Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Van Haga over de Zembla-reportage ‘Het transgenderprotocol’
Vragen van het lid Van Haga (Groep Van Haga) aan de Ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de Zembla-reportage «Het transgenderprotocol» (ingezonden 27 oktober 2023).
Antwoord van Minister Kuipers (Volksgezondheid, Welzijn en Sport), mede namens de
Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (ontvangen 13 december 2023). Zie ook
Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2023–2024, nr. 411.
Vraag 1
Hebt u de reportage «Het transgenderprotocol»1 van Zembla, uitgezonden op donderdag 26 oktober 2023, gezien?
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Wat vindt u van de bevindingen in de reportage, die melding maakt van ondermaatse
en wetenschappelijk ondeugdelijke onderzoeken waarop het zogeheten «Dutch protocol»
voor transgenderzorg is gebaseerd? Kunt u (de Minister van VWS) reflecteren op de
conclusies die in de reportage getrokken worden?
Antwoord 2
Ik ga niet over de medische inhoud van de zorg en daarom is het niet aan mij om een
oordeel te geven en te reflecteren op de conclusies die in de reportage getrokken
worden over het «Dutch protocol». In mijn beantwoording van de Kamervragen van de
leden Pouw-Verweij en Van der Plas2 ben ik uitgebreid ingegaan op de eerdere conclusies rondom de onderzoeken rond het
«Dutch protocol». Ik ben van mening dat het goed is dat er wetenschappelijke discussies
zijn over wat de beste zorg is en voor welke groep het geschikt is, en dat duidelijk
wordt wat we wel en (nog) niet met zekerheid al weten over eventuele bijwerkingen
van medicijnen.
Belangrijk daarbij is dat een dergelijke discussie een volledig beeld schetst van
het vraagstuk en is gebaseerd op feiten. Vanuit veldpartijen heb ik begrepen dat in
de uitzending van Zembla een enigszins eenzijdig beeld wordt geschetst. In deze reportage
komt een beperkt aantal deskundigen aan het woord die kritiek hebben op het «Dutch
Protocol». Artsen uit landen als Amerika en Duitsland, evenals de vele patiënten die
baat hebben bij de huidige zorg, komen niet aan het woord. Vanuit de patiëntenvereniging
TNN is een uitgebreide reactie geplaatst op de website met een reactie op de uitzending3. Ook heeft het Amsterdam UMC een uitgebreide reactie op de website geplaatst met
uitleg over het «Dutch protocol»4.
Daarnaast is het belangrijk onderzoek te blijven doen naar de bredere groep aan zorgvragers
en naar de vraag of een medische behandeling zinvol is bij de minder klassieke populatie
die zich meldt. Onderzoekers uit het Amsterdam UMC hebben recent een Vidi-beurs gekregen
van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) bestemd voor
onderzoek naar de minder klassieke populatie minderjarigen die zich heden meldt op
de transgenderzorg poli.
Vraag 3
Kunt u uitleggen hoe het mogelijk is dat een dergelijke nieuwe, experimentele en controversiële
behandeling voor jonge personen (in sommige gevallen nog kinderen) in Nederland gegeven
mag worden en al jaren wordt gegeven, als er voor de effectiviteit en de veiligheid
van deze behandeling zo weinig wetenschappelijke en medische onderbouwing is?
Antwoord 3
Zie het antwoord op vraag 15.
Vraag 4
Kunt u uitleggen waarom destijds is toegestaan dat de standaarden waaraan het onderzoek
voor en naar deze vorm van transgenderzorg moesten voldoen zoveel lager waren, onder
andere door geen controlegroep of een alternatief daarvoor te gebruiken, dan voor
ander onderzoek naar medische behandelingen en behandelprotocollen? Wat was hiervoor
de (medische) onderbouwing en hoe rijmt u dat met het «primum non nocere» beginsel in de gezondheidszorg en de medische ethiek?
Antwoord 4
Zie het antwoord op vraag 15.
Vraag 5
Kunt u verklaren waarom de gebrekkige wetenschappelijke en medische onderbouwing voor
deze behandeling nu pas (echt) aan het licht komt en waarom een dergelijke behandeling
destijds is goedgekeurd, op basis van zo weinig en ontoereikend evidence based onderzoek?
Antwoord 5
Zie het antwoord op vraag 15.
Vraag 6
Weet u wie er betrokken waren bij het onderzoek dat geresulteerd heeft in het «Dutch
protocol» en de goedkeuring daarvan en hoe en door wie dit onderzoek is gefinancierd?
Antwoord 6
Zie het antwoord op vraag 15.
Vraag 7
Op welke manier en door wie is de voortgang en ontwikkeling van het «Dutch protocol»
door de jaren heen geëvalueerd en getoetst? Wie waren hierbij allemaal betrokken en
vanuit welke expertise en hoedanigheid?
Antwoord 7
Zie het antwoord op vraag 15.
Vraag 8
Heeft u en/of hebben eerdere bewindspersonen en/of het kabinet de afgelopen jaren
eerder signalen en/of klachten gekregen over de discutabele onderbouwing voor de Nederlandse
transgenderzorg en de problemen die sommige patiënten en hun omgeving hierdoor hebben
ondervonden? Zo ja, wanneer, wat voor signalen waren dat, wie hebben hierover aan
de bel getrokken en wat is hier toen door wie mee gedaan?
Antwoord 8
Ik heb regelmatig Kamervragen ontvangen rond dit onderwerp met artikelen over de Nederlandse
transgenderzorg en de onderbouwing.
In mijn verdere beantwoording (vraag 15) ga ik uitgebreid in op de opdracht tot evaluatie
van de Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch.
Mochten patiënten problemen ervaren met de kwaliteit van de transgenderzorg dan kunnen
klachten gemeld worden bij het Landelijk Meldpunt Zorg van de Inspectie Gezondheidszorg
en Jeugd (IGJ).
Vraag 9
Wat vindt u ervan dat de artsen die door Zembla zijn geïnterviewd niet herkenbaar
willen worden vermeld in de reportage, omdat zij bang zijn om bijvoorbeeld hun baan
kwijt te raken? Kunt u reflecteren op de sterke politisering van dit onderwerp en
is het naar uw mening mogelijk dat er de afgelopen jaren een dusdanig hevige transgenderlobby
gaande is dat kritische geluiden hieromtrent geen ruimte krijgen? Zo nee, waarom niet?
Zo ja, wat gaat u eraan doen om een volledig en democratisch debat over deze kwestie
te bewerkstelligen?
Antwoord 9
Ik deel uw mening niet dat kritische geluiden geen ruimte krijgen. Wel herken ik de
controverse op het onderwerp transgenderzorg, getuige ook de vele Kamervragen die
ik over dit onderwerp de afgelopen periode heb beantwoord en de maatschappelijke aandacht
voor het onderwerp. Ik vind het goed hierover het debat te voeren maar het is daarbij
wel van belang dat het debat gevoerd wordt op basis van onderzoek, nuance en feiten.
Het is niet aan het kabinet om een mening te vormen over of personen wel/niet herkenbaar
in beeld willen bij het deelnemen aan een uitzending op televisie.
Vraag 10
Hoe reflecteert u, in het licht van de bevindingen van Zembla, op de groeiende internationale
kritiek op en zorgen over5 het sterk toenemende aantal jongeren dat zich aanmeldt voor genderzorg en de geluiden
die opgaan over «sociale besmetting», die (getroubleerde) jongeren ertoe aan zou kunnen
zetten om te geloven dat zij in het verkeerde lichaam zijn geboren en daarom hormoonbehandelingen
en transitieoperaties zouden moeten/willen ondergaan?
Antwoord 10
Ik verwijs hiervoor naar mijn uitgebreide brief van 9 mei 2023 waarin ik u twee onderzoeken
op het gebied van transgenderzorg heb toegestuurd en mijn reactie hierop.
In het onderzoek «Mijn gender, wiens zorg?» van de Radboud Universiteit wordt aandacht
geschonken aan het begrip «sociale besmetting». Hierin wordt geconstateerd dat de
toegenomen vraag naar transgenderzorg niet simpelweg terug te leiden is op sociale
besmetting, dat wil zeggen de veronderstelling dat transgender personen elkaar ‘aansteken’.
Het rapport laat zien dat een veelheid aan individuele, sociale en maatschappelijke
factoren tezamen bijdragen aan deze zorgvraag. Voor harde conclusies over oorzaak-gevolg
is meer onderzoek met herhaalde metingen over tijd nodig. Dergelijk onderzoek ontbreekt
vooralsnog. Het is en blijft belangrijk onderzoek te doen naar de bredere groep aan
zorgvragers en of een medische behandeling zinvol is bij de minder klassieke populatie
die zich meldt. Dit onderzoek loopt momenteel in het Amsterdam UMC.
Daarnaast blijkt het van belang onderzoek te doen naar trends in aanmeldingen, kort-
en langetermijneffecten in kaart te brengen, de uitkomsten van behandelingen te monitoren
etc. Recent is ook onderzoek gestart naar goede besluitvorming rond de verschillende
stappen in het behandeltraject.
Vraag 11
Hoe reflecteert u op de uitspraak van de kinderpsychiater in de Zembla-reportage:
«Wij waren pioniers, maar de kinderen waren eigenlijk ook pioniers»? Vindt u het medisch-ethisch
verantwoord dat jonge, kwetsbare mensen zijn ingezet als «proefkonijnen» voor een
wetenschappelijk weinig onderbouwde experimentele behandeling, die verstrekkende en
in sommige gevallen onomkeerbare gevolgen voor hun toekomst en gezondheid zou hebben?
Antwoord 11
Er is nog deels onduidelijkheid over de veiligheid en het effect van de behandeling
van kinderen met genderdysforie. Dit is in sommige landen reden om te pleiten voor
grote terughoudendheid. Deze onduidelijkheid wordt door medisch deskundigen in Nederland
gezien als een belangrijk maar aanvaardbaar risico, waarbij de afweging wordt gemaakt
dat het ontzeggen van zorg aan een grote groep transgender jongeren ook schadelijk
is voor de mentale gezondheid. Onderzoek bij kinderen kan vaak niet met een controlegroep
en dubbelblind plaatsvinden (onder andere vanwege ethische bezwaren). Dit neemt niet
weg dat het belangrijk is dat bij deze behandelingen zorgvuldige monitoring plaatsvindt.
Registratie van behandeling vindt nu plaats bij gebruik van dure geneesmiddelen zoals
groeihormonen. Voor deze groep geldt dat behandelingen van tevoren landelijk getoetst
worden en de behandelingen prospectief gevolgd worden. De Stichting Kind en Groei-LRG6 is initieel door de zorgverzekeraars opgezet en verzamelt als enige organisatie de
gegevens van kinderen in Nederland die met groeihormoon behandeld worden. De database
voor Landelijke Registratie Groeihormoonbehandeling bij kinderen is daarmee uniek.
Ik kan niet beoordelen of de drie geïnterviewden uit Finland, Zweden en Engeland als
neutraal beschouwd kunnen worden en of de situatie vergelijkbaar is met Nederland.
Als er onderzoeksuitkomsten zijn die aanleiding geven tot het verbeteren van de zorg
voor transgenderpersonen dan zullen die door de betrokken veldpartijen worden meegenomen
in de evaluatie van de Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch. De IGJ houdt
toezicht op de kwaliteit van de zorg en baseert haar toezicht op de richtlijnen. De
IGJ heeft recent nog aangegeven dat er bij hen geen signalen bekend zijn over onveilige
transgenderzorg.
Vraag 12
Kunt u aangeven op welke manier er gehandeld is naar het principe van informed consent bij het toepassen van transgenderzorg in Nederland door de jaren heen, zowel bij
de patiënten zelf, als bij hun ouders en/of verzorgers? Zijn deze mensen altijd volledig
geïnformeerd over de minimale wetenschappelijk onderbouwing voor het «Dutch protocol»
en alle eventuele gevolgen/bijwerkingen/schade die deze zorg zou kunnen opleveren?
Antwoord 12
Alle jongeren die zich met een hulpvraag bij een genderteam melden, beginnen met psychologische
counseling en het verkennen van hun genderidentiteit. Naast het verzamelen van informatie
met de jongere over zichzelf en diens genderontwikkeling, staat het verstrekken van
juiste informatie centraal. Doel hiervan is om samen met de jongeren en ouders of
verzorgers tot gezamenlijke, goed geïnformeerde en weloverwogen besluitvorming te
komen over wat de jongere nodig heeft om zichzelf te zijn op het gebied van gender.
Een belangrijk aspect hierbij is de multidisciplinaire aanpak. In de Kwaliteitstandaard
Transgenderzorg Somatisch worden de voorwaarden voor informed consent ook benoemd7.
Vraag 13
Op welke manier wordt de transgenderzorg in Nederland en de «Dutch protocol»-aanpak
op dit moment gefinancierd en door wie?
Antwoord 13
In de Standards of Care van de World Professional Association for Transgender Health
(WPATH) en in de Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch wordt benoemd wat nodig
is om een diagnose te kunnen stellen en over te gaan tot behandeling.
Wanneer iemand medisch op deze zorg is aangewezen, valt de volgende zorg binnen het
basispakket: psychologische behandeling en begeleiding, hormoonbehandeling, gynaecologische
chirurgie, genitale chirurgie, gezichtsontharing, mastectomie, aangezichtschirurgie,
adamsappel-reductie, logopedie (eventueel stembandcorrectie), fertiliteitspreservatie,
foniatrie, stemverhogende operatie, borstconstructie of vervanging van een borstprothese
bij agenesie of aplasie van de borst (zie artikel 2.1, sub c Regeling zorgverzekering).
Waar het gaat om behandelingen van plastisch-chirurgische aard, gelden in het algemeen
beperkingen en uitsluitingen (zoals genoemd in artikel 2.4, lid 1, sub b Besluit zorgverzekering).
Hiermee is geregeld dat behandelingen die alleen cosmetisch van aard zijn, uitgesloten
zijn van het basispakket. Vanwege de extra eisen die gelden voor behandelingen van
plastisch-chirurgische aard, hebben de zorgverzekeraars in hun polissen opgenomen
dat de verzekerde voorafgaand toestemming (een machtiging) nodig heeft. De zorgverzekeraar
kan dan toetsen of aan de wettelijke voorwaarden is voldaan.
Vraag 14
Wat vindt u ervan dat in verschillende landen geen transgenderzorg meer geleverd wordt
op basis van het «Dutch protocol» en dat transgenderzorgklinieken zijn gesloten en
wat betekent dat voor de transgenderzorg in Nederland?
Antwoord 14
Zie het antwoord op vraag 15.
Het «Dutch Protocol» is gebaseerd op de organisatie van zorg zoals deze in Nederland
geboden wordt, in een academische setting met een multidisciplinair team dat nauw
met elkaar samenwerkt met continue toetsing en begeleiding. Dit is niet in alle landen
te realiseren.
Vraag 15
Bent u voornemens om een onderzoek in te stellen naar het «Dutch protocol» en de medische
legitimiteit ervan en gaat u hiervoor actief ervaringen ophalen bij personen die deze
behandeling de afgelopen jaren hebben ondergaan?
Antwoord 3, 4, 5, 6, 7, 14 en 15
Zoals ik in de beantwoording van eerdere Kamervragen heb aangegeven is het aan veldpartijen
om gezamenlijk, via professionele standaarden en richtlijnen, invulling te geven aan
de vraag wat goede zorg is, en aan de manier waarop zorgverleners medisch inhoudelijke
zorg verlenen. In de Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch8
9 is bepaald wat goede transgenderzorg is. Hierin wordt ook de huidige versie van het
«Dutch protocol »uiteengezet.
In de Kwaliteitsstandaard wordt aangegeven dat hormonen onder voorwaarden onderdeel
kunnen uitmaken van de behandeling van transgender personen (ook bij een deel van
de minderjarigen). De criteria waaraan moet worden voldaan zijn samengevat in tabel
2.2 van de Kwaliteitsstandaard. Bestaande inzichten moeten steeds getoetst worden
en nieuwe inzichten moeten verwerkt worden in de manier waarop zorg verleend wordt.
De IGJ houdt toezicht op de kwaliteit van de zorg en baseert haar toezicht op de richtlijnen.
De IGJ heeft recent nog aangegeven dat er bij hen geen signalen bekend zijn over onveilige
transgenderzorg.
Medische behandelingen moeten uiteraard onderzocht en goed geëvalueerd worden. Als
er verbeteringen mogelijk zijn in de behandeling van transjongeren is het cruciaal
dat dit gedaan wordt op basis van feiten, nuance en in gesprek met experts en ervaringsdeskundigen.
De Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch wordt op dit moment geëvalueerd door
het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten (KIMS). Dit wordt uitgevoerd
in opdracht van ZonMw en met subsidie van het Ministerie van VWS. Het KIMS kijkt naar
de richtlijn conform de methodiek die zij ook hanteert bij de ontwikkeling van andere
medische richtlijnen, berustend op systematische samenvattingen (ook internationaal)
van wetenschappelijk onderzoek en afwegingen van de voor- en nadelen van de verschillende
zorgopties, aangevuld met expertise (op gebied van klinische praktijk) en ervaringen
van zorgprofessionals en zorggebruikers conform de «Richtlijn voor Richtlijnen 2012»
en de «Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0».
In de herziene Kwaliteitsstandaard zal net als bij de vorige standaard gekeken worden
naar evidence based onderzoek. De herziene richtlijn zal nadien eveneens worden gepubliceerd
op de richtlijnendatabase.nl. Daarnaast is het streven dat er jaarlijks modulair onderhoud
plaatsvindt van de richtlijn, zodat nieuwe kennis sneller verwerkt wordt in de richtlijn
en geïmplementeerd kan worden in de praktijk. Te zijner tijd zal de nieuwe/herziene
richtlijn moeten voldoen aan het Toetsingskader om in het Register van het Zorginstituut
Nederland te kunnen worden opgenomen.
Bij de ontwikkeling van deze Kwaliteitsstandaard waren in de werkgroep betrokken:
Nederlands Internisten Vereniging; Nederlands Huisartsen Genootschap; Nederlands Instituut
van Psychologen; Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde; Nederlandse Vereniging
voor Obstetrie & Gynaecologie;
Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie; Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie;
en Transvisie. Tijdens de ontwikkeling van de standaard (knelpunteninventarisatie
en commentaarfase) zijn naast bovenstaande partijen, ook beroeps- en wetenschappelijke
verenigingen alsmede de IGJ en Zorgverzekeraars Nederland (ZN) betrokken geweest.
Het primum non nocere («als eerste niet schaden») is in het medisch jargon een advies dat artsen in gedachten moeten houden, vooral als ze de keus hebben tussen
handelen, met onzeker resultaat, en afwachten. Ik ga niet over de medische inhoud
van de zorg en daarom is het niet aan mij om een oordeel te hebben over het inhoudelijk
proces van diagnosestelling. In de Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch worden
duidelijke voorwaarden voor indicatiestelling beschreven (hoofdstuk 1.1), die per
voorwaarde ook uitgebreid worden toegelicht.
Vanuit uw Kamer zijn de afgelopen periode ook vragen gekomen over de Kwaliteitsstandaard
Psychische Transgenderzorg. Het Kennisinstituut heeft mij laten weten dat het zal
bekijken of het aangewezen is om de Kwaliteitsstandaard Psychische Transgenderzorg
in dit traject mee te nemen en beide standaarden te integreren. Ook in de Kwaliteitsstandaard
Psychische Transgenderzorg10 wordt probleemverkenning benadrukt als belangrijke allereerste stap bij personen
die zich melden bij een GGZ-hulpverlener binnen de transgenderzorg. Hier wordt ook
expliciet benoemd dat het belangrijk is om te beseffen dat er een grote variatie aan
hulpvragen is. Ook wordt er hier benoemd dat indien psychische problemen een goede
beoordeling van de genderdysfore gevoelens in de weg staan, dit allereerst goed moet
worden uitgezocht. De behandeling van genderdysforie vindt plaats in een multidisciplinair
team (psychologen, psychiaters, (kinderarts-) endocrinologen, chirurgen, vruchtbaarheidsartsen
en maatschappelijk werkers). Dit zorgt voor een breed scala aan expertises.
Daarnaast moeten nieuwe kennis en onderzoek ook in de transgenderzorg leiden tot betere
zorg en kwaliteitsstandaarden, zeker bij het gebruik van puberteitsremmers. De vraag
is hoe jongeren het best geholpen kunnen worden met alle kennis die op dit moment
aanwezig is. Met het beschikbare evidence-based onderzoek, inclusief de beperkingen
ervan, wordt in kwaliteitsstandaarden door wetenschappers, artsen/zorgprofessionals
en patiënten samen bepaald hoe die zorg eruit zou moeten zien. Daarin werkt de transgenderzorg
voor jongeren hetzelfde als elke andere zorg. Heel veel behandelingen worden doorlopend
onderzocht terwijl ze gegeven worden. Ook is het bekend dat in de kindergeneeskunde
een dubbelblind onderzoek met controlegroep onhaalbaar en onethisch is. Daarin wijkt
het onderzoek naar transgenderzorg niet af.
Over de vraag welke landen de zorg hebben hervormd, heb ik contact gehad met het KIMS.
Zij zijn op de hoogte van een aantal landen waar het beleid/richtlijnen herzien wordt
(Zweden, Finland en Verenigd Koninkrijk) of herzien is (bijvoorbeeld Duitsland). Recent
is ook in Nieuw-Zeeland een nieuwe richtlijn opgeleverd. Al deze richtlijnen als ook
de internationale richtlijn Standards of Care for the Health of Transgender and Gender
Diverse People (SOC) door de World Professional Association for Transgender Health
(WPATH) (versie 8, 2022/9) worden meegenomen in de evaluatie door het KIMS.
Het wetenschappelijk en internationaal zorgdebat richt zich op dit moment op de vraag
of een medisch genderbevestigend traject op jonge leeftijd veilig is, of jongeren
op jonge leeftijd zo’n beslissing kunnen nemen (of erop terugkomen, detransition)
en of er voldoende evidence voor de effectiviteit van vroeg medisch ingrijpen is.
Veel onderzoek hierover komt tot op heden uit Nederland en dat geldt vooral voor langetermijnuitkomsten.
Ook wordt in Nederland vanaf de begintijd data verzameld. Regelmatig wordt er beweerd
dat in het buitenland de «Dutch approach» werd gebruikt. Dit klopt vaak niet, bijvoorbeeld
met betrekking tot de onlangs gesloten Tavistock kliniek in Engeland. In een recent
rapport naar de zorg in deze kliniek, het Cass rapport, wordt onder andere geconcludeerd
dat er significante verschillen zijn tussen de «Dutch approach» en de werkwijze van
de Tavistock kliniek. In de Tavistock kliniek werd de «Dutch Approach» – multidisciplinaire
zorg, aandacht voor psychische comorbiditeit en langdurig volgen en monitoren (psychologische
begeleiding) – losgelaten.
Vraag 16
Vindt u niet dat er in Nederland, in ieder geval tijdelijk, gestopt moet worden met
het leveren van transgenderzorg in de vorm van het «Dutch protocol», totdat beter
en uitgebreider onderzoek is gedaan naar deze methode? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 16
De overheid bemoeit zich niet met de manier waarop zorgverleners zorg verlenen, voor
zover het medisch-inhoudelijke overwegingen betreft. Het is aan veldpartijen om gezamenlijk,
in professionele standaard en kwaliteitsstandaarden, invulling te geven aan de vraag
wat goede transgenderzorg is.
In Nederland hebben we een voldoende stevige transgenderzorg voor jongeren met daarbij
voldoende expertise in de academische centra en genderklinieken.
Dat er nog deels onduidelijkheid is over de veiligheid en over het effect van de behandeling,
is in sommige landen reden om te pleiten voor grote terughoudendheid. In Nederland
wordt die onduidelijkheid door medisch deskundigen gezien als een stevig maar aanvaardbaar
risico, waarbij de afweging wordt gemaakt dat het ontzeggen van zorg aan een grote
groep transgender jongeren ook schadelijk is voor de mentale gezondheid. Behandeling
volgt pas na uitgebreide psychische, medische evaluatie, fertiliteitscounseling en
informed consent procedure. Gedurende het gehele behandeltraject wordt de jongere
begeleid door een multidisciplinair team. Dit wordt in veel landen niet gegarandeerd.
Vraag 17
Gaat u jongeren actief voorlichten over de gevaren van «sociale besmetting» en trendgevoelige,
maatschappelijke beïnvloeding op het gebied van transgenderissues, bijvoorbeeld door
hier op scholen lessen aan te wijden en/of jongeren de reportage van Zembla in de
klas te laten bekijken?
Antwoord 17
In Nederland hebben scholen in het funderend onderwijs zich te houden aan het curriculum
en de daarbij horende kerndoelen en eindtermen van het onderwijs. In het curriculum
staat globaal beschreven wat er in ieder geval besproken moet worden, en wat leerlingen
in het primair onderwijs (po) en voortgezet onderwijs (vo) op landelijk niveau moeten
kennen en kunnen. Hierbij hebben scholen ruimte gekregen om zelf inhoudelijke keuzes
te maken en invulling te geven aan het onderwijsprogramma voor leerlingen.
Scholen in het funderend onderwijs hebben de wettelijke opdracht om de basisnormen
en -waarden van de democratische rechtsstaat actief te bevorderen. Het thema «burgerschap»
gaat over deze basisnormen en -waarden van onze samenleving. Er wordt hierbij aandacht
besteed aan een gezamenlijke basis met gemeenschappelijke democratische waarden –
gelijkheid, vrijheid en solidariteit – in een samenleving waar ook ruimte is voor
verschillende denkwijzen, opvattingen en culturen. Verschillende kerndoelen in het
po11 en vo,
12
13 hebben inhoudelijk betrekking op het thema burgerschap.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E.J. Kuipers, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede namens
R.H. Dijkgraaf, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.