauwtongvirus.Het rapport van de Deskundigengroep Dierziekten
stuur ik met deze brief aan de Tweede Kamer.
Vraag 9
Vindt u ook dat het overwogene in het BVNL-onderzoeksrapport, verrijkt door hetgeen
u zojuist is voorgehouden in de zevende en achtste vragen, ten minste met zich meebrengt
dat allesbehalve kan worden uitgesloten de afvalbalen uit Italië de bron kunnen zijn
van de uitbraak van blauwtongvirus serotype-3 in Nederland en zo ja, waarom wel of,
zo nee, waarom niet?
Antwoord 9
Een bepaalde besmettingsroute kan maar zelden worden uitgesloten. Het is echter niet
waarschijnlijk, omdat er weinig verwantschap is tussen de BTV3-varianten in Italië
en de huidige in Nederland circulerende BTV3-variant. De kans dat de route wordt opgehelderd
is zeer klein.
Vraag 10
Vindt u ook dat het overwogene in het BVNL-onderzoeksrapport, verrijkt door hetgeen
u zojuist is voorgehouden in de zevende en achtste vragen, bovendien met zich meebrengt
dat aanvullend (wetenschappelijk) onderzoek behoort te worden verricht naar de bron
van de uitbraak van blauwtongvirus serotype-3 in Nederland en zo ja, waarom wel of
zo nee, waarom niet?
Antwoord 10
In de brief van 16 november (Kamerstuk 35 334, nr. 270) heb ik aangegeven dat ik invulling wil geven aan de ingediende motie. Daarom heb
ik als eerste stap een aantal experts op het gebied van entomologie en epidemiologie
heb gevraagd om een inschatting te maken van de kans op introductie van en besmettingen
met BTV-serotypen in Nederland en Noordwest Europa. We zullen beoordelen of onderzoek
daarnaar meer inzicht kan bieden en zo ja op welke wijze dit kan worden vormgegeven.
Vraag 11
Vindt u ook dat het BVNL-onderzoeksrapport, verrijkt door hetgeen u is zojuist voorgehouden
in de zevende en achtste vragen, ten slotte met zich meebrengt dat (i) door de ontvangst
van de afvalbalen uit Italië sprake is van een situatie die voor anderen gevaarlijk
is, zodat (ii) de publiekrechtelijke rechtsperso(o)n(en) Staat der Nederlanden, Provincie
Noord-Holland of gemeente Amsterdam is/zijn gehouden om relatief eenvoudige en economisch
behapbare veiligheidsmaatregelen te treffen door bijvoorbeeld monsters te (doen) nemen
van de afvalbalen uit Italië, bij gebreke waarvan (iii) de genoemde publiekrechtelijke
rechtsperso(o)n(en) mogelijk onrechtmatig handelt/handelen jegens de betrokken risicogroep(en)?
Zo ja, waarom wel of zo nee, waarom niet?9
Antwoord 11
Het vervoer gebeurt conform de daarvoor geëigende regelgeving. Er is voor mij geen
reden om een standaard controlemaatregel uit te voeren.
Vraag 12
Vindt u ook dat de dichtheid van knuttenpopulaties in natte teeltgebieden zonder doorstromend
water (10.000/m2), in vergelijking tot de dichtheid van knuttenpopulaties in regulier slootwater (100/m2), in het licht van het daarmee onlosmakelijk verknoopt gevaar van ziekteverspreiding
ten minste met zich meebrengt dat nationale en internationale afspraken om meer natte
natuur- en teeltgebieden te creëren moeten worden heroverwogen en zo ja, waarom wel
of zo nee, waarom niet?
Antwoord 12
Knutten zijn afhankelijk van geschikte gastheren voor hun bloedmaal. Knutten worden
daarom vooral gezien in de omgeving van veehouderijen, dus in gebieden met veel gastheren
(zoals schapen en runderen). Knuttensoorten die verspreiding van blauwtong veroorzaken
komen in heel Europa voor, maar er zijn ook soorten die bijvoorbeeld alleen in Zuid
Europa voorkomen. Ook is het soms zo dat in bepaalde knuttensoorten bepaalde blauwtongvirus
seroptypen voorkomen. Het Centrum Monitoring Vectoren van de NVWA doet momenteel onderzoek
naar het voorkomen van knutten, waarbij wordt gekeken welke soorten besmet kunnen
worden met het nu circulerende BTV3. Dit onderzoek is net gestart en resultaten zijn
er nog niet. Zoals ook in mijn brief van 16 november verwoord kan klimaatverandering
in de toekomst mogelijk leiden tot andere patronen, in knuttensoorten en -aantallen,
de duur van de periode dat knutten actief zijn gedurende het jaar en mogelijk in de
mate waarin ze infectieus zijn. Het is echter niet eenduidig. Ik onderschrijf de stelling
dat de afspraken over natte natuur of teeltgebieden in verband met blauwtong moet
worden heroverwogen daarom niet.
Op basis van de geciteerde bron is er geen aanleiding natuurontwikkeling te heroverwegen.
Uit het rapport dat is geschreven binnen het Innovatieprogramma Veen kan niet worden
afgeleid dat ziekterisico’s of overlast omhoog gaan bij vernattingsprojecten. Daar
is niet aan gemeten. De hier in de vraag geciteerde aantallen (10.000 m2) hebben betrekking op monsternames binnen een praktijkproef. Die proef is niet maatgevend
voor alle typen vernat gebied. In de monsters zaten veel fn uit de familie van de
knutten, waar echter ook veel niet-stekende soorten onder vallen. Het is niet bekend
of het ging om stekende soorten, en zo ja of dit dan mogelijk overbrengers van ziektekiemen
zijn. Een onlosmakelijk verband is daarom niet aangetoond. De gedeelten uit het rapport
die uitspraken doen over ziekterisico’s zijn daarmee onvoldoende onderbouwd. Het CMV
voert wel, in aansluiting hierop, onderzoek uit naar knutten.
Vraag 13
Vindt u ook dat uw antwoorden op de eerdere Kamervragen, in het bijzonder de achtste,
negende en tiende vragen, gelet op het overwogene in het BVNL-onderzoeksrapport, verrijkt
door hetgeen u zojuist is voorgehouden, ontoereikend zijn en heroverweging behoeven?
Zo ja, waarom wel of zo nee, waarom niet?
Antwoord 13
Die vraag beantwoord ik ontkennend. Ik vind dat we alles wat redelijk is en in ons
vermogen ligt hebben gedaan om de bron en transmissieroute vast te stellen. Er is
geen reden te veronderstellen dat wie ook daarin nalatig is geweest. Wel heb ik de
Deskundigengroep Dierziekten gevraagd naar de risico’s van besmettingen van vectoroverdraagbare
ziekten in Nederland en Noordwest Europa. Het verslag heb ik bijgevoegd. De deskundigen
stellen dat er nog gekeken kan worden naar vervoersstromen om inzicht te krijgen welke
diersoorten en goederen het land binnenkomen via welke knutten kunnen meekomen. Dit
geeft mogelijk aanleiding tot het plaatsen van knuttenvallen op specifieke concentratieplaatsen
van in- en doorvoer. Het Centrum Monitoring Vectoren van de NVWA doet momenteel onderzoek
naar het voorkomen van knutten. Ik zal in overleg met deskundigen kijken op welke
wijze, risicogebaseerd, hieraan invulling kan worden gegeven.
Vraag 14
Kunt u uitleggen waarom in de opdracht voor het fylogenetisch onderzoek aan de WUR
niet is opgenomen dat men monsters uit Italië en Rome niet heeft onderzocht?
Antwoord 14
Onderzoekers in Italië doen zelf onderzoek naar blauwtongvirussen die daar voorkomen.
Italië heeft gegevens van recente virusisolaten die nog niet zijn gepubliceerd met
WBVR in vertrouwelijkheid gedeeld. Al deze gegevens zijn meegenomen in het onderzoek
van WBVR om de voorloper van BTV3 die nu in Nederland circuleert te achterhalen. Wegens
de vertrouwelijkheid van die gegevens zijn deze resultaten niet opgenomen in het betreffende
manuscript.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P. Adema, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.