Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over het Fiche: Richtlijn invoering Europese gehandicaptenkaart en Europese gehandicaptenparkeerkaart (Kamerstuk 22112-3791)
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
Nr. 3831
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 17 november 2023
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft een aantal vragen
en opmerkingen voorgelegd aan de Minister voor Langdurige Zorg en Sport over de brief
van 29 september 2023 over het Fiche: Richtlijn invoering Europese gehandicaptenkaart
en Europese gehandicaptenparkeerkaart (Kamerstuk 22 112, nr. 3791).
De vragen en opmerkingen zijn op 11 oktober 2023 aan Minister voor Langdurige Zorg
en Sport voorgelegd. Bij brief van 16 november 2023 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Smals
Adjunct-griffier van de commissie, Krijger
Inhoudsopgave
I.
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
3
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
3
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
4
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA- en GroenLinks fractie
4
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
6
II
Reactie van de bewindspersoon
7
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het BNC-fiche: Richtlijn invoering
Europese gehandicaptenkaart en Europese gehandicaptenparkeerkaart en hebben hierover
nog enkele vragen en opmerkingen.
Genoemde leden vragen waarom niet alle mensen die recht hebben op een dergelijke Europese
gehandicapten(parkeer)kaart deze automatisch krijgen. Nu moet deze handmatig aangevraagd
worden. Het zou logisch zijn dit te automatiseren, aangezien de kaarten ook digitaal
verkrijgbaar zijn en straks misschien niet iedereen op de hoogte is van het bestaan
van de (parkeer)kaart. Deze leden missen net als het kabinet in het voorstel een EU-brede
bewustmakingscampagne. Het is goed om te lezen dat hierop in de onderhandelingen wordt
ingezet.
De leden van de VVD-fractie vragen hoe deze Europese (parkeer)kaart zich verhoudt
tot de aanvullende beleidsregels voor parkeren met een gehandicaptenkaart die veel
gemeenten hebben. Hebben mensen met een Europese (parkeer)kaart in Nederland dan meer
mogelijkheden of wordt dit uniform gemaakt?
De leden van de VVD-fractie lezen voorts dat erkende begeleiders en familieleden van
mensen met een beperking tot de begunstigden behoren. Hoe wordt voorkomen dat door
deze mensen misbruik van deze begunstiging wordt gemaakt als de persoon met de beperking
niet aanwezig is? Dit in lijn met de eerdergenoemde kostenbesparing op pagina 4 van
het BNC-fiche, omdat zij gebruik zouden kunnen maken van openbare parkeerplaatsen
die voorbehouden zijn aan mensen met een beperking. Genoemde leden vinden het goed
om te lezen dat het kabinet ook een kritische houding heeft ten aanzien van deze erkende
begeleiders en dat het kabinet dit mee zal nemen in de onderhandelingen.
Voorts lezen de leden van de VVD-fractie in het BNC-fiche dat het door de Europese
Commissie uitgevoerde impact assessment geen inzicht biedt in de implicaties van het handhaven van de kaarten. Het kabinet
zal zelf op korte termijn de implicaties voor het toezicht binnen Nederland in kaart
brengen. Welke indicatoren zouden moeten worden opgenomen in de impact assessment over de digitale parkeerkaart? Is het kabinet voornemens om de gevolgen van deze
aspecten ook op nationaal niveau te analyseren?
Bovengenoemde leden lezen dat de lidstaten binnen 30 maanden na inwerkingtreding van
deze richtlijn aan de regels moeten voldoen. Wat zijn de consequenties als een lidstaat
te laat is?
Vragen en opmerkingen van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het BNC-fiche aangaande
de richtlijn over de invoering van de Europese gehandicaptenkaart en de Europese gehandicaptenparkeerkaart.
In algemene zin onderschrijven deze leden de doelstelling van de richtlijn en ook
het voorgenomen standpunt van het demissionaire kabinet in het fiche. De leden van
de D66-fractie hebben nog enkele vragen over de uitvoering en het proces, die meegenomen
kunnen worden in de onderhandelingen over de richtlijn.
De leden van de D66-fractie willen benadrukken dat het de voorkeur geniet om Europees
gehandicaptenbeleid zoveel mogelijk te harmoniseren. Het streven is naar een inclusieve
samenleving en dat betekent juist dat mensen met een handicap gebaad zijn bij duidelijkheid.
Deze leden lezen in de richtlijn dat lidstaten nu afzonderlijk mogen bepalen wie aanspraak
kan maken op de gehandicaptenkaart of de parkeerkaart. Zij vragen of het in hypothetische
gevallen kan, dat iemand met een handicap in het ene land wél aanspraak kan maken
op een gehandicaptenkaart en in het andere land niet. Is het niet logischer om tot
een gezamenlijke afspraak te komen over de vraag voor wie de kaart bedoeld is? Tevens
lezen genoemde leden dat ook familieleden en/of begeleiders tot de begunstigden van
de richtlijn horen. Kan worden verduidelijkt hoe dit in de praktijk werkt en wie toezicht
houdt op de vraag wie begeleider is van wie? Dit lijkt een opgave met een grote administratieve
lastendruk.
De leden van de D66-fractie lezen in het BNC-fiche dat het samenvoegen tot één kaart
voor mensen met een handicap niet haalbaar is. Het ontbreekt echter aan een goede
onderbouwing hiervan. In hoeverre zijn de voorkeuren van de doelgroep in dit traject
meegenomen, bijvoorbeeld door middel van patiëntenorganisaties? Waarom is het niet
haalbaar om de verschillende kaarten samen te voegen tot één kaart, met meerdere uitgiften
(voor bijvoorbeeld in de auto)?
Tenslotte, zo stellen de leden van de D66-fractie, is er nog veel onduidelijk over
de vraag welke instantie de verantwoordelijkheid gaat dragen voor de implementatie
van de richtlijn. Momenteel geven gemeenten parkeerkaarten uit in Nederland, maar
het lijkt logisch dat eenzelfde organisatie verantwoordelijk wordt voor de uitgifte
van digitale varianten van de kaarten. Bovendien achten genoemde leden het van groot
belang dat de organisatie de juiste kennis en kunde in huis heeft om de persoonlijke
levenssfeer van de gebruikers te kunnen waarborgen. Dat betekent dat er waarschijnlijk
budget vrijgemaakt moet worden om een uitvoeringsorganisatie dit goed te kunnen laten
doen. Kan het kabinet het standpunt hierover nader toelichten? In hoeverre is er voor
Nederland al een organisatie in beeld die dit zou kunnen uitvoeren? Hoe wordt de digitale
variant van de kaarten uitgegeven? Wordt dat gekoppeld aan bijvoorbeeld een DigiD?
Is het kabinet bereid om eerst advies in te winnen bij bijvoorbeeld het Adviescollege
ICT-toetsing voordat een landelijke database wordt aangelegd?
Vragen en opmerkingen van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie maken graag van de gelegenheid gebruik om enkele aanvullende
vragen te stellen over het voorliggende BNC-fiche. Genoemde leden onderschrijven en
ondersteunen van harte het doel van de verplichte en gewijzigde gehandicaptenkaarten,
namelijk dat indien een inwoner uit een lidstaat in die lidstaat een formele gehandicaptenstatus
heeft, die status bij een kort verblijf in een andere lidstaat (bijvoorbeeld als toerist
of als bezoeker) erkend wordt.
De lidstaten bepalen zelf wie in aanmerking komt voor een gehandicaptenstatus en welke
preferentiële behandelingen of bijzondere voorwaarden voor diensten daaraan verbonden
zijn. Dat begrijpen de leden van de CDA-fractie. Deze leden vragen hoe mensen met
een handicap uit een lidstaat weten, indien ze kort verblijven in een andere lidstaat,
wat met deze kaarten kan of mag. Het is een beetje hetzelfde als parkeren met een
invalidenparkeerkaart in Nederland, waarbij gemeenten verschillende eisen stellen
(bijvoorbeeld Amsterdam) als men met de invalidenparkeerkaart wil parkeren. Dit betekent
dat mensen met een handicap die een invalidenparkeerkaart gebruiken, de eisen van
die verschillende gemeenten moeten kennen. Wat is volgens het kabinet de praktische
uitwerking hiervan? Wat betekent dit voor de Nederlandse situatie? Stel dat een persoon
met een handicap en een langdurige invalidenparkeerkaart naar Amsterdam komt. Hoe
werkt de Europese gehandicapten(parkeer)kaart dan precies? Wat kunnen de gebruikers
ermee? Is de Europese gehandicapten(parkeer)kaart een «kaart» of een digitaal systeem/kaart
die men op de telefoon kan zetten?
Voorts lezen de leden van de CDA-fractie dat het kabinet risico’s ziet omtrent eventuele
kosten voor medische keuringen en de eventuele toename van de regeldruk voor mensen
met een beperking. Dit punt delen genoemde leden met het kabinet. Mensen met een handicap
hebben echter toch al een formele gehandicaptenstatus, zo vragen deze leden. Hoe moeten
deze leden de formele gehandicaptenstatus dan zien? Wat is de waarde hiervan in Europa?
De leden van de CDA-fractie lezen dat de termijn voor een kort verblijf volgens de
Europese Commissie is vastgelegd in de regelgeving rondom de Schengen-regio,1 waarin kort verblijf wordt gedefinieerd als een tijdsduur van drie maanden. Deze
leden lezen dit zo dat indien een persoon met een handicap drie weken naar Italië
op vakantie gaat en daarbij Rome bezoekt, hij of zij dan van deze faciliteit gebruik
mag en/of kan maken, en dat het dan vervolgens aan Italië is om te bepalen wat er
wel of niet onder valt. Begrijpen deze leden dat goed?
Het European Disability Forum stelt dat een verordening een effectiever instrument
zou zijn om de doelstellingen te behalen. Hoe beoordeelt het kabinet het instrument
dat voor de doelstellingen wordt ingezet? Verwacht het kabinet dat een richtlijn tot
optimale en consistente resultaten binnen de lidstaten zal leiden?
Vragen en opmerkingen van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie lezen in het voorliggende BNC-fiche dat zowel voor de gehandicaptenkaart
als voor de Europese gehandicaptenparkeerkaart zowel een fysieke als een digitale
optie geboden wordt. Genoemde leden willen benadrukken dat zij de optie voor een fysieke
kaart belangrijk vinden. Zij willen dan ook dat deze optie ook in de toekomst in stand
blijft. Is het kabinet het met deze leden eens dat de fysieke kaart ook in de toekomst
altijd een optie moet blijven? Is het kabinet bereid om ook in zijn inzet mee te nemen
dat de optie voor een fysieke kaart ook in de toekomst gegarandeerd blijft?
Vragen en opmerkingen van de PvdA- en GroenLinks-fracties
De leden van de fracties van de PvdA en GroenLinks hebben met interesse kennisgenomen
van de richtlijn voor de invoering van de gehandicapten(parkeer)kaart. Vrij verkeer
van personen geldt helaas binnen de Europese Unie niet voor veel mensen met een beperking.
Deze beide kaarten kunnen eraan bijdragen om het voor mensen met een beperking eenvoudiger
te maken om gemakkelijker te kunnen reizen binnen de Schengenzone. Genoemde leden
zijn positief gestemd over het feit dat de ingezette acties volgen uit de Europese
strategie voor mensen met een beperking. Zij zijn dan ook verheugd dat Nederland ook
snel met een eigen langdurige strategie komt om de positie van mensen met een beperking
te verbeteren.
Om te beginnen hebben de leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA enkele vragen
over het voorstel van de Europese Commissie. Zo is het voornoemde leden niet helemaal
duidelijk of lidstaten worden verplicht om gehandicaptenkaarten uit te geven of enkel
om de gehandicaptenkaarten die in andere lidstaten worden uitgegeven te erkennen.
Met andere woorden, zijn alle lidstaten, ook lidstaten die nu geen gehandicaptenkaart
uitgeven, verplicht om hiermee te starten?
De leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA begrijpen voorts de aarzeling van
het kabinet ten aanzien van de invoering van een gehandicapten(parkeer)kaart. Deze
leden zien ook liever een maatschappij die integraal toegankelijk is voor iedereen,
waar een dergelijke kaart niet nodig is. Ook genoemde leden zien echter de voordelen
voor een gehandicapten(parkeer)kaart, zeker zo lang de samenleving niet volledig toegankelijk
is. De Europese gehandicapten(parkeer)kaart kan echter zelfs een voordeel zijn indien
de samenleving volledig toegankelijk zou zijn. Wat is de opvatting van het kabinet
hierin? Is de gehandicapten(parkeer)kaart een noodzakelijke tussenoplossing of een
oplossing voor de lange termijn?
De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties vragen het kabinet daarnaast waarom hij
verwacht dat een medische keuring in combinatie met een eigen bijdrage waarschijnlijk
is. In principe bepalen lidstaten toch zelf aan wie zij de gehandicaptenkaart en de
gehandicaptenparkeerkaart uitgeven en onder welke voorwaarden? Indien de uitgifte
een nationale bevoegdheid is, dan hoeven daar toch zeker geen serieuze regeldrukgevolgen
aan verbonden te zitten en al helemaal geen kosten? Deze leden vragen het kabinet
of hij wil toezeggen dat er geen extra kosten worden verbonden aan het aanvragen van
een gehandicapten(parkeer)kaart indien deze in Nederland wordt uitgegeven en de bewijslast
daarvoor zoveel mogelijk te beperken. Mensen met een beperking moeten al vaak genoeg
bewijzen dat zij een beperking hebben om zorg te kunnen krijgen. Het lijkt deze leden
dan ook mogelijk om deze groep niet nog een aanvullende medische keuring te laten
ondergaan, indien mensen met een beperking een zorgindicatie hebben. Wat is de opvatting
van het kabinet hierin?
De leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA lezen in het BNC-fiche dat het
kabinet meer duidelijkheid wenst over de tijdsduur van «kort verblijf». Genoemde leden
vragen het kabinet waarom het precies nodig is dat deze duidelijkheid wordt verschaft.
Klopt het dat «kort verblijf» in de EU in principe maximaal drie maanden betekent?
Tevens vragen deze leden waarom het überhaupt nodig is om kort verblijf te definiëren.
Het recht op gelijke behandeling is toch niet afhankelijk van de duur van het verblijf
in een ander land? Daarbij vragen deze leden dat de gehandicaptenkaart of de parkeerkaart
toch ook geen plichten opleggen aan andere lidstaten? Dus waarom maakt de duur van
het verblijf dan uit? Indien deze duur niet uitmaakt, kan het kabinet zich dan ook
inzetten om de bepaling van kort verblijf uit de regelgeving te schrappen?
De insteek van deze regeling is om vrij verkeer van personen te verbeteren voor mensen
met een beperking. Dit is sterk gericht op mensen met een auto. De leden van de fracties
van GroenLinks en de PvdA ondersteunen het pleidooi dat mensen met een beperking zich
net zo gemakkelijk moeten kunnen verplaatsen met de auto als mensen zonder beperking.
Dat betekent ook dat mensen met een beperking niet aan extra eisen moeten hoeven voldoen
voordat zij een rijbewijs kunnen halen. Natuurlijk kan het zo zijn dat er fysieke
of psychische aandoeningen zijn die de rijvaardigheid verminderen. Momenteel gaat
deze medische keuring echter onnodig ver en is deze ook nog eens duur. Dit geldt bijvoorbeeld
voor mensen met autisme. Zij moeten allemaal eerst worden gekeurd alvorens zij rijexamen
mogen doen. De leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA vragen het kabinet
of het nu werkelijk nodig is dat al deze mensen worden beoordeeld op de aandoening
en niet op de rijvaardigheid. Is het bijvoorbeeld mogelijk om, samen met ervaringsdeskundigen,
verder onderscheid te maken tussen aandoeningen die wel echt een medische keuring
nodig hebben en aandoeningen waar dit niet voor nodig is?
Tot slot merken de leden van de GroenLinks- en de PvdA-fracties op dat de gehandicaptenparkeerkaart
een belangrijk middel is voor vrij verkeer van personen met een beperking in bezit
van een auto. Veel mensen zijn, vanwege de hoge kosten van de auto, aangewezen op
het openbaar vervoer. Integraal toegankelijk openbaar vervoer is daarom tenminste
net zo belangrijk. In Nederland zijn er veel stations ontoegankelijk vanwege een gebrek
aan werkende liften of een perron met een ongelijke hoogte ten opzichte van de instap
van de trein. In de strategie van de Europese Unie wordt benoemd dat vanaf 2022 barrières
voor toegankelijkheid op trainstations worden geïdentificeerd. Genoemde leden vragen
het kabinet hoe het staat met de uitvoering van dit punt uit de Europese strategie
en of hij erop aan kan dringen dat er meer nodig is voor vrij verkeer van personen
met een beperking dan een gehandicapten(parkeer)kaart.
Vragen en opmerkingen van de BBB-fractie
De leden van de fractie van BBB hebben kennisgenomen van het BNC-fiche: Richtlijn
invoering Europese gehandicaptenkaart en Europese gehandicaptenparkeerkaart, evenals
van de bevindingen en conclusies die het kabinet hieruit trekt. Zij hebben nog een
aantal vragen.
Genoemde leden vinden het van groot belang dat mensen met een handicap ongehinderd
gebruik kunnen maken van hun rechten en voorzieningen, ongeacht in welk land ze zich
bevinden. Zij vragen wat de reikwijdte van de gehandicaptenkaart is.
Vanwege beveiligingsaspecten vragen deze leden welke specifieke veiligheidsmaatregelen
aan de nieuwe Europese gehandicapten(parkeer)kaart zullen worden toegevoegd. Hoe zal
dit bijdragen aan het handhaven van de kaart en wanneer denkt het kabinet de mogelijke
gevolgen voor de handhaving in kaart te kunnen brengen?
De leden van de BBB-fractie richten hun aandacht tevens op de huidige structuur in
Nederland met betrekking tot het uitgeven van kaarten voor mensen met een beperking.
Genoemde leden vragen welke organisaties in Nederland verantwoordelijk zijn voor het
verstrekken van kaarten voor mensen met een beperking. Tevens vragen deze leden of
deze organisaties ook in staat zullen zijn om in de toekomst de Europese gehandicapten(parkeer)kaart
uit te geven.
Er is in het voorstel een evaluatiebepaling opgenomen waarbij de Europese Commissie
een verslag uitbrengt over de toepassing van de richtlijn. Het kabinet vindt deze
bepaling wenselijk. Hoe wordt deze echter in de praktijk uitgevoerd? Is nu reeds duidelijk
wat de criteria zijn aan de hand waarvan de evaluatie zal plaatsvinden?
De leden van de BBB-fractie vragen tevens hoe het kabinet ervoor kan zorgen dat de
digitale versie van de kaarten toegankelijk en gebruiksvriendelijk wordt voor alle
EU-burgers, inclusief ouderen en mensen met een beperking, en ongeacht de taal die
zij spreken.
Tot slot vragen de leden van de BBB-fractie met betrekking tot soevereiniteit hoe
het kabinet denkt over het feit dat lidstaten zelf bepalen wie zij erkennen als persoon
met een beperking en wie dus in aanmerking komen voor de Europese gehandicaptenkaart
en de Europese gehandicaptenparkeerkaart. Deze leden vragen naar de opvatting van
het kabinet inzake de verschillen die dan zullen ontstaan en wat dat betekent.
II Reactie van de bewindspersoon
Belangrijke informatie voor alle fracties
Het Spaans Voorzitterschap heeft de onderhandelingen in de Raad zeer voortvarend opgepakt
na publicatie van het Richtlijnvoorstel op 6 september jl. Er heeft al een aantal
Raadswerkgroepen plaatsgevonden waarin de lidstaten met elkaar posities hebben uitgewisseld
over het voorstel. Het Spaans Voorzitterschap heeft de ambitie uitgesproken om zo
mogelijk al een Algemene Oriëntatie (Raadspositie) te bereiken op de Raad Werkgelegenheid
en Sociaal Beleid op 27 en 28 november aanstaande. Uw Kamer wordt op de hoogte gehouden
van de onderhandelingen via de Geannoteerde Agenda voor deze Raad. Zodra het Europees
Parlement ook haar positie heeft bepaald, kunnen de trialoogonderhandelingen starten.
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
Genoemde leden vragen waarom niet alle mensen die recht hebben op een dergelijke Europese
gehandicapten(parkeer)kaart deze automatisch krijgen. Nu moet deze handmatig aangevraagd
worden. Het zou logisch zijn dit te automatiseren, aangezien de kaarten ook digitaal
verkrijgbaar zijn en straks misschien niet iedereen op de hoogte is van het bestaan
van de (parkeer)kaart. Deze leden missen net als het kabinet in het voorstel een EU-brede
bewustmakingscampagne. Het is goed om te lezen dat hierop in de onderhandelingen wordt
ingezet.
In het voorstel voor een Europese gehandicapten(parkeer)kaart stelt de Commissie voor
om de gehandicaptenkaart direct of op aanvraag uit te geven en de parkeerkaarten op
aanvraag. EU-lidstaten hebben hier dus ruimte in de implementatie. Op dit moment is
het nog niet duidelijk hoe Nederland een uiteindelijk akkoord zal implementeren, dus
het is ook nog niet definitief bepaald of mensen met een beperking de kaarten handmatig
moeten aanvragen. Het kabinet hecht eraan dat mensen met een beperking zelf mogen
bepalen of zij gebruik willen maken van de kaart(en). Het gebruik van de kaarten is
immers niet verplicht. Het kabinet kan deze keuze niet voor hen maken. Wanneer mensen
met een beperking geïnteresseerd zijn in de kaart(en) en deze willen aanvragen, moeten
zij dus deze keuze kenbaar maken. Het is nog de vraag hoe dit op een laagdrempelige
manier mogelijk is. Het kabinet is het eens met de VVD-fractie dat het belangrijk
is dat iedereen goed op de hoogte is van het bestaan van de kaart(en). Het kabinet
zal zich hiervoor inzetten. Daarnaast ziet het kabinet graag dat er een EU-brede bewustwordingscampagne
komt en zet zich hiervoor in tijdens de onderhandelingen.
De leden van de VVD-fractie vragen hoe deze Europese (parkeer)kaart zich verhoudt
tot de aanvullende beleidsregels voor parkeren met een gehandicaptenkaart die veel
gemeenten hebben. Hebben mensen met een Europese (parkeer)kaart in Nederland dan meer
mogelijkheden of wordt dit uniform gemaakt?
Ten opzichte van de huidige situatie rond de parkeerkaart verandert er voor Nederland
weinig. De gehandicaptenparkeerkaart die gemeenten nu uitgeven komt voort uit een
juridisch niet bindende Europese aanbeveling. De aanbeveling is desondanks door veel
EU-landen omgezet in nationale wetgeving. Zo ook in Nederland via de Regeling Gehandicaptenparkeerkaart.
In de Regeling Gehandicaptenparkeerkaart is bovendien vastgelegd dat kaarthouders
uit het buitenland dezelfde rechten hebben als Nederlandse kaarthouders.
De Europese Commissie stelt nu voor om door middel van het huidige voorstel tot een
juridisch bindende maatregel over te gaan voor alle lidstaten. Het is echter aan de
lidstaten om te bepalen wie in aanmerking komt voor de gehandicaptenkaart en de gehandicaptenparkeerkaart.
De Europese Commissie stelt wel voor dat alle lidstaten en instanties verplicht zijn
om bezitters van een geldige kaart uit een andere lidstaat, die verblijven voor kort
verblijf, dezelfde speciale voorwaarden en/of preferentiële behandeling te bieden
als personen die hier nationaal voor in aanmerking komen
De leden van de VVD-fractie lezen voorts dat erkende begeleiders en familieleden van
mensen met een beperking tot de begunstigden behoren. Hoe wordt voorkomen dat door
deze mensen misbruik van deze begunstiging wordt gemaakt als de persoon met de beperking
niet aanwezig is? Dit in lijn met de eerdergenoemde kostenbesparing op pagina 4 van
het BNC-fiche, omdat zij gebruik zouden kunnen maken van openbare parkeerplaatsen
die voorbehouden zijn aan mensen met een beperking. Genoemde leden vinden het goed
om te lezen dat het kabinet ook een kritische houding heeft ten aanzien van deze erkende
begeleiders en dat het kabinet dit mee zal nemen in de onderhandelingen.
Het kabinet is positief over het feit dat ook erkende begeleiders en familieleden
van mensen met een beperking tot de begunstigden behoren. Zij zijn in sommige gevallen
onmisbaar en het is belangrijk dat ook zij in aanmerking komen voor bepaalde speciale
voorwaarden en/of preferentiële behandeling. Zoals het voorstel er nu uitziet worden
de kaarten alleen verstrekt aan mensen met een beperking. Erkende begeleiders en familieleden
ontvangen deze kaarten niet. Oftewel als zij in aanmerking willen komen voor bepaalde
speciale voorwaarden en/of preferentiële behandeling dan moeten zij in de aanwezigheid
zijn van de kaarthouder. Het voorstel is om op de kaarten persoonsgegevens en een
pasfoto te plaatsen zodat men kan controleren of de kaarten ook daadwerkelijk van
de rechtmatige kaarthouder zijn en worden er ideeën uitgewisseld over het eventueel
opnemen van informatie op de kaart ten behoeve van begeleiders
Voorts lezen de leden van de VVD-fractie in het BNC-fiche dat het door de Europese
Commissie uitgevoerde impact assessment geen inzicht biedt in de implicaties van het
handhaven van de kaarten. Het kabinet zal zelf op korte termijn de implicaties voor
het toezicht binnen Nederland in kaart brengen. Welke indicatoren zouden moeten worden
opgenomen in de impact assessment over de digitale parkeerkaart? Is het kabinet voornemens
om de gevolgen van deze aspecten ook op nationaal niveau te analyseren?
In het BNC-fiche is aangegeven dat het nog niet duidelijk is hoe de Europese gehandicaptenkaart
kan worden gehandhaafd. De verwachting van het kabinet is dat dit zal leiden tot extra
werkzaamheden voor het toezicht. Denk bijvoorbeeld aan de controle op vervalsing en
misbruik van de kaart. Het kabinet acht het daarom van belang om op korte termijn
in kaart te brengen wat de implicaties voor de handhaving zijn, bijvoorbeeld door
middel van een nationale impactanalyse.
Voor de Europese gehandicaptenparkeerkaart ligt de situatie anders. De nieuwe Europese
gehandicaptenparkeerkaart kan juist een positief effect hebben op de handhaafbaarheid
van de kaart omdat extra eisen in de vorm van digitale kenmerken worden toegevoegd
aan de fysieke kaart.
Wat betreft beide digitale varianten van de kaarten heeft Nederland herhaaldelijk
aangegeven dat een goede impact analyse vooralsnog ontbreekt aangaande privacy en
de bescherming van persoonsgegevens. Daarbij is een oproep gedaan om alsnog een Privacy
Impact Analyse uit te laten voeren. Wel dient te worden opgemerkt dat de nadere specificaties
van de kaart, inclusief beveiliging, nog moeten worden bepaald in gedelegeerde of
uitvoeringshandelingen.
Bovengenoemde leden lezen dat de lidstaten binnen 30 maanden na inwerkingtreding van
deze richtlijn aan de regels moeten voldoen. Wat zijn de consequenties als een lidstaat
te laat is?
Wanneer een lidstaat een richtlijn niet tijdig of onvolledig omzet, maakt het inbreuk
op de verplichtingen die voor die lidstaat voortvloeien uit de EU-Verdragen. De Commissie
kan dan tegen de lidstaat een zogenaamde infractie- of inbreukprocedure starten, wat
uiteindelijk kan leiden tot het aanhangig maken van de zaak door de Commissie bij
het Hof van Justitie. De procedure kent een administratieve fase waarin de Commissie
Nederland schriftelijk om duidelijkheid vraagt en aanmaant om de situatie te herstellen
en een contentieuze fase voor het Hof van Justitie in Luxemburg. Dit kan uiteindelijk
resulteren in een veroordeling door het EU-Hof en leiden tot oplegging van boetes
en dwangsommen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie willen benadrukken dat het de voorkeur geniet om Europees
gehandicaptenbeleid zoveel mogelijk te harmoniseren. Het streven is naar een inclusieve
samenleving en dat betekent juist dat mensen met een handicap gebaad zijn bij duidelijkheid.
Deze leden lezen in de richtlijn dat lidstaten nu afzonderlijk mogen bepalen wie aanspraak
kan maken op de gehandicaptenkaart of de parkeerkaart. Zij vragen of het in hypothetische
gevallen kan, dat iemand met een handicap in het ene land wél aanspraak kan maken
op een gehandicaptenkaart en in het andere land niet. Is het niet logischer om tot
een gezamenlijke afspraak te komen over de vraag voor wie de kaart bedoeld is? Tevens
lezen genoemde leden dat ook familieleden en/of begeleiders tot de begunstigden van
de richtlijn horen. Kan worden verduidelijkt hoe dit in de praktijk werkt en wie toezicht
houdt op de vraag wie begeleider is van wie? Dit lijkt een opgave met een grote administratieve
lastendruk.
EU-lidstaten zijn bevoegd om te bepalen wie in aanmerking komt voor zowel de Europese
gehandicaptenkaart als de Europese gehandicaptenparkeerkaart, dus het kan voorkomen
dat een persoon met een beperking in de ene lidstaat wel in aanmerking komt voor de
kaarten en een persoon met dezelfde beperking in een andere lidstaat niet. Nederland
kent geen vaststaande definitie van mensen met een beperking. Het is namelijk erg
ingewikkeld om tot een eenduidige definitie te komen die op iedereen van toepassing
is en de vraag is ook of een definitie wenselijk is. Als je kiest voor een definitie
loop je namelijk het risico dat je je mensen (onbedoeld) uitsluit. Daarnaast is de
kern van het VN-verdrag handicap dat de samenleving beperkingen opwerpt. Dat is waar
mensen met een beperking mee geconfronteerd worden in hun dagelijks leven. We moeten
ons dus focussen op het toegankelijker maken van de samenleving voor iedereen in plaats
van het denken in hokjes. Ook kent Nederland geen werkwijze op zichzelf om vast te
stellen of iemand een beperking heeft. Op basis van de individuele omstandigheden
en bijbehorende situatie wordt de afweging gemaakt welke ondersteuning passend is.
Sommige andere lidstaten daarentegen hanteren wel een vaststaande definitie. Er bestaan
dus verschillen tussen de lidstaten. Het voorstel gaat daarom uit van wederzijds vertrouwen
tussen lidstaten in de beoordeling van wie in aanmerking komt voor een kaart in de
lidstaten. Het kabinet streeft ernaar om samen met mensen met een beperking en hun
vertegenwoordigende organisaties de voorwaarden voor toekenning van de kaart uit te
werken. In het voorstel (en de huidige Regeling Gehandicaptenparkeerkaart) is bovendien
vastgelegd dat kaarthouders uit het buitenland dezelfde rechten hebben als Nederlandse
kaarthouders.
Het kabinet is positief over het feit dat ook erkende begeleiders en familieleden
van mensen met een beperking tot de begunstigden behoren. Zij zijn in sommige gevallen
onmisbaar en het is belangrijk dat ook zij in aanmerking komen voor bepaalde speciale
voorwaarden en/of preferentiële behandeling. Zoals het voorstel er nu uitziet worden
de kaarten alleen verstrekt aan mensen met een beperking. Erkende begeleiders en familieleden
ontvangen deze kaarten niet. Oftewel als zij in aanmerking willen komen voor bepaalde
speciale voorwaarden en/of preferentiële behandeling dan moeten zij in de aanwezigheid
zijn van de kaarthouder. Het voorstel is om op de kaarten persoonsgegevens en een
pasfoto te plaatsen zodat men kan controleren of de kaarten ook daadwerkelijk van
de rechtmatige kaarthouder zijn en worden er ideeën uitgewisseld over het eventueel
opnemen van informatie op de kaart ten behoeve van begeleiders. Het is nog niet duidelijk
hoe het toezicht wordt geregeld. In het voorstel van de Commissie wordt dit aan de
lidstaten gelaten.
De leden van de D66-fractie lezen in het BNC-fiche dat het samenvoegen tot één kaart
voor mensen met een handicap niet haalbaar is. Het ontbreekt echter aan een goede
onderbouwing hiervan. In hoeverre zijn de voorkeuren van de doelgroep in dit traject
meegenomen, bijvoorbeeld door middel van patiëntenorganisaties? Waarom is het niet
haalbaar om de verschillende kaarten samen te voegen tot één kaart, met meerdere uitgiften
(voor bijvoorbeeld in de auto)?
Uit de publieke consultatie van de Commissie blijkt dat de meerderheid van de respondenten,
waaronder mensen met een beperking, voorstander is van het opnemen van de Europese
gehandicaptenparkeerkaart in de nieuwe Europese gehandicaptenkaart. De Commissie pleit
echter voor twee aparte kaarten, omdat de begunstigden gedeeltelijk verschillend zijn
en vanwege de praktische kant. Het samenvoegen van de twee kaarten zal namelijk resulteren
in een zeer technisch complexe kaart. De vraag is of zo’n kaart realiseerbaar en uitvoerbaar
is.
Het kabinet deelt dit standpunt. Het is namelijk zeer waarschijnlijk dat er een groot
verschil tussen beide doelgroepen zal zijn. Houders van een gehandicaptenparkeerkaart
hebben een aantal exclusieve parkeerrechten. Bijvoorbeeld parkeren op een gehandicaptenparkeerplaats,
parkeren op plaatsen met een bord «verboden te parkeren» (bord E1) en in veel gemeenten
ook gratis parkeren op reguliere plaatsen. De Nederlandse criteria om in aanmerking
te komen voor een gehandicaptenparkeerkaart zijn er daarom op gericht dat deze rechten
bij de doelgroep terecht komen die deze het hardst nodig heeft.
In Nederland hebben 2 miljoen mensen een beperking. Slechts ca. 10% daarvan zijn houder
van een gehandicaptenparkeerkaart.
Tenslotte, zo stellen de leden van de D66-fractie, is er nog veel onduidelijk over
de vraag welke instantie de verantwoordelijkheid gaat dragen voor de implementatie
van de richtlijn. Momenteel geven gemeenten parkeerkaarten uit in Nederland, maar
het lijkt logisch dat eenzelfde organisatie verantwoordelijk wordt voor de uitgifte
van digitale varianten van de kaarten. Bovendien achten genoemde leden het van groot
belang dat de organisatie de juiste kennis en kunde in huis heeft om de persoonlijke
levenssfeer van de gebruikers te kunnen waarborgen. Dat betekent dat er waarschijnlijk
budget vrijgemaakt moet worden om een uitvoeringsorganisatie dit goed te kunnen laten
doen. Kan het kabinet het standpunt hierover nader toelichten? In hoeverre is er voor
Nederland al een organisatie in beeld die dit zou kunnen uitvoeren? Hoe wordt de digitale
variant van de kaarten uitgegeven? Wordt dat gekoppeld aan bijvoorbeeld een DigiD?
Is het kabinet bereid om eerst advies in te winnen bij bijvoorbeeld het Adviescollege
ICT-toetsing voordat een landelijke database wordt aangelegd?
De keuze welke instanties, naast het Rijk, de verantwoordelijkheid dragen voor de
implementatie van de richtlijn moet nog worden gemaakt. Vanzelfsprekend zullen gemeenten
in het geval van de gehandicaptenparkeerkaart een belangrijke rol blijven houden.
De invulling van de gehandicaptenkaart is nog niet bepaald.
Wat betreft de digitale variant van beide kaarten moeten nog veel details nader worden
uitgewerkt in gedelegeerde handelingen of uitvoeringshandelingen. Dit geldt bijvoorbeeld
voor het format en de specificaties van de digitale kaart en bijbehorende databases,
die geen onderdeel uitmaken van het voorstel. Dit is een terecht aandachtspunt. Het
kabinet heeft gevraagd om nauwe betrokkenheid bij de uitwerking van de handelingen.
Er zal budget vrijgemaakt dienen te worden voor de uitvoering. De omvang hiervan kan
nog niet worden ingeschat.
Zoals aangegeven in het BNC-fiche verdient het voor de gehandicaptenparkeerkaart de
aanbeveling om te verkennen of het Nationaal Parkeerregister geschikt is als landelijke
database zoals vermeld in het voorstel.
Momenteel verzorgen de RDW en het SHPV via het Nationaal Parkeerregister de landelijke
registratie van uitgegeven gehandicaptenparkeerkaarten met als doel om diefstal en
misbruik van de kaarten tegen te gaan. Bijna alle gemeenten hebben de door hen uitgegeven
parkeerkaarten hierin al geregistreerd.
Tegelijkertijd is het nu nog te vroeg om aan te kunnen geven of een koppeling met
de Nederlandse DigiD of de Europese DigiD (EUiD) wordt voorzien. Nadat er meer duidelijkheid
is over de technische specificaties van de digitale kaarten zal het kabinet bezien
of een adviesaanvraag bij het Adviescollege ICT-toetsing nodig is. Het is uiteindelijk
het Adviescollege zelf die bepaald welke projecten daadwerkelijk getoetst gaan worden
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De lidstaten bepalen zelf wie in aanmerking komt voor een gehandicaptenstatus en welke
preferentiële behandelingen of bijzondere voorwaarden voor diensten daaraan verbonden
zijn. Dat begrijpen de leden van de CDA-fractie. Deze leden vragen hoe mensen met
een handicap uit een lidstaat weten, indien ze kort verblijven in een andere lidstaat,
wat met deze kaarten kan of mag. Het is een beetje hetzelfde als parkeren met een
invalidenparkeerkaart in Nederland, waarbij gemeenten verschillende eisen stellen
(bijvoorbeeld Amsterdam) als men met de invalidenparkeerkaart wil parkeren. Dit betekent
dat mensen met een handicap die een invalidenparkeerkaart gebruiken, de eisen van
die verschillende gemeenten moeten kennen. Wat is volgens het kabinet de praktische
uitwerking hiervan? Wat betekent dit voor de Nederlandse situatie? Stel dat een persoon
met een handicap en een langdurige invalidenparkeerkaart naar Amsterdam komt. Hoe
werkt de Europese gehandicapten(parkeer)kaart dan precies? Wat kunnen de gebruikers
ermee? Is de Europese gehandicapten(parkeer)kaart een «kaart» of een digitaal systeem/kaart
die men op de telefoon kan zetten?
Om houders van een kaart goed te informeren over de rechten en plichten bij het gebruik
van kaarten dringt Nederland in de onderhandelingen er op aan dat er naast nationale
informatieverschaffing ook een Europese website wordt gelanceerd met voldoende informatie.
In de huidige Regeling Gehandicaptenparkeerkaart is nu al vastgelegd dat kaarthouders
uit het buitenland dezelfde rechten hebben als Nederlandse kaarthouders.
Dit is voor het gebruik van de algemene gehandicaptenparkeerplaats (aangeduid met
het blauwe verkeersbord E6) over het algemeen ook geen probleem. In sommige gemeenten
kunnen kaarthouders ook gratis parkeren op een reguliere parkeerplaats op straat.
Of dit kan en onder welke voorwaarden verschilt per gemeente. Dit komt echter niet
voort uit nationale- maar lokale regelgeving. Deze situatie betekent wel dat kaarthouders,
uit binnen en buitenland, zich ook nu al moeten verdiepen in de lokale beleidsregels.
Het voorstel bevat wel een verplichting voor aanbieders van bijzondere voorwaarden
of preferentiële behandeling om deze informatie op toegankelijke wijze openbaar te
maken.
Het voorstel voorziet zowel in een fysieke kaart als een digitale «kaart» waarbij
de keuze bij de kaarthouder ligt. De mogelijkheid om naast een fysieke kaart ook een
digitale kaart te hanteren kan helpen bij bovengenoemd probleem. Immers, handhaving
op reguliere parkeerplaatsen gebeurt steeds vaker plaats via scanauto’s. Dit kan leiden
tot onterechte boetes voor houders van een gehandicaptenparkeerkaart indien vooraf
bij de gemeente geen vergunning is aangevraagd.
Voorts lezen de leden van de CDA-fractie dat het kabinet risico’s ziet omtrent eventuele
kosten voor medische keuringen en de eventuele toename van de regeldruk voor mensen
met een beperking. Dit punt delen genoemde leden met het kabinet. Mensen met een handicap
hebben echter toch al een formele gehandicaptenstatus, zo vragen deze leden. Hoe moeten
deze leden de formele gehandicaptenstatus dan zien? Wat is de waarde hiervan in Europa?
Het is nog niet duidelijk hoe het aanvraag- en beoordelingsproces van de Europese
gehandicaptenkaart en de Europese gehandicaptenparkeerkaart eruit komt te zien, in
het voorstel van de Commissie wordt dit grotendeels aan de lidstaten gelaten. Hoe
het uiteindelijke proces eruit zal zien hangt mede af van de uitkomst van de onderhandelingen
en de inhoud van de definitieve richtlijn. Het kabinet zal de mogelijkheid onderzoeken
of de kaarten kunnen worden toegekend op basis van al bestaande bewijsstukken, zoals
een medische verklaring van een (huis)arts, zodat medische keuringen en de eventuele
kosten die hieruit voortvloeien zo veel mogelijk voorkomen kunnen worden. Het mag
in ieder geval niet zo zijn dat de te maken kosten voor een medische keuring mensen
uitsluit van het aanvragen van de Europese gehandicaptenkaart.
De leden van de CDA-fractie lezen dat de termijn voor een kort verblijf volgens de
Europese Commissie is vastgelegd in de regelgeving rondom de Schengen-regio, waarin
kort verblijf wordt gedefinieerd als een tijdsduur van drie maanden. Deze leden lezen
dit zo dat indien een persoon met een handicap drie weken naar Italië op vakantie
gaat en daarbij Rome bezoekt, hij of zij dan van deze faciliteit gebruik mag en/of
kan maken, en dat het dan vervolgens aan Italië is om te bepalen wat er wel of niet
onder valt. Begrijpen deze leden dat goed?
De Commissie constateert dat EU-burgers met een beperking problemen ondervinden wanneer
zij reizen naar en verblijven in een andere lidstaat, bijvoorbeeld wanneer zij op
vakantie gaan. Hun beperking wordt niet altijd erkend waardoor zij niet in aanmerking
komen voor speciale voorwaarden en/of preferentiële behandeling waar nationale burgers
met een beperking wel recht op hebben. Wanneer een kaarthouder op vakantie gaat naar
bijvoorbeeld Italië dan kan diegene met de kaart aantonen dat hij of zij een beperking
heeft en maakt daarmee aanspraak op de daar geldende speciale voorwaarden en/of preferentiële
behandeling.
Het European Disability Forum stelt dat een verordening een effectiever instrument
zou zijn om de doelstellingen te behalen. Hoe beoordeelt het kabinet het instrument
dat voor de doelstellingen wordt ingezet? Verwacht het kabinet dat een richtlijn tot
optimale en consistente resultaten binnen de lidstaten zal leiden?
Anders dan verordeningen, die na inwerkingtreding direct van toepassing zijn in lidstaten,
zijn richtlijnen niet direct van toepassing in lidstaten. Ze moeten eerst in nationale
wetgeving worden omgezet voordat ze van toepassing zijn in elke lidstaat. Een richtlijn
is verbindend als het gaat om het te bereiken resultaat waarvoor de richtlijn bestemd
is, maar laat aan de nationale instanties de bevoegdheid om vorm en middelen voor
de verwezenlijking ervan te kiezen. Het kabinet acht deze keuze passend omdat veel
lidstaten al werkende stelsels kennen van de uitgifte van (nationale) kaarten. Ook
worden in het huidige voorstel veel zaken aan de lidstaten gelaten zoals de vraag
wie in aanmerking komt voor een kaart alsmede de procedures voor aanvraag en uitgifte.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie lezen in het voorliggende BNC-fiche dat zowel voor de gehandicaptenkaart
als voor de Europese gehandicaptenparkeerkaart zowel een fysieke als een digitale
optie geboden wordt. Genoemde leden willen benadrukken dat zij de optie voor een fysieke
kaart belangrijk vinden. Zij willen dan ook dat deze optie ook in de toekomst in stand
blijft. Is het kabinet het met deze leden eens dat de fysieke kaart ook in de toekomst
altijd een optie moet blijven? Is het kabinet bereid om ook in zijn inzet mee te nemen
dat de optie voor een fysieke kaart ook in de toekomst gegarandeerd blijft?
Het kabinet is het eens met de leden van de SP-fractie dat het belangrijk is dat een
fysieke kaart beschikbaar moet blijven zodat zoveel mogelijk mensen de kaart kunnen
gebruiken. Het is immers voor sommige personen met een beperking niet mogelijk om
een digitaal apparaat te bedienen. Het kabinet zal zich hiervoor blijven inzetten.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties
Om te beginnen hebben de leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA enkele vragen
over het voorstel van de Europese Commissie. Zo is het voornoemde leden niet helemaal
duidelijk of lidstaten worden verplicht om gehandicaptenkaarten uit te geven of enkel
om de gehandicaptenkaarten die in andere lidstaten worden uitgegeven te erkennen.
Met andere woorden, zijn alle lidstaten, ook lidstaten die nu geen gehandicaptenkaart
uitgeven, verplicht om hiermee te starten?
Alle lidstaten, dus ook lidstaten die nu geen gehandicaptenkaart uitgeven, moeten
de Europese gehandicaptenkaart en Europese gehandicaptenparkeerkaart invoeren. Goed
om hierbij te vermelden is dat het voorstel geen afbreuk doet aan de bevoegdheid van
de lidstaten om andere formele documenten voor mensen met een beperking uit te reiken.
De leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA begrijpen voorts de aarzeling van
het kabinet ten aanzien van de invoering van een gehandicapten(parkeer)kaart. Deze
leden zien ook liever een maatschappij die integraal toegankelijk is voor iedereen,
waar een dergelijke kaart niet nodig is. Ook genoemde leden zien echter de voordelen
voor een gehandicapten(parkeer)kaart, zeker zo lang de samenleving niet volledig toegankelijk
is. De Europese gehandicapten(parkeer)kaart kan echter zelfs een voordeel zijn indien
de samenleving volledig toegankelijk zou zijn. Wat is de opvatting van het kabinet
hierin? Is de gehandicapten(parkeer)kaart een noodzakelijke tussenoplossing of een
oplossing voor de lange termijn?
Op dit moment is de samenleving helaas nog lang niet voor iedereen toegankelijk. Dit
is een proces van lange adem. In de tussentijd kan de kaart een wezenlijke bijdrage
leveren aan de participatie van mensen met een beperking, maar het kabinet ziet de
kaart niet als de uiteindelijke oplossing. Het kabinet vindt het daarom belangrijk
dat er ingezet blijft worden op algemene toegankelijkheid voor iedereen, ook zonder
een kaart te laten zien.
De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties vragen het kabinet daarnaast waarom hij
verwacht dat een medische keuring in combinatie met een eigen bijdrage waarschijnlijk
is. In principe bepalen lidstaten toch zelf aan wie zij de gehandicaptenkaart en de
gehandicaptenparkeerkaart uitgeven en onder welke voorwaarden? Indien de uitgifte
een nationale bevoegdheid is, dan hoeven daar toch zeker geen serieuze regeldrukgevolgen
aan verbonden te zitten en al helemaal geen kosten? Deze leden vragen het kabinet
of hij wil toezeggen dat er geen extra kosten worden verbonden aan het aanvragen van
een gehandicapten(parkeer)kaart indien deze in Nederland wordt uitgegeven en de bewijslast
daarvoor zoveel mogelijk te beperken. Mensen met een beperking moeten al vaak genoeg
bewijzen dat zij een beperking hebben om zorg te kunnen krijgen. Het lijkt deze leden
dan ook mogelijk om deze groep niet nog een aanvullende medische keuring te laten
ondergaan, indien mensen met een beperking een zorgindicatie hebben. Wat is de opvatting
van het kabinet hierin?
Het is nog niet duidelijk hoe het aanvraag- en beoordelingsproces van de Europese
gehandicaptenkaart eruit komt te zien. In het voorstel van de Commissie wordt dit
grotendeels aan de lidstaten gelaten. Hoe het uiteindelijke proces eruit zal zien
hangt mede af van de uitkomst van de onderhandelingen en de inhoud van de definitieve
richtlijn. Het kabinet zal de mogelijkheid onderzoeken of de kaarten kunnen worden
toegekend op basis van al bestaande bewijsstukken/indicaties, zoals een medische verklaring
van een (huis)arts, zodat medische keuringen en de eventuele kosten die hieruit voortvloeien
zo veel mogelijk voorkomen kunnen worden. Zoals eerder aangegeven mag het in ieder
geval niet zo zijn dat de te maken kosten voor een medische keuring mensen uitsluit
van het aanvragen van de Europese gehandicaptenkaart.
Wat de Europese gehandicaptenparkeerkaart betreft, geeft de huidige Regeling Gehandicaptenparkeerkaart
aan dat eerst een geneeskundig onderzoek plaats dient te vinden alvorens een gehandicaptenparkeerkaart
kan worden verstrekt. Het ligt in de lijn der verwachting dat deze voorwaarde gehandhaafd
blijft om onterecht gebruik van de kaart te voorkomen. Een medische keuring kan achterwege
blijven als er voldoende gegevens zijn waaruit blijkt dat de aanvrager (nog steeds)
aan de voorwaarden voldoet. Dit kan bijvoorbeeld een keuringsrapport zijn waarin staat
dat de handicap chronisch of onomkeerbaar is.
De leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA lezen in het BNC-fiche dat het
kabinet meer duidelijkheid wenst over de tijdsduur van «kort verblijf». Genoemde leden
vragen het kabinet waarom het precies nodig is dat deze duidelijkheid wordt verschaft.
Klopt het dat «kort verblijf» in de EU in principe maximaal drie maanden betekent?
Tevens vragen deze leden waarom het überhaupt nodig is om kort verblijf te definiëren.
Het recht op gelijke behandeling is toch niet afhankelijk van de duur van het verblijf
in een ander land? Daarbij vragen deze leden dat de gehandicaptenkaart of de parkeerkaart
toch ook geen plichten opleggen aan andere lidstaten? Dus waarom maakt de duur van
het verblijf dan uit? Indien deze duur niet uitmaakt, kan het kabinet zich dan ook
inzetten om de bepaling van kort verblijf uit de regelgeving te schrappen?
Het kabinet is het eens met de leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA dat
het recht op gelijke behandeling niet afhankelijk moet zijn van de duur van het verblijf.
Het voorstel van de Commissie richt zich specifiek op korte verblijven van personen
met een beperking in een andere lidstaat, bijvoorbeeld een dienstreis of stedentrip.
De Commissie constateert namelijk dat personen met een beperking met name problemen
ondervinden wanneer zij voor een korte periode reizen naar en verblijven in een andere
lidstaat. Hun beperking wordt niet altijd erkend waardoor zij niet in aanmerking komen
voor speciale voorwaarden en/of preferentiële behandeling. Het kabinet wil graag dat
alle lidstaten op dezelfde manier «kort verblijf» implementeren. In de Burgerschapsrichtlijn
staat namelijk dat inwoners van de EU-lidstaten en hun familieleden zonder voorwaarden
of formaliteiten tot 3 maanden vrij mogen reizen en verblijven in andere lidstaten.
Na deze periode kunnen lidstaten voorwaarden stellen aan verblijf op hun grondgebied,
bijvoorbeeld in sommige lidstaten moet je je dan registreren.
De insteek van deze regeling is om vrij verkeer van personen te verbeteren voor mensen
met een beperking. Dit is sterk gericht op mensen met een auto. De leden van de fracties
van GroenLinks en de PvdA ondersteunen het pleidooi dat mensen met een beperking zich
net zo gemakkelijk moeten kunnen verplaatsen met de auto als mensen zonder beperking.
Dat betekent ook dat mensen met een beperking niet aan extra eisen moeten hoeven voldoen
voordat zij een rijbewijs kunnen halen. Natuurlijk kan het zo zijn dat er fysieke
of psychische aandoeningen zijn die de rijvaardigheid verminderen. Momenteel gaat
deze medische keuring echter onnodig ver en is deze ook nog eens duur. Dit geldt bijvoorbeeld
voor mensen met autisme. Zij moeten allemaal eerst worden gekeurd alvorens zij rijexamen
mogen doen. De leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA vragen het kabinet
of het nu werkelijk nodig is dat al deze mensen worden beoordeeld op de aandoening
en niet op de rijvaardigheid. Is het bijvoorbeeld mogelijk om, samen met ervaringsdeskundigen,
verder onderscheid te maken tussen aandoeningen die wel echt een medische keuring
nodig hebben en aandoeningen waar dit niet voor nodig is?
Het Ministerie van IenW wil geen strengere medische eisen aan rijbewijshouders stellen
dan dat nodig is voor de verkeersveiligheid. Daarom zijn er alleen keuringen nodig
bij medische aandoeningen die een risico voor de verkeersveiligheid kunnen geven.
Aan de rijgeschiktheidseisen bij deze aandoeningen liggen adviezen van de Gezondheidsraad
en de Europese Rijbewijsrichtlijn ten grondslag. Daarbij is er voortdurend aandacht
of er nieuwe inzichten zijn op basis waarvan de rijgeschiktheidseisen bij deze aandoeningen
bijgesteld moeten worden. Zo is in 2013 en 2020 advies aan de Gezondheidsraad gevraagd
welke verbeteringen in de medische rijgeschiktheidseisen bij vormen van autisme mogelijk
zijn. Op basis van deze adviezen zijn de standaard herkeuringen en de verplichte medische
rijtesten bij autisme reeds vervallen. Daarnaast gaf de Gezondheidsraad in 2021 aan
dat het inschatten van de invloed van de aandoening op de verkeersdeelname individueel
maatwerk is en dat er geen screeningtools zijn die op voorhand een betrouwbare inschatting
van de rijgeschiktheid bij autisme kunnen geven. Daarom adviseerde de Gezondheidsraad
dat deze inschatting door een onafhankelijk psychiater plaats moet vinden. De eerdere
signalen over de financiële lasten bij deze keuringen zijn meegenomen in de gesprekken
met de Nederlandse Zorgautoriteit over een nieuwe tariefstructuur voor de rijbewijskeuringen.
Vanaf 1 januari 2024 treedt een nieuwe tariefstructuur in werking waarbij de maximale
tarieven voor dit type keuring lager komen te liggen. De verwachting is dat hierdoor
de rijbewijskeuring voor een deel van de mensen met een vorm van autisme goedkoper
zal worden.
Tot slot merken de leden van de GroenLinks- en de PvdA-fracties op dat de gehandicaptenparkeerkaart
een belangrijk middel is voor vrij verkeer van personen met een beperking in bezit
van een auto. Veel mensen zijn, vanwege de hoge kosten van de auto, aangewezen op
het openbaar vervoer. Integraal toegankelijk openbaar vervoer is daarom tenminste
net zo belangrijk. In Nederland zijn er veel stations ontoegankelijk vanwege een gebrek
aan werkende liften of een perron met een ongelijke hoogte ten opzichte van de instap
van de trein. In de strategie van de Europese Unie wordt benoemd dat vanaf 2022 barrières
voor toegankelijkheid op trainstations worden geïdentificeerd. Genoemde leden vragen
het kabinet hoe het staat met de uitvoering van dit punt uit de Europese strategie
en of hij erop aan kan dringen dat er meer nodig is voor vrij verkeer van personen
met een beperking dan een gehandicapten(parkeer)kaart.
Bij brief d.d. 19 december 2022 heeft de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat
u geïnformeerd over de stand van zaken betreffende de toegankelijkheid van het openbaar
vervoer voor mensen met een beperking (Kamerstuk 23 645, nr. 785). De afgelopen jaren is er hard gewerkt aan het verbeteren van de toegankelijkheid
van het openbaar vervoer. Voor de spoorsector wordt hieraan sinds 2006 gewerkt via
het Implementatieplan Toegankelijkheid, waarmee in totaal ongeveer € 550 miljoen geïnvesteerd
wordt in betere toegankelijkheid van stations.
Een van de omvangrijkste maatregelen van de afgelopen jaren is de verwezenlijking
van een toegankelijke instap in de trein voor reizigers met een fysieke beperking.
ProRail brengt hiervoor de perrons op de juiste hoogte en vereenvoudigt daarmee de
instap. ProRail loopt met haar programma voor de treinstations op schema. Aan het
einde van 2022 was ruim negentig procent van alle treinstations in Nederland toegankelijk
voor mensen met een beperking. Zo zijn alle treinstations voorzien van geleidelijnen
voor mensen met een visuele beperking. Aandachtspunt is dat het aantal perrons waarvan
delen niet langer op de juiste hoogte zijn, is toegenomen, onder andere door verzakking
van de bodem in de afgelopen jaren. ProRail zet zich daarom de komende jaren in om
deze perrons weer op de juiste hoogte te brengen en te houden. Deze werkzaamheden
kunnen in de nachtelijke uren worden uitgevoerd en daarmee zullen reizigers hier geen
hinder van ondervinden. Op die manier kan in korte tijd op veel perrons (circa 30–50
stations per jaar) de toegankelijke instap over het hele perron weer worden teruggebracht.
Daarnaast werkt NS er hard aan om ervoor te zorgen dat alle treinen een toegankelijke
instap hebben. Wat de toegankelijkheid van de sprintertreinen betreft, loopt NS voor
op schema. Per eind 2021 is al het NS-sprintermaterieel toegankelijk. De intercitytreinen
zijn toegankelijk volgens de bij toelating geëiste toegankelijkheidsnormen en worden
op termijn allemaal voorzien van een drempelvrije instap in bestaand en nieuw materieel.
De eerste treinen van de Intercity Nieuwe Generatie rijden reeds op het spoor; hierna
staat de introductie van de toegankelijke dubbeldekker (Dubbel Dekker Nieuwe Generatie)
op de planning. Voor treinen van regionale vervoerders geldt dat deze al beschikken
over een toegankelijke instap. Gaandeweg krijgt hierdoor een steeds groter deel van
het treinvervoer een zelfstandige instap.
Verder zijn er op veel stations liften geïnstalleerd en/of hellingbanen aangelegd.
Bij ProRail is er de afgelopen periode als gevolg van een toename van het aantal liftstoringen
extra aandacht voor liftstoringen. Zo is ProRail bezig met het plaatsen van sensoren
als onderdeel van een verbeterd monitorings-systeem dat sneller moet waarschuwen bij
technische problemen. ProRail is ook met het samenwerkingsverband van decentrale openbaar
vervoerautoriteiten (DOVA) in overleg over uitwisseling van data zodat deze op termijn
kunnen worden gebruikt voor (verbetering van) reisinformatie. Ook is ProRail bezig
met het aanleggen van een voorraad van cruciale liftonderdelen en wordt een toegewijd
team van monteurs ingericht die stationsliften onderhouden. Dit versterkt de kennis
en draagt daarmee bij aan het sneller herstellen van liftstoringen. Verder treft ProRail
voorbereidingen om storingen door vandalisme (door middel van het plaatsen van camera’s
en extra toezicht) te verminderen. Zo is er medio 2023 extra camerabeveiliging geplaatst
op 15 treinstations met een hoog risico op vandalisme bij de liften. Ten slotte onderzoekt
ProRail bouwkundige maatregelen gericht op de vermindering van waterschade. Voor een
meer volledig overzicht van toegankelijkheid van het openbaar vervoer verwijs ik naar
bovengenoemde Kamerbrief.
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
Genoemde leden vinden het van groot belang dat mensen met een handicap ongehinderd
gebruik kunnen maken van hun rechten en voorzieningen, ongeacht in welk land ze zich
bevinden. Zij vragen wat de reikwijdte van de gehandicaptenkaart is.
De Europese gehandicaptenkaart is van toepassing op alle situaties waarin particulieren
of overheidsinstanties bijzondere voorwaarden of een voorkeursbehandeling aan personen
met een beperking bieden bij de toegang tot de volgende diensten, activiteiten en
faciliteiten:
• diensten in de zin van artikel 57 VWEU2,
• vervoer van passagiers,
• andere activiteiten en faciliteiten, ook als deze niet tegen een vergoeding worden
aangeboden.
De richtlijn is niet van toepassing op:
• prestaties op het gebied van sociale zekerheid uit hoofde van de Verordeningen (EG)
nr. 883/20043 en (EG) nr. 987/20094,
• bijzondere al dan niet op premie- of bijdragebetaling berustende prestaties of
• verstrekkingen op het gebied van sociale zekerheid, sociale bescherming of werkgelegenheid,
• sociale bijstand die onder artikel 24, lid 2, van Richtlijn 2004/38/EG valt5.
Vanwege beveiligingsaspecten vragen deze leden welke specifieke veiligheidsmaatregelen
aan de nieuwe Europese gehandicapten(parkeer)kaart zullen worden toegevoegd. Hoe zal
dit bijdragen aan het handhaven van de kaart en wanneer denkt het kabinet de mogelijke
gevolgen voor de handhaving in kaart te kunnen brengen?
De veiligheidsaspecten van zowel de fysieke als de digitale kaarten moeten nog nader
worden uitgewerkt in gedelegeerde handelingen of uitvoeringshandelingen. Tegelijkertijd
is in het voorstel al wel opgenomen dat veiligheidsaspecten en fraudebestrijding belangrijke
aspecten zijn.
De nieuwe Europese gehandicaptenparkeerkaart kan daarom juist een positief effect
hebben op de handhaafbaarheid van de reeds bestaande gehandicaptenparkeerkaart. Dit
omdat extra eisen in de vorm van digitale kenmerken worden toegevoegd aan de fysieke
gehandicaptenparkeerkaart.
De leden van de BBB-fractie richten hun aandacht tevens op de huidige structuur in
Nederland met betrekking tot het uitgeven van kaarten voor mensen met een beperking.
Genoemde leden vragen welke organisaties in Nederland verantwoordelijk zijn voor het
verstrekken van kaarten voor mensen met een beperking. Tevens vragen deze leden of
deze organisaties ook in staat zullen zijn om in de toekomst de Europese gehandicapten(parkeer)kaart
uit te geven.
Op dit moment is er een aantal organisaties die kaarten uitgeven, zoals de Autipas
die uitgegeven wordt door de Nederlandse Vereniging voor Autisme en de Nationale Toiletpas
ontwikkeld door de Stichting Medisch Toiletpas. Daarnaast verstrekt Argonaut, in opdracht
van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, de OV-begeleiderskaart. Mensen
met een beperking mogen gratis iemand meenemen als begeleider in het openbaar vervoer.
Ook bestaat er de keycord Hidden Disabilities Sunflower. Deze keycord is ontworpen
voor mensen met een onzichtbare beperking, bijvoorbeeld mensen met dementie.
Op dit moment is het nog te vroeg om antwoord te geven op de vraag of deze organisaties
ook in aanmerking komen om de Europese gehandicaptenkaart uit te geven. Zodra de richtlijn
definitief is vastgesteld en in kaart is gebracht wat de implicaties voor de uitvoering
zijn wordt gekeken naar welke partij(en) hiervoor in aanmerking komen.
De fysieke Europese gehandicaptenparkeerkaart wordt in Nederland uitgegeven door gemeenten.
De wijze van aanvragen van de kaart, het uitvoeren van medische keuringen en de uitgifte
van de kaart is daarmee al georganiseerd.
Er is in het voorstel een evaluatiebepaling opgenomen waarbij de Europese Commissie
een verslag uitbrengt over de toepassing van de richtlijn. Het kabinet vindt deze
bepaling wenselijk. Hoe wordt deze echter in de praktijk uitgevoerd? Is nu reeds duidelijk
wat de criteria zijn aan de hand waarvan de evaluatie zal plaatsvinden?
Uiterlijk drie jaar na de datum van toepassing van deze richtlijn en vervolgens om
de vijf jaar legt de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Economisch
en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s een verslag voor over de toepassing
van de richtlijn. In het verslag wordt onder andere aandacht besteed aan het gebruik
van de Europese gehandicaptenkaart en de Europese gehandicaptenparkeerkaart in het
licht van sociale en economische ontwikkelingen, teneinde na te gaan of deze richtlijn
moet worden herzien. Op verzoek van de Commissie verstrekken de lidstaten de Commissie
alle informatie die zij voor het opstellen van het verslag nodig heeft. De Commissie
houdt in haar verslag rekening met de standpunten van personen met een beperking en
hun vertegenwoordigende organisaties.
De leden van de BBB-fractie vragen tevens hoe het kabinet ervoor kan zorgen dat de
digitale versie van de kaarten toegankelijk en gebruiksvriendelijk wordt voor alle
EU-burgers, inclusief ouderen en mensen met een beperking, en ongeacht de taal die
zij spreken.
Het voorstel biedt kaarthouders de mogelijkheid om zelf te kiezen voor een fysieke
of digitale kaart, zowel voor de gehandicaptenkaart als de gehandicaptenparkeerkaart.
Zo kan elke burger zelf kiezen welke variant het meest toegankelijk en gebruiksvriendelijk
is.
Zoals eerder aangegeven moeten de technische specificaties voor de digitale versie
nog nader uitgewerkt worden. Nederland zet zich in voor de digitale toegankelijkheid,
en zal dit in het verder uitwerkingsproces van de digitale kaarten blijven doen.
Om houders van een kaart goed te informeren over de rechten en plichten bij het gebruik
dringt Nederland er op aan dat er naast nationale informatieverschaffing ook een Europese
website wordt gelanceerd met voldoende informatie.
Tot slot vragen de leden van de BBB-fractie met betrekking tot soevereiniteit hoe
het kabinet denkt over het feit dat lidstaten zelf bepalen wie zij erkennen als persoon
met een beperking en wie dus in aanmerking komen voor de Europese gehandicaptenkaart
en de Europese gehandicaptenparkeerkaart. Deze leden vragen naar de opvatting van
het kabinet inzake de verschillen die dan zullen ontstaan en wat dat betekent.
EU-lidstaten zijn bevoegd om te bepalen wie in aanmerking komt voor zowel de Europese
gehandicaptenkaart als de Europese gehandicaptenparkeerkaart, dus het kan voorkomen
dat een persoon met een beperking in de ene lidstaat wel in aanmerking komt voor de
kaarten en een persoon met dezelfde beperking in een andere lidstaat niet.
Nederland kent geen vaststaande definitie van mensen met een beperking. Het is namelijk
erg ingewikkeld om tot een eenduidige definitie te komen die op iedereen van toepassing
is en de vraag is ook of een definitie wenselijk is. Als je kiest voor een definitie
loop je namelijk het risico dat je je mensen (onbedoeld) uitsluit. Daarnaast is de
kern van het VN-verdrag handicap dat de samenleving beperkingen opwerpt. Dat is waar
mensen met een beperking mee geconfronteerd worden in hun dagelijks leven. We moeten
ons dus focussen op het toegankelijker maken van de samenleving voor iedereen in plaats
van het denken in hokjes. Ook kent Nederland geen werkwijze op zichzelf om vast te
stellen of iemand een beperking heeft. Op basis van de individuele omstandigheden
en bijbehorende situatie wordt de afweging gemaakt welke ondersteuning passend is.
Sommige andere lidstaten daarentegen hanteren wel een vaststaande definitie. Er bestaan
dus verschillen tussen de lidstaten. Het voorstel gaat daarom uit van wederzijds vertrouwen
tussen lidstaten in de beoordeling van wie in aanmerking komt voor een kaart in de
lidstaten. Het kabinet streeft ernaar om samen met mensen met een beperking en hun
vertegenwoordigende organisaties de voorwaarden voor toekenning van de kaart uit te
werken.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
B.M.G. Smals, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
H.W. Krijger, adjunct-griffier