Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Pouw-Verweij over het bericht ‘Studenten betalen volgend jaar ruim vijf keer meer rente over hun studielening’
Vragen van het lid Pouw-Verweij (BBB) aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over het bericht «Studenten betalen volgend jaar ruim vijf keer meer rente over hun studielening» (ingezonden 9 oktober 2023).
Antwoord van Minister Dijkgraaf (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap), mede namens de
Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (ontvangen 3 november 2023).
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht waarin wordt gesteld dat studenten volgend jaar ruim
vijf keer meer rente moeten betalen over hun studielening?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2 en 3
Kunt u dit nieuws bevestigen? Zo ja, wat is uw reactie op deze ontwikkeling?
Kunt u uitleggen waarom de studierente zo drastisch wordt verhoogd, terwijl het kabinet
eerder beloofde de onderwijslastendruk voor studenten te verlichten?
Antwoord 2 en 3
De rente voor 2024 is vastgesteld op 2,56% voor studenten die in 35 jaar terug betalen
(nieuwe stelsel) en op 2,95% voor studenten die in 15 jaar terug betalen (oude stelsel).
In 2023 lagen deze percentage op respectievelijk 0,46% en 1,78%.
De rente wordt jaarlijks vastgesteld op basis van de berekeningswijze die daarvoor
in de Wet studiefinanciering 2000 (hierna: Wsf 2000) is vastgelegd. Deze rente is
gekoppeld aan de rente die de Staat betaalt op leningen die zij zelf aangaat. Dat
is niet nieuw, maar gold ook al in het stelsel vóór het leenstelsel. Deze rente is
het afgelopen jaar gestegen en daarmee stijgt ook de rente op de studielening. De
bepaling van de rente is dus ook niet een keuze die het kabinet ieder jaar maakt.
De verschuldigde rente wordt, tenzij deze direct wordt betaald, opgeteld bij de langlopende
schuld. Voor die schuld, waar dus ook de rente onder valt, gelden sociale terugbetaalvoorwaarden.
Zo wordt er rekening gehouden met de draagkracht van de oud-student. Dat betekent
dat als het inkomen beperkt is, er niet of minder hoeft te worden terugbetaald. Daarnaast
hebben alle oud-studenten de mogelijkheid om een aflosvrije periode in te zetten van
60 maanden. In die periode wordt het terugbetalen tijdelijk gepauzeerd. Een eventuele
restschuld aan het einde van de looptijd wordt kwijtgescholden.
Vraag 4
Hoe kijkt u aan tegen een zogeheten bandbreedte tussen de 2% en de 4% aan rente?
Antwoord 4
Een bandbreedte zorgt ervoor dat extreme pieken en dalen in de rente op staatsobligaties
niet doorwerken in de rente op studieleningen. Dit geeft oud-studenten meer zekerheid
in de maandelijkse terugbetaling. Het nadeel van een bandbreedte is dat de rentekosten
die de overheid betaalt en de rente die bij de studenten in rekening wordt gebracht
over tijd uit de pas kunnen gaan lopen. Afhankelijk van de ontwikkeling van de rente
op staatsobligaties kan dit nadelige financiële gevolgen hebben voor zowel de student
als de overheid. In welke mate dit het geval is bij een bandbreedte tussen 2% en 4%
zou nader onderzocht moeten worden.
Op dit moment zie ik geen reden voor fundamentele aanpassing in het stelsel, zie ook
mijn evaluatie over de rente op studieleningen die ik naar uw Kamer heb gestuurd2. In deze evaluatie worden alternatieve beleidsopties inzichtelijk gemaakt, die een
volgend kabinet desgewenst kan gebruiken om het stelsel aan te passen.
Vraag 5
Zou het mogelijk een optie kunnen zijn dat de ontvangsten die uit de rente vloeien
weer terugvloeien in de onderwijskas? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 5
Er is bewust voor gekozen om de rente op studieleningen niet naar de OCW-begroting
te laten vloeien. De rente op studieleningen wordt behandeld als zogeheten generaal
dossier op de Rijksbegroting. Dit betekent dat hogere renteontvangsten niet worden
ingezet voor extra bestedingsruimte op de OCW-begroting, en andersom leiden lagere
renteontvangsten ook niet tot de noodzaak om te bezuinigen op de OCW-begroting. Autonome
schommelingen van de rente hebben dus geen invloed op de hoogte van de onderwijsbegroting,
wat de voorspelbaarheid en stabiliteit de beschikbare middelen voor het onderwijs
ten goede komt.
Vraag 6
Het collegegeld is de afgelopen 10 jaar aanzienlijk gestegen, bent u voornemens om
de financiële toegankelijkheid van het onderwijs hoog te houden, en welke opties ziet
u om dit te waarborgen?
Antwoord 6
Sinds afgelopen september is de basisbeurs terug in het hoger onderwijs. Dat biedt
studenten meer financiële rust. De basisbeurs, en de andere studiefinancieringsbedragen,
worden bovendien jaarlijks geïndexeerd om te zorgen dat die meestijgen met de inflatie.
Specifiek voor het collegegeld geldt dat de wijze van indexering recentelijk is aangepast.
De wijze van indexeren was gevoelig voor incidentele pieken en dalen van de inflatie.
De indexatie wordt nu berekend door te kijken naar de gemiddelde procentuele wijziging
van de consumentenprijsindex over één jaar. Het jaargemiddelde wordt berekend op basis
van de gemiddelde consumentenprijsindex over de periode mei tot en met april voorafgaand
aan de vaststelling van het collegegeld. Dit zorgt voor meer voorspelbaarheid en stabiliteit.
Dit geldt overigens ook voor de indexering van het les- en cursusgeld. Voor het collegegeld
geldt daarnaast dat de hoogte van het collegegeldkrediet mee stijgt met de stijging
van het collegegeld.
Vraag 7
Zou u aan kunnen geven wat de verhoging van het rentepercentage op de studieschuld
doet met de koopkracht van een net afgestudeerde starter?
Antwoord 7
De eerste twee jaar na afstuderen hoeft een oud-student niet af te lossen. De oud-student
zit dan in de zogenoemde aanloopfase. Daarna komt de oud-student in de aflosfase en
start hij of zij met aflossen.
Het is moeilijk om een eenduidig antwoord te geven op het effect van het rentepercentage
op de koopkracht in de aflosfase, omdat de situatie sterk afhankelijk is van andere
factoren, zoals de woon- en werksituatie, het inkomen en het vermogen waarmee bijvoorbeeld
versneld kan worden afgelost. Wel kan worden gesteld dat een stijging van de rente
in de eerste jaren van de aflossing zorgt voor hogere rentelasten, omdat een studieschuld
zich het meest laat vergelijken met het aflossen van een annuïtaire hypotheek, waardoor
in het begin relatief meer rente wordt betaald.
DUO houdt echter rekening met de persoonlijke situatie bij de hoogte van de betaling
van rente en aflossing op de studieschuld, zodat deze nooit te hoog wordt. Zo is er
de draagkrachtregeling en kan een student gebruik maken van een aflossingsvrije periode
(van maximaal 5 jaar). Indien dit niet toereikend is, kan DUO met de oud-student ook
op individueel niveau kijken naar maatwerkoplossingen. Hierdoor betaalt de oud-student
nooit meer dan hij of zij kan dragen, ook aan rente.
Vraag 8
Hoe kijkt u aan tegen het niet meer mee laten tellen van de studieschuld bij een hypotheekaanvraag
en zou u dit willen realiseren?
Antwoord 8
In het verleden is al meermaals aandacht besteed aan het meewegen van de studieschuld
bij een hypotheekaanvraag3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10. Het standpunt van het kabinet is hierin niet veranderd. Het kabinet vindt het belangrijk
dat hypothecaire kredieten op verantwoorde wijze worden verstrekt. In het kader daarvan
zou het onverstandig zijn om studieschulden niet te betrekken bij het bepalen van
de maximaal verantwoorde hypotheek. Het betreft namelijk een schuld die, zij het onder
gunstigere voorwaarden dan andere leningen, afgelost moet worden. Deze aflossingen
en rentebetalingen beïnvloeden vervolgens de ruimte die huishoudens overhouden in
hun budget voor maandelijkse hypotheekverplichtingen.
Vraag 9
Zou u aan kunnen geven of en hoe de verhoging van het rentepercentage op de studieschuld
de maximale hypotheekaanvraag beïnvloedt? Zo ja, kunt u de volgende vier scenario’s
uitwerken:
– Een starter met een studieschuld van 30.000 euro doet een hypotheekaanvraag onder
het oude rentepercentage; wat is het maximale bedrag dat deze persoon kan krijgen
met een salaris van bruto 2.500 euro?
– Een starter met een studieschuld van 30.000 euro doet een hypotheekaanvraag onder
het nieuwe rentepercentage; wat is het maximale bedrag dat deze persoon kan krijgen
met een salaris van bruto 2.500 euro?
– Een starter met een studieschuld van 15.000 euro doet een hypotheekaanvraag onder
het nieuwe rentepercentage; wat is het maximale bedrag dat deze persoon kan krijgen
met een salaris van bruto 2.500 euro?
– Een starter zonder studieschuld doet een hypotheekaanvraag onder het oude rentepercentage;
wat is het maximale bedrag dat deze persoon kan krijgen met een salaris van bruto
2.500 euro?
Antwoord 9
Door de renteverhoging zal het maandelijkse termijnbedrag van de oud-student toenemen.
Daardoor zal de maximale hypotheek afnemen. Voor de gevraagde berekeningen verwijs
ik naar onderstaande tabel, waarbij voor de berekening van de maximale hypotheek uitgegaan
is van een hypotheekrente van 4,5%. Dit is op dit moment een gangbare rente voor een
hypotheek met NHG-garantie en een rentevastperiode van tien jaar. Een maandsalaris
van € 2.500 bruto houdt een jaarsalaris in van € 32.400 inclusief vakantiegeld. Tevens
is gerekend voor een oud-student die een studieschuld heeft opgebouwd onder het leenstelsel
(aflosperiode van 35 jaar) en als alleenstaande een woning koopt met energielabel
C, uitgegaan van de financieringslastpercentages uit de leennormen van 2024.
Studieschuld
Rente op studieschuld
Maximale hypotheek
€ 30.000
0,46%
€ 119.151
€ 30.000
2,56%
€ 111.536
€ 15.000
2,56%
€ 124.884
€ –
n.v.t.
€ 138.233
Voor de volledigheid wil ik hierbij vermelden dat vanaf 1 januari 2024 de actuele
last van de studielening bepalend wordt voor de leenruimte van oud-studenten. Vanaf
dat moment wordt niet meer gekeken naar de oorspronkelijke studielening, zoals nu
het geval is. Met deze aanpassing wordt voor oud-studenten op verantwoorde wijze in
elke situatie de impact van een studielening op de maximaal toegestane hypotheek zo
veel mogelijk beperkt. Over deze wijziging bent u recent geïnformeerd in de Kamerbrief
over de leennormen hypothecair krediet 2024.
Vraag 10
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Antwoord 10
Ik heb getracht de antwoorden zo spoedig mogelijk te beantwoorden.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
R.H. Dijkgraaf, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede namens
H.M. de Jonge, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.