Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Van der Woude over het wetsvoorstel Screening kennisveiligheid, naar aanleiding van de brief van de Minister 'Sectorbeeld kennisveiligheid universiteiten'
Vragen van het lid Van der Woude (VVD) aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over het wetsvoorstel Screening kennisveiligheid, naar aanleiding van de brief van de Minister «Sectorbeeld kennisveiligheid universiteiten» (ingezonden 24 oktober 2023).
Antwoord van Minister Dijkgraaf (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap), mede namens de
Minister van Justitie en Veiligheid (ontvangen 6 december 2023).
Vraag 1
Waarom heeft u besloten de Wet screening kennisveiligheid uit te stellen en bent u
het ermee eens dat dit risico’s voor de kennisveiligheid met zich meebrengt?1
Antwoord 1
Zoals ik in mijn brief van 16 oktober jl. over het Sectorbeeld kennisveiligheid bij
universiteiten heb aangegeven, heb ik besloten tot aanpassing van het eerder genoemde
tijdpad omdat een zorgvuldige uitwerking van het wetsvoorstel meer tijd vraagt dan
eerder was voorzien.2 Zorgvuldigheid is cruciaal voor het vinden van een juiste balans tussen het beschermen
van de nationale veiligheid en het behoud van de open wetenschapsbeoefening.
Tijdens de uitwerking in de afgelopen maanden heb ik op verschillende onderdelen feedback
ontvangen, onder andere vanuit het kennisveld. De feedback ziet onder meer op punten
die bepalend zijn voor het ontwerp van het wetsvoorstel, te weten de uitvoerbaarheid
van de screening en het toepassingsbereik van de wet. Deze feedback neem ik serieus,
te meer gelet op de effecten en gevolgen van de wet op individuen en kennisinstellingen.
Uitvoering is voor het kabinet een belangrijk aandachtspunt voor de kwaliteit van
wetgeving.3 Het is derhalve van belang de resultaten af te wachten van het vooronderzoek dat
screeningsautoriteit Justis van het Ministerie van Justitie en Veiligheid momenteel
uitvoert. Voor het toepassingsbereik zijn de doelgroepkeuze en de afbakening van sensitieve
technologieën bepalend. De kennisinstellingen hebben via een vertrouwelijk proces
de mogelijkheid gekregen om op een eerste inhoudelijke afbakening te reageren. Hierop
is uitgebreide feedback gekomen die ik bespreek met deskundigen en die nodig is voor
de afbakening. Over de afbakening van de doelgroep van de wet wil ik mij eveneens
laten adviseren door deskundigen, omdat ook hierover zorgen zijn geuit in mijn overleggen
met het kennisveld.4
Ik begrijp de zorgen van uw Kamer over kennisveiligheidsrisico’s en die deel ik. Het
blijft zaak het wetsvoorstel screening kennisveiligheid zo zorgvuldig en snel als
mogelijk te realiseren.
Vraag 2
Deelt u de mening dat juist ook een internetconsultatie bedoeld is om de mening van
derden te betrekken en te verwerken en waarom wordt dit als reden gegeven om de wet
nu uit te stellen?
Antwoord 2
Ik deel de mening dat een internetconsultatie is bedoeld om de inbreng van derden
te betrekken. Tegelijkertijd is er bij een internetconsultatie duidelijkheid nodig
over de hoofdelementen van een wet zodat derden op een compleet wetsvoorstel kunnen
reageren. Dat geldt zeker ook in dit geval. Dit gelet op het belang van het betrekken
van de uitvoering en op de uitvoerbaarheid. Maar ook gelet op een zorgvuldige afbakening
van de sensitieve technologieën (en risicovakgebieden) en van de doelgroep. En op
de effecten en gevolgen van de wet voor individuen en kennisinstellingen, zoals ik
ook in mijn antwoord op vraag 1 heb benadrukt.
Vraag 3
Bent u het ermee eens dat juist duidelijk kennisveiligheidsbeleid dat voorschrijft
wat wel en niet kan, een gelijk speelveld voor de instellingen creëert, waar we dat
nu niet hebben, zodat statelijke actoren via andere partijen kunnen «winkelen» bij
de instellingen?
Antwoord 3
Kennisveiligheid is een gezamenlijke opgave voor de overheid en kennisinstellingen.
Naast de gezamenlijke ontwikkeling van een Nationale Leidraad Kennisveiligheid en
de afspraak dat deze geïmplementeerd wordt, zijn ook landelijke bestuurlijke afspraken
gemaakt over de verder benodigde aanpak. Al deze afspraken vormen de basis van het
kennisveiligheidsbeleid en scheppen een duidelijk kader waarbinnen instellingen hun
eigen beleid kunnen vormgeven en uitvoeren. Daarbinnen is overigens ook ruimte nodig
voor context gebonden risico-afwegingen. Om dat goed te doen kunnen instellingen ook
gebruikmaken van landelijke ondersteunende faciliteiten, zoals het Loket Kennisveiligheid5 en de producten die de NCTV en de inlichtingen- en veiligheidsdiensten uitgeven over
dreigingen. Het wetsvoorstel screening kennisveiligheid complementeert de inzet, door
daar waar de risico’s voor de nationale veiligheid het grootst zijn, een risico-inschatting
op persoonsniveau mogelijk te maken.
Vraag 4
Bent u het ermee eens dat duidelijkheid ook interne spanningen binnen de instellingen
weghaalt, met name bij het duiden van wat dual use is en wat niet, of met welke partijen
samenwerking aangegaan kan worden?
Antwoord 4
Ik ben het ermee eens dat duidelijkheid kennisinstellingen helpt om goede risico-inschattingen
te maken. Als Rijksoverheid ondersteunen we instellingen daarbij via het Loket Kennisveiligheid,
het Ondernemersloket Economische Veiligheid, of via de Centrale Dienst voor In- en
Uitvoer van de Douane als het om de duiding van mogelijke dual-use gaat. Tegelijkertijd
ben ik ook van mening dat elke casus een zorgvuldige en op zichzelf staande afweging
vraagt waarbij een kennisinstelling moet inschatten op basis van de combinatie van
factoren of een samenwerking kan worden aangegaan. Op het punt van de persoonsgerichte
risico-inschatting zet ik mij er voor in om de wet screening kennisveiligheid zo zorgvuldig
en snel als mogelijk te realiseren.
Vraag 5
Bent u zich ervan bewust dat een deel van het kennisveld zelf tot spoed heeft gemaand
voor nieuwe wetgeving, met name omdat hier nu een te grote uitvoeringsverantwoordelijkheid
ligt bij de instellingen die juist de Rijksoverheid op zich zou moeten nemen?
Antwoord 5
Ik ben mij bewust van de wens om spoedig met kaders te komen en dat is ook de sterke
wens van het kabinet. Allereerst met het oog op de noodzakelijke en gewenste uniformiteit:
we willen in gelijke gevallen gelijk handelen. Daarnaast heeft alleen de Rijksoverheid
toegang tot alle relevante informatie om tot een eenduidige en goede risico-inschatting
te kunnen komen. Om als overheid die verantwoordelijkheid op het punt van centrale
en persoonsgerichte screening te kunnen nemen, is echter een zorgvuldige uitwerking
noodzakelijk.
Vraag 6
Welk element in de position paper van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen
(KNAW) bracht u ertoe deze belangrijke wet uit te stellen en was dit iets dat niet
voorzien had kunnen worden?6
Antwoord 6
Op de redenen voor aanpassing van het aanvankelijk genoemde tijdpad voor de wet ben
ik reeds ingegaan in mijn antwoord op vraag 1. Graag voeg ik daar aan toe dat omwille
van de gevoelde urgentie van meet af aan is ingezet op een ambitieus tijdpad. Al mijn
inspanningen waren erop gericht om dat te halen. Maar het gaat hier om een complexe
opgave waarvoor betrokkenheid van en goede samenwerking met de sector essentieel is
om te komen tot een gerichte en effectieve screening.
Vraag 7
Kunt u bevestigen dat de conceptwet niet gericht is op het «stelselmatig screenen
van grote groepen inkomende onderzoekers», maar juist op het screenen van individuele
onderzoekers uit onvrije regimes in een beperkt aantal hoog-risicogebieden? Bent u
het ermee eens dat dit alleszins uitvoerbaar is, als de overheid hier zijn verantwoordelijkheid
pakt en rekening houdt met verschillende niveaus van screening (van licht tot diepgaand)?
Antwoord 7
Het wetsvoorstel zal gericht zijn op het screenen van individuele (master)studenten
en onderzoekers met de nationaliteit van derde landen die naar Nederland willen komen
om te studeren of werken op risicovakgebieden bij Nederlandse kennisinstellingen.
Deze afbakening lijkt doelmatig en proportioneel gelet op actuele dreigingsanalyses,
en toekomstbestendig. Om strijdigheid met het discriminatieverbod te voorkomen, richt
de screening zich niet enkel op individuen uit landen met onvrije regimes. In lijn
met genoemde dreigingsanalyses is vervolgens bewust gekozen voor een generieke aanpak
die kan worden toegepast op ieder land van buiten de EU, zodat we voorbereid zijn
op ontwikkelingen in het dreigingsbeeld. Zoals blijkt uit mijn antwoord op vraag 1
zijn er ook zorgen geuit over de doelgroepkeuze, om die reden laat ik mij adviseren
door deskundigen over de afbakening van de doelgroep van de wet.
Of zal worden gewerkt met verschillende niveaus van screening kan ik op dit moment
nog niet zeggen. Het wetsvoorstel wordt momenteel uitgewerkt. Op de precieze uitwerking
kan ik niet vooruitlopen.
Vraag 8
Welke definitie van screening hanteert u in deze conceptwet?
Antwoord 8
In mijn brief van 5 april jl.7 heb ik aangegeven dat het proces van screening raadpleging behelst van informatie
vanuit verschillende bronnen om tot een deugdelijke inschatting van risico’s voor
de nationale veiligheid te komen. Daarbij moet ook de informatie die door de aanvrager
wordt aangeleverd worden beoordeeld. Hiermee valt de risicobeoordeling die met deze
wet wordt beoogd binnen de definitie van screening van de Autoriteit Persoonsgegevens.
Het is een hulpmiddel om kennisveiligheidsrisico’s te beperken en het betreft een
screening van natuurlijke personen.
Vraag 9
Kunt u bevestigen dat de conceptwet doorlopend expertise betrekt bij het definiëren
van de risicogebieden en er ook op ziet dat die lijst steeds wordt bijgesteld?
Antwoord 9
Ik kan bevestigen dat deskundigen meermaals zijn geraadpleegd en ook in de komende
tijd nog actief zullen worden betrokken bij de afbakening van de technologieën die
met de wet als sensitief zullen worden aangewezen. Ook werk ik met deze deskundigen
aan een goed proces voor periodieke actualisering van de lijst, dit is van belang
voor een effectieve screening.
Vraag 10
Deelt u de mening dat juist samenwerkingsverbanden en financieringsstromen onderdeel
moeten zijn van intensiever toezicht, zoals Minister van Engelshoven al betoogde?
Antwoord 10
In de brief van 27 november 2020 heeft mijn ambtsvoorganger inderdaad aangegeven dat
het kabinet van plan is in samenwerking met de kennisinstellingen te bezien welke
elementen van samenwerkingsovereenkomsten een risico vormen.8 Het is belangrijk dat universiteiten en andere kennisinstellingen beter inzicht krijgen
in de internationale samenwerkingsverbanden en financieringsstromen die momenteel
lopen en hier waar nodig intensiever op toezien. De Nationale Leidraad Kennisveiligheid
geeft hiervoor ook aanwijzingen. Universiteiten zullen zich de komende periode inzetten
om het inzicht in meerjarige institutionele samenwerkingsverbanden te verbeteren,
zo heeft koepelorganisatie UNL mij laten weten. Ik ga daarom de komende tijd met de
universiteiten in gesprek over hoe zij dit verder gaan organiseren.
Vraag 11
Op welke datum voor de inwerkingtreding van de wet stuurt u aan en kunt u het tijdpad
voor de wetsbehandeling schetsen dat hiervoor nodig is?
Antwoord 11
Graag benadruk ik nogmaals de ambitie van het kabinet om het wetsvoorstel met inachtneming
van de vereiste zorgvuldigheid zo snel als mogelijk in consultatie te brengen. Over
het bijgestelde tijdpad van de wet en het moment van inwerkingtreding zal ik uw Kamer
in de volgende voortgangsbrief aanpak kennisveiligheid informeren. Ik verwacht de
volgende voortgangsbrief begin 2024 te kunnen versturen.
Ondertekenaars
-
, -
Eerste ondertekenaar
R.H. Dijkgraaf, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede namens
D. Yesilgöz-Zegerius, minister van Justitie en Veiligheid
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.