Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden : Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden
36 470 XV Wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2023 (wijziging samenhangende met de Najaarsnota)
Nr. 3
VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 15 december 2023
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, belast met het voorbereidend
onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm
van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.
De vragen zijn op 11 december 2023 voorgelegd aan de Ministers van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid en voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen. Bij brief van 14 december
2023 zijn ze door de Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en voor Armoedebeleid,
Participatie en Pensioenen beantwoord.
Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van
het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De fungerend voorzitter van de commissie, L. de Jong
Adjunct-griffier van de commissie, Van den Broek
Vragen en antwoorden
Vraag 1
Hoeveel werknemers die onderdeel uitmaken van de witte vlek, bouwen pensioen op in
de derde pijler van het pensioenstelsel (bij een verzekeraar of Premie Pensioen Instelling
(PPI))?
Antwoord 1
Het CBS heeft in 2022 cijfers gepubliceerd over de witte vlek op pensioengebied in
2019. Hieruit blijkt dat van de 793 duizend werknemers in de witte vlek 40 duizend
een individuele pensioenvoorziening in de derde pijler opbouwen. In het voorjaar van
2024 publiceert het CBS nieuwe gegevens hierover.
Vraag 2
Kunt u een overzicht geven van de budgettaire effecten (per jaar) van de moties en
amendementen die rondom de Algemene Politieke Beschouwingen, Algemene Financiële Beschouwingen
en Begrotingsbehandeling van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) zijn aangenomen?
Antwoord 2
De aangenomen moties bij de APB en AFB met financiële gevolgen op het gebied van SZW
zijn, indien van toepassing, omgezet naar amendementen of een nota van wijziging.
Zo is bijvoorbeeld de motie Klaver c.s. in verband met de verhoging van het minimumloon
door uw Kamer gedeeltelijk vertaald naar amendement nummer 36 410-XV-57. Daarnaast is de motie Stoffer c.s. om de kinderbijslag te verhogen met € 250 miljoen
structureel omgezet naar een nota van wijziging op de SZW-begroting (36 410-XV, nr. 23).
Voor aangenomen moties geldt in het algemeen dat indien er financiële gevolgen zijn
op de SZW-begroting deze budgettair verwerkt worden op het moment dat er opvolging
wordt gegeven aan de motie.
Onderstaande tabel bevat een overzicht van de budgettaire effecten van de amendementen
die rondom de APB, AFB en Begrotingsbehandeling van SZW zijn aangenomen. Dit betreft
enkel de effecten op de SZW-begroting en is dus exclusief doorwerkingen en dekkingsamendementen
op andere departementale begrotingen. Dekkingsbronnen op de SZW-begroting zijn wel
opgenomen.
Tabel: budgettaire effecten aangenomen amendementen (x € miljoen)
Nummer
Omschrijving
2023
2024
2025
2026
2027
2028
36 410-XV-13
Diversiteit in Bedrijf
1,0
Dekking: art. 1 subsidies algemeen
– 1,0
36 410-XV-22
C-support
0,2
Dekking: art. 1 subsidies algemeen
– 0,2
36 410-XV-28
Subsidie MKB inclusiviteitstechnologie
5,0
36 435-XV-5
Dekking: aanpak geldzorgen armoede en schulden
– 5,0
36 410-XV-29
Subsidie dakloze arbeidsmigranten
3,0
Dekking: Roemermiddelen 2024
– 3,0
36 410-XV-39
Verhoging minimumloon Caribisch Nederland
8,4
16,9
17,0
17,2
17,3
Wv. verhoging WML CN
4,2
8,5
8,6
8,8
8,9
Wv. premieverlaging werkgevers CN
4,2
8,4
8,4
8,4
8,4
Dekking: CN-middelen op de Aanvullende Post
– 1,6
– 16,2
– 15,6
– 15,1
– 14,4
36 435-XV-6
Dekking: aanpak geldzorgen armoede en schulden
– 6,8
36 410-XV-57
Verhoging minimumloon
345,0
810,5
814,1
823,9
825,5
36 410-XV-57
Verhoging maximumuurprijzen KO
20,6
250,0
274,7
301,2
432,5
481,2
Vraag 3
Hoe groot is de totale onderuitputting op de begroting van het Ministerie van SZW?
Welk deel hiervan wordt gebruikt voor openstaande taakstellingen? Waar waren die taakstellingen
voor? Waar gaat de rest van de onderuitputting naar toe?
Antwoord 3
De totale onderuitputting op de begroting van SZW bij de tweede suppletoire begroting
bedraagt € 112 miljoen. Hiervan wordt € 35,5 miljoen ingezet voor openstaande taakstellingen.
€ 25,5 miljoen van de taakstelling is ingeboekt tijdens de zomer van 2020, ter dekking
van een per saldo tegenvaller in het uitvoeringsbeeld op de begroting van SZW. De
overige € 10 miljoen van de taakstelling is ingeboekt in de zomer van 2022, wederom
ter dekking van een per saldo tegenvaller in het uitvoeringsbeeld op de begroting
van SZW.
Het restant van de onderuitputting bij de tweede suppletoire begroting komt ten goede
aan de Rijksbrede financiën.
Vraag 4
Hoe kan het dat de raming van de gemiddelde uitkeringshoogte van de Wet werk en inkomen
naar arbeidsvermogen lager uitvalt? Hoe wordt het effect van de Wet minimumloon en
minimumvakantiebijslag (WML-) verhoging op de gemiddelde uitkeringshoogte in beeld
gebracht?
Antwoord 4
De uitkeringslasten aan de WIA worden geraamd op macroniveau. Uit realisatiegegevens
over 2023 is gebleken dat de indexatie van de totale uitkeringslasten naar het prijspeil
2023 lager is uitgevallen dan eerder geraamd. Daarom zijn de WIA-uitgaven neerwaarts
bijgesteld bij de 2e Suppletoire begroting 2023. Bij een gelijkblijvend aantal uitkeringsgerechtigden
daalt hiermee de gemiddelde uitkeringshoogte in de WIA.
Op individueel niveau is er echter geen sprake van een lagere uitkering. De WIA-uitkeringen
op individueel niveau zijn in 2023 verhoogd met zowel de reguliere als beleidsmatige
stijging van het wettelijk minimumloon. In vergelijking met 2022 zijn WIA-uitkeringen
op individueel niveau dus gestegen.
Vraag 5
Wat valt er precies onder «Versnellen brede schuldenaanpak»?
Antwoord 5
De versnelling en intensivering van de brede armoede- en schuldenaanpak was een coronamaatregel
die onderdeel was van het derde steun- en herstelpakket. Het doel van de aanpak was
voorkomen dat door de coronacrisis de armoede- en schuldenproblematiek fors zou toenemen.
De aanpak bouwde voort op de bestaande brede schulden- en armoedeaanpak. Voor de versnellings-
en intensiveringsaanpak (de coronamaatregel) was € 146 miljoen beschikbaar gesteld,
waarvan € 11 miljoen voor projecten van diverse maatschappelijke organisaties (Kamerstukken
II, 2020–2021 24 515, nr. 569). Bij een aantal van de projectsubsidies vond in 2023 nog een nabetaling plaats.
Vraag 6
Op welke manier worden de lagere kosten van de stimuleringsregeling Leven Lang Ontwikkelen
(LLO) in midden- en kleinbedrijf (mkb) ingezet om mensen alsnog te helpen om zich
een leven lang te ontwikkelen en zo gezond en prettig hun pensioenleeftijd te halen?
Antwoord 6
In budgettaire tabel 8 (van de 2e Suppletoire begroting SZW) staat een negatieve mutatie
van € 2,1 miljoen voor de stimuleringsregeling Leven Lang Ontwikkelen (LLO) in midden-
en kleinbedrijf (mkb). Met de 2e suppletoire begroting zijn deze middelen naar artikel 96 van de SZW-begroting overgeheveld
om de uitvoeringskosten van Uitvoering van Beleid (UvB) te dekken. Dit zijn dus geen
lagere kosten, maar uitvoeringskosten van de uitvoerder van deze regeling.
Vraag 7
Hoeveel kosten hebben werkgevers en heeft de overheid voor vervroegde uittreding door
werknemers? Hoe verhoudt dat bedrag zich tot de verlaagde uitgaven voor de stimuleringsregeling
LLO in mkb en Nederland leert door?
Antwoord 7
De kosten voor vervroegde uittreding kunnen nauw of breed gedefinieerd worden. Nauw
gedefinieerd maakt de rijksoverheid subsidiekosten voor vervroegd uittreden. In het
Pensioenakkoord is van 2021 tot en met 2025 in totaal € 1 miljard vrijgemaakt voor
investeringen in duurzame inzetbaarheid en subsidiëring van vervroegd uittreden (MDIEU-regeling).
Op basis van de realisatiecijfers tot nu toe is de huidige inschatting dat ca. 50%
van de MDIEU-uitgaven naar subsidiëring van vervroegd uittreden gaat. De komende jaren
zal moeten blijken wat de totale MDIEU-uitgaven tot en met 2025 zijn en welk deel
daarvan naar vervroegd uittreden gaat. Daarnaast geldt van 2021 tot en met 2025 een
vrijstelling voor de RVU-heffing.
Breder bezien heeft vervroegd uittreden een belemmerend effect op het arbeidsaanbod,
hetgeen de economische groei kan beperken. Bij vervroegd uittreden gaan mensen er
bovendien doorgaans op achteruit in inkomen, wat ertoe leidt dat er minder inkomstenbelasting
wordt betaald (en mogelijk meer toeslagen worden verstrekt). Deze kosten van de doorwerking
van vervroegd uittreden op belastinginkomsten zijn niet te kwantificeren.
Alles bij elkaar genomen is niet bekend hoeveel kosten werkgevers hebben of hoeveel
kosten de overheid heeft door vervroegde uittreding door werknemers. Daarom is ook
niet vast te stellen hoe dat bedrag zich verhoudt tot de uitgaven voor de stimuleringsregeling
LLO in mkb en Nederland leert door.
Vraag 8
Welk deel van de uitgaven voor de Maatwerkregeling Duurzame Inzetbaarheid en Eerder
Uittreden (MDIEU) zijn bestemd aan duurzame inzetbaarheid? Welk deel is besteed aan
vervroegde uittreding? Hoe is die verhouding in de afgelopen jaren veranderd? Hoe
wordt inzet op duurzame inzetbaarheid in tegenstelling tot vervroegde uittreding bevorderd,
gegeven de krappe arbeidsmarkt en de positieve effecten van werk voor werknemers?
Antwoord 8
Sinds 2021 kunnen sectorale samenwerkingsverbanden van werkgevers en werknemers subsidie
aanvragen bij de Maatwerkregeling Duurzame Inzetbaarheid en Eerder Uittreden. De subsidieregeling
heeft als doel dat zoveel mogelijk mensen gezond werkend hun pensioen kunnen bereiken.
Het onderdeel duurzame inzetbaarheid is verplicht in een subsidieaanvraag. Ongeveer
de helft van de sectoren vraagt alleen subsidie aan voor duurzame inzetbaarheid, en
niet voor eerder uittreden. De andere helft vraagt subsidie aan voor zowel duurzame
inzetbaarheid als eerder uittreden. Ongeveer 60% van de beschikte subsidie gaat naar
vervroegde uittreding. Deze verhoudingen zijn stabiel gebleven door de jaren heen.
Dit najaar stond ook voor het eerst een aanvraagtijdvak open voor individuele bedrijven.
Ongeveer 80% van de bedrijven heeft alleen subsidie aangevraagd voor duurzame inzetbaarheid.
Zo’n 20% van de bedrijven heeft naast duurzame inzetbaarheid ook subsidie aangevraagd
voor eerder uittreden. Ruim 85% van de totale subsidie die bedrijven hebben aangevraagd
is bestemd voor duurzame inzetbaarheid.
Huidige indicatieve inschatting verdeling MDIEU-uitgaven
Vervroegd uittreden
Duurzame inzetbaarheid
Sectorale aanvragen
60%
40%
Individuele bedrijven
15%
85%
Totaal
50%
50%
De subsidie voor duurzame inzetbaarheid is erop gericht om alle werkenden in staat
te stellen gezond door te werken tot het pensioen. Vervroegde uittreding is bedoeld
als tijdelijke oplossing voor mensen met zwaar werk die zich niet hebben kunnen voorbereiden
op de verhoging van de AOW-leeftijd. Voor de kosten van duurzame inzetbaarheidsactiviteiten
kunnen aanvragers 50% subsidie ontvangen; voor eerder uittreden is de subsidie 25%
van de subsidiabele kosten. Het Ministerie van SZW zet zich in om goede voorbeelden
op het gebied van duurzame inzetbaarheid te delen en kennisuitwisseling tussen aanvragers
te faciliteren. Bijvoorbeeld met rondetafelgesprekken voor projectleiders en door
in te zetten op communicatie, zoals de online menukaart met goede voorbeelden van
subsidiabele activiteiten op het gebied van duurzame inzetbaarheid.
Vraag 9
Kunt u een toelichting geven op de terugontvangsten Tijdelijke noodmaatregel overbrugging
voor werkgelegenheid (NOW), en wat zijn de verwachtingen voor 2024 op dit punt?
Antwoord 9
Op dit moment worden door UWV de voorschotten vastgesteld die voor de NOW in 2020
t/m 2022 zijn verstrekt. Als deze voorschotten te hoog zijn geweest, bijvoorbeeld
omdat het omzetverlies lager was dan verwacht door de werkgever of omdat de loonsom
is gedaald, moet het te veel ontvangen bedrag door de werkgever worden terugbetaald
aan het UWV. De verwachte terugontvangsten NOW in 2023 bedragen € 942,6 miljoen. Zie
hiervoor ook de Prinsjesdag suppletoire begroting 2023 van SZW.
In de Begroting van SZW voor 2024 zijn geen terugontvangsten NOW opgenomen. Medio
2024 wordt een nieuwe inschatting gemaakt van verwachte nabetalingen en terugontvangsten.
Vraag 10
Hoeveel vaders hebben gebruik gemaakt van ouderschapsverlof en hoe wordt de relatief
nieuwe regeling bekend gemaakt bij jonge ouders?
Antwoord 10
Het is niet precies duidelijk hoeveel vaders (of moeders, partners) gebruik hebben
gemaakt van de Wet betaald ouderschapsverlof (Wbo). Omdat de Wbo in drie tranches
en alleen ná opname van (een deel van) het verlof aan te vragen is, is op dit moment
niet aan te geven hoeveel gebruikers er precies zijn van het betaald ouderschapsverlof.
Iemand kan namelijk meerdere aanvragen hebben gedaan van verschillende duur, maar
kan dit ook in één aanvraag hebben gedaan. UWV is op dit moment bezig met de invoeringstoets
van het betaald ouderschapsverlof. De resultaten hiervan worden in de eerste helft
van 2024 verwacht. Met de invoeringstoets zal meer bekend worden over het gebruik
van en eerste ervaringen met het betaald ouderschapsverlof.
Het betaald ouderschapsverlof is op verschillende manieren bekendgemaakt bij jonge
ouders. Zo zijn ouders en werkgevers via een brede voorlichtingscampagne geïnformeerd
over het recht op betaald ouderschapsverlof en andere verlofrechten. UWV heeft rond
de invoering van het betaald ouderschapsverlof webinars georganiseerd voor werkgevers
en uitlegvideo’s over het verlof ingezet. Ook is op de website van UWV een keuzehulp
met betrekking tot verlof voor moeders en partners opgenomen. Verder is de beschikbare
informatie over de verlofregelingen op de website van UWV en op rijksoverheid.nl aangevuld.
Zo is op de website rijksoverheid.nl een overzicht toegevoegd van de verlofvormen
rondom de geboorte van en de zorg voor kinderen. Deze informatie is doorlopend beschikbaar.
Vraag 11
Kunt u een toelichting geven op de neerwaartse bijstelling van de Wet Betaald ouderschapsverlof
(WBO)-uitgaven, nu in de toelichting wordt verwezen naar een te hoge inschatting van
de uitkeringen? Kunt u wat meer details geven over deze regeling (aantal gebruikers,
aangevraagde duur, verwachtingen voor 2024)?
Antwoord 11
Bij het betaald ouderschapsverlof hebben ouders recht op een uitkering van UWV ter
hoogte van 70% van het dagloon (tot 70% van het maximumdagloon). Dit wordt in de raming
omgerekend naar een gemiddelde jaaruitkering. In de raming voor de 2e suppletoire
begroting is de gemiddelde jaaruitkering voor de Wet betaald ouderschapsverlof (Wbo)
neerwaarts bijgesteld van € 31.329 naar € 29.710. Dit is een verlaging van € 1.619.
De bijstelling is gedaan op basis van realisatiegegevens van het UWV. Omdat het betaald
ouderschapsverlof een relatief nieuwe regeling is (ingevoerd augustus 2022), is het
op voorhand lastig te voorspellen wat de gemiddelde jaaruitkering is. Daarnaast is
de verlofuitkering voor het betaald ouderschapsverlof alleen achteraf (na verlofopname)
aan te vragen in verschillende tranches. Hierdoor is op dit moment nog geen volledig
beeld van het gebruik van de regeling bekend.
Wat betreft het volume wordt de Wbo geraamd in het aantal uitkeringsjaren. Dit is
een samenstelling van het aantal toegekende uitkeringen en de gemiddelde duur. Omdat
de Wbo in drie tranches aan te vragen is, is op dit moment niet aan te geven hoeveel
gebruikers er precies zijn van het betaald ouderschapsverlof en wat de gemiddelde
duur is. Iemand kan namelijk meerdere aanvragen hebben gedaan van verschillende duur,
maar kan dit ook in één aanvraag hebben gedaan. UWV is op dit moment bezig met de
invoeringstoets van het betaald ouderschapsverlof. De resultaten hiervan worden in
de eerste helft van 2024 verwacht. Met de invoeringstoets zal meer bekend worden over
het gebruik van en de eerste ervaringen met het betaald ouderschapsverlof.
Voor 2024 wordt verwacht dat het volume (het aantal uitkeringsjaren) van de Wbo zal
toenemen aangezien de regeling nog vrij nieuw is en dus aan bekendheid zal winnen.
De prijs (de gemiddelde jaaruitkering) wordt constant over de jaren verwacht.
Vraag 12
Wat betekent de meer-dan-halvering van het opdrachtenbudget voor de stelselherziening
kinderopvang voor de termijn van de afronding van het stelselontwerp?
Antwoord 12
De mutatie op het opdrachtenbudget voor de stelselherziening heeft geen invloed op
de termijn van de afronding van het stelselontwerp. Deze mutatie betreft slechts het
afboeken van budgetten die dit jaar naar verwachting niet tot uitputting komen. In
opvolgende begrotingsjaren is opdrachtenbudget voor de stelselherziening beschikbaar.
Vraag 13
Hoe is de neerwaartse bijstelling verdeeld over de post Kinderopvangtoeslag? Hoeveel
miljoen euro komt door de bijstelling van het gemiddelde vergoedingspercentage en
hoeveel door de vermindering van nabetalingen (in totaal minus 78,7 miljoen euro)?
Antwoord 13
De uitgaven aan kinderopvangtoeslag zijn per saldo met € 78,7 miljoen neerwaarts bijgesteld.
Dit is een optelling van een € 99,3 miljoen neerwaartse bijstelling als gevolg van
autonome ontwikkelingen, en van de beleidsmatige verhoging van de maximum uurprijzen
in 2024 (€ 20,6 miljoen).
De € 99,3 miljoen autonome bijstelling is als volgt uit te splitsen:
• € 25 miljoen is het gevolg van dat het vergoedingspercentage licht lager is uitgekomen
in 2023 dan waar we aan de voorkant rekening mee hielden (zie ook het antwoord op
vraag 16).
• € 50,5 miljoen komt door lagere nabetalingen, met name voor het meest recente toeslagjaar
2022 (zie ook het antwoord op vraag 17).
• De resterende € 23,8 miljoen neerwaartse bijstelling heeft diverse kleinere oorzaken.
Een van de grotere posten is dat bij de 1e suppletoire begroting € 10,6 miljoen is
toegekend voor een hogere doelmatigheidsgrens. Deze middelen waren per ongeluk op
de uitgaven van de kinderopvangtoeslag toegevoegd. Dit was echter een mutatie voor
de ontvangsten van de kinderopvangtoeslag. Dit is nu hersteld in de 2de suppletoire
begroting.
Vraag 14
Hoe heeft de hoogte van de terugvorderingen aan kinderopvangtoeslag zich in ontwikkeld
sinds het aftreden van het kabinet-Rutte III als gevolg van de toeslagenaffaire? Wat
was de gemiddelde terugvordering per ouder en het aantal ouders dat met een terugvordering
te maken kreeg?
Antwoord 14
Over het lopende toeslagjaar 2023 zijn nog geen cijfers bekend ten aanzien van de
terugvorderingen. Voor toeslagjaar 2022 werkt Dienst Toeslagen momenteel aan het proces
van de definitieve toekenning van de toeslagen. Dit zogenaamde DT-proces is nog niet
ver genoeg gevorderd om iets te kunnen zeggen over het aantal terugvorderingen over
2022.
Het DT-proces voor het toeslagjaar 2021 is inmiddels voor 94,3% voltooid (stand van
zaken in augustus 2023). Over dat jaar hebben tot nu toe 171.891 burgers te veel voorschot
ontvangen, op een totaal van 696.674 aanvragers. Vanwege de doelmatigheidsgrens in
de Awir worden deze pas daadwerkelijk teruggevorderd als het teveel ontvangen voorschot
meer bedraagt dan € 106,–. Ruim 55.000 burgers hebben een afwijking beneden deze grens.
Dit betekent dat bij circa 117.000 burgers een deel van het voorschot wordt teruggevorderd
na definitieve toekenning.
Daarvan betreft het in 18.789 gevallen een hoge terugvordering van meer dan € 1.000,–.
Het is belangrijk om te weten dat deze cijfers nog kunnen veranderen bij de voltooiing
van het restant van het DT-proces.
Daarnaast ontstaan ook in de fase van voorlopige toekenning, gedurende het toeslagjaar,
terugvorderingen onder burgers. Het gaat hier bijvoorbeeld om burgers die gedurende
het toeslagjaar de kinderopvang stoppen, maar waarvoor het voorschot voor de eerstvolgende
maand in de systemen van Dienst Toeslagen al ingepland is om uitgekeerd te worden.
Ook kan blijken dat naar aanleiding van een (inkomens)wijziging door de burger er
reeds teveel aan voorschot is ontvangen ten opzichte van het jaarrecht, waardoor de
verlaging van het recht niet meer met de komende voorschotten kan worden verrekend
en de burger dit deel moet terugbetalen. Tevens kan de burger niet (meer) voldoen
aan alle voorwaarden van kinderopvangtoeslag, waardoor een terugvordering ontstaat.
Tegelijkertijd is de situatie van deze burgers nog aan verdere verandering onderhevig.
Zij kunnen bijvoorbeeld opnieuw toeslag aanvragen of vanwege een (nieuwe) inkomenswijziging
recht hebben op een hoger bedrag aan toeslag. Cijfers over terugvordering in deze
fase zijn daarom moeilijk te interpreteren en schetsen op onderdelen een vertekend
beeld. Vandaar dat regulier over de terugvorderingen in de fase van DT wordt gerapporteerd.
Vraag 15
Hoeveel terugvorderingen van kinderopvangtoeslag zijn begroot voor de jaren dat kinderopvangorganisaties
direct worden bekostigd en 96% door de overheid zal worden vergoed? Wat is dan de
gemiddelde terugvordering per ouder?
Antwoord 15
In de raming van het totale terugvorderingsbedrag wordt niet specifiek gekeken naar
het aantal terugvorderingen en de hoogte hiervan. De raming komt tot stand op basis
van het totale terugvorderingsbedrag van de afgelopen realisatiejaren en de ontwikkeling
van de uitgaven naar de toekomst. Het is dus niet te zeggen wat de gemiddelde terugvordering
per ouder is.
In het eerder dit jaar gepresenteerde concept-stelselontwerp waarin de kinderopvangorganisaties
direct worden bekostigd is het uitgangspunt dat er geen terugvorderingen bij ouders
plaatsvinden. De vergoeding voor kinderopvang wordt immers niet meer aan ouders, maar
direct aan kinderopvangorganisaties overgemaakt. Terugvorderingen in dit stelselontwerp
vinden alleen plaats bij kinderopvangorganisaties. In gevallen van evidente fraude
kunnen ouders wel gesanctioneerd worden, bijvoorbeeld in de vorm van (proportionele)
bestuurlijke boetes. In algemene zin wordt in dit stelselontwerp zo veel mogelijk
gebruik gemaakt van vooraf vastgestelde gegevens, waardoor het aantal terugvorderingen
zo klein mogelijk blijft.
Vraag 16
Waarom is het vergoedingspercentage van de kinderopvangtoeslag (verder) neerwaarts
bijgesteld?
Antwoord 16
Dienst Toeslagen heeft het toetsingsinkomen van ouders voor 2023 geautomatiseerd ingeschat
door het inkomen van 2022 te verhogen met circa 12%. Zo probeert Toeslagen te voorkomen
dat het inkomen van mensen aan de onderkant van het loongebouw te laag wordt ingeschat
(wat zou leiden tot terugvorderingen). In de uitgavenraming voor 2023 hielden we er
rekening mee dat ouders hun toetsingsinkomen gedurende 2023 naar beneden bij zouden
stellen, de gemiddelde inkomensstijging in 2023 ligt immers lager dan 12%. Ouders
hebben dit in beperktere mate gedaan dan verwacht, hierdoor is bij de voorschotten
die deze ouders ontvangen rekening gehouden met een iets hoger toetsingsinkomen dan
het daadwerkelijk inkomen. Een hoger toetsingsinkomen leidt vervolgens tot een iets
lager vergoedingspercentage bij de voorschotten dan waar deze ouders uiteindelijk
recht op hebben. Bij de definitieve vaststelling van het inkomen over 2023, zal het
inkomen dus waarschijnlijk iets lager worden vastgesteld, wat tot een (kleine) nabetaling
van kinderopvangtoeslag zal leiden in 2024.
Vraag 17
De uitgaven aan de kinderopvangtoeslag vallen lager uit dan verwacht, waarom komen
de nabetalingen specifiek in 2022 lager uit dan verwacht? Is dit terug te leiden tot
wijzigingen in de uitvoering?
Antwoord 17
De nabetalingen van de kinderopvangtoeslag zijn in 2023 met € 50,5 miljoen naar beneden
bijgesteld. Voor toeslagjaar 2022 blijkt uit de voorlopige realisatiecijfers van de
definitieve toekenning, dat er minder vaak sprake is van nabetalingen dan in eerdere
jaren. Een mogelijke verklaring hiervoor is de hoger dan verwachte cao-lonen. Dit
kan leiden tot minder of lagere nabetalingen bij ouders waarbij het toetsingsinkomen
te hoog was ingeschat. Hun daadwerkelijke inkomen komt dan beter overeen met de aanvraag,
waardoor ze minder vaak te weinig voorschot ontvangen leidend tot een nabetaling.
Daarnaast is het mogelijk dat de invoering in 2022 van de verplichting voor kinderopvangorganisaties
om maandelijkse gegevens te delen met Dienst Toeslagen een rol speelt. Dienst Toeslagen
attendeert ouders hiermee op mogelijke afwijkingen in gegevens, zoals het aantal opvanguren
of het inkomen.
Vraag 18
Wat wordt er bedoeld met «Opdrachten»?
Antwoord 18
Met «Opdrachten» wordt bedoeld: Directe bestedingen aan derden voor de inkoop van
diverse goederen en/of diensten ten behoeve van het beleid. Bij een opdracht is sprake
van een concreet eindproduct/resultaat (uitbesteding) waarvoor een afgesproken tijdspad
geldt.
(bron: Financiële instrumenten | Rijksbegrotingsvoorschriften (rijksfinancien.nl).
Over het algemeen zijn dit de opdrachten voor zover deze niet vallen onder externe
inhuur. Externe inhuur is het inhuren van personeel bij een private organisatie met
winstoogmerk door de rijksoverheid. De uitgaven voor externe inhuur worden opgenomen
bij de apparaatsuitgaven.
Het subartikelonderdeel Opdrachten van artikel 8 Oudedagsvoorziening is uitgesplitst
in de onderdelen Primair proces en Onderzoek project.
Bij primair proces zijn er onder andere opdrachten in het kader van Dag van Beleid
en Uitvoering, Dag van de Publieke Dienstverlening en andere communicatieactiviteiten.
Bij het budget Onderzoeksproject zijn er uitgaven voor diverse onderzoeken waaronder:
naar de wijze waarop signalering is opgepakt binnen SZW, onderzoek wendbaarheid Universiteit
Utrecht, Eenverdienersproblematiek, en Potentiële niet-gebruik wezenuitkering.
Vraag 19
Kunt u aangeven wat de verwachtingen zijn voor de SZW-begroting voor de Algemene Ouderdomswet
(AOW-)uitgaven voor de komende jaren, constaterende dat u de lagere AOW-uitgaven in
Nederland wijt aan oversterfte?
Antwoord 19
Het klopt dat de oversterfte leidt tot lagere uitkeringslasten voor de AOW. Ten behoeve
van de 2e Suppletoire begroting is op basis van de realisatiegegevens van de SVB een
inschatting gemaakt van de lagere AOW-uitgaven in 2023. Een hoger sterftecijfer kan
de komende jaren ook tot minder uitgaven leiden ten opzichte van de laatste meerjarenraming
zoals gepresenteerd in de SZW-begroting, maar daar is nog geen prognose van gemaakt.
De Sociale Verzekeringsbank maakt volgend jaar in de Februarinota een nieuwe meerjarenprognose.
De basis daarvoor zal de bevolkingsprognose van het CBS zijn, die op 15 december wordt
gepubliceerd. Deze nieuwe meerjarenprognose zal worden betrokken bij de voorbereiding
van de 1e Suppletoire begroting 2024.
Vraag 20
Wat is de verwachting voor de ontwikkeling van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW)
en de Wet op het Kindgebonden budget (WKB) voor 2024 en verder?
Antwoord 20
De 2e Suppletoire begroting bevat geen meerjarig perspectief van onder meer de AKW
en WKB uitgaven. Voor de meest recente meerjarige budgettaire prognose van de AKW
en WKB kan worden verwezen naar de SZW-begroting die afgelopen Prinsjesdag is gepresenteerd
(Kamerstukken II 2023/24, 36 410 XV, nr. 2, pag. 146).
De eerstvolgende update van de meerjarige budgettaire ontwikkeling van beide regelingen
volgt in de 1e Suppletoire begroting 2024 die komend voorjaar aan uw Kamer wordt aangeboden.
In de 1e Suppletoire begroting wordt het budgettaire belang van de uitgavenregelingen
naast nieuwe uitvoeringsinformatie veelal ook geactualiseerd op basis van onder andere
nieuwe inkomensgegevens (bron: macro-economische CPB-prognoses) en demografische ontwikkelingen
(bron: CBS bevolkingsprognoses).
Vraag 21
Wat is de reden voor de neerwaartse bijstelling van de uitvoeringskosten, met name
bij het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) en Sociale Verzekeringsbank
(SVB)? En is deze ruimte door te schuiven naar 2024?
Antwoord 21
Voor de uitvoeringskosten van UWV en SVB wordt bij de start van een (wets)traject
een inschatting gemaakt van de uitvoeringskosten, die na een uitvoeringstoets iets
anders kunnen uitvallen. Wanneer de uitvoeringskosten lager uitvallen dan begroot,
wordt het uitvoeringsbudget neerwaarts bijgesteld. Dit zijn middelen die niet meer
nodig zijn in het lopende jaar. Het doorschuiven naar 2024 is niet van toepassing
omdat er geen opdracht gekoppeld is aan deze middelen.
Vraag 22
Is er ooit onderzoek gedaan naar hoeveel zwangere zelfstandigen ook daadwerkelijk
een beroep doen op de regeling Zwangere zelfstandigen?
Antwoord 22
UWV en het Ministerie van SZW rapporteren in het jaarverslag over het aantal toekenning
van de verlofregelingen. Het aantal toekenningen voor de regeling Zelfstandig en zwanger
(ZEZ) was in 2022 12.246.
Vraag 23
Kunt u een toelichting geven op de onderuitputting van de post Centraal Orgaan opvang
asielzoekers (COA)? En wat is de verwachting voor 2024?
Antwoord 23
De onderuitputting is een gevolg van het feit dat COA in 2023 minder Voorinburgeringstrajecten
kan realiseren dan geraamd. Dit wordt veroorzaakt door minder instroom in het eerste
half jaar 2023, achterstand bij de IND, personeelskrapte, ontoereikende voorzieningen
op de locaties en onvoldoende locaties waar Voorinburgering wordt aangeboden.
Momenteel worden gesprekken gevoerd met het COA om de gesignaleerde problemen aan
te pakken.
Vraag 24
Kunt u een gedetailleerde toelichting geven op de post externe inhuur? Welke plannen
zijn er voor 2024 om deze post te laten afnemen (en de post eigen personeel te laten
toenemen)?
Antwoord 24
Voor externe inhuur geldt een rijksbrede norm van 10% (motie Roemer 2010). SZW blijft
hier onder. Wel is het percentage in de laatste jaren gestegen van 4,1 in 2019 naar
8,1 in 2022. De achterliggende oorzaken van deze ontwikkeling zijn onder andere gelegen
in: uitvoering van de Tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor werkgelegenheid (NOW),
afhandeling van boeterapporten van de Nederlandse Arbeidsinspectie en de implementatie
van structuurwijzigingen bij de Nederlandse Arbeidsinspectie.
Voor deze oorzaken geldt dat de omvang van de benodigde werkzaamheden in de komende
jaren lager zal zijn dan in 2022 en 2023, zodat de verwachting is dat de externe inhuur
weer zal afnemen. Tevens zal bij de afbouw van de werkzaamheden voor de NOW de inzet
van eigen personeel voorrang hebben.
Ten slotte zal de externe inhuur, die in de aanloopfase van een nieuwe organisatie-eenheid
is aangenomen, op korte termijn worden vervangen door eigen personeel.
Vraag 25
Waarom komt de 31,1 miljoen euro niet tot uitbetaling? Kunt u hierbij zo specifiek
mogelijk zijn als het gaat om het deel over de Roemer-gelden? Voor welke uitgaven
waren deze precies bedoeld? Ligt een verhoging van de uitgaven voor de komende jaren
voor deze posten in de reden?
Antwoord 25
Het bedrag van € 31,1 miljoen dat is afgeboekt op artikel 99, komt niet tot uitbetaling
doordat een deel van de gereserveerde middelen op verschillende dossiers niet in 2023
benodigd waren. Dit bedrag valt daarmee vrij ten gunste van de Rijksbrede financiën.
Het grootste deel hiervan is € 10 miljoen die voor mogelijke knelpunten op onder andere
apparaat beschikbaar werd gehouden, maar waarvan inzet niet nodig is gebleken. Daarnaast
valt een deel van de Roemer-gelden (€ 7,4 miljoen) vrij vanwege minder dan voorziene
uitvoeringskosten voor het grensoverschrijdend team, de maatregelen om de toegang
tot het recht voor arbeidsmigranten te verbeteren en de twee wetstrajecten ter modernisering
van het wetboek van Strafrecht en ter introductie van een toelatingsplicht in de uitzendbranche.
De betreffende vrijval is alleen incidenteel. Voor de komende jaren wordt vooralsnog
geen onderuitputting voorzien.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
L.W.E. (Léon) de Jong, voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Mede ondertekenaar
E.E. van den Broek, adjunct-griffier