Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Van Haga over de kinderopvangtoeslag
Vragen van het lid Van Haga (Groep Van Haga) aan de Staatssecretaris van Financiën over de kinderopvangtoeslag (ingezonden 6 oktober 2023).
Antwoord van Minister Van Gennip (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) (ontvangen 16 november
2023). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2023–2024, nr. 343.
Vraag 1
Bent u bekend met het feit dat het CBS een nieuwe rekenmethode hanteert voor het berekenen
van de inflatie?1
Antwoord 1
Ja, hiermee ben ik bekend.
Vraag 2
Realiseert u zich dat deze nieuwe rekenmethode van het CBS een verkeerd beeld geeft
van de inflatie en de daarmee gepaard gaande prijsstijgingen in de samenleving, omdat
vergelijkingen op basis van twee verschillende rekenmethoden geen accuraat beeld geven
van de situatie en dat de toeslagen voor ouders met kinderen op de kinderopvang, ook
na de verhoging van de te vergoeden uurprijs per 2024, daardoor ontoereikend zijn
in combinatie met het realistisch besteedbaar inkomen van Nederlandse gezinnen?2
Antwoord 2
De nieuwe rekenmethode van het CBS houdt in dat bij het meten van de energieprijzen
naast gegevens van nieuwe energiecontracten ook gegevens van lopende energiecontracten
zijn meegenomen. De nieuwe, verbeterde methode wordt sinds juni 2023 toegepast in
het berekenen de consumentenprijsindex (cpi). De invoering is zodanig gekozen dat
de cpi in juni 2023 geen trendbreuk laat zien. Tegelijkertijd realiseer ik me dat
als gevolg van de nieuwe rekenmethode van het CBS een enigszins vertekend beeld van
de inflatie kan ontstaan, doordat bij het berekenen van de inflatie (tijdelijk) sprake
is van vergelijking op basis van twee verschillende rekenmethoden.
Het beeld dat de kinderopvangtoeslag voor ouders met kinderen op de kinderopvang daardoor
ontoereikend is, deel ik niet.
Het CPB heeft in het Centraal Economisch Plan 2023 een zogeheten «alternatieve consumentenprijsindex»
berekend. Met deze alternatieve cpi wordt een inschatting gemaakt van de inflatie
volgens de nieuwe CBS-rekenmethode die rekening houdt met zowel nieuwe als bestaande
energiecontracten. Het achtergrondrapport verdiepingsbijlage vermeldt de volgende
inflatiepercentages:
2021
2022
2023
2024
Nationale consumentenprijsindex (cpi)
2,7
10,0
3,0
3,1
Alternatieve cpi
2,0
6,7
6,5
3,2
Voor de maximum uurprijzen 2024 betekent dit het volgende:
• Om te beginnen wordt de indexering van de maximum uurprijzen voor een relatief beperkt
deel (20%) bepaald door de ontwikkeling van de consumentenprijsindex (ofwel de inflatie).
De ontwikkeling van de loonvoet van bedrijven heeft met 80% het grootste gewicht.
• In de bepaling van de maximum uurprijzen voor 2024 is niet alleen rekening gehouden
met de verwachte inflatie in 2024, ook zijn recentere inzichten rond de inflatie in
2023 en 2022 verwerkt (via de zogeheten nacalculatie). Daarbij is concreet uitgegaan
van een inflatie van 3,1% in 2024, 3,0% in 2023 en 10,0% in 2022.
• Als voor deze drie jaren de nieuwe, meer realistische rekenmethode van het CBS zou
zijn gebruikt, zou de inflatie vooral in 2023 een stuk hoger zijn geweest, maar in
2022 juist lager. Voor 2024 is het verschil beperkt. In totaliteit vallen de effecten
vrijwel tegen elkaar weg. Concreet zou de indexering van de maximum uurprijzen in
2024 0,05% hoger zijn uitgekomen. Na afronding op centen zou dit enkel tot een 1 cent
hogere maximum uurprijs in de buitenschoolse opvang hebben geleid. Voor de kinderdagopvang
en de gastouderopvang zou dit niet tot een hogere maximum uurprijs hebben geleid.
Vraag 3
Onderkent u dat, wanneer dezelfde berekening van het CBS wordt toegepast over het
afgelopen jaar, er berekend behoort te worden met een inflatie van respectievelijk
9 en 10 procent? Zo ja, onderkent u dan ook dat de prijsstijgingen van de kinderopvang
en het beslag dat dat legt op het besteedbaar inkomen van gezinnen veel hoger zijn
dan volgens de nieuwe rekenmethode wordt geraamd?
Antwoord 3
Bovengenoemde stellingname kan ik op basis van de beschikbare cijfers niet onderkennen.
Bij de indexering voor het afgelopen jaar (2023) is gekeken naar de verwachte inflatie
in 2023 en een herberekening gemaakt voor 2022 (beide op basis van de Macro Economische
Verkenning voor 2023 van het CPB). Concreet was voor 2023 rekening gehouden met een
inflatie van 2,6% en voor 2022 met 9,9%. Als voor beide jaren de nieuwe rekenmethode
wordt toegepast, zou de inflatie voor 2023 waarschijnlijk hoger zijn uitkomen, maar
die van 2022 juist lager.
Vraag 4 en 5
Realiseert u zich dat ouders door de stijgende kosten van het levensonderhoud in Nederland
steeds vaker genoodzaakt zijn om beiden en/of meer te gaan werken, waardoor vervolgens
de behoefte aan kinderopvang en daarmee dus ook de kosten daarvan voor ouders toenemen?
Bent u zich ervan bewust dat kinderopvangorganisaties daardoor meer capaciteit moeten
hebben om aan de opvangvraag te voldoen en daardoor gebruik moeten maken van inhuur
van externen om aan deze vraag te voldoen en dat de personeelskosten voor kinderopvangorganisaties
daardoor steeds verder toenemen? Zo ja, hoe reflecteert u dan op deze vicieuze cirkel
van loon-prijsstijgingen die zichzelf in stand houdt?
Antwoord 4 en 5
Ik kan mij voorstellen dat als de kosten van het levensonderhoud stijgen ouders meer
kunnen gaan werken, zodat zij deze kosten kunnen betalen. Om werk en zorg voor de
kinderen te combineren is kinderopvang een belangrijk voorwaarde. Het is daarom belangrijk
dat kinderopvang betaalbaar en toegankelijk is.
Als meer ouders gebruik maken van kinderopvang kan het zijn dat kinderopvangorganisaties
meer personeel nodig hebben om aan de extra vraag te voldoen. Samen met de sector
werk ik er hard aan personeelstekorten in de kinderopvang zo veel mogelijk terug te
dringen. Dit doen we door in te zetten op het aantrekken van nieuw personeel, het
behoud van het huidige personeel en door mensen die dat willen en kunnen, te stimuleren
meer uren te werken. Ik heb u hierover in eerdere Kamerbrieven geïnformeerd.3
Organisaties kunnen de keuze maken om extern personeel in te huren, zoals zzp’ers.
Zoals ik u echter in de Kamerbrief van 2 juni 20234 heb laten weten, lijkt het aantal zzp’ers in de kinderopvang zich op dit moment weer
te stabiliseren, juist ook vanwege de hogere kosten. Samen met de sector zetten we
in op het stimuleren van modern werkgeverschap, om het voor personeel aantrekkelijk
te maken en houden in loondienst te werken. Dit heeft voordelen voor de kwaliteit
en leidt tot minder kosten voor werkgevers.
Als organisaties hogere personeelskosten maken door de inhuur van externe krachten,
kunnen ze deze kosten doorberekenen in hun uurtarieven. In de vraag wordt erop gewezen
dat in dat geval sprake is van een vicieuze cirkel van loon-prijsstijgingen. De indexeringssystematiek
van de kinderopvangtoeslag is echter ook gericht op het willen voorkomen van een andere
mogelijke loonprijs-spiraal die kan ontstaan door prijsontwikkelingen in de kinderopvangsector
één op één te volgen.
Vraag 6
Onderkent u dat werken hierdoor niet loont, waardoor in gezinnen de arbeidsproductiviteit
steeds verder zal afnemen, steeds meer mensen thuis komen te zitten, steeds meer vrouwen
onttrokken zullen worden aan de arbeidsmarkt en steeds meer gezinnen afhankelijk zullen
worden van staatssteun in de vorm van toeslagen?5
Antwoord 6
Ondanks dat de kosten voor kinderopvang hoog kunnen zijn voor ouders, loont het doorgaans
om (meer uren) te werken. Dat komt niet alleen door de kinderopvangtoeslag, maar ook
omdat er de afgelopen jaren flink is geïnvesteerd in het verhogen van de arbeidskorting.
Tegelijkertijd zie ik ook dat de instellingstarieven de afgelopen jaren flink zijn
gestegen. De ontwikkeling van tarieven is een groot aandachtspunt voor mij, vanwege
het belang voor toegankelijkheid van kinderopvang. Daarom monitor ik de ontwikkeling
van tarieven doorlopend middels de kwartaalrapportages kinderopvang. Uit de tweede
kwartaalrapportage van dit jaar blijkt overigens dat het verschil tussen de maximum
uurprijs en de gemiddelde instellingstarieven in het tweede kwartaal van 2023 kleiner
was dan in het tweede kwartaal van 2022. Ook blijkt uit de rapportage dat zowel het
gebruik van kinderopvang als de arbeidsparticipatie nog steeds toenemen. Ook deze
indicatoren blijf ik in de gaten houden. Daarbij zal ik ook monitoren wat het effect
is van de extra verhoging van de maximum uurpijzen naar aanleiding van het amendement
op de SZW-begroting van het lid Van der Lee (GroenLinks) c.s. op de ontwikkeling van
de gemiddelde instellingstarieven (zie ook vraag 9).
Vraag 7
Bent u zich ervan bewust dat de kosten van personeel tussen maar liefst 74 en 80 procent
van de totale kosten in de kinderopvang bedragen en dat er in deze branche door de
aanhoudende en toenemende/fluctuerende inflatie een loon-prijsspiraal ontstaat, die
bovendien onder de radar blijft door de gewijzigde rekenmethode van het CBS? Hoe reflecteert
u op deze discrepantie en deze problematiek?
Antwoord 7
Het klopt dat het grootste deel van kosten in de kinderopvang bestaat uit loonkosten.
In de Kamerbrief van 15 september 2023 heb ik een kostprijsonderzoek aangekondigd,
dat meer inzicht zal geven in het aandeel van loonkosten in de kinderopvang.
De hoogte van lonen in de kinderopvang is vastgelegd in de Cao kinderopvang, die wordt
afgesloten door vertegenwoordigers van werknemers en werkgevers in de sector. Ik herken
niet dat door loonstijgingen in de kinderopvang een loonprijs-spiraal ontstaat. Zoals
ik hierboven heb aangegeven, indexeer ik de maximum uurprijzen voor de kinderopvangtoeslag
aan de hand van een gewogen gemiddelde van de ontwikkeling van de loonvoet van alle
bedrijfssectoren (aandeel 80%) en de ontwikkeling van de consumentenprijsindex (aandeel
20%). Er is dus geen directe link tussen de lonen in de kinderopvangsector en de kinderopvangtoeslag.
Hoewel een loonstijging in de kinderopvang wel degelijk kan leiden tot hogere tarieven
voor ouders, zie ik niet hoe een loonstijging in de kinderopvang een substantiële
invloed zou hebben op de algemene inflatie. De kosten voor kinderopvang maken immers
maar een klein deel uit van de algemene consumentenprijsindex.
Vraag 8
Weet u wat de gevolgen zijn voor ouders/verzorgers wanneer de kinderopvangtoeslag
niet evenredig meestijgt met de tarieven van de kinderopvang voor 2024? Zo ja, kunt
u een analyse geven van deze gevolgen en de (maatschappelijk-economische) problematiek
die hiermee gepaard gaat?6
Antwoord 8
Als de gemiddelde tarieven harder stijgen dan de maximum uurprijzen, kan de betaalbaarheid
onder druk komen te staan. Dat kan gevolgen hebben voor de toegankelijkheid. Met name
voor de lagere inkomens kan dit zwaar wegen. Daarom monitor ik de tarieven en het
gebruik van kinderopvang doorlopend. Ik zie dat de deelname nog steeds stijgt. Dit
voorjaar heeft het CBS een onderzoek naar het gebruik van kinderopvangtoeslag7 gepubliceerd waaruit blijkt dat het gebruik, onder huishoudens die daar recht op
hebben, in de jaren 2015 tot en met 2021 is gestegen, onder alle inkomensgroepen.
Dit blijkt ook uit de kwartaalrapportages die wij opstellen aan de hand van de data
van Dienst Toeslagen.
Een directe koppeling tussen de tarieven en de maximum uurprijzen voor de kinderopvangtoeslag
acht ik onwenselijk. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vragen 4 en 5 wil ik voorkomen
dat een prikkel ontstaat waarbij hogere tarieven enkel zouden leiden tot hogere winsten
en kosten hiervan worden afgewenteld op de belastingbetaler. Daarom indexeer ik de
maximum uurprijzen voor de kinderopvangtoeslag aan de hand van de gemiddelde loon-
en prijsontwikkeling zoals vastgelegd in het CEP.
Vraag 9
Op welke wijze wordt de verhoging voor de tegemoetkoming voor kinderopvang toegepast
voor 2024?
Antwoord 9
Bij de Algemene Financiële Beschouwingen heeft het lid Van der Lee (GroenLinks) c.s.
een amendement op de begroting van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
ingediend om de maximum uurprijzen vanaf 2024 met € 508 miljoen te verhogen. Op 24 oktober
is dit amendement door een meerderheid van uw Kamer aangenomen.
Op basis van dit amendement kan de maximum uurprijs voor alle opvangsoorten worden
verhoogd tot 2,95 procent boven het huidige gemiddelde instellingstarief (o.b.v. de
eerste kwartaalrapportage 2023). Dit levert een extra verhoging van de maximum uurprijs
op met € 0,60 (6,22 procent) in de dagopvang, € 0,82 (9,90 procent) in de buitenschoolse
opvang en € 0,29 (4,00 procent) in de gastouderopvang. Deze verhoging komt bovenop
de gebruikelijke jaarlijkse aanpassing als gevolg van de loon- en prijsontwikkeling.
De reguliere verhoging bedraagt voor 2024 ongeveer 6 procent en het besluit hierover
is op 15 september 2023 gepubliceerd in het Staatsblad (Stb. 2023, 295). In combinatie met deze zogeheten reguliere indexering komt de maximum uurprijs
in 2024 uit op € 10,25 in de dagopvang, € 9,12 in de buitenschoolse opvang en € 7,53
in de gastouderopvang. Dienst Toeslagen zal vooruitlopend op de wijziging van het
Besluit kinderopvangtoeslag vanaf december 2023 hogere voorschotten uitkeren op basis
van bovengenoemde bedragen.8
Vraag 10
Op welke manier gaat u zorgen voor een realistische doorrekening van de werkelijke
inflatie en de effecten daarvan op de koopkracht en het bestedingsvermogen van ouders
voor kinderopvang? Gaat u het inflatiecijfer met de oude berekeningsmethode corrigeren
en daar de kinderopvangtoeslag op aanpassen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 10
Zoals in het antwoord op vraag 2 reeds is vermeld, heeft de nieuwe berekeningsmethode
voor de hoogte van de maximum uurprijzen voor 2024 vrijwel geen effect. Daarom zie
ik hierin geen aanleiding om het inflatiecijfer dat met de oude berekeningsmethode
was bepaald, te corrigeren en de maximum uurprijzen in de kinderopvangtoeslag daarop
aan te passen.
Vraag 11
Onderkent u dat het vergelijken van de inflatie en de prijsstijgingen met twee verschillende
rekenmethoden verkeerde financieel-maatschappelijke inzichten geeft, wat leidt tot
een vertekend beeld van de economische werkelijkheid en daarop gebaseerde toekomstscenario’s
en besluitvorming voor gezinnen die gebruik (moeten) maken van de kinderopvangtoeslag?
Wat gaat u doen om dit te voorkomen?
Antwoord 11
De inflatie – oftewel de prijsstijging – wordt tijdelijk berekend door het vergelijken
van de cpi op basis van twee verschillende rekenmethoden. Hoewel ik onderken dat dit
tot een enigszins vertekend beeld van financieel-maatschappelijke inzichten kan leiden,
heeft het CPB in zowel het Centraal Economisch Plan 2023 als in de Macro Economische
Verkenning 2024 in de berekening van koopkracht- en armoedecijfers al rekening gehouden
met vertraagde doorwerking van de energieprijzen als gevolg van bestaande energiecontracten
(door middel van een zogeheten alternatieve cpi). Tot slot wordt vanaf juni 2024 voor
het bepalen van de inflatie alleen nog de cpi met de nieuwe, verbeterde methode voor
energieprijzen gebruikt.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.E.G. van Gennip, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.