Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde Agenda Raad voor Concurrentievermogen op 7 en 8 december 2023 (Kamerstuk 21501-30-590)
21 501-30 Raad voor Concurrentievermogen
Nr. 591
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 18 januari 2024
De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat heeft een aantal vragen en opmerkingen
voorgelegd aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat over de brief van 24 november
2023 over de geannoteerde agenda Raad voor Concurrentievermogen op 7 en 8 december
2023 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 590).
De vragen en opmerkingen zijn op 29 november 2023 aan de Minister van Economische
Zaken en Klimaat voorgelegd. Bij brief van 6 december 2023 zijn de vragen, mede namens
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, beantwoord.
De fungerend voorzitter van de commissie, Stoffer
Adjunct-griffier van de commissie, Van Tilburg
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de Minister
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de stukken ter
voorbereiding van de Raad voor Concurrentievermogen op 7 en 8 december aanstaande.
Deze leden wensen de Minister nog enkele vragen voor te leggen.
De leden van de D66-fractie benadrukken dat zij verheugd zijn dat er op veel onderwerpen,
die van uiterst belang zijn voor de toekomst van Europa, eensgezindheid lijkt te zijn
binnen de Raad. Deze kernpunten, zoals innovatie en verduurzaming, zijn volgens deze
leden zaken waar we als Europa in moeten investeren en waarop we stilstand niet kunnen
veroorloven.
1
Net zoals in Nederland willen de leden van de D66-fractie dat ook de industrie in
de gehele Europese Unie verduurzaamd wordt, voor onze planeet maar ook voor ons concurrentievermogen
in een geopolitiek veranderende wereld. Deze leden willen daarom ook de Minister oproepen
om zich op Europees niveau in te blijven zetten voor de verduurzaming van de Europese
industrie. Op welke manier vult de Minister haar rol hierop in en ziet zij mogelijkheden
om deze rol nog te versterken? Bijvoorbeeld door het vormen van een kopgroep met gelijkgestemde
landen die ieder ook in hun eigen lidstaat vooruitstrevend toewerkt naar het verduurzamen
van de industrie.
Rondom de Green Deal en het Fitfor55 pakket heeft Nederland in de kopgroep geacteerd.
Met gelijkgezinde landen zal Nederland conform bestaand beleid hierin blijven optrekken
voornamelijk in de nog resterende onderhandelingen. Op Europees niveau onderhandelen
lidstaten op dit moment over o.a. de Net Zero Industry Act (NZIA). Nederland zet zich in voor een akkoord binnen deze Commissieperiode dat
moet helpen om de maakindustrie van clean tech in de EU te stimuleren en ook CCS capaciteit in de EU te organiseren. Ook op het
gebied van waterstof werkt Nederland o.a. met de Important Projects of Common European Interest (IPCEI) samen met Europese partners aan een netwerk dat moet helpen de industrie te
verduurzamen, alsmede de toevoer van waterstof naar de EU moet vergroten (zie Kamerbrief
energiediplomatie1). Tevens bevindt de behandeling van het waterstof- en gaspakket, dat integratie van
waterstof in het Europese energiesysteem moet vergemakkelijken, zich in de afrondende
fase. Een onderwerp waar Nederland richting de nieuwe Europese Commissie (hierna:
Commissie) het initiatief op neemt zijn duurzame koolstoffen, een belangrijk onderdeel
van het verduurzamen van industriële processen die nu nog leunen op fossiele koolstoffen.
Richting de nieuwe Commissie en Europees Parlement zal Nederland op het belang van
duurzame koolstoffen aansturen.
2
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de waarschuwingen die onder andere
Nederland heeft gedaan over mogelijke complexe regels voor groene technologiecontracten.
Kan de Minister hier meer duidelijkheid over geven? Wat is er met de waarschuwingen
van deze lidstaten gebeurt. Is de compromistekst aangepast zodat regeldruk niet toeneemt?
Op welke manier kunnen lidstaten dit zelf in de hand houden?
Het kabinet heeft omtrent aanbestedingen en veilingen gepleit om de voorstellen werkbaarder
te maken voor aanbestedende diensten. Het kabinet is voorstander van het gebruiken
van niet-prijs criteria zoals weerbaarheid en duurzaamheid, maar pleit ervoor om dit
als prekwalificatie criteria of contractuele verplichtingen op te nemen. Dit maakt
het minder subjectief en arbeidsintensief voor aanbestedende diensten. De huidige
compromisteksten van de NZIA in de Raad zijn overeenkomstig de inzet van het kabinet.
3
De leden van de D66-fractie horen graag van de Minister hoe zij aankijkt tegen het
voorstel van het Europees Parlement (EP) voor een enkele lijst met categorieën waarbij
de lidstaten kunnen bepalen welke technologieën zij strategisch achten. Pleit Nederland
hier ook voor in de Raad, zo nee, waarom niet? Deze leden nemen kennis dat de Raad
hier niet voor pleit. Wat is hier de reden van en welke meerderheid aan lidstaten
steunt dit idee van het EP niet?
Het kabinet heeft zich ingezet voor verbreding van de lijst met technologieën naar
alle technologieën die bijdragen aan het terugbrengen van de uitstoot van broeikasgassen.
Tegelijkertijd ziet Nederland dat er budgetbeperkingen zijn op EU niveau en op lidstaatniveau,
dat sommige technologieën in een andere technologiegereedheidsniveaus (Technology Readiness Level) zitten, en dat er bij sommige technologieën op korte termijn meer impact te behalen
valt. Daarom kon het kabinet het onderscheid dat de Commissie had aangebracht tussen
strategische en reguliere net-zero technologieën begrijpen. Het kabinet heeft zich
ingezet om deze lijst op reguliere tijdstippen te heroverwegen, zodat nieuwe inzichten
en technologische ontwikkelingen meegenomen kunnen worden. In de Raad is hier weinig
discussie over geweest. Vooral de Commissie heeft gepleit voor een nauwe reikwijdte
en lijst van strategische technologieën om duidelijke prioritering en schaal te krijgen.
Verschillende lidstaten waren hier voorstander van. Andere lidstaten hebben met name
gepleit voor het aanmerken van nucleair als strategische technologie.
4
De leden van de D66-fractie merken op dat de ruimtevaart wereldwijd een steeds prominentere
rol inneemt en de EU kan daar niet op achterblijven. Deze leden vinden dat we onze
positie als Nederland moeten behouden en verder moeten versterken op Europees niveau.
Zij vinden daarnaast dat de ruimtevaart bij zou moeten dragen aan een duurzame toekomst
op aarde. De leden vragen de Minister daarom om het vanuit de ruimte in kaart brengen
van diverse vormen van klimaatimpact tot een van de prioriteiten te maken.
Ruimtevaart is van essentieel belang voor zowel ons welzijn als onze welvaart, speelt
wereldwijd een steeds prominentere rol en draagt bij aan het oplossen van belangrijke
maatschappelijke vraagstukken. Europa bekleedt dankzij het Copernicus-programma van
de EU en European Space Agency (ESA) wereldwijd een leidende rol op het terrein van
aardobservatie. Het maatschappelijk belang van aardobservatie blijft groeien vanwege
de waarde voor onder andere klimaatonderzoek, crisisbeheersing en veiligheidsbeleid.
De Nederlandse inschrijving tijdens de Ministeriële Conferentie 2022 van ESA (CM22)
weerspiegelt de strategische rol van ruimtevaarttechnologie voor de grote transities
waar Nederland voor staat. Zoals aangegeven in het verslag van de CM222 werd bijvoorbeeld van de € 12,5 miljoen extra middelen meer dan de helft (€ 7 miljoen)
voor emissie-monitoring ingezet.
Daarnaast heeft Nederland een relatief sterke positie in de technologie voor het monitoren
van broeikasgasemissies. Nederland schreef in 2022 voor € 47 miljoen in voor het deelprogramma
Future EO om een nieuwe generatie emissie-monitoringstechnologie te ontwikkelen. Dit
zal onder meer gebeuren met de publiek-private TANGO-missie3, die als doel heeft een kleine satelliet met een instrument voor de emissie-monitoring
van CO2 en methaan te demonstreren.
Bovendien bereidt het kabinet momenteel een Lange-termijn Ruimtevaartagenda voor.
Deze agenda zal laten zien welke ruimtevaartcapaciteiten Nederland over 10–15 jaar
wil hebben op civiel, wetenschappelijk en militair gebied, en welke investeringen
daarvoor nodig zijn. Deze agenda zal ook rekening houden met de maatschappelijke transities,
inclusief verduurzaming. Het kabinet zal de Kamer begin 2024 informeren over de Lange-termijn
Ruimtevaartagenda.
5
De versterking van onderzoek en innovatie (O&I) in het beleidsproces van de EU is
voor de leden van de D66-fractie van enorm belang en willen benoemen dat zij content
zijn met het onderscheid tussen Cohesiebeleid en Horizon Europe. Wel hebben we beide
doelstellingen nodig om op concurrentiegebied echte vooruitgang te boeken. Daarom
vragen deze leden de Minister om de doelen van de O&I-ecosystemen ten alle tijden
voorop te zetten en waar nodig ook in samenspraak te handelen.
Het kabinet onderschrijft het belang van een duidelijk onderscheid tussen de doelen
van het Cohesiebeleid enerzijds en de doelen van Horizon Europe anderzijds. Bij Cohesiebeleid
gaat het om het verkleinen van de sociaaleconomische verschillen tussen de regio’s
van de EU. Bij Horizon Europe gaat het om financiering van onderzoek en innovatie
op basis van de principes van excellentie en impact. Beide doelstellingen zijn nodig
voor het versterken van de concurrentiepositie van de EU in de wereld.
Ondanks het verschil in doelstelling vindt Nederland het belangrijk dat verschillende
EU-programma’s wel goed op elkaar aansluiten en elkaar aanvullen waar dat kan. Daardoor
kan maximale impact worden gegenereerd. Door de Cohesiemiddelen in te zetten voor
onderzoek en innovatie kunnen lidstaten bovendien hun O&I-systemen versterken. Daarmee
kan de innovatiekloof tussen landen en regio’s worden gedicht. Nederland zet zich
om die reden in voor een zo groot mogelijk aandeel van cohesiemiddelen naar innovatie,
vergroening en sociaal kapitaal. In Horizon Europe is er binnen het widening participation-onderdeel
ook aandacht voor de versterking van de O&I-systemen van de lidstaten met een lagere
participatiegraad. Op deze wijze worden lokale O&I-ecosystemen versterkt en tegelijkertijd
internationaal met elkaar verbonden. Voor Nederland is het wel van belang dat excellentie
van onderzoek en innovatie binnen Horizon Europe leidende principes blijven.
6
De leden van de D66-fractie zijn blij dat er een politiek akkoord ligt die bijdraagt
aan het verzekeren van duurzame en betrouwbare bronnen van kritieke grondstoffen voor
de EU. Wel vinden deze leden dat dit akkoord ambitieuzer zou mogen zijn, onder meer
de recyclingdoelen. Daarom roepen deze leden de Minister op om een stapje extra te
zetten voor de recyclingdoelen zodat onze strategische autonomie verbetert en ons
milieu.
Zoals aangegeven in de Geannoteerde Agenda4 verwelkomt het kabinet de verhoging van het recyclingdoel voor 2030 van 15% (Commissievoorstel)
recycling van de Europese consumptie van strategische grondstoffen naar 25% recycling
zoals opgenomen in het bereikte politieke akkoord. Tevens wordt er in het akkoord
ingezet op het formuleren van recyclingdoelen per strategische grondstof uit afvalstromen.
Hiermee zijn de recyclingdoelen reeds ambitieuzer dan initieel voorgesteld. Het kabinet
hecht aan ambitieuze én realistische doelen. Door de doelen nog verder te verhogen
zou dit laatste in het gedrang komen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda Raad voor
Concurrentievermogen op 7 en 8 december 2023. Deze leden hebben een aantal vragen.
7
De leden van de BBB-fractie merken op dat uit het fiche inzake de Net Zero Industry
Act (NZIA) blijkt dat het kabinet het NZIA-voorstel verwelkomt en de doelstellingen
om de energietransitie in de EU te versnellen en risicovolle afhankelijkheden in dit
domein af te bouwen. Het kabinet constateert ook verbeterpunten ten aanzien van de
volgende onderwerpen: het productiedoel van 40%, de reikwijdte, aanvullende reikwijdte,
vergunningverlening, toegang tot markten, vaardigheden en governance. Kan er meer
verduidelijking komen wat er in het fiche bedoeld wordt met dat het kabinet voorstander
is van «een EU breed, overkoepelend en indicatief doel dat uitgaat van een gemiddelde
productie van strategische netto-nul technologieën in de EU»? Wat zou dit indicatieve
doel moeten zijn en wat zouden de gevolgen zijn voor de Nederlandse industrie ten
opzichte van andere Europese industrieën?
In de NZIA wordt er een overkoepelend productiedoel gehanteerd, wat gesteund wordt
door het kabinet. Dit wordt weergegeven in de preambule van de NZIA, overweging 11b.
Het was in het voorstel voor het kabinet niet direct duidelijk of het productiedoel
van 40% een gemiddelde was voor alle technologieën of dat dit per technologie zou
gelden. Ook was het voor het kabinet aan het begin van de onderhandelingen niet duidelijk
of het doel ook een harde verplichting was. Gezien het feit dat afhankelijkheden voor
net-zero technologieën sterk uiteen lopen en het economisch verstandig kan zijn om
op technologieën in te zetten waar de EU nog een markt kan winnen, heeft het kabinet
ingezet op een indicatief en overkoepelend doel. Dit zou dan een gemiddelde zijn van
de productie in de verschillende technologieën, waardoor bijvoorbeeld een afhankelijkheid
op het gebied van zon-pv gecompenseerd zou worden door een sterke industriële positie
op wind of warmtepompen.
De Commissie heeft geen impact assessment uitgevoerd om de 40% te onderbouwen en te
kunnen zien wat dit zou betekenen. Momenteel is er een productiecapaciteit van 40%
voor alle technologieën gezamenlijk, waardoor met de NZIA de status quo wordt behouden,
strategische afhankelijkheden worden verkleind en de weerbaarheid wordt vergroot.
De gevolgen voor de Nederlandse industrie acht het kabinet niet anders dan voor andere
Europese industrieën, aangezien het een doel voor de gehele Europese Unie is. Aangezien
het een indicatief doel is zijn er geen directe consequenties aan verbonden als het
doel niet gehaald wordt. Wel kan de Commissie nieuw beleid voorstellen om de doelen
toch te behalen als deze dreigen te worden gemist.
8
Ook hebben de leden van de BBB-fractie de vraag wat het NZIA-voorstel Nederland ongeveer
zou gaan kosten op structurele basis, ook omdat de Commissie aangeeft dat de huidige
EU-begroting onvoldoende middelen biedt. Deze leden horen graag horen of 40% een haalbaar
percentage is. Eerder probeerde de EU middels de Strategie van Lissabon om de meest
concurrerende en dynamische kenniseconomie van de wereld te worden door iedere lidstaat
3% van het Bruto binnenlands product (bbp) te laten investeren in research en development
(R&D), iets wat faliekant mislukte. Nu is het NZIA-voorstel iets anders, maar deze
leden hebben wel twijfels bij de haalbaarheid van de 40%-doelstelling, en wat dit
moet gaan vergen van de lidstaten.
De NZIA heeft als doel om ervoor te zorgen dat 40% van de eigen behoefte aan strategische
net-zero technologieën in de EU geproduceerd wordt. Het is volgens de lezing en wens
van het kabinet een overkoepelend doel en niet voor elke individuele technologie.
Dit wordt zo omschreven in de preambule van de NZIA, overweging 11b. De afhankelijkheden
per technologie zijn zeer verschillend en het zal niet voor elke technologie mogelijk
zijn om 40% van de eigen behoefte te voorzien in 2030. Echter, er is door de Commissie
geen impact assessment uitgevoerd en is de Commissie ook niet meer van plan om dit
nader te onderzoeken. Door het ontbreken van de impact assessment is het niet met
duidelijkheid te zeggen of 40% van de eigen behoefte per strategische net-zero technologie
haalbaar is. De Commissie heeft echter wel aangetoond dat er momenteel 40% productiecapaciteit
is door middel van een behoefteanalyse5, waardoor met de NZIA de status quo wordt behouden. Er zijn daarnaast geen consequenties
verbonden mochten de doelstellingen niet gehaald worden. De voorstellen van de NZIA
richten zich met name op het versnellen van vergunningverlening en aanbesteden/veilingen.
Rondom vergunningverlening worden geen echte kosten verwacht. Bij aanbestedingen en
veilingen kunnen de kosten voor overheden hoger worden als straks meer rekening wordt
gehouden met duurzaamheids- en weerbaarheidscriteria. Deze kosten zijn niet via een
impact assessment inzichtelijk gemaakt door de Commissie. De kosten zullen afhangen
van hoeveel duurder duurzamere producten en meer weerbare waardeketens zijn.
9
De leden van de BBB-fractie merken tevens op dat in het fiche valt te lezen dat het
kabinet met name positief is over de opname van hernieuwbaar op zee. Deze leden vragen
waarom, aangezien er ook een aantal nucleaire technologieën is opgenomen in het NZIA-voorstel,
waarmee de Nederlandse ambitie om twee centrales te bouwen, beperkt onder de reikwijdte
ondersteund kunnen worden. Waarom wordt er niet meer ingezet op de reikwijdte van
nucleaire technologieën te versterken, in plaats van blijven inzetten op hernieuwbaar
op de zee?
Nederland is een koploper op het gebied van hernieuwbaar op zee. Andere lidstaten
zijn nog niet zo ver als Nederland, maar hebben wel deze ambitie. De Nederlandse maritieme
maakindustrie is expert als het gaat om aanleggen van windparken op zee. Hierdoor
zijn er exportmogelijkheden voor Nederlandse bedrijvigheid in Europa. Wind op zee
zal in de huidige toekomstplannen voor NL rond de 70 GW aan vermogen opleveren, kernenergie
3,5–7 GW. Het belang van wind op zee is voor de Nederlandse energiemix groter. Ook
is de NZIA vooral gericht op 2030 en is Nederland vooral afhankelijk van andere landen
voor nucleaire technologie. Om deze kennis op te bouwen is Nederland echter ook voorstander
om nucleaire technologieën op te nemen als strategische technologie in de NZIA. Dit
is gedurende de onderhandelingen ook de inzet van Nederland geweest.
10
De leden van de BBB-fractie zien graag dat we méér investeren in CO2-afvanginstallaties, waarmee vrijgekomen CO2 wordt afgevangen en onder andere wordt getransporteerd naar tuinders die CO2 gebruiken voor hun teeltproces. Daardoor daalt het gasverbruik van tuinders én wordt
de uitstoot van CO2 verminderd. Welke ruimte biedt het NZIA-voorstel voor opvang en afvang van CO2 en wat is de inzet van Nederland om dit voor onze ondernemers te bevorderen? Op pagina
39 van het voorstel staat dat: «Member States shall ensure that the national competent
authority responsible for the entire permit-granting processes, including all procedural
steps, has a sufficient number of qualified staff and sufficient financial, technical
and technological resources necessary, including for up- and re-skilling, for the
effective performance of its tasks under this Regulation.» Welke autoriteit wordt
dit in Nederland? Wordt het ondergebracht bij een bestaande autoriteit of komt er
een nieuwe? Hoeveel gaat dit kosten?
Met betrekking tot CO2-afvanginstallaties heeft Nederland gepleit voor opname van CCU, CCS en de benodigde
infrastructuur in de NZIA. Hiermee zullen niet alleen het opslagveld van CCS, maar
ook de infrastructuur en de benodigde installaties voor afvang van CO2 onder de NZIA vallen. Echter, richt de NZIA zich niet op het bevorderen van het gebruikt
van deze installaties. De NZIA zet in op een doel voor CCS en is verder bedoeld om
de maakindustrie rondom deze CCS en CCU technologieën te bevorderen. De NZIA biedt
geen handvat om deze installaties daadwerkelijk in te zetten en de inzet ervan te
bevorderen.
Met betrekking tot de «national competent authority is hetaan de lidstaten zelf hoe
de nationale vergunningverlening wordt uitgevoerd. Hierbij sluit het kabinet aan op
bestaande structuren van het Omgevingsloket6 voor aanvragen en verlenen van vergunningen om zoveel mogelijk kosten te voorkomen.
Dit is overgenomen door de Raad, waarbij de NZIA nog wel toeziet op voldoende capaciteit
voor een centraal aanspreekpunt voor bedrijven en ontwikkelaars.
11
De leden van de BBB-fractie merken op dat het Europees Parlement in tegenstelling
tot de Raad pleit, voor een enkele lijst bestaande uit 17 categorieën waarbij de lidstaten
kunnen bepalen welke technologie als «strategisch» wordt geacht. Hierdoor zou het
voor bedrijven gunstiger zijn om in de EU te vestigen. Hoe ziet het kabinet dit?
Het kabinet heeft zich ingezet voor verbreding van de lijst met technologieën naar
alle technologieën die bijdragen aan het terugbrengen van de uitstoot van broeikasgassen.
Tegelijkertijd ziet Nederland dat er budgetbeperkingen zijn, dat sommige technologieën
in een andere technologiegereedheidsniveau (Technology Readiness Level) zitten, en
dat bij sommige technologieën op korte termijn meer impact te behalen valt. Daarom
kon het kabinet het onderscheid die de Commissie had aangebracht tussen strategische
en reguliere net-zero technologieën steunen. Het kabinet heeft zich ingezet om deze
lijst op reguliere tijdstippen te heroverwegen, zodat nieuwe inzichten meegenomen
kunnen worden.
Ondertekenaars
-
, -
Eerste ondertekenaar
C. Stoffer, voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat -
Mede ondertekenaar
I. van Tilburg, adjunct-griffier