Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Van Haga over het afluisteren van journalisten van De Correspondent bij een gesprek met verdachten van de mondkapjesdeal door het OM en het voor de rechterdagen van Relief Goods Alliance door de Nederlandse Staat
Vragen van het lid Van Haga (Groep Van Haga) aan de Ministers van Justitie en Veiligheid en voor Langdurige Zorg en Sport over het afluisteren van journalisten van De Correspondent bij een gesprek met verdachten van de mondkapjesdeal door het OM en het voor de rechter dagen van Relief Goods Alliance door de Nederlandse Staat (ingezonden 23 oktober 2023).
Antwoord van Minister Yeşilgöz-Zegerius (Justitie en Veiligheid), mede namens de Minister
voor Langdurige Zorg en Sport (ontvangen 6 december 2023). Zie ook Aanhangsel Handelingen,
vergaderjaar 2023–2024, nr. 389.
Vraag 1 en 2
Kunt u verklaren op basis van welke wettelijke bevoegdheid het Openbaar Ministerie
(OM) afluisterapparatuur ophing op de locatie waar de journalisten van De Correspondent
zouden spreken met de verdachten van de mondkapjesdeal?1 Indien er inderdaad, zoals in de berichtgeving in de media vermeld wordt, geen wettelijke
bevoegdheid was, kunt u dan uitleggen waarom het OM de wet heeft overtreden en of,
en op welk moment u daarvan op de hoogte bent gesteld en wat er met die informatie
is gebeurd? Was dat voorafgaand aan het gesprek en wist u dus ook voorafgaand al dat
de wet door het OM zou worden overtreden en is dit oogluikend toegestaan en/of is
hiervoor door u zelfs toestemming voor gegeven?
Indien het kabinet en/of bepaalde bewindspersonen voorafgaand aan het gesprek op de
hoogte waren van het voornemen van het OM om het gesprek af te luisteren, is hierover
onder deze personen overleg geweest en zo ja, wat was daar de strekking van?
Antwoord 1 en 2
U vraagt mij in te gaan op een lopend strafrechtelijk onderzoek. Zoals u weet, moet
ik terughoudend zijn in mijn beantwoording om te voorkomen dat het strafrechtelijk
onderzoek en de eventuele daaropvolgende rechtsgang wordt beïnvloed of anderszins
wordt gehinderd.
De grondslag voor het opnemen van vertrouwelijke communicatie is wettelijk geregeld
in artikel 126l van het Wetboek van Strafvordering. In dit geval was de inzet van
een bijzondere opsporingsbevoegdheid gericht op de verdachten en niet op de journalisten.
Het Openbaar Ministerie (hierna: OM) heeft aangegeven dat in dit geval sprake is van
zogenaamde «bijvangst» zoals opgenomen in hoofdstuk 4 van de Aanwijzing strafvorderlijk optreden tegen journalisten.2 Dit betekent dat volgens het OM in beginsel geen sprake is van een ongeoorloofde
doorbreking van het recht op bronbescherming en daarom de normale regels gelden voor
de inzet van bijzondere opsporingsmiddelen. Wel moeten journalisten, zodra het onderzoeksbelang
dat toestaat, worden geïnformeerd als een afgeluisterd gesprek waaraan zij hebben
deelgenomen wordt toegevoegd aan een strafdossier. Het OM geeft aan dat dit in het
onderhavige geval niet is gebeurd en dat dit anders had gemoeten.
Het OM heeft een eigenstandige bevoegdheid tot het maken van afwegingen over de inzet
van bijzondere opsporingsmiddelen. Het OM heeft mij over deze kwestie geïnformeerd
nadat berichten in de media hierover zijn verschenen.
Het is uiteindelijk aan de rechter om te bepalen of het OM de juiste afwegingen heeft
gemaakt en de Aanwijzing goed heeft toegepast. Hierover wil ik mij dan ook niet verder
uitlaten.
Vraag 3
Wie binnen het OM heeft de beslissing genomen om het gesprek van De Correspondent
en de verdachten van de mondkapjesdeal af te luisteren? Zijn daar binnen het OM nog
meer mensen van op de hoogte gesteld en zo ja, wie waren dat en op welke manier waren
zij daarbij betrokken? Zijn deze personen tot geheimhouding gemaand en zo ja, op welke
manier? Hebben zij hiervoor bepaalde overeenkomsten moeten tekenen, of zijn er anderszins
mondelinge en/of schriftelijke afspraken gemaakt? Zo ja, wat voor afspraken en waar
en hoe zijn deze in te zien?
Antwoord 3
Zoals het OM in het persbericht van 24 oktober 2023 kenbaar heeft gemaakt, hebben
de zaaksofficieren de beslissing genomen om afluisterapparatuur te plaatsen bij een
bijeenkomst waar de verdachten vermoedelijk informatie met elkaar zouden bespreken
die voor het strafrechtelijk onderzoek relevant was. De rechter-commissaris had voor
de inzet van dit bijzondere opsporingsmiddel een machtiging afgegeven. De avond voor
de bijeenkomst werd duidelijk dat ook een of meer journalisten van De Correspondent
op enig moment aanwezig zouden zijn. De zaaksofficieren hebben vervolgens intern besproken
en getoetst of de aanwezigheid van journalisten gevolgen moest hebben voor de inzet
van de afluisterapparatuur. Deze nieuwe informatie is besproken met de rechercheofficier.
Alle betrokkenen kwalificeerden de aanwezigheid van journalisten in dit geval als
«bijvangst» in de zin van de Aanwijzing strafvorderlijk optreden tegen journalisten.
Het opnemen van het betreffende gesprek was gericht op de verdachten in een lopend
strafrechtelijk onderzoek, niet op de journalisten. De hoofdofficier van het Functioneel
Parket en het College van procureurs-generaal zijn niet over deze kwestie geïnformeerd.
Dat is in lijn met de afweging die de betrokken officieren hebben gemaakt.
Het OM heeft mij laten weten dat officieren van justitie een ambtsgeheim hebben. Er
was dan ook geen aanleiding voor het maken van afspraken of sluiten van overeenkomsten
met betrekking tot geheimhouding.
Vraag 4
Indien u of bepaalde andere bewindspersonen hiervan op de hoogte waren en er geen
stappen zijn ondernomen tegen deze overtreding van de wet door het OM, kunt u dan
uitleggen waarom er na het verkrijgen van deze informatie over deze gang van zaken
geen consequenties zijn gevolgd? Zijn er wel gesprekken gevoerd met het OM en zo ja,
wat was de inhoud van deze gesprekken en welke afspraken zijn er gemaakt door en met
wie? Zijn er van deze overleggen of afspraken (schriftelijke) verslagen? Zo nee, waarom
niet?
Antwoord 4
Zoals hierboven aangegeven was ik niet op de hoogte van deze kwestie totdat hierover
is bericht in de media.
Vraag 5
Hebben u of andere bewindspersonen inzage gehad in het materiaal dat door het OM is
opgenomen? Zo ja, op welk moment is dit gedeeld en wat is hiermee gebeurd?
Antwoord 5
Nee.
Vraag 6
Hoe rijmt u het afluisteren van journalisten door het OM met het belang dat de rijksoverheid
zegt te hechten aan de persvrijheid en persveiligheid en de onafhankelijkheid van
de journalistiek? Hoe kan de overheid dit waarborgen als zij tegelijkertijd de privacy
en de Wet bronbescherming schendt en daarmee journalisten actief en bewust in gevaar
brengt?
Antwoord 6
Vrije journalistiek is onmisbaar binnen een goed functionerende democratische rechtsstaat.
Journalisten vormen met hun kritische en onafhankelijke werk een belangrijke tegenmacht
van de overheid die bijdraagt aan democratische controle en burgers in staat stelt
deel te nemen aan het publieke debat. Het grote belang van persvrijheid en het recht
op bronbescherming wordt ook door het OM nadrukkelijk onderschreven.
Met de invoering van de Wet bronbescherming in strafzaken is artikel 218a aan het
Wetboek van Strafvordering toegevoegd. Daarin is het uit artikel 10 van het Europees
Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) voortvloeiende recht op bronbescherming
vastgelegd. Op grond van de bepaling kunnen journalisten weigeren om vragen te beantwoorden
(«zich verschonen») over de herkomst van gegevens die kunnen leiden tot identificatie
van hun journalistieke bronnen. Dit wordt ook wel aangeduid als het recht op bronbescherming.
Dit recht heeft ook betekenis voor de uitoefening van opsporingsbevoegdheden tegen
journalisten. De inzet van bijzondere opsporingsmiddelen tegen journalisten is – binnen
de kaders van de het Wetboek van Stafvordering en Aanwijzing strafvorderlijk optreden tegen journalisten- echter nog steeds mogelijk. In het onderhavige geval was overigens geen sprake van
de inzet van een dwangmiddel tegen journalisten maar tegen derden (verdachten).
Het is uiteindelijk aan de rechter om te bepalen of de inzet van bijzondere opsporingsmiddelen
geoorloofd was.
Vraag 7
Wat is er gedaan met de informatie die het OM heeft verzameld door het gesprek af
te luisteren en alle persoonsgebonden en privacygevoelige informatie en gegevens die
daarmee verkregen zijn? Waar is deze informatie nu en op welke manier is deze informatie
en zijn deze gegevens verwerkt en/of bewaard en/of gedeeld en met wie?
Antwoord 7
De gegevens zijn onderdeel van het strafdossier. Op 4 oktober 2023 is de uitwerking
van de Opname Vertrouwelijke Communicatie ook gedeeld met de verdachten.
Vraag 8
Wat is er gebeurd met het 181 pagina’s tellende verslag dat door het OM van het afgeluisterde
gesprek is gemaakt? Kunt u dit verslag (vertrouwelijk) inzichtelijk maken voor de
Tweede Kamer? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 8
De integrale uitwerking van de opname is onderdeel van het strafdossier. Bij een eventuele
vervolging is het aan de rechter om een oordeel te geven. Ik zie geen mogelijkheid
om deze uitwerking (vertrouwelijk) te verstrekken aan de Tweede Kamer omdat hiermee
het strafrechtelijk onderzoek kan worden beïnvloed of anderszins gehinderd kan worden.
Met het oog op de gewenste effectiviteit en ter voorkoming van politieke beïnvloeding
van de strafrechtelijke opsporing zou dit bovendien een onwenselijk precedent scheppen.
Vraag 9
Bent u het de hoofdredacteur van De Correspondent eens dat deze afluisterpraktijken
een schending van de democratische rechtsorde zijn en erkent u dan dus ook dat de
rijksoverheid daarmee het toch al broze vertrouwen in de politiek en de rechtsstaat
nog verder ondergraaft?
Antwoord 9
Zie het antwoord op vraag 6.
Vraag 10
Kunt u uitleggen op welke manier deze afluisteractie volgens het OM en u geoorloofd
en proportioneel was, aangezien de mondkapjesdeal geen gevaar vormde voor de (veiligheid
van de) samenleving, zoals bijvoorbeeld een op handen zijn terroristische aanval,
of een oorlogsdreiging?
Antwoord 10
Zie het antwoord op vraag 1 en 2.
Vraag 11
Aangezien het kabinet zelf de mondkapjesdeal met het bedrijf van Sywert van Lienden
heeft geïnitieerd en gefaciliteerd, was deze afluisteractie van het OM dan dus bedoeld
om gevoelige of onwelgevallige informatie te verkrijgen over het handelen van de overheid
zelf in deze kwestie, met wellicht als doel te voorkomen dat deze informatie publiek
zou worden?
Antwoord 11
Nee. Het OM heeft het gesprek tussen de verdachten en journalisten opgenomen in het
kader van een strafrechtelijk onderzoek. Dit strafrechtelijk onderzoek is gestart
naar aanleiding van aangifte van oplichting. Het OM heeft een eigenstandige bevoegdheid
tot het maken van afwegingen in een strafrechtelijk onderzoek en heeft dat ook in
dit strafrechtelijk onderzoek gedaan. Zoals het OM kenbaar heeft gemaakt is een gesprek
opgenomen omdat uit onderzoek bleek dat verdachten daar vermoedelijk met elkaar informatie
zouden bespreken die voor het onderzoek relevant was.
Vraag 12
Welke strafrechtelijke gevolgen zullen er komen voor het OM en de (bewinds)personen die betrokken waren bij deze afluisteractie?
Antwoord 12
Het is aan de rechter in de strafzaak om te beoordelen of het OM de juiste afwegingen
heeft gemaakt en de Aanwijzing goed heeft toegepast.
Vraag 13
Waarom daagt de Nederlandse Staat Relief Goods Alliance voor de rechter, terwijl de
Staat zelf gefaciliteerd heeft dat dit bedrijf miljoenen winst kon maken met gemeenschapsgeld
en bovendien eigenhandig 5,1 miljard euro «kwijtraakte» waarvoor nog altijd geen verantwoording
is gegeven? Moet de Staat de geleden schade voor deze deal niet op zichzelf verhalen
en de personen die hiervoor verantwoordelijk zijn voor de rechter dagen? Zo nee, waarom
worden deze betrokkenen niet verhoord en vervolgd?3
Antwoord 13
In de afgelopen jaren zijn er substantiële onrechtmatigheden geconstateerd bij de
financiële verantwoording van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
(hierna: VWS). Hierbij bleek dat voor verschillende corona-dossiers met onvoldoende
mate van zekerheid kon worden vastgesteld dat ze voldeden aan alle geldende wet- en
regelgeving. Dat betekent niet dat deze gelden kwijt zijn. Het Ministerie van VWS
licht in het jaarverslag onder de kop bedrijfsvoeringsparagraaf elk jaar toe welke
onrechtmatigheden hebben plaatsgevonden. Hiernaast is uw Kamer meerdere malen geïnformeerd
met brieven over de stand van zaken rondom de verbeteringen in het financieel beheer
van VWS.
Zoals aangegeven in de brief van de Minister voor Langdurige Zorg en Sport (hierna:
LZS) van 19 oktober jongstleden adviseert de landsadvocaat over de juridische positie
van de Staat, monitort de rechten van de Staat en zet waar nodig in overleg stappen
om de rechten van de Staat veilig te stellen.4 In deze brief heeft de Minister voor LZS u bericht dat na een procesadvies van de
landsadvocaat is besloten om ten aanzien van de transacties met Relief Goods Alliance
B.V. (hierna: RGA) de rechten verder veilig te stellen middels het uitbrengen van
een dagvaarding namens de Staat.
Vraag 14
Waarom weigert het Ministerie van VWS de dagvaarding tegen Relief Goods Alliance openbaar
te maken, terwijl de verdachten zelf aangeven hiermee akkoord te gaan? Op welke manier
komt het «procesbelang van de Staat» door openbaarmaking in gevaar? Kunt u dit gevaar
concreet maken?
Antwoord 14
In de brief van 19 oktober jongstleden heeft de Minister voor LZS aangegeven niet
in te kunnen gaan op de inhoud van de dagvaarding vanwege het procesbelang van de
Staat.5 Volgens de «Beleidslijn actieve openbaarmaking nota’s 2022» wordt het procesbelang
geschaad wanneer door het verstrekken van de gevraagde informatie inzicht wordt geboden
in de procespositie van de Staat in een gerechtelijke procedure.6 Als informatie daarover openbaar gemaakt wordt, kan dit tot gevolg hebben dat een
procedure anders afloopt voor de Staat met bijvoorbeeld grote financiële gevolgen.
Als na afloop van een gerechtelijke procedure het procesbelang daaraan niet meer in
de weg staat, kan alsnog tot openbaarmaking worden overgegaan – met inachtneming van
het belang van bescherming van de persoonlijke levenssfeer en van vertrouwelijke bedrijfsgegevens
– tenzij een (ander) belang van de Staat zich daartegen verzet.
Vraag 15
Bent u tenminste bereid om de dagvaarding vertrouwelijk ter inzage aan de Tweede Kamer
te geven? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 15
Zolang een gerechtelijke procedure loopt, vindt de Minister voor LZS het niet het
moment om dergelijke processtukken vertrouwelijk met uw Kamer te delen. Hiermee wil
de Minister ook voorkomen dat er een precedent geschapen wordt. Zoals in het antwoord
op vraag 14 aangegeven, kan uw Kamer mogelijk na afronding van een gerechtelijke procedure
alsnog geïnformeerd worden.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
D. Yesilgöz-Zegerius, minister van Justitie en Veiligheid -
Mede namens
C. Helder, minister voor Langdurige Zorg en Sport
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.