Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over het Fiche: Richtlijnen standaarden gelijke behandelingsinstanties (Kamerstuk 22112-3594)
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
Nr. 3835
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 28 november 2023
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken heeft een aantal vragen en opmerkingen
voorgelegd aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de brief
van 20 januari 2023 inzake het Fiche: Richtlijnen standaarden gelijke behandelingsinstanties
(Kamerstuk 22 112, nr. 3594).
De vragen en opmerkingen zijn op 15 februari 2023 aan de Minister van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties voorgelegd. Bij brief van 27 november 2023 zijn de vragen
beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Hagen
De griffier van de commissie, De Vos
Inhoudsopgave
I
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
3
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
3
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
3
Vragen en opmerkingen van het lid van de BBB-fractie
4
II
Antwoord/ reactie van het kabinet
5
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het fiche
met betrekking tot de Richtlijnen standaarden gelijke behandelingsinstanties. Graag
willen zij het kabinet een aantal vragen stellen.
Allereerst vragen de leden van de VVD-fractie het kabinet nog eens nader uit te leggen
op welke punten precies de voorgestelde richtlijnen verschillen van de huidige Nederlandse
wet- en regelgeving op het onderhavige terrein. Wellicht dat een schema daarbij behulpzaam
kan zijn. In het fiche wordt vermeld dat verkend wordt of het College voor de Rechten
van de Mens de bevoegdheid moet krijgen om over al het overheidshandelen, waaronder
de sociale zekerheid, moet oordelen. Het kabinet heeft nog geen standpunt over het
onderwerp van die erkenning ingenomen. De leden van de VVD-fractie vragen de Minister
hoe deze verkenning en het nog te bepalen standpunt zich verhouden tot de onderhavige
richtlijnen. In hoeverre heeft Nederland de ruimte om bij de aanpassingen aan de wet-
en regelgeving die moeten worden gedaan, daaraan een eigen invulling te geven? Wanneer
is de verkenning gereed en is de Minister voornemens een standpunt naar de Kamer te
sturen? Graag krijgen de leden van de VVD-fractie een reactie van de Minister op deze
vragen.
Met betrekking tot de antidiscriminatievoorzieningen (adv’s) vragen de leden van de
VVD-fractie of al bekend is of deze voorzieningen ook onder de EU-voorstellen vallen.
Ten aanzien van het proportionaliteitsvereiste is het oordeel van het kabinet positief.
De Minister stelt dat het voorgestelde optreden niet verder gaat dan noodzakelijk
omdat de voorstellen de bevoegdheden en procedurele autonomie van lidstaten respecteert
en discretionaire ruimte laat om te bepalen hoe de voorgestelde maatregelen worden
geïmplementeerd. De leden van de VVD-fractie vragen de Minister dit te verduidelijken.
De leden van de VVD-fractie vragen de Minister om nog eens nader te reflecteren op
de subsidiariteitstoets.
Tot slot vragen deze leden aandacht voor de financiële gevolgen van de twee richtlijnen.
De Minister geeft aan dat het College voor de Rechten van de Mens mogelijk te maken
zal krijgen met een toename van het aantal zaken dat aan dit college wordt voorgelegd
en dat nog niet is in te schatten hoe groot die stijging zal zijn en dus nog niet
in te schatten is wat de financiële gevolgen zullen zijn. Wanneer verwacht de Minister
daarover meer duidelijkheid te krijgen, ook als het gaat om de decentrale overheden
en de uitvoeringsorganisaties? Overigens vragen de leden van de VVD-fractie of de
kosten die voortvloeien uit de richtlijnen in verhouding tot de opbrengst zullen staan.
Zij vragen de Minister daarop in te gaan.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie onderschrijven het belang van de nationale gelijkebehandelingsinstanties
en zien dan ook meerwaarde in de voorstellen voor de twee nieuwe Europese richtlijnen.
Deze leden lezen dat Nederland al grotendeels voldoet aan de gestelde eisen in deze
voorstellen en hebben nog enkele vragen over de (voorgestelde) eisen waar Nederland
nog niet of onvoldoende aan voldoet.
Een van de eisen is dat gelijkebehandelingsinstanties onafhankelijk moeten zijn en
voldoende middelen dienen te krijgen. De D66-fractie heeft al eerder aangekaart dat
de mate waarin lokale adv’s uitgerust zijn met voldoende mensen en middelen, in sterke
mate varieert per gemeente en afhankelijk is van lokale financiering. Daartoe is de
motie ingediend en aangenomen van het lid Belhaj over onderzoek naar een andere inrichting
van de adv's naar voorbeeld van het juridisch loket.1 De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) heeft aangegeven
dat het onderzoek naar de financiën van de adv’s in maart 2023 wordt afgerond. In
hoeverre worden deze twee voorstellen voor Europese richtlijnen in het onderzoek meegenomen?
Is de Minister van BZK bereid in de kabinetsreactie op het onderzoek ook in te gaan
op de eisen uit de voorgestelde richtlijnen, en hoe een eventueel voorstel tot extra
of andersoortige financiering daaraan kan voldoen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de fractie van de SP hebben het fiche over de Richtlijnen standaarden
voor instanties voor gelijke behandeling, om discriminatie te bestrijden, gelezen
en hebben hierover nog een enkele vraag en opmerking. Deze leden ondersteunen dat
er een sterke onafhankelijke instantie dient te zijn die gelijke behandeling bevordert
en toeziet op naleving daarvan door andere instanties. Zij vragen echter wel naar
de reden waarom er in Europees verband een richtlijn wordt opgesteld en waarom dit
niet primair een zaak en taak is van de lidstaten zelf? Wat de mening van het kabinet
hierover?
De leden van de SP-fractie lezen dat er de nieuwe bevoegdheid aan het College dient
te worden gegeven op basis van deze richtlijn op het gebied van de sociale zekerheid.
Kan er concreet worden aangegeven wat deze bevoegdheid behelst en of het kabinet dit
wenselijk vindt?
Kan de Minister nader ingaan op de voor- en nadelen ten aanzien van het mogelijk toekennen
van de nieuwe bevoegdheid aan het College op het gebied van de sociale zekerheid,
zoals in het voorstel wordt beoogd?
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de fractie van GroenLinks hebben met interesse kennisgenomen van het
fiche over de Richtlijnen standaarden gelijke behandelingsinstanties. Deze leden hebben
voor dit moment een vraag aan het kabinet. Deze leden begrijpen dat de Richtlijnen
ook zien op voldoende financiering van de gelijkebehandelingsinstanties. Kan de regering
dit nader duiden? Wat wordt precies de definitie van «voldoende financiering»? En
hoe wordt op dit moment door Nederland bepaald wat voldoende financiering is? Welke
criteria worden hiervoor gebruikt?
Vragen en opmerkingen van het lid van de BBB-fractie
Het lid van de BBB-fractie heeft met interesse kennisgenomen van de brief van de Minister
van Buitenlandse Zaken van 20 januari 2023.
De Europese Commissie heeft op woensdag 7 december 2022 twee voorstellen gepubliceerd
die moeten zorgen voor een betere toepassing en handhaving van de antidiscriminatieregels
van de EU. Hierin staan standaarden voor instanties voor gelijke behandeling om ervoor
te zorgen dat mensen in alle lidstaten kunnen rekenen op een gemeenschappelijk minimumniveau
van bescherming tegen discriminatie. Het lid van de fractie BBB hoort graag van de
Minister of er al meer zicht is op de planning ten aanzien van de onderhandelingen
over de voorstellen om te kunnen inschatten of de twee voorstellen, die verschillende
goedkeuringsprocedures vereisen, synchroon lopen?
De voorstellen leiden, naast de aangescherpte standaarden, ook tot toekenning van
een nieuwe bevoegdheid voor de instanties voor gelijke behandeling. Deze instanties
krijgen nu ook bevoegdheden toegewezen in het kader van de richtlijn gelijke behandeling
in arbeid en beroep (2000/78/EG) en de richtlijn gelijke behandeling van mannen en
vrouwen op het gebied van de sociale zekerheid (79/7/EEG). Het College heeft nu nog
geen bevoegdheid om te oordelen over Richtlijn 79/7/EEC. Dit zou dus een uitbreiding
vormen van het huidige nationale wettelijke kader op grond waarvan het College nu
oordelen geeft over discriminatie.
Het lid van de BBB-fractie vraagt het kabinet wanneer zij dit jaar denkt de verkenning
naar de Kamer te kunnen versturen of het College de bevoegdheid moet krijgen om ook
over de sociale zekerheid te oordelen. Kan de Minister nader ingaan op de voor- en
nadelen ten aanzien van het mogelijk toekennen van de nieuwe bevoegdheid aan het College
op het gebied van de sociale zekerheid, zoals in het voorstel wordt beoogd?
Volgens de EU-voorstellen moeten de lidstaten de instanties voor gelijke behandeling
voldoende personele, technische en financiële middelen geven om al hun bevoegdheden
doeltreffend uit te oefenen. Aannemelijk is, zoals ook het kabinet concludeert in
het BNC-fiche, dat daaronder ook voldoende financiering van de adv’s moet worden begrepen.
Wanneer stuurt de Minister de tweede ZBO-evaluatie over het College naar de Kamer,
zodat kan worden ingeschat of het College voldoende wordt gefinancierd om te voldoen
aan de voorwaarden in de EU-voorstellen? Heeft de Minister inmiddels meer zekerheid
over of de adv’s in Nederland ook onder de EU-voorstellen vallen?
Wanneer heeft het kabinet meer zicht op of de adv’s ook onder de richtlijnen vallen?
Hoe handelt het College en hoe handelen de adv’s op dit moment als er een melding
komt op het gebied van discriminatie door algoritmen? Zit er voldoende kennis om hier
advies over te geven en/of door te geleiden? Welke stappen worden doorlopen? Hoe wordt
het Meldpunt internet Discriminatie (MiND) betrokken bij de voorlichtende taken van
het College en de adv’s? Wat gebeurt er nu met deze meldingen? Worden deze doorgeleid
naar het College en daar geregistreerd? Zoals u leest, er zijn nog veel vragen waar
het lid van de BBB-fractie graag aandacht voor vraagt. Dit lid bedankt de EU-adviseur
Binnenlandse Zaken van de Tweede Kamer voor de ondersteuning bij dit onderwerp.
II Antwoord/ Reactie van het kabinet
De leden van de VVD-fractie en het lid van de BBB-fractie hebben de vraag gesteld
of de antidiscriminatievoorzieningen (ADV’s) ook onder de EU-voorstellen vallen. Op
grond van het voorgestelde artikel 2 van beide richtlijnen wijzen de lidstaten een
of meer organen aan om de in de richtlijnen vastgestelde bevoegdheden uit te oefenen.
Het College voor de Rechten van de Mens heeft onder meer de taak om onderzoek te doen
naar de naleving van de mensenrechten (waaronder gelijke behandeling) in Nederland,
gevraagd en ongevraagd advies te geven over wetgeving, beleid en praktijk op het gebied
van onder meer (de aanpak van) discriminatie én om onderzoek te doen naar individuele
klachten over ongelijke behandeling. Daarmee vervult het College zijn rol als gelijkebehandelingsinstantie
zoals bedoeld in de voorgestelde richtlijnen. De richtlijnen zien ook op het bieden
van bijstand aan slachtoffers van discriminatie. Deze taak is in Nederland belegd
bij de ADV’s die zijn ingesteld op basis van de Wet Gemeentelijke Antidiscriminatievoorzieningen.
Zo kunnen ADV-medewerkers slachtoffers van discriminatie juridische en emotionele
bijstand verlenen in een procedure bij het College voor de Rechten van de Mens. Op
deze taken zijn de voorgestelde richtlijnen dan ook van toepassing.
De leden van de VVD-fractie hebben gevraagd op welke punten de voorgestelde richtlijnen
verschillen van de huidige Nederlandse wet- en regelgeving. De richtlijnen bevatten
de voorstellen om de gelijkebehandelingsinstanties ook bevoegd te maken op het terrein
van twee richtlijnen over gelijke behandeling, namelijk ten aanzien van gelijke behandeling
bij de arbeid op grond van godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele
geaardheid (Richtlijn 2000/78/EC) en gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij
de sociale zekerheid (Richtlijn 79/7/EEC). Zoals in het fiche met betrekking tot de
Richtlijnen standaarden gelijke behandelingsinstanties is opgenomen, heeft het College
voor de Rechten van de Mens op dit moment geen bevoegdheid om te oordelen over Richtlijn
79/7/EEC inzake gendergelijkheid bij de sociale bescherming, terwijl de voorgestelde
richtlijnen daar wel op zien. Op dit punt zal de Nederlandse wetgeving dus moeten
worden aangepast indien die richtlijn wordt aangenomen. Het College heeft wel reeds
de bevoegdheid om te oordelen over onderscheid bij de arbeid op grond van godsdienst
of overtuiging, seksuele gerichtheid, handicap en leeftijd (zie artikel 10, eerste
lid, Wet College voor de rechten van de mens juncto artikel 12 Wet gelijke behandeling
op grond van handicap of chronische ziekte en artikel 14 Wet gelijke behandeling op
grond van leeftijd bij de arbeid). De Wet College voor de rechten van de mens, die
de taken en bevoegdheden van het College regelt zoals de onafhankelijkheid en de procesbevoegdheid,
voldoet tot slot ook aan de minimum eisen die de voorgestelde richtlijnen daaraan
stellen. Op deze punten is dus geen aanpassing van de Nederlandse wetgeving voorzien
indien de richtlijn wordt aangenomen.
In verband met de verkenning of er aanleiding bestaat om de bevoegdheid van het College
voor de Rechten van de Mens uit te breiden tot onderscheid op gronden en overheidshandelingen
waarop de bestaande richtlijnen geen betrekking hebben, vragen de leden van de VVD-fractie
in hoeverre Nederland de ruimte heeft om bij de aanpassingen aan de wet- en regelgeving
die moeten worden gedaan daaraan een eigen invulling te geven. De voorgestelde richtlijnen
bevatten minimumvereisten waaraan de lidstaten moeten voldoen. De lidstaten mogen
bepalingen invoeren die gunstiger zijn dan de minimumvereisten van de richtlijnen.
Dat geldt ook voor wat betreft de reikwijdte van de bevoegdheid van de gelijke behandelingsinstanties.
In een brief van 20 maart 2023 hebben de Nationaal Coördinator tegen Discriminatie
en Racisme, het College voor de Rechten van de Mens en de Staatscommissie tegen Discriminatie
en Racisme aan mijn ambtsvoorganger een oproep gedaan om overheidshandelen onder de
reikwijdte van de gelijkebehandelingswetgeving te brengen en het College voor de Rechten
van de Mens de bevoegdheid te geven om te oordelen over mogelijk onderscheid dat daarbij
wordt gemaakt.2 In de Kabinetsreactie op het rapport «Gelijk recht doen» van 7 juli 2023 heeft mijn
ambtsvoorganger aangegeven dat zij het van belang vond om te bezien waar de rechtsbescherming
tegen discriminerend overheidshandelen ondanks bestaande proceduremogelijkheden op
dit moment tekortschiet en hoe uitbreiding van de bevoegdheid van het College voor
de Rechten van de Mens in die leemte zou kunnen voorzien.3 Ik verwacht dat de verkenning hiernaar eind 2024 gereed is. Deze zal dan aan de Kamer
worden voorgelegd.
De leden van de VVD-fractie hebben mij gevraagd het standpunt ten aanzien van het
proportionaliteitsvereiste te verduidelijken en nader te reflecteren op de subsidiariteitstoets.
De richtlijnen geven minimumvoorschriften voor de werking van organen voor gelijke
behandeling om hun doeltreffendheid te verbeteren en hun onafhankelijkheid te vergroten,
teneinde het beginsel van gelijke behandeling te versterken. Tegelijkertijd laten
de richtlijnen de lidstaten ruimte om eigen keuzes te maken. Zo bepalen de lidstaten
of de organen voor gelijke behandeling zaken beoordelen door middel van niet-bindende
adviezen, zoals het College voor de Rechten van de Mens dat in ons land doet, of bindende
besluiten geven. Ook ten aanzien van bijvoorbeeld de procesbevoegdheid kunnen de lidstaten
keuzes maken. Ten aanzien van de subsidiariteit kan worden opgemerkt dat de Europese
Commissie heeft geconstateerd dat er grote verschillen bestaan tussen de lidstaten
voor wat betreft de inrichting, onafhankelijkheid, bevoegdheden en toegankelijkheid
van de gelijke behandelingsinstanties. Daarom heeft de Commissie in 2018 een aanbeveling
uitgebracht met standaarden voor gelijke behandelingsinstanties. Naar aanleiding daarvan
hebben slechts enkele lidstaten wijzigingen doorgevoerd. Door de ruimte beoordelingsmarge
waarover de lidstaten beschikken, bestaan er aanzienlijke verschillen tussen de gelijke
behandelingsinstanties van de lidstaten. De voorgestelde richtlijnen zorgen voor een
versterking van de positie van de gelijke behandelingsinstanties, zodat vormen van
discriminatie die zijn verboden in de Europese richtlijnen beter kunnen worden aangepakt.
De leden van de VVD-fractie hebben tot slot gevraagd wanneer er duidelijkheid wordt
verwacht over de financiële gevolgen van een mogelijke toename van het aantal zaken
dat aan het College voor de Rechten van de Mens wordt voorgelegd en of die kosten
in verhouding staan tot de opbrengst. De financiële gevolgen zullen naar verwachting
gering zijn. Uit de gepubliceerde uitspraken op rechtspraak.nl blijkt dat jaarlijks
slechts in een zeer beperkt aantal gevallen een beroep op de richtlijn inzake gendergelijkheid
bij de sociale bescherming wordt gedaan. Daarom valt te verwachten dat een uitbreiding
van de bevoegdheid van het College om kennis te nemen van klachten over ongelijke
behandeling op grond van gender bij de sociale bescherming niet zal leiden tot een
grote stijging van het aantal zaken en daarmee slechts beperkte financiële consequenties
zal hebben.
De leden van de D66-fractie hebben gevraagd in hoeverre de voorgestelde richtlijnen
zijn meegenomen in het onderzoek over de financiën van de ADV’s. Daarnaast is gevraagd
of ik bereid ben in de kabinetsreactie op het onderzoek in te gaan op de eisen uit
de voorgestelde richtlijnen en hoe een eventueel voorstel tot extra of andersoortige
financiering daaraan kan voldoen.
In mijn brief van 24 oktober jongstleden aan uw Kamer heb ik nadere informatie gegeven
over de versterking van de ADV’s en het proces dat ik voor ogen heb om te komen tot
een stevig gepositioneerde, kundige en breed inzetbare voorziening voor burgers in
Nederland.4 Berenschot heeft onderzoek gedaan naar de inrichting, taken en financiering van de
ADV’s. In het rapport van Berenschot worden op alle drie deze onderdelen knelpunten
gesignaleerd, die zijn omgezet in bouwstenen voor drie scenario’s met het oog op een
mogelijk toekomstige lokale aanpak van discriminatie in Nederland. De voorgestelde
richtlijnen vragen van de lidstaten ervoor te zorgen dat elk orgaan van gelijke behandeling
over de nodige personele, technische en financiële middelen beschikt om doeltreffend
zijn taken uit te voeren en zijn bevoegdheden uit te oefenen. In het onderzoek is
niet specifiek op de richtlijnen ingegaan. In mijn brief heb ik een voorkeur uitgesproken
voor het meest ambitieuze scenario. Bij de verdere uitwerking van dit scenario zullen
de eisen uit de voorgestelde richtlijnen worden betrokken.
De leden van de SP-fractie hebben gevraagd waarom er in Europees verband een richtlijn
wordt opgesteld en waarom dit niet primair een zaak en taak is van de lidstaten zelf.
Daarnaast hebben de leden van de SP-fractie gevraagd wat de nieuwe bevoegdheid van
het College voor de Rechten van de Mens op het gebied van de sociale zekerheid behelst
en of het kabinet dit wenselijk vindt. En tot slot hebben de leden van de SP-fractie,
evenals het lid van de BBB-fractie, gevraagd wat hiervan de voor- en nadelen zijn.
Het kabinet is er voorstander van dat alle burgers in Europa bescherming genieten
tegen vormen van discriminatie waartegen bestaande richtlijnen bescherming bieden.
De voorgestelde richtlijnen laten tegelijkertijd ruimte aan de lidstaten om eigen
keuzes te maken, zoals ten aanzien van de vraag of organen van gelijke behandeling
niet-bindende adviezen of bindende besluiten geven.
Een nieuwe bevoegdheid voor het College voor de Rechten van de Mens om te oordelen
over de richtlijn inzake gendergelijkheid bij de sociale bescherming sluit aan bij
de bevoegdheid die het College nu al heeft om te oordelen over onderscheid op grond
van ras bij sociale bescherming, zoals opgenomen in artikel 7a lid 1 van de Algemene
wet gelijke behandeling. Het voordeel van het toekennen van deze bevoegdheid aan het
College is dat daarmee voor burgers een laagdrempelige voorziening wordt gecreëerd
om klachten over dit onderwerp te laten beoordelen. Dit sluit bovendien aan bij een
breder gevoelde wens om nieuwe gronden en terreinen waarop mensen mogelijk worden
gediscrimineerd onder de reikwijdte van de gelijkebehandelingswetgeving te brengen.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben gevraagd wat de definitie is van «voldoende
financiering» en hoe op dit moment wordt bepaald wat voldoende financiering is.
Voor het College voor de Rechten van de Mens geldt dat dit een zelfstandig bestuursorgaan
is. Het College valt beheersmatig onder de Minister van Rechtsbescherming. Met het
College vindt twee keer per jaar bestuurlijk overleg plaats over de omvang van de
middelen en de activiteiten. Vorig jaar heeft dit geleid tot een verhoging van het
budget van het College. Op grond van artikel 39 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen
zendt de Minister voor rechtsbescherming elke vijf jaar een verslag aan beide kamers
der Staten-Generaal ten behoeve van de beoordeling van de doelmatigheid en doeltreffendheid
van het functioneren van het College. Ten aanzien van de ADV’s kan worden opgemerkt
dat bij de verdere uitwerking van het gekozen scenario zal worden vastgesteld welke
financiële middelen nodig zijn om dit te realiseren.
De financiering van de ADV’s verloopt op dit moment via de gemeenten. Bij mijn eerdergenoemde
brief van 24 oktober jongstleden is de Tweede Kamer geïnformeerd over het voornemen
om het ADV-stelsel te versterken. Er zal de komende jaren worden toegewerkt naar een
landelijk stevig gepositioneerde, kundige en breed inzetbare voorziening voor burgers
in Nederland. De financiering van deze organisatie zal zo veel mogelijk onafhankelijk
van gemeenten worden vormgegeven. Ook komt er een nieuwe preventieve taak voor de
ADV’s. Hiervoor zijn structurele middelen gereserveerd in de Voorjaarsnota 2023.5
Het lid van de BBB-fractie heeft gevraagd naar de planning ten aanzien van de onderhandelingen
over de voorstellen om te kunnen inschatten of de twee voorstellen, die verschillende
goedkeuringsprocedures vereisen, synchroon lopen.
De onderhandelingen over de voorstellen lopen synchroon. De algemene oriëntatie op
de twee richtlijnvoorstellen zijn aangenomen op de Raad Werkgelegenheid en Sociaal
beleid van 12 juni 2023. Op 30 augustus 2023 hebben de rapporteurs hun conceptrapport
voor het voorstel gebaseerd op artikel 157 VWEU gepresenteerd. Op 7 november 2023
hebben het Comité Employment and Social Affairs (Empl) en het Comité Femm het rapport
aangenomen met de standpuntbepaling van het Europees Parlement. De trilogen zullen
naar verwachting binnenkort onder Spaans voorzitterschap plaatsvinden.
Het lid van de BBB-fractie heeft gevraagd wanneer de tweede ZBO-evaluatie over het
College voor de Rechten van de Mens naar de Kamer wordt gestuurd. Onder leiding van
de Minister voor rechtsbescherming vindt momenteel onderzoek plaats naar meldingen
van misstanden binnen het College.6 In verband daarmee is de tweede ZBO-evaluatie uitgesteld. Die evaluatie wordt hervat
nadat het onderzoek is afgerond.
Het lid van de BBB-fractie heeft voorts gevraagd hoe het College handelt en hoe ADV’s
handelen als er een melding komt op het gebied van discriminatie door algoritmen.
Verder heeft het lid van de BBB-fractie gevraagd hoe het Meldpunt internet Discriminatie
wordt betrokken bij de voorlichtende taken van het College en de ADV’s.
Het College heeft inmiddels meerdere zaken in behandeling genomen en/of afgerond waarin
algoritmes, AI of andere digitale systemen een rol spelen. Deze zaken worden ook ingediend
door ADV’s. Discriminatie als gevolg van digitale systemen is niet gemakkelijk aan
te tonen, ondanks de verlichte bewijslast die in de gelijkebehandelingswetgeving is
opgenomen. ADV’s en andere belangenorganisaties kunnen de bewijsdrempel mogelijk halen
als zij de uitsluiting die meerdere personen ervaren, bijvoorbeeld als het gaat om
personen met een niet-Nederlandse achternaam, gezamenlijk aan het College voor te
leggen. Slaagt de verzoekende partij daarin, dan is het vervolgens aan de organisatie
die bij zijn besluitvormingsprocessen gebruik maakt van digitale systemen om te bewijzen
dat daardoor geen discriminatie plaatsvindt.
De gelijkebehandelingskennis bij de oordelende afdeling van het College wordt intern
mede aangevuld dankzij een meerjarig programma Digitalisering & Mensenrechten dat
loopt bij de afdeling Onderzoek & Advies. Door interne kennisuitwisseling, ook door
vernieuwende casuïstiek uit deze zaken, versterken deze afdelingen elkaar over en
weer. Het programma heeft zijn kennis opgebouwd dankzij uitvoering van verschillende
activiteiten op het beleid van beleidsontwikkelingen, zoals onderzoeksprojecten (waaronder
digitale arbeidsmarktdiscriminatie), advies aan verschillende overheidsinstellingen,
publieke voorlichting en samenwerking met bijvoorbeeld andere toezichthouders in het
digitale domein.
Op incidentele basis vindt overleg plaats tussen het College en MiND, dat thans werkt
onder de naam Meld.Online. Als mensen contact opnemen met het College over discriminerende
content op het internet, dan verwijst het College deze melders door naar Meld.Online.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
K.B. Hagen, voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken -
Mede ondertekenaar
A.C.W. de Vos, griffier