Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Omtzigt over een aanvullende randvoorwaarde over het invaren van pensioenen in het coronaherstelfonds
Vragen van het lid Omtzigt (Omtzigt) aan de Ministers van Financiën en voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen over een aanvullende randvoorwaarde over het invaren van pensioenen in het coronaherstelfonds (ingezonden 1 november 2023).
Antwoord van Minister Schouten (Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen), mede namens
de Minister van Financiën (ontvangen 22 november 2023).
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Bij niet invaren kan Nederland honderden miljoenen
EU-steun mislopen» uit Pensioenpro dd. 30 oktober 2023?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Klopt het dat het kabinet voor het verkrijgen van de volledige aanspraak van miljarden
uit het EU-coronaherstelfonds als extra voorwaarde heeft opgenomen dat er in 2026
een goedgekeurd invaarbesluit moet zijn voor het pensioen van 66% van de actieve deelnemers
en pensioengerechtigden?
Antwoord 2
Tijdens de behandeling van de Wet toekomst pensioenen (Wtp) is aan de Eerste Kamer
toegezegd om de transitieperiode te verlengen tot 1 januari 2028. Voor een meerderheid
van de Eerste Kamer was dit een belangrijke voorwaarde om met de Wtp te kunnen instemmen.
Met de langere transitieperiode is een zorgvuldige transitie mogelijk en hier hecht
ik aan. Tijdens het debat met de Eerste Kamer is gevraagd wat de consequenties zouden
zijn voor het herstel- en veerkrachtplan (HVP). Ik heb destijds aangegeven dat met
de Europese Commissie in overleg zou worden getreden over de mogelijke gevolgen voor
het HVP.
Op 30 mei 2023 heeft de Eerste Kamer ingestemd met de Wet toekomst pensioenen. Hierop
volgend (28 juni jl.) heeft een eerste overleg plaatsgevonden met de Europese Commissie.
In eerste instantie om te bezien wat de gevolgen zijn van de toezegging aan de Eerste
Kamer in relatie tot de afspraken in het HVP. Daaruit bleek dat door de verlenging
van de transitieperiode in strikte zin niet meer kon worden voldaan aan de eerder
gemaakte afspraken in het HVP. De looptijd van de herstel- en veerkrachtfaciliteit
(HVF) liep namelijk niet meer in lijn met de duur van de pensioentransitie. Waar deze
eerder gelijktijdig liepen, is dat met verlenging van de pensioentransitie (tot uiterlijk
1 januari 2028) niet meer het geval. De HVF-verordening vereist dat alle HVF-betalingen
uiterlijk in 2026 plaatsvinden en dat voorafgaand aan de uitbetaling zeer strenge
Europese verantwoording op de rechtmatige besteding van deze gelden heeft plaatsgevonden.
Door verlenging van de pensioentransitie is door de Europese Commissie niet te concluderen
of de pensioenhervorming in 2026 is voltooid.
Er moest daarom een nadere operationalisering plaatsvinden van de reeds afgemaakte
afspraken in het HVP, die in lijn zijn met de Wet toekomst pensioenen en de verlengde
transitieperiode. Zonder de nadere operationalisering zou de pensioenhervorming vanwege
de duur niet meer in lijn zijn met het HVP, waardoor Nederland middelen uit de herstel-
en veerkrachtfaciliteit zou mislopen.
Aan de hand van verschillende overleggen met de Europese Commissie van juni tot en
met oktober is uiteindelijk gekozen om de verlenging van de transitieperiode in te
passen in de in het HVP vastgelegde afspraken over de pensioenhervorming.
Dat heeft geleid tot het toevoegen van een doelstelling, waarmee recht wordt gedaan
aan het realiseren van de initiële HVP-afspraken binnen de looptijd van de herstel-
en veerkrachtfaciliteit én de verlengde transitieperiode van de stelselherziening,
zoals die aan de Eerste Kamer is toegezegd. De toegevoegde doelstelling betreft een
operationalisering van de reeds gemaakte afspraken in het HVP. In het oorspronkelijke
HVP, dat in samenspraak met de Tweede Kamer tot stand is gekomen, was namelijk het
volgende al vastgelegd:
«Deze overgangsperiode duurt niet langer dan 31 december 2026. Gedurende deze periode
worden de nodige stappen ondernomen om bestaande pensioencontracten te wijzigen en
pensioenactiva uit hoofde van bestaande pensioenovereenkomsten over te dragen naar
het nieuwe systeem.»
Daarmee was het invaren van bestaande pensioenen altijd al doelstelling binnen het
HVP, waarop de Europese Commissie zou oordelen. Bij het beoordelen van de mijlpalen
en doelstellingen betrekt de Europese Commissie namelijk ook de toelichting van de
maatregel. Dit betreft een integraal onderdeel van de beoordeling. De toegevoegde
doelstelling verandert hier dus niets aan.
Voor de volledigheid merk ik op dat om aanspraak te maken op de volledige voor Nederland
gereserveerde middelen uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit (hierna: HVF) alle
133 mijlpalen en doelstellingen behaald dienen te worden. Eén daarvan is inderdaad
dat uit de goedgekeurde invaarbesluiten tot en met augustus 2026 (laatste betaalverzoek
aan de Europese Commissie) valt op te maken dat 66% van deelnemers en gepensioneerden
per uiterlijk 1 januari 2027 zullen overstappen naar het nieuwe pensioenstelsel (of
al eerder zijn overgestapt). Er zijn nog drie andere mijlpalen die betrekking hebben
op de pensioenhervorming (inwerkingtreding van de wet, indienen van transitieplannen
en indienen van implementatieplannen). In een Kamerbrief over de financiële risico’s
van demissionaire status van het kabinet en de daarop mogelijk volgende controversieel
verklaringen bent u geïnformeerd over de kortingsmethodologie die de Europese Commissie
kan toepassen als er sprake is dat één of meerdere mijlpalen of doelstellingen van
het herstel- en veerkrachtplan (hierna: HVP) niet (tijdig) zijn behaald.2
Vraag 3
Kunt u aangeven wanneer het kabinet heeft besloten tot deze extra randvoorwaarde?
Antwoord 3
Er is niet zo zeer één moment geweest waarop dit is besloten. Na de instemming van
de Eerste Kamer is er contact geweest met de Europese Commissie. Vervolgens hebben
er vanaf juni tot en met oktober meerdere overleggen plaatsgevonden. In eerste instantie
om te bezien wat de gevolgen zijn van de toezegging aan de Eerste Kamer in relatie
tot de afspraken in het HVP, en vervolgens met als doel de verlenging van de transitieperiode
in te passen in de reeds afgemaakte afspraken in het HVP.
Het overleg over de aanpassing heeft uiteindelijk parallel plaatsgevonden met de wijziging
van het HVP om het hoofdstuk over REPowerEU aan te vullen. Pas eind september is uit
informele gesprekken met de Europese Commissie gebleken dat zij konden instemmen met
de nadere operationalisering in de toegevoegde doelstelling. De uitkomst is formeel
pas vastgesteld door de Ecofinraad, dit vond op 17 oktober 2023 plaats toen werd ingestemd
met de Nederlandse REPowerEU-inzet en de gelijktijdige wijzigingen van het HVP, waaronder
de wijziging van de afspraken over de herziening van het pensioenstelsel. Hierover
is uw Kamer geïnformeerd per brief van 23 oktober.
Vraag 4
Kunt u aangeven hoe deze extra randvoorwaarde in de stukken van de Raad van de Europese
Unie terecht is gekomen?
Antwoord 4
Zie antwoord 3.
Vraag 5
Kunt u aangeven waarom het kabinet heeft besloten tot deze extra randvoorwaarde en
hierbij precies aangeven waar de oorspronkelijke randvoorwaarden over pensioen knelden?
Antwoord 5
In de afspraken met de Europese Commissie met betrekking tot de pensioenhervorming
in het kader van het Nederlandse HVP stond dat de transitieperiode niet langer zou
duren dan tot 31 december 2026 (de facto1 januari 2027).3 Vanwege de toezegging aan de Eerste Kamer om de transitieperiode te verlengen tot
1 januari 2028, kon niet meer voldaan worden aan de eerder gemaakte afspraken met
de Europese Commissie. Om te voorkomen dat de Europese Commissie zou oordelen dat
er niet meer aan de Europese vereisten van het HVP voldaan zou worden, namelijk het
niet adequaat dekken van de landspecifieke aanbevelingen uit het Europees Semester,
en dat Nederland hierdoor middelen uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit zou mislopen,
is er binnen de bestaande afspraken een nadere operationalisering geformuleerd.
Vraag 6
In hoeverre zijn de oorspronkelijke randvoorwaarden nu aangepast en hoe hebben de
aangepaste voorwaarden in combinatie met de nieuwe extra voorwaarden nu meer ruimte
gegeven?
Antwoord 6
De afspraak dat de transitieperiode niet langer zou duren dan tot 31 december 2026
(de facto1 januari 2027) is losgelaten door de Europese Commissie. Om toch voldoende zekerheid
te bieden dat de hervorming wel daadwerkelijk geïmplementeerd zal worden binnen de
looptijd van de HVF, is afgesproken dat uit de goedgekeurde invaarbesluiten tot en
met augustus 2026 (laatste betaalverzoek aan de Europese Commissie) valt op te maken
dat 66% van deelnemers en gepensioneerden per uiterlijk 1 januari 2027 zullen overstappen
naar het nieuwe pensioenstelsel (of al eerder zijn overgestapt).
Vraag 7
Herinnert u zich de brief op 4 juli 20234 aan de Tweede Kamer over de voortgang van de implementatie van het Nederlandse Herstel-
en Veerkrachtplan (HVP), waarin staat dat het mogelijk is om in uitzonderlijke gevallen
de nationale HVP’en te wijzigen indien er sprake is van objectieve omstandigheden
die tot bijstelling nopen en dat dit het geval is voor drie maatregelen die in de
brief opgesomd staan, maar waarbij pensioen niet genoemd is?
Antwoord 7
Ja.
Vraag 8
Herinnert u zich nog de passage uit een gewijzigd «herstel- en veerkrachtplan» ingediend
bij de Europese Commissie op 6 juli 20235: «Nederland heeft uitgelegd dat één maatregel niet langer volledig haalbaar is binnen
het tijdsbestek van de bij Verordening (EU) 2021/241 ingestelde herstel- en veerkrachtfaciliteit
(«de faciliteit») vanwege een onvoorziene piek in de werklast van de instanties die
verantwoordelijk zijn voor de ondersteuning van pensioenfondsen bij de uitvoering
van de hervorming, terwijl aanzienlijke tekorten aan arbeidskrachten in Nederland
het moeilijker maken om de administratieve capaciteit op te voeren. Dit betreft maatregel
C4.1 R3 (Hervorming pensioenstelsel tweede pijler) van component 4 (Versterk arbeidsmarkt,
pensioen en toekomstgericht onderwijs). Op basis hiervan heeft Nederland verzocht
om de beschrijving van de maatregel te wijzigen en een extra streefdoel toe te voegen»?
Antwoord 8
Ja. Na instemming met de Wet toekomst pensioenen in de Eerste Kamer in mei 2023, waarbij
werd toegezegd tot het verlengen van de transitieperiode, is Nederland in overleg
getreden met de Europese Commissie om de verlenging van de transitieperiode in te
passen in de in het HVP vastgelegde afspraken over de pensioenhervorming. Daarbij
is door de Europese Commissie aangegeven dat er sprake moet zijn van objectieve omstandigheden
die het behalen van de oorspronkelijke afspraken onmogelijk maken (cf. art. 21 HVF-verordening).
Begin juli was Nederland nog in gesprek met de Europese Commissie over de onderbouwing
van de objectieve omstandigheden. Er kon op dat moment nog niet van worden uitgegaan
dat de genoemde objectieve omstandigheden zouden worden geaccepteerd als grond voor
het wijzigingen van de bestaande afspraken over de pensioenhervorming in het HVP.
Deze worden uiteindelijk door de Europese Commissie beoordeeld. De uitkomst van het
overleg met de Europese Commissie was dus nog niet bekend toen uw Kamer werd geïnformeerd
over de Nederlandse REPowerEU-inzet [voetnoot Kamerbrief 4 juli]. Dat is uiteindelijk
pas formeel vastgesteld toen de Ecofinraad op 17 oktober 2023 instemde met de Nederlandse
REPowerEU-inzet en de gelijktijdige wijzigingen van het HVP, waaronder de wijziging
van de afspraken over de herziening van het pensioenstelsel. Hierover is uw Kamer
geïnformeerd per brief van 23 oktober.
Vraag 9
Kunt u aangeven waarom de Kamer, met inachtneming van de brief van 4 juli 2023 en
het gewijzigd «herstel- en veerkrachtplan», niet is geïnformeerd over de extra randvoorwaarde
ten aanzien van pensioen? Deelt u de mening dat u de Kamer hierover had moeten informeren
voordat u dit aan de Europese Commissie had voorgelegd? Waarom heeft u dat niet gedaan?
Antwoord 9
Zoals in eerdere antwoorden is toegelicht, is er een proces geweest van enkele maanden,
wat uiteindelijk heeft geleid tot de nadere operationalisering in de toegevoegde doelstelling.
Op 4 juli lag er nog geen afgesproken voorstel dat gedeeld kon worden met de Kamer.
Op dat moment waren er nog gesprekken over de impact op de initiële afspraken van
het HVP, hoe een eventuele operationalisering zou moeten luiden en de vereisten voor
de onderbouwing. Voor Nederland is daarbij het uitgangspunt geweest dat wordt aangesloten
bij de bestaande afspraken in het HVP, in relatie tot de Wet toekomst pensioenen en
de verlenging van de transitieperiode waarmee een zorgvuldige transitie mogelijk is.
Aan de hand van verschillende overleggen met de Europese Commissie van juni tot en
met oktober is uiteindelijk gekozen om de verlenging van de transitieperiode in te
passen in de in het HVP vastgelegde afspraken over de pensioenhervorming. Dat heeft
geleid tot het toevoegen van een doelstelling, waarmee recht wordt gedaan aan het
realiseren van de initiële HVP-afspraken binnen de looptijd van de herstel- en veerkrachtfaciliteit
én de verlengde transitieperiode van de stelselherziening, zoals die aan de Eerste
Kamer is toegezegd. De toegevoegde doelstelling betreft een operationalisering van
de reeds gemaakte afspraken in het HVP.
Uiteindelijk was de uitkomst pas bekend toen de Ecofinraad op 17 oktober 2023 instemde
met de Nederlandse REPowerEU-inzet en de gelijktijdige wijzigingen van het HVP, waaronder
de wijziging van de afspraken over de herziening van het pensioenstelsel. Hierover
is uw Kamer geïnformeerd per brief van 23 oktober.
Vraag 10
Realiseert u zich dat de extra randvoorwaarde betekent dat 66% van de bestaande toegezegde
vaste uitkeringen voor actieve deelnemers en reeds gepensioneerden omgezet moet worden
naar persoonlijke pensioenvermogens waaruit voortaan een variabele uitkering resulteert?
Er staat immers «de in deze besluiten vastgelegde invaardatum valt uiterlijk op 1 januari
2027».
Antwoord 10
Dat is niet het geval. De toegevoegde doelstelling betreft een nadere operationalisering
van de eerdere afspraken. Hiermee wordt geen verplichting gecreëerd voor sociale partners
en pensioenfondsbesturen, zoals wordt gesuggereerd in de vraag. De pensioenhervorming
zoals geformuleerd in de Wet toekomst pensioenen, waarbij invaren het uitgangspunt
is, is opgenomen in het HVP. Hier is met uw Kamer over gedebatteerd in mei 2022.
Vervolgens is uw Kamer in juni 2022 geïnformeerd over de definitieve ingezonden versie.6 In het oorspronkelijke HVP is al opgenomen dat er sprake is van het overdragen van
de pensioenen naar het nieuwe pensioenstelsel. Daarover was het volgende opgenomen:
«Deze overgangsperiode duurt niet langer dan 31 december 2026. Gedurende deze periode
worden de nodige stappen ondernomen om bestaande pensioencontracten te wijzigen en
pensioenactiva uit hoofde van bestaande pensioenovereenkomsten over te dragen naar
het nieuwe systeem.»
Bij het beoordelen van de mijlpalen en doelstellingen betrekt de Europese Commissie
ook de toelichting van de maatregel (zoals bovenstaand geciteerd). Dit betreft een
integraal onderdeel van de beoordeling. Invaren was hiermee altijd al onderdeel van
het HVP. De toevoeging van de doelstelling verandert hier dus niets aan en ziet vooral
op het feit dat de looptijd van de herstel- en veerkrachtfaciliteit niet meer in lijn
is met de duur van de pensioentransitie. Waar deze eerder gelijktijdig liepen, is
dat met verlenging van de pensioentransitie (tot uiterlijk 1 januari 2028) niet meer
het geval. De HVF-verordening vereist namelijk dat alle HVF-betalingen uiterlijk in
2026 plaatsvinden en dat voorafgaand aan de uitbetaling zeer strenge Europese verantwoording
op de rechtmatige besteding van deze gelden heeft plaatsgevonden. Door verlenging
van de pensioentransitie is door de Europese Commissie niet te concluderen of de pensioenhervorming
in 2026 is voltooid. Er moest daarom een nadere operationalisering plaatsvinden van
de reeds afgemaakte afspraken in het HVP, die in lijn zijn met de Wet toekomst pensioenen
en de verlengde transitieperiode. Zonder de nadere operationalisering zou de pensioenhervorming
vanwege de duur niet meer in lijn zijn met het HVP, waardoor Nederland middelen uit
de herstel- en veerkrachtfaciliteit zou mislopen.
Vraag 11
Bent u zich ervan bewust dat een besluit tot invaren een bevoegdheid is van de sociale
partners en pensioenfondsbesturen en dus niet van het kabinet?
Antwoord 11
Ja, ik ben bekend met de vormgeving van de Wet toekomst pensioenen.
De doelstelling in het HVP verandert die bevoegdheid niet. Om aanspraak te kunnen
maken op de middelen gaat het er bij deze doelstelling om dat uit de goedgekeurde
invaarbesluiten tot en met augustus 2026 (laatste betaalverzoek aan de Europese Commissie)
valt op te maken dat 66% van deelnemers en gepensioneerden per uiterlijk 1 januari
2027 zullen overstappen naar het nieuwe pensioenstelsel (of al eerder zijn overgestapt).
Uiteindelijk blijft het de bevoegdheid van de sociale partners en pensioenfondsbesturen
of zij ervoor kiezen om de bestaande pensioenaanspraken- en rechten in te varen naar
het nieuwe pensioenstelsel.
Vraag 12
Kunt u aangeven waarom het kabinet niet als randvoorwaarde heeft opgenomen dat 66%
van de nieuwe pensioenopbouw in het nieuwe stelsel plaatsvindt? In plaats van het
66% invaren, aangezien sociale partners ook het besluit kunnen nemen om niet in te
varen en zelfs als zij een voorgenomen besluit hebben om in te varen, de toezichthouder
dat besluit alsnog kan blokkeren?
Antwoord 12
De decentrale verantwoordelijkheid voor een evenwichtige pensioentransitie blijft
bij sociale partners en pensioenfondsen. Zij besluiten hoe zij de transitie vormgeven.
Dit wordt niet aangepast.
De toegevoegde doelstelling betreft een nadere operationalisering van de eerder gemaakte
afspraken in het HVP. Ik heb mij daarbij verhouden tot drie uitgangspunten, de Wet
toekomst pensioenen, welke met een brede meerderheid door het parlement is aangenomen,
het oorspronkelijke HVP en de toezegging aan de Eerste Kamer voor een verlengde transitieperiode.
De randvoorwaarde zoals in de vraag geformuleerd zou een aanpassing van de afspraken
betreffen, waarbij het de vraag is of Nederland daarmee nog aanspraak maakt op de
Europese middelen.
Vraag 13
Kunt u aangeven waar die 66% op is gebaseerd?
Antwoord 13
Bij toevoeging van de doelstelling is het uitgangspunt geweest dat er voldoende zekerheid
kan worden geboden bij het laatste betaalverzoek van Nederland aan de Europese Commissie
over de mate waarin de pensioenhervorming is behaald. Tegelijkertijd is daarbij vastgesteld
dat niet alle pensioenfondsen zullen beogen om uiterlijk per 1 januari 2027 in te
varen, dat volgt logischerwijs uit het additionele transitiejaar. Er is gepoogd om
een balans te vinden tussen zo veel mogelijk zekerheid enerzijds en een realistische
inschatting anderzijds, op basis van de huidige beoogde invaardata van de grootste
pensioenfondsen. Die balans is uiteindelijk gevonden op 66%.
Vraag 14
Indien het ABP geen invaarbesluit voor die datum neemt, kan de 66% dan nog gehaald
worden? Zo ja, hoe dan?
Antwoord 14
De deadline voor het indienen van een invaarbesluit ligt op 1 juli 2025. Vervolgens
heeft DNB zes maanden (en twee keer drie maanden verlenging) om het invaarbesluit
te beoordelen. Als ABP niet zou invaren, of niet tijdig een invaarbesluit indient,
is 66% formeel nog steeds haalbaar. Volgens cijfers van DNB7 vormt ABP ongeveer 23% van het totaal, gekeken naar deelnemers en pensioengerechtigden.
Vraag 15
Realiseert u zich dat het ABP nu al gepland staat per 2027, ofwel buiten de nu afgesproken
deadline voor 2026?8 en dat wellicht andere fondsen ook een langere voorbereidingstijd nodig zullen hebben.
Antwoord 15
De doelstelling kijkt naar de goedgekeurde invaarbesluiten en de daarin opgenomen
beoogde overstapdata. Het moment van invaren ligt logischerwijs na de goedkeuring
van het invaarbesluit, maar met de doelstelling wordt dus specifiek gekeken naar de
invaarbesluiten en de bijbehorende beoogde overstapdata (en niet zo zeer naar bewijs
van het daadwerkelijke invaren).
Specifiek geldt dat uit de goedgekeurde invaarbesluiten tot en met augustus 2026 (laatste
betaalverzoek aan de Europese Commissie) moet op te maken zijn dat 66% van deelnemers
en gepensioneerden per uiterlijk 1 januari 2027 zullen overstappen naar het nieuwe
pensioenstelsel (of al eerder zijn overgestapt). Als het invaarbesluit van ABP in
mei 2026 wordt goedgekeurd, en daarmee is behaald dat 66% van deelnemers en gepensioneerden
per 1 januari 2027 of al eerder is overgestapt naar het nieuwe pensioenstelsel, dan
is de doelstelling behaald.
Vraag 16
Hoe denkt u de door de Kamer gewenste zorgvuldige voorbereiding op de overgang naar
een nieuw stelsel te kunnen garanderen als er op deze manier extra druk komt op een
snelle overgang?
Antwoord 16
Een zorgvuldige pensioentransitie is voor mij zeer belangrijk. Dat heb ik tijdens
de debatten over de Wet toekomst pensioenen ook uitgesproken. Met de Eerste Kamer
is aanvullend specifiek besproken welke aanvullende maatregelen nodig zijn om een
zorgvuldige pensioentransitie te borgen. Dit betreft het aanstellen van de regeringscommissaris
die onafhankelijk advies aan mij uitbrengt over de voortgang van de transitie en die
het delen van goede voorbeelden en kennisuitwisseling binnen de sector aanjaagt. Ook
heb ik toegezegd dat er tussentijds weegmomenten komen waarbij de voortgang in de
gaten gehouden wordt. Het eerste weegmoment zal bij de voortgangsbrief medio 2024
plaatsvinden, het tweede weegmoment begin 2025. Eventuele aanpassingen in de transitietermijnen
en in het bestaande wettelijke kader naar aanleiding van knelpunten die uit de monitoring
en de advisering van de regeringscommissaris naar voren komen, zullen dan ook zo spoedig
mogelijk opgepakt moeten worden. Tot slot is afgesproken dat de transitiedata uit
de Wet toekomst pensioenen worden overgeheveld naar een algemene maatregel van bestuur,
waarbij de pensioentransitie wordt verlengd naar 1 januari 2028.9 Daarmee is een zorgvuldige pensioentransitie mogelijk.
Zoals eerder aangegeven (zie ook antwoord 2) moest er vanwege de langere transitieperiode
een nadere operationalisering plaatsvinden van de reeds gemaakte afspraken in het
HVP, die in lijn zijn met de Wet toekomst pensioenen en de verlengde transitieperiode.
Zonder de nadere operationalisering zou de pensioenhervorming vanwege de duur niet
meer in lijn zijn met het HVP, waardoor Nederland middelen uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit
zou mislopen.
De nadere operationalisering zorgt ervoor dat het HVP weer in lijn is met de afspraak
voor een langere transitieperiode waarmee een zorgvuldige transitie mogelijk blijft.
Voor de volledigheid merk ik op dat de decentrale verantwoordelijkheid van sociale
partners en pensioenfondsen met betrekking tot de pensioentransitie ongewijzigd blijft.
Ik ben hoe dan ook niet voornemens te treden in deze decentrale verantwoordelijkheden.
Vraag 17
Realiseert u zich dat Nieuw Sociaal Contract vindt dat er instemmingsrecht voor deelnemers
dient te zijn op het invaarbesluit en dat deze nieuwe voorwaarde ertoe leidt dat als
deelnemers (zoals gepensioneerden) niet instemmen met het omzetten van hun pensioenrechten
de staat dan honderden miljoenen misloopt uit het coronaherstelfonds?
Antwoord 17
Ik heb mij bij de nadere operationalisering van de doelstelling verhouden tot drie
uitgangspunten, de Wet toekomst pensioenen, welke met een brede meerderheid door het
parlement is aangenomen, het oorspronkelijke HVP en de toezegging aan de Eerste Kamer
voor een verlengde transitieperiode.
Vraag 18
Bent u bereid ervoor te zorgen dat de voorwaarde voor het coronaherstelfonds gewijzigd
wordt, in die zin dat 66% van de besluiten over invaren genomen moet zijn voor 1 januari
2028 en dat het besluit ook negatief kan zijn, namelijk niet invaren?
Antwoord 18
Een dergelijke doelstelling zou niet in lijn zijn met het oorspronkelijke HVP, waardoor
Nederland middelen uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit zou mislopen. Ik vind het
niet opportuun om hiervan af te wijken.
Vraag 19
Herinnert u zich dat u de lijst met juridische adviezen over invaren (en de openbaarmaking
van die adviezen) aan de Kamer zou sturen in november? Kunt u deze aan de antwoorden
op eerder gestelde schriftelijke vragen toevoegen?10
Antwoord 19
Ja dat herinner ik mij. Ik heb aangegeven een lijst te zullen opstellen met de interne
en externe schriftelijke adviezen die sinds 2010 zijn gegeven over invaren. Voor de
interne adviezen ga ik daarbij uit van (beslis)nota’s van ambtenaren aan mij en mijn
ambtsvoorgangers. Per advies zal ik vervolgens bekijken of alle informatie openbaargemaakt
kan worden of dat bepaalde onderdelen niet gedeeld kunnen worden vanwege het belang
van de Staat.
Ook heb ik aangegeven, vanwege het bijbehorende zeer omvangrijke uitzoekwerk, te streven
de uitkomst van de inventarisatie met u te kunnen delen in november. Voor dit moment
kan ik u mededelen dat de inventarisatie nog gaande is en dat ik hoop dit in november
met u te kunnen delen.
Vraag 20
Kunt u deze vragen een voor een en ten minste een week voor de Tweede Kamerverkiezingen
beantwoorden?
Antwoord 20
De vragen zijn zo veel mogelijk een voor een en binnen de reguliere termijn die geldt
voor Kamervragen beantwoord.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.J. Schouten, minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen -
Mede namens
S.A.M. Kaag, minister van Financiën
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.