Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over o.a. de geannoteerde agenda JBZ-Raad 4 en 5 december 2023 (Kamerstuk 32317-862)
32 317 JBZ-Raad
Nr. 863 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 5 december 2023
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft een aantal vragen en opmerkingen
voorgelegd aan de Ministers van Justitie en Veiligheid en voor Rechtsbescherming en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid over de brief van 24 november 2023
over de geannoteerde agenda JBZ-Raad 4 en 5 december 2023 (Kamerstuk 32 317, nr. 862), over de brief van 3 november 2023 over het verslag van de Raad Justitie en Binnenlandse
Zaken van 19 en 20 oktober 2023 (Kamerstuk 32 317, nr. 861), over de brief van 6 oktober 2023 over het Fiche: Richtlijn bodemmonitoring en veerkracht
(Kamerstuk 22 112, nr. 3798) en over de brief van 13 oktober 2023 over het Fiche: Raadsaanbeveling EU-coördinatie
bij verstoring vitale infrastructuur (Kamerstuk 22 112, nr. 3803).
De vragen en opmerkingen zijn op 27 november 2023 aan de Ministers van Justitie en
Veiligheid en voor Rechtsbescherming en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
voorgelegd. Bij brief van 1 december 2023 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Kat
Adjunct-griffier van de commissie, Nouse
Inhoudsopgave
blz.
I
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersonen
2
•
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
2
•
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
2
•
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
4
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersonen
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de geannoteerde
agenda en hebben hierover geen vragen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie en reactie van de bewindspersonen
De leden van de D66-fractie lezen dat een aantal leden van het Europees Parlement
heeft voorgesteld het Scandinavische prostitutiemodel aan te houden. Deze leden ondersteunen
de inzet van het kabinet om dit aan individuele lidstaten te laten. Kan de Staatssecretaris
het krachtenveld rondom dit voorstel schetsen?
Antwoord
Momenteel wordt op Europees niveau onderhandeld over de herziening van richtlijn 2011/36/EU
inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers
daarvan. De JBZ-Raad van 8 en 9 juni jl. heeft een algemene oriëntatie aangenomen
waar het kabinet zich goed in kan vinden. Leden van het Europees Parlement (EP) hebben
vervolgens in hun rapport amendementen voorgesteld.1 Het EP stelt in het rapport voor om het «Scandinavische prostitutiemodel» – waarin
de klant van prostitutie per definitie strafbaar is – aan te houden als geadviseerd
Europees beleidsmodel.
In 2022 is door het Ministerie van Justitie en Veiligheid aan het Wetenschappelijk
Onderzoek en Documentatiecentrum (WODC) opdracht gegeven een internationaal vergelijkend
onderzoek uit te voeren naar de verschillende prostitutiemodellen.2 In het onderzoek wordt onderscheid gemaakt tussen drie beleidsmodellen: 1) decriminalisering,
2) regulering en 3) criminalisering. Het onderzoek naar de verschillende prostitutiemodellen
stelt dat in recente jaren vooral het «Scandinavische model» of «Zweedse model» aan
populariteit wint. Het meest kenmerkende aan dit model is volgens het onderzoek dat
de klant en derden wél, maar de sekswerker niét strafbaar worden gesteld.
Nederland is van mening dat lidstaten zelf verantwoordelijk zouden moeten zijn voor
de invulling van het prostitutiebeleid. Over het algemeen wordt de keuze voor een
gepast prostitutiemodel zorgvuldig afgewogen en aangepast aan de nationale situatie.
Nederland ziet geen meerwaarde in het vastleggen van een Europees prostitutiemodel.
Lidstaten die hier hetzelfde over denken zijn vaak landen die een decriminaliserend
of regulerend model kennen. Binnen de EU is er een aantal lidstaten die een soortgelijk
prostitutiemodel als Nederland hebben en een aantal lidstaten die een ander systeem
hanteert. Zie ook het door het EP gepubliceerde rapport van 2021 waarin de prostitutiemodellen
van verschillende Europese lidstaten wordt toegelicht.3 Verder blijkt uit stemmingen dat de FEMM commissie (de Commissie rechten van de vrouw
en gendergelijkheid) van het EP overwegend voorstander is van een prostitutiemodel
waarin de klant wordt strafbaar gesteld.
Ook is een aantal internationale organisaties actief op het onderwerp. Zo is in aanloop
naar de stemming over de amendementen een position paper gestuurd waarin wordt opgeroepen niet over te gaan tot klantcriminalisering. Organisaties die deze paper hebben ondertekend
zijn bijvoorbeeld LaStrada, Amnesty International en de European Sexworker’s Rights
Alliance (ESWA).
Zij vragen de Staatssecretaris daarnaast het krachtenveld te schetsen omtrent de koppeling
tussen verblijfsrecht en medewerking aan het strafrechtelijke proces. Wat zou het
gevolg voor het verblijfsrecht van slachtoffers zijn als deze koppeling wordt losgelaten?
Antwoord
Het is op dit moment ingewikkeld om aan te geven wat het gevolg zou zijn van het loslaten
van de koppeling tussen het verblijfsrecht en medewerking aan het strafrechtelijke
proces. Wat hieruit in ieder geval volgt, is dat er een andere wijze gevonden zal
moeten worden om vast te stellen welke personen slachtoffer zijn van mensenhandel
en recht hebben op een verblijfsvergunning. Het kan ook effect hebben op de slachtofferbescherming,
aangiftebereidheid onder slachtoffers en de omvang van de groep die aanspraak kan
maken op een verblijfsvergunning. Wat de meer concrete gevolgen zullen zijn van een
loskoppeling zal in 2024 worden uitgelopen in het kader van een verkenning volgend
uit actielijn 3 van het actieplan Samen tegen Mensenhandel4. Uw Kamer wordt hier in dat verband verder over geïnformeerd.
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het agendapunt
over de Verordening ter voorkoming en bestrijding van seksueel kindermisbruik (CSAM)
op de geannoteerde agenda. De schaduwrapporteurs van het Europees Parlement hebben
in oktober een akkoord bereikt over een onderhandelingspositie. Dit is op 15 november
in de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (LIBE) vastgesteld.
Kan de Minister een appreciatie geven van dit akkoord? Kan de Minister daarbij precies
ingaan op de vraag wat het Nederlandse standpunt ten opzichte van dit concept is en
op welke punten daar eventueel van wordt afgeweken? Deze leden constateren dat deze
conceptverordening meer in de richting is van de lijn die overeenkomt met de vele
moties en suggesties die deze leden hebben gedaan ten behoeve van het Nederlandse
standpunt. Erkent de Minister dat zij onvoldoende heeft gedaan om de wens van een
meerderheid van de Kamer te vervatten in de Nederlandse onderhandelingspositie, gezien
het gehele Europese standpunt nu hoogstwaarschijnlijk draait? Hoe reflecteert de Minister
op haar eigen rol? Blijft zij volharden in het standpunt dat in de oorspronkelijke
positie van de Minister te weinig balans zat en in hoeverre wordt dit nu aangepast?
Daarnaast willen deze leden graag weten wat de stand van zaken is van de onderhandelingen
in de Raad. In hoeverre heeft de berichtgeving over het vermeende favouritism voor
de Amerikaanse organisatie Thorn (waar deze leden eerder naar gevraagd hebben) en
de formele klacht van de privacyorganisatie Noyb over het gericht targetten door de
Europese Commissie om steun voor dit voorstel te vergaren invloed op het verdere verloop
van de onderhandelingen? Kan de Minister een toelichting geven op de vraag waarom
er weinig met de wensen van de meerderheid van de Kamer is gedaan door een Minister
in demissionaire staat (en die dus wordt geacht beleidsarm te besturen)?
Antwoord
Het kabinet dankt de leden van D66 voor hun vragen naar de ontwikkelingen rondom de
Verordening ter voorkoming en bestrijding van seksueel kindermisbruik. Vanwege de
nog lopende onderhandelingen in de Raad is het nu eerst aan het Voorzitterschap om
een voorstel te presenteren om tot een algemene oriëntatie te komen. Na de algemene
oriëntatie van de JBZ-Raad, kan de uitwisseling van standpunten met het Europees Parlement
plaatsvinden. De Nederlandse positie zoals verwoord in de Geannoteerde Agenda bij
de JBZ-Raad van afgelopen oktober5, blijft voor het kabinet het uitgangspunt van de inzet in de Raad. Zodra er een concepttekst
op de agenda staat, zal uw Kamer hier verder over worden geïnformeerd zoals in het
verleden ook steeds is gedaan.
Wat betreft uw vraag over de klacht van de privacyorganisatie Noyb, wacht het Kabinet
de klachtprocedure af.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie en reactie van de bewindspersonen
De leden van de CDA-fractie constateren dat er ontwikkelingen zijn ten aanzien van
de Richtlijn 2011/36 inzake voorkoming van bestrijding van mensenhandel en bescherming
van slachtoffers. De Minister geeft aan kritisch te zijn op een aantal aangenomen
amendementen, die onder andere zien op het strafbaar stellen van het gebruik maken
van diensten van slachtoffers van mensenhandel. Deze leden vragen of de Minister kan
aangeven of zij bij de beoordeling van de amendementen de belangen van slachtoffers
meeweegt en waaruit dat blijkt. In de annotatie wordt gesproken over het eerdere non-paper
wat met de Kamer is gedeeld. Deze leden vragen om voortaan de link hierbij te voegen,
bijvoorbeeld in de noot.
Antwoord
Allereerst zij opgemerkt dat de onderwerpen mensenhandel en prostitutiebeleid op het
terrein liggen van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Met het oog hierop
is de non-paper ondertekend door de Staatssecretaris. Het amendement van het Europees
Parlement (EP) waar de bovengenoemde kanttekeningen op zien betreft artikel 18a van
het voorstel van de Europese Commissie6. In het voorstel van de Europese Commissie is voorgesteld dat lidstaten maatregelen
nemen om het gebruik van diensten van slachtoffers mensenhandel strafbaar te stellen,
als de gebruiker hiervan weet had. Het EP stelt nu voor dat de wetenschapseis hier
zou moeten vervallen. Voorts stelt het EP voor om een aparte passage op te nemen waarin
wordt opgeroepen maatregelen te nemen tegen personen die tegen betaling seksuele diensten
afnemen van een ander persoon.
Bij dit laatste voorstel wordt niet verwezen naar slachtoffers van mensenhandel. Prostitutie
kan niet altijd in één adem worden genoemd met mensenhandel. Het gaat hierbij om prostitutie
waarbij geen signalen zijn van misstanden of uitbuiting. Het Kabinet is hier kritisch
op omdat Nederland van mening is dat lidstaten zelf verantwoordelijk zouden moeten
zijn voor invulling van het prostitutiebeleid, zoals ook toegelicht in de antwoorden
op vragen van de leden van de fractie van D66. Diensten afnemen van slachtoffers van
mensenhandel is al strafbaar7 binnen het huidige juridisch kader. Er zal te allen tijde voorkomen moeten worden
dat slachtoffers van mensenhandel in de prostitutie terecht komen.
Ook vragen de leden of voortaan, wanneer relevant, links bij te voegen. Dit zal in
het vervolg in acht worden genomen.
De leden van de CDA-fractie constateren dat er ten aanzien van de Verordening ter
voorkoming en bestrijding van seksueel kindermisbruik mandaat is voor eindonderhandelingen
met de Raad. Deze leden vragen of de Minister een actuele schets van het krachtenveld
in de Raad wil geven. Zij vragen ook of de Minister wil reageren op de onderhandelingspositie
van het Europees Parlement. Specifiek vragen deze leden hoe deze positie zich verhoudt
tot het kabinetsstandpunt om tenminste voor bestaand materiaal van kinderporno detectie
bij diensten die gebruik maken van end-to-end-encryptie toe te staan. Deze leden vragen
de Minister verder welke voorbereidingen worden getroffen om de implementatie zo snel
als mogelijk uit te rollen, mede gezien het feit dat er geen tijd te verliezen is
in de bestrijding van kinderporno omdat uit een schatting blijkt dat 45% van al het
wereldwijde materiaal aan kinderporno wordt gehost in Nederland.
Antwoord
Het Europees Parlement heeft inderdaad een standpunt ingenomen op de concept-verordening
ter voorkoming en bestrijding van seksueel kindermisbruik. Op dit moment is het in
de Raad echter nog niet tot een algemene oriëntatie gekomen. Het vinden van een compromis
tussen de lidstaten heeft meer tijd nodig; daarom is er nog geen tekst geagendeerd
waar de lidstaten verder over kunnen onderhandelen. Pas als daar een formeel akkoord
over is bereikt, kan worden gestart met de onderhandelingen met het Europees Parlement.
Zodra er een tekst voor aanname zal worden voorgelegd zal uw Kamer hierover worden
geïnformeerd.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
H. Kat, voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid -
Mede ondertekenaar
L.L. Nouse, adjunct-griffier