Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over het Fiche: Richtlijnvoorstel snellere en veiligere vermindering teveel ingehouden bronbelasting (‘FASTER’) (Kamerstuk 22112-3748)
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
Nr. 3827 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 6 november 2023
De vaste commissie voor Financiën heeft op 26 september 2023 een aantal vragen en
opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Financiën over het door de Minister
van Buitenlandse Zaken op 18 augustus 2023 toegezonden fiche op het beleidsterrein
Financiën: Richtlijnvoorstel snellere en veiligere vermindering teveel ingehouden
bronbelasting («FASTER») (Kamerstuk 22 112, nr. 3748).
De vragen en opmerkingen zijn op 26 september 2023 aan de Staatssecretaris van Financiën
voorgeld Bij brief van 2 november 2023 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Tielen
Adjunct-griffier van de commissie, Kruithof
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het BNC-fiche en hebben enkele
vragen en opmerkingen.
De leden van de VVD-fractie onderschrijven het standpunt van het kabinet, namelijk
dat procedures voor het verminderen van overtollige bronbelasting vereenvoudigd worden
en dat misbruik tegen wordt gegaan om zo bij te dragen aan de versterking van de kapitaalmarktunie.
De leden van de VVD-fractie vragen aandacht voor de implementatie van de richtlijn,
specifiek de uitvoering door de Belastingdienst en de hiertoe noodzakelijke aanpassingen
in de ICT. Deze leden lezen dat op dit moment nog veel onduidelijk is over de uitvoeringsaspecten.
Zij vragen of het kabinet de Kamer op de hoogte houdt wanneer hier meer over bekend
is. Deze leden vragen hoe de uitvoeringsaspecten voor de Belastingdienst door het
kabinet bij de onderhandelingen betrokken worden.
De leden van de VVD-fractie vragen hoe met het voorstel misbruik zoveel als mogelijk
wordt tegengegaan. Hoe verhouden de nieuwe voorgestelde maatregelen tot al bestaande
instrumenten van Nederland (en de Belastingdienst)?
De leden van de VVD-fractie begrijpen de keuze om voor het misbruikvermoeden een drempel
te hanteren. Zij vragen of er hierbij mogelijkheden tot arbitrage zijn, om op deze
wijze onder het drempelbedrag te blijven bij misbruik, of dat de mogelijkheden hiertoe
uitgesloten zijn.
De leden van de VVD-fractie vragen het kabinet welke nationale beleidskeuzes bij de
implementatie in het voorstel zitten en hoe daar door het kabinet mee wordt omgegaan.
Zijn er daarnaast aspecten binnen het voorstel waar het kabinet verder wil gaan dan
de Europese Commissie voorstelt?
De leden van de VVD-fractie vragen of overleg is gevoerd met Nederlandse belanghebbenden.
Zo nee, gaat dat nog gebeuren? Zo ja, wat waren de (voorlopige) conclusies daaruit?
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het BNC-fiche
over het richtlijnvoorstel betreffende een snellere en veiligere vermindering van
te veel ingehouden bronbelasting («FASTER»). Deze leden zijn groot voorstander van
het harmoniseren en digitaliseren van teruggaafprocedures, uiteraard evenals van het
terugdringen van fraudemogelijkheden. Voorts kunnen deze leden zich goed vinden in
het standpunt van het kabinet ten aanzien van het voorstel. Om die reden hebben zij
slechts beperkt vragen.
Zoals gesteld kunnen de leden van de D66-fractie zich goed vinden in het standpunt
van het kabinet, bijvoorbeeld ten aanzien van het beperken van de uitvoeringsfasen.
Deze leden horen graag van de Staatssecretaris welke impact dit voorstel precies heeft
op de uitvoeringscapaciteit van de Belastingdienst, en welke invloed dit heeft op
de IV-portfolio.
Ook delen de leden van de D66-fractie de wens om de reikwijdte van het voorstel uit
te breiden om zo de impact ervan te maximaliseren. In het fiche worden enkele voorbeelden
genoemd van mogelijke verbreding, maar deze leden vragen of deze lijst uitputtend
is of dat er aan nog meer mogelijkheden gedacht wordt.
Tot slot lezen de leden van de D66-fractie in het BNC-fiche dat lidstaten ervoor kunnen
kiezen om de maatregelen uit het richtlijnvoorstel ook toe te passen ter zake van
de bronbelasting op rente op obligaties die publiekelijk worden verhandeld. Deze leden
zouden dit graag iets meer toegelicht zien, inclusief de keuze van Nederland hierin
en de gevolgen van eventueel afwijkende keuzes van verschillende lidstaten.
II Reactie van de Staatssecretaris
Ik wil de leden van de fracties dankzeggen voor hun vragen en opmerkingen. Met belangstelling
is kennisgenomen van de vragen en opmerkingen van de leden van deze fracties. Hieronder
ga ik in op de vragen die zijn voorgelegd. Bij de beantwoording daarvan volg ik zoveel
mogelijk de volgorde van het verslag, behoudens waar de fracties eenzelfde vraag hebben
gesteld.
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het BNC-fiche en hebben enkele
vragen en opmerkingen.
De leden van de VVD-fractie onderschrijven het standpunt van het kabinet, namelijk
dat procedures voor het verminderen van overtollige bronbelasting vereenvoudigd worden
en dat misbruik tegen wordt gegaan om zo bij te dragen aan de versterking van de kapitaalmarktunie.
De leden van de VVD-fractie vragen aandacht voor de implementatie van de richtlijn,
specifiek de uitvoering door de Belastingdienst en de hiertoe noodzakelijke aanpassingen
in de ICT. Deze leden lezen dat op dit moment nog veel onduidelijk is over de uitvoeringsaspecten.
Zij vragen of het kabinet de Kamer op de hoogte houdt wanneer hier meer over bekend
is. Deze leden vragen hoe de uitvoeringsaspecten voor de Belastingdienst door het
kabinet bij de onderhandelingen betrokken worden.
De leden van de fractie van de VVD vragen hoe het kabinet de uitvoeringsaspecten voor
de Belastingdienst bij de onderhandelingen heeft betrokken. In het proces naar het
BNC-fiche wordt door de Belastingdienst een quickscan opgesteld waarbij een eerste
appreciatie wordt gemaakt van de uitvoeringsgevolgen van het richtlijnvoorstel FASTER.
De belangrijkste uitkomsten hiervan zijn verwerkt in het BNC-fiche en worden meegenomen
in de onderhandelingen. Ter voorbereiding van iedere raadswerkgroep wordt – net als
bij andere onderhandelingen over andere richtlijnvoorstellen – de inzet van de onderhandelingen
afgestemd met de Belastingdienst, zodat beleid en uitvoering integraal wordt gewogen.
De leden van de VVD-fractie vragen hoe met het voorstel misbruik zoveel als mogelijk
wordt tegengegaan. Hoe verhouden de nieuwe voorgestelde maatregelen tot al bestaande
instrumenten van Nederland (en de Belastingdienst)?
Het bestrijden van belastingontwijking en ontduiking is een speerpunt van dit kabinet.
Bestaande bronbelastingprocedures binnen de EU zijn gevoelig gebleken voor fraude
en misbruik. De Europese Commissie schrijft dit toe aan het gebrek aan nauwkeurige
informatie bij belastingdiensten. De procedures die de richtlijn voorschrijft, moeten
bestendiger zijn tegen dit misbruik. Om dit te bewerkstelligen bevat het richtlijnvoorstel
rapportageverplichtingen waarbij informatie gedeeld moet worden die misbruik van de
bronbelastingprocedures moet helpen bestrijden. Dit ziet op informatie over de houdsterperiode
van de onderliggende effecten en informatie over financiële regelingen die verband
houden met de effecten waarvoor de belastingplichtige om belastingvermindering verzoekt.
Nederland zet zich daarnaast unilateraal in om dividendstripping tegen te gaan. In
het wetsvoorstel Overige Fiscale Maatregelen 2024 (OFM 2024) zijn maatregelen voorgesteld
ter versterking van de bestrijding van dividendstripping. De maatregelen ter versterking
van de aanpak van dividendstripping die onderdeel zijn van het wetsvoorstel OFM 2024
zien specifiek op de vormen van dividendstripping die zich in Nederland voordoen,
en die thans met het wettelijk instrumentarium in Nederland niet goed kunnen worden
aangepakt. Hiertoe wordt de bewijslastverdeling gewijzigd, wordt het eenvoudiger om
bepaalde transacties door gelieerde lichamen of natuurlijke personen te bestrijden,
en wordt de zogenoemde registratiedatum (ook wel record date) wettelijk vastgesteld
zodat makkelijker kan worden bepaald wie gerechtigd is tot de opbrengst van beursaandelen.
Dit wetsvoorstel is thans in behandeling bij de Eerste Kamer. Indien het wetsvoorstel
wordt aangenomen, zullen de genoemde maatregelen ter versterking van de aanpak van
dividendstripping per 1 januari 2024 in werking treden. Naast de genoemde maatregelen
wordt er, zoals aan uw Kamer is toegezegd,1 nader onderzoek gedaan naar aanvullende maatregelen ter voorkoming van dividendstripping.
De leden van de VVD-fractie begrijpen de keuze om voor het misbruikvermoeden een drempel
te hanteren. Zij vragen of er hierbij mogelijkheden tot arbitrage zijn, om op deze
wijze onder het drempelbedrag te blijven bij misbruik, of dat de mogelijkheden hiertoe
uitgesloten zijn.
In het richtlijnvoorstel FASTER worden rapportageverplichtingen voor financieel intermediairs
ingevoerd, zodat de belastingdiensten gedetailleerde informatie ontvangen om te beoordelen
of de juiste bronbelastingtarieven worden toegepast en om misbruik op te kunnen sporen.
Voor kleine beleggers is in het richtlijnvoorstel een de-minimisregel opgenomen voor
gecertificeerde financiële instellingen («GFIs») ten aanzien van de rapportageverplichting
en de due diligence-procedure. Voorgesteld wordt dat GFIs geen informatie hoeven te
verstrekken over financiële regelingen en over de houdsterperiode wanneer de dividenduitkering
aan de desbetreffende belegger minder dan € 1.000 betreft. Het kabinet kan niet uitsluiten
dat arbitrage mogelijk is. Andere informatie over de achterliggende belegger wel wordt
gerapporteerd door de GFI, hierdoor verwacht het kabinet wel dat de mogelijkheid en
rendabiliteit van arbitrage zeer zal worden beperkt.
De leden van de VVD-fractie vragen het kabinet welke nationale beleidskeuzes bij de
implementatie in het voorstel zitten en hoe daar door het kabinet mee wordt omgegaan.
Zijn er daarnaast aspecten binnen het voorstel waar het kabinet verder wil gaan dan
de Europese Commissie voorstelt?
Het richtlijnvoorstel FASTER ziet voornamelijk op de procedures voor de vermindering
van overtollige bronbelasting. Er worden kaders geschetst waar de procedures van lidstaten
aan moeten voldoen, de invulling hiervan is aan lidstaten. De kapitaalmarktunie is
echter gebaat bij uniforme procedures, het kabinet heeft hierom de voorkeur om afwijkingen
te beperken ten tijde van implementatie. Dit zal echter ook afhankelijk zijn van de
uitkomst van de onderhandelingen en hoe de richtlijn er uiteindelijk uit komt te zien.
De leden van de VVD-fractie vragen of overleg is gevoerd met Nederlandse belanghebbenden.
Zo nee, gaat dat nog gebeuren? Zo ja, wat waren de (voorlopige) conclusies daaruit?
Het kabinet overlegt met Nederlandse belanghebbenden (waaronder financiële instellingen
die mogelijk geraakt worden door dit richtlijnvoorstel) over de uitvoerbaarheid en
gevolgen van het voorstel. Hierbij komt de Nederlandse inzet grotendeels overeen met
wat belanghebbenden aangeven namelijk, dat de procedures in lidstaten op dezelfde
wijze toegepast zouden moeten worden en belang van een zo een breed mogelijk toepassingsbereik
van de Richtlijn.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het BNC-fiche
over het richtlijnvoorstel betreffende een snellere en veiligere vermindering van
te veel ingehouden bronbelasting («FASTER»). Deze leden zijn groot voorstander van
het harmoniseren en digitaliseren van teruggaafprocedures, uiteraard evenals van het
terugdringen van fraudemogelijkheden. Voorts kunnen deze leden zich goed vinden in
het standpunt van het kabinet ten aanzien van het voorstel. Om die reden hebben zij
slechts beperkt vragen.
Zoals gesteld kunnen de leden van de D66-fractie zich goed vinden in het standpunt
van het kabinet, bijvoorbeeld ten aanzien van het beperken van de uitvoeringsfasen.
Deze leden horen graag van de Staatssecretaris welke impact dit voorstel precies heeft
op de uitvoeringscapaciteit van de Belastingdienst, en welke invloed dit heeft op
de IV-portfolio.
In de quickscan is een eerste initiële inschatting rond de uitvoeringsgevolgen van
het richtlijnvoorstel in kaart gebracht. Het grootste belang ligt in de vraag wie
er verantwoordelijk zal zijn voor het certificeren en het monitoren van de GFIs. Het
uitvoeren van dit systeem heeft de potentie tot significant capaciteitsbeslag. Hierdoor
zal de uitvoerbaarheid van het voorstel nader moeten worden bepaald in een uitvoeringstoets.
Momenteel kan er daarom geen precieze uitspraak worden gedaan met betrekking tot de
uitvoeringscapaciteit. Ter voorbereiding van iedere raadswerkgroep wordt – net als
bij andere onderhandelingen over andere richtlijnvoorstellen – de inzet van de onderhandelingen
afgestemd met de Belastingdienst, zodat beleid en uitvoering integraal wordt gewogen.
Ook delen de leden van de D66-fractie de wens om de reikwijdte van het voorstel uit
te breiden om zo de impact ervan te maximaliseren. In het fiche worden enkele voorbeelden
genoemd van mogelijke verbreding, maar deze leden vragen of deze lijst uitputtend
is of dat er aan nog meer mogelijkheden gedacht wordt.
Het kabinet heeft als inzet om de richtlijnprocedures in beginsel voor eenieder toegankelijk
te maken, ongeacht de wijze waarop geïnvesteerd wordt. In het voorstel van de Europese
Commissie is deze neutraliteit onvoldoende gewaarborgd voor het kabinet. Een belegger
heeft bijvoorbeeld in bepaalde gevallen geen toegang tot de richtlijnprocedures wanneer
hij via een beleggingsfonds investeert, terwijl er wel toegang is tot de richtlijnprocedures
wanneer de belegger direct in het effect had geïnvesteerd. Deze belegger zou hierna
toegang ontzegd kunnen worden wanneer er sprake is van een verhoogd risico op misbruik
van de procedure. De inzet van het kabinet is dus breder dan de in het fiche genoemde
voorbeelden. De noodzaak tot een verbreding van de reikwijdte wordt niet door alle
lidstaten onderschreven.
Tot slot lezen de leden van de D66-fractie in het BNC-fiche dat lidstaten ervoor kunnen
kiezen om de maatregelen uit het richtlijnvoorstel ook toe te passen ter zake van
de bronbelasting op rente op obligaties die publiekelijk worden verhandeld. Deze leden
zouden dit graag iets meer toegelicht zien, inclusief de keuze van Nederland hierin
en de gevolgen van eventueel afwijkende keuzes van verschillende lidstaten.
Op basis van het richtlijnvoorstel zijn lidstaten verplicht om de richtlijnprocedures
toe te passen op bronbelastingen over dividenden van publiekelijk verhandelde aandelen
en is het optioneel om deze toe te passen op bronbelastingen over rente van obligaties
die publiekelijk worden verhandeld. Het grootste deel van de investeringen ziet op
aandelen en hierom heeft de Commissie gekozen om vooral hierop de nadruk te leggen.2 Daarnaast geeft de Commissie aan dat fraude met procedures tot vermindering van bronbelasting
over rente van obligaties die publiekelijk worden verhandeld niet speelt. Nederland
kent in principe geen generieke bronbelasting ter zake van rente op obligaties, met
uitzondering van de conditionele bronbelasting op rente die wordt geheven onder de
Wet bronbelasting 2021. Deze bronbelasting wordt kortgezegd ingehouden op rentebetalingen
die gedaan worden door een Nederlandse entiteit aan een lichaam in dezelfde groep
die gevestigd is in een laagbelaste jurisdictie3 of in een land dat op de EU niet-coöperatieve lijst4 staat. Daarnaast wordt de bronbelasting geheven in bepaalde misbruiksituaties. Gezien
de aard van de Wet bronbelasting 2021 en het verschil in reikwijdte van deze wet en
het richtlijnvoorstel FASTER, is het kabinet niet voornemens om de keuze te maken
om de richtlijnprocedures ten tijde van implementatie uit te breiden naar rentebetalingen
waar wel een bronbelasting op rust. Lidstaten die wel een bronbelasting kennen ter
zake van rente op obligaties die publiekelijk worden verhandeld, krijgen de mogelijkheid
om de richtlijnprocedures ook toe te passen op deze bronbelastingprocedures. Gebeurt
dit niet, dan zullen beleggers vermindering moeten vragen onder de bestaande nationale
procedures van deze lidstaten.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.Z.C.M. Tielen, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën -
Mede ondertekenaar
L.N. Kruithof, adjunct-griffier