Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over het Fiche: Richtlijn Business in Europe: Framework for income taxation (Kamerstuk 22112-3796)
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
Nr. 3816 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 27 oktober 2023
De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd
aan de Minister en Staatssecretaris van Financiën over de brief van 6 oktober 2023
inzake het fiche: Richtlijn Business in Europe: Framework for income taxation (Kamerstuk
22 112, nr. 3796).
De vragen en opmerkingen zijn op 10 oktober 2023 aan de Minister en Staatssecretaris
van Financiën voorgelegd. Bij brief van 24 oktober 2023 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Tielen
Adjunct-griffier van de commissie, Kruithof
Vragen en antwoorden
Vragen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie begrijpen dat de Richtlijn Business in Europe: Framework
for income taxation (BEFIT) andere regels bevat voor het bepalen van de belastbare
winst dan Pijler 2. Kan het kabinet aangeven of BEFIT, mede om die reden, de administratieve
lasten voor het bedrijfsleven zal verhogen of juist zal verlagen? Indien BEFIT naar
verwachting de administratieve lasten van het bedrijfsleven zal verhogen, klopt het
dat de richtlijn haar doel dan niet bereikt?
Het kabinet geeft er de voorkeur aan om eerst ervaring op te doen met de Pijler 2-regels.
Dit geeft de mogelijkheid om deze ervaringen te gebruiken voor het BEFIT-systeem om
de administratieve lasten voor zowel belastingautoriteiten als het bedrijfsleven te
verlagen. Dit ziet op de geharmoniseerde grondslag, de eerste stap van BEFIT. Het
kabinet verwacht dat dit onderdeel van het voorstel de administratieve lasten kan
verlagen voor het bedrijfsleven. Het kabinet verwacht echter dat de tweede stap van
BEFIT, de winsttoerekening, de administratieve lasten kan verhogen. De achtergrond
daarvan is dat EU-lidstaten de mogelijkheid hebben om nationale regels toe te passen
nadat de BEFIT-grondslag aan deze lidstaat is toegerekend. Dit zou haaks staan op
de beoogde administratieve lastenverlichting, vereenvoudiging en harmonisatie. Daarom
twijfelt het kabinet of de gewenste verlichting van administratieve lasten bereikt
wordt. Dit is onzeker en afhankelijk van de keuzes die lidstaten maken in de hoeveelheid
en complexiteit van de nationale aanpassingen. Het kabinet is het met de leden van
de fractie van de VVD eens dat wanneer de administratieve lasten hoger worden, een
belangrijk voordeel van BEFIT naar verwachting niet behaald wordt.
Kan het kabinet aangeven in hoeverre BEFIT overeenkomt met de eerder voorgestelde
Common (Consolidated) Corporate Tax Base, (C)CCTB? Kan het kabinet voorts aangeven
waarom Nederland nu in principe voorstander is van BEFIT, terwijl Nederland altijd
tegen de (C)CCTB was?
Er zijn veel verschillen tussen BEFIT en de eerder voorgestelde C(C)CTB. Het belangrijkste
verschil tussen de voorstellen is de bepaling van de grondslag voor belastingheffing.
De C(C)CTB was een volledig eigen systeem van winstbepaling. BEFIT gaat uit van de
bepalingen uit de geaccepteerde jaarrekeningstandaard, met een beperkt aantal aanpassingen.
Een voorbeeld hiervan is dat BEFIT voor afschrijvingen aansluit bij de jaarrekeningstandaard
behalve in bijzondere gevallen, de C(C)CTB kende een eigen afschrijvingsstelsel. Verder
neemt BEFIT bijvoorbeeld onderdelen over uit de overeengekomen Pijler 2-regels1, te weten de geaccepteerde jaarrekeningstandaard als startpunt voor het bepalen van
de belastinggrondslag. Het kabinet onderschrijft de doelstellingen van de Commissie
en ziet in de geharmoniseerde grondslag een potentiële versimpeling van de belastingwetgeving
en verlaging van de administratieve lasten. Tegelijkertijd is inherent dat -voor het
relevante deel van de in Nederland actieve bedrijven- een geharmoniseerde grondslag
de mogelijkheden voor Nederland om het belastingstelsel voor die bedrijven naar eigen
inzicht in te richten, wordt beperkt.
Hoeveel aangiften moeten bedrijven die binnen de reikwijdte van BEFIT en Pijler 2
vallen straks doen voor een winstbelasting? Moeten deze bedrijven aangifte doen voor
de Nederlandse vennootschapsbelasting, de BEFIT én Pijler 2?
Nee, een bedrijf -op het niveau van de BEFIT-entiteit- hoeft in beginsel niet meerdere
winst-aangiften te doen. Een entiteit of vaste inrichting past namelijk ofwel het
BEFIT-regime ofwel het bestaande vennootschapsbelastingstelsel toe. Op het niveau
van de BEFIT-entiteit worden niet voor dezelfde periode meerdere Nederlandse aangiften
gedaan, omdat een entiteit of vaste inrichting die aan BEFIT is onderworpen niet tevens
aan Nederlandse vennootschapsbelasting zal zijn onderworpen.
Het kan wel zijn dat binnen een groep een deel van de BEFIT-entiteiten de BEFIT-regels
toepast en een deel van de entiteiten het bestaande (Nederlandse) vennootschapsbelastingstelsel
toepast. Dit kan voorkomen wanneer een groep uit zowel groepsentiteiten bestaat die
verplicht aan BEFIT zijn onderworpen (bij een omzet van € 750 miljoen en een belang
van 75% of meer) als uit groepsentiteiten bestaat die aan Nederlandse vennootschapsbelasting
zijn onderworpen (bijvoorbeeld bij een belang onder de 75% in een entiteit (joint venture)). Naast BEFIT en Pijler 2 moet een groep per jurisdictie een notificatie indienen
en, wanneer er bijheffing (bijvoorbeeld in Nederland) plaatsvindt, een Pijler 2-aangifte
doen.
Verwacht het kabinet dat Nederland op de lange termijn winstbelastingopbrengsten zal
kwijtraken door een eventuele toekomstige verdeelsleutel gebaseerd op formulary apportionment?
Zo ja, mocht worden ingestemd met de BEFIT-richtlijn, welke waarborgen zal Nederland
in de richtlijn laten opnemen dat Nederland ten minste hetzelfde aandeel van de winst
mag belasten als voorheen op basis van het arm’s-lengthbeginsel?
De formulary apportionment verdeelt de winst op basis van productiefactoren (personeelskosten,
behaalde omzet, waarde van de activa, en naar verwachting intellectueel eigendom).
Het is onduidelijk hoe de formulary apportionment uit zal werken ten opzichte van
de huidige winstverdeling, omdat in het BEFIT-voorstel nog geen concrete formulary
apportionment systeem is opgenomen. Het is daarom het meest opportuun om het concrete
voorstel af te wachten en op basis van dat voorstel te bezien hoe de definitieve winstverdeling
werkt.
De leden van de VVD-fractie constateren dat in het rekenvoorbeeld dat ziet op de samenloop
tussen Pijler 2 met BEFIT enkele aannames zijn gemaakt en op enkele punten is geabstraheerd
van bepaalde regels. Zijn deze aannames en abstracties illustratief voor de complexiteit
van deze regels? Hoe kan het kabinet verwachten dat het bedrijfsleven deze regels
kan toepassen als dergelijke aannames en abstracties noodzakelijk zijn om een simpel
rekenvoorbeeld te weergeven?
Het rekenvoorbeeld is opgenomen ter illustratie van mogelijk ongewenste samenloop
tussen BEFIT en Pijler 2. Om de ongewenste samenloop tussen BEFIT en Pijler 2 gesimplificeerd
weer te geven, is van technische verschillen geabstraheerd. Zo is onder andere aangenomen
dat het BEFIT-inkomen en het Pijler-2-inkomen gelijk zijn. Het is niet waarschijnlijk
dat dit zich in de praktijk voordoet, omdat voor de berekening van de belastinggrondslag
voor BEFIT en Pijler 2 afwijkende grondslagcorrecties worden gemaakt op het startpunt
dat volgt uit de geaccepteerde jaarrekeningstandaard. Dit leidt voor zowel de uitvoering
als voor het bedrijfsleven tot complexiteit in de implementatie van BEFIT en Pijler 2.
Een additionele complicerende factor voor multinationale groepen is dat BEFIT ruimte
laat voor nationale afwijkingen, zoals afwijkingen in rente-aftrekbeperkingen.
De leden van de VVD-fractie vragen of het kabinet voornemens is om akkoord te gaan
met de BEFIT-richtlijn als er geen verplicht en bindend geschilbeslechtingsmechanisme
(bijvoorbeeld arbitrage) is opgenomen in de richtlijn.
Het is te vroeg om in dit stadium al rode lijnen aan te geven waar het kabinet uiteindelijk
niet mee akkoord kan gaan, maar een mechanisme om snel tot een bindende vaststelling
te komen over de vaststelling van de belastinggrondslag en de verdeling ervan aan
de betrokken lidstaten is inderdaad belangrijk. Hiermee wordt verzekerd dat er snel
duidelijkheid kan worden geboden aan de belastingplichtige en aan de lidstaten. Een
bindend geschilbeslechtingsmechanisme ligt hier het meest voor de hand, maar het is
denkbaar dat gedurende de onderhandelingen alternatieve instrumenten op dat vlak bedacht
kunnen worden, die vergelijkbaar zijn.
De leden van de VVD-fractie vragen of het kabinet voornemens is om akkoord te gaan
met de BEFIT-richtlijn als de afwezigheid van een navorderingstermijn ertoe leidt
dat de Nederlandse belastingaanslag van een lid van een BEFIT-groep niet onherroepelijk
vast komt te staan.
Ook ten aanzien van deze vraag is het nu nog te vroeg om eventuele rode lijnen aan
te geven waar het kabinet uiteindelijk niet mee akkoord kan gaan. Wel deelt het kabinet
de zorg van de genoemde leden dat voorkomen moet worden dat een belastingaanslag niet
onherroepelijk vast komt te staan zolang een belastingautoriteit of rechter in een
andere lidstaat nog een uitspraak kan doen die (indirect) ook de Nederlandse grondslag
significant raakt. Een definitief vastgestelde belastingaanslag is belangrijk voor
de rechtszekerheid van een belastingplichtige en daarmee voor de rechtsbescherming
die de belastingplichtige geniet. Het kabinet vindt het van belang dat er bij dit
richtlijnvoorstel een goede balans wordt gevonden tussen de internationale uniformering
van de belastingheffing en de rechtsbescherming die belastingplichtigen daarbij genieten.
Daarom zal het kabinet zich inzetten voor een redelijke termijn waarbinnen een Nederlandse
belastingaanslag van een lid van een BEFIT-groep onherroepelijk vast komt te staan.
Uitgangspunt daarbij zijn de Nederlandse regels van het formele belastingrecht.
Kan het kabinet de berekening van de Europese Commissie delen op grond waarvan de
Europese Commissie heeft geconcludeerd dat de compliantiekosten van belastingplichtigen
met ongeveer 32% zullen afnemen?
In de impact assessment wordt verwezen naar een studie die gedaan is voor de Commissie.2 In deze studie zijn de fiscale nalevingskosten van verschillende type ondernemingen
en van verschillende soorten belasting onderzocht. Een nationaal opererende onderneming
is hierbij de nulmeting. Uit dit onderzoek bleek dat internationaal georiënteerde
ondernemingen gemiddeld 10% meer nalevingskosten hebben dan deze nulmeting. Ondernemingen
die internationaal opereren en gebruik kunnen maken van een versimpeld regime3 hebben gemiddeld 25% minder kosten dan de nulmeting. Hieruit haalt de Commissie de
32%, namelijk (100%–25%)/(100%+10%)=(100%–32%). Omdat het kabinet twijfels heeft of
BEFIT met de huidige vormgeving een versimpeld regime is, weet het kabinet nu ook
niet of de beoogde kostenbesparing van 32% met de huidige vormgeving bereikt wordt.
Hiervoor is nader onderzoek voor nodig.
Kan het kabinet voorts aangeven in hoeverre het verwacht dat de stapeling van BEFIT
met Pijler 2 zal resulteren in een compliantiemonopolie voor grote internationale
accountantskantoren? Kan het kabinet voorts reflecteren op de wenselijkheid hiervan?
Het BEFIT-voorstel van de Commissie en de Pijler 2-richtlijn gelden voor alle EU-lidstaten.
Verder zijn BEFIT en Pijler 2 van toepassing op groepen met een omzet van meer dan
€ 750 miljoen. Ingevolge het voorstel van de Commissie, kan BEFIT ook door andere
groepen optioneel worden toegepast. Om een gelijk speelveld te creëren, wordt in zowel
BEFIT als in Pijler 2 aangesloten bij de internationaal erkende standaarden voor de
jaarverslaggeving. Het uitgangspunt van de voorlopige grondslagberekening is het resultaat
op basis van een geaccepteerde jaarrekeningstandaard. Multinationale groepen die binnen
de reikwijdte van BEFIT en Pijler 2 vallen, laten zich in de regel sowieso bijstaan
door internationaal opererende accountantskantoren. Dit is omdat zij voor meerdere
landen over passende kennis over de geaccepteerde jaarrekeningstandaard beschikken.
Het aansluiten bij internationaal erkende standaarden kan leiden tot een voordeel
voor grote internationale accountantskantoren als het gaat om multinationale groepen.
Verder, verwacht het kabinet dat kleinere nationale accountantskantoren geen of minder
multinationale groepen in hun klantenkring hebben die binnen de reikwijdte van BEFIT
en Pijler 2 vallen, waardoor zij de kennis van geaccepteerde jaarrekeningstandaarden
van andere EU-lidstaten niet nodig hebben. Voor zover zij die wel hebben, maken deze
kantoren waarschijnlijk onderdeel uit van een multinationaal netwerk van accountantskantoren.
Vragen van de leden van de CDA-fractie
Qua inhoud zien de leden van de CDA-fractie vooral een belangrijk verschil met de
winsttoerekeningregels, maar zij krijgen graag wat verduidelijking. Betekent het voorgestelde
BEFIT-systeem dat jaarlijks op basis van de BEFIT-systematiek de grondslag van individuele
BEFIT-groepsentiteiten wordt berekend, en ook wat de groepswinstgrondslag is? En wordt
dan jaarlijks het gemiddelde van de afgelopen drie jaar per individuele BEFIT-entiteit
genomen, en op basis daarvan de groepswinst verdeeld?
Als een groep aan BEFIT onderworpen is, wordt elk boekjaar de te betalen belasting
onder BEFIT per BEFIT-groepsentiteit berekend. Allereerst maakt elke BEFIT-groepsentiteit
een voorlopige grondslagberekening. Het uitgangspunt van de voorlopige grondslagberekening
is het resultaat op basis van een geaccepteerde jaarrekeningstandaard. Daarop wordt
vervolgens een aantal vaste aanpassingen gedaan. Dit zijn bijvoorbeeld een deelnemingsvrijstelling,
herwaarderingen van kwalificerende deelnemingen, inkomen uit zee- en luchtvaart, een
geharmoniseerde generieke renteaftrekbeperking, en aanpassingen die volgen uit een
apart regime voor afschrijvingen op, bijvoorbeeld, vastgoed en immateriële activa.
De voorlopige grondslagberekeningen van alle BEFIT-groepsentiteiten worden bij elkaar
opgeteld om tot de BEFIT-grondslag te komen. Wanneer de BEFIT-grondslag negatief is,
wordt deze voortgewenteld naar een volgend jaar en afgezet tegen het eerstvolgende
jaar dat de BEFIT-grondslag positief is. Een positieve BEFIT-grondslag wordt toegerekend
aan de BEFIT-groepsentiteiten op basis van een overgangsregime dat voor zeven jaar
geldt. De toerekening vindt plaats aan de hand van de gemiddelde belastbare grondslag
van de drie voorgaande jaren van de BEFIT-groepsentiteit gedeeld door de gemiddelde
belastbare grondslag van de drie voorgaande jaren van de BEFIT-groep. Vervolgens laat
BEFIT ruimte voor nationale afwijkingen, zoals afwijkingen in rente-aftrekbeperkingen,
waardoor uiteindelijk de berekening van de grondslag waarover geheven wordt per EU-lidstaat
verschilt.
En wat betekent het dat de Europese Commissie na drie jaar een ander toerekeningmechanisme
kan voorstellen? Deze leden vragen of dat ook in de richting kan gaan van de oude
CCTB/CCCTB-systematiek met een verdeelsleutel. Destijds werd voorgesteld de winst
toe te rekenen op basis van omzet, materiële vaste activa en arbeid. In hoeverre is
dit nog steeds onderdeel van de plannen? Deze leden merken op dat Nederland in het
verleden geen voorstander is geweest van deze systematiek, omdat die niet voldoende
aansloot bij de Nederlandse economie. Kan het kabinet aangeven wat nu de positie van
het kabinet is ten aanzien van dergelijke verdeelsleutels?
De Commissie wil een definitief winsttoerekeningsmechanisme voorstellen dat gebaseerd
is op productiefactoren en waarbij verrekenprijzen op transacties tussen groepslichamen
niet noodzakelijk zijn. Dit definitief winsttoerekeningsmechanisme vervangt, wanneer
de lidstaten hierover unaniem akkoord zijn, het tijdelijke winsttoerekeningsmechanisme
uit het huidige voorstel. Het zou kunnen dat dit permanente winsttoerekeningsmechanisme
een soortgelijke verdeelsleutel als de CCCTB kent, namelijk op basis van omzet, materiële
vaste activa, arbeid en, mogelijk, immateriële activa. Als, en wanneer, de Commissie
een definitief winsttoerekeningsmechanisme voorstelt, zal dit moeten worden beoordeeld.
Het is daarbij belangrijk dat een verdeelsleutel aansluit bij de Nederlandse economie.
De leden van de CDA-fractie vragen ook of hanteren van een ander systeem van winsttoerekening
binnen de Europese Unie dan daarbuiten kan uitnodigen tot fiscale constructies door
wereldwijd aanwezige multinationals die slim gebruik maken van de verschillen tussen
de systemen.
Het kabinet verwacht niet dat het stelsel van winsttoerekening leidt tot dergelijke
fiscale constructies.
Transacties met gelieerde entiteiten buiten de Europese Unie zullen blijvend beoordeeld
worden op basis van het zogenaamde arm’s-lengthbeginsel.
Verwacht de Europese Commissie dat meer landen buiten de Europese Unie zullen afstappen
van transfer pricing? Zijn er landen die nu al zo’n systeem hebben?
In het onderhavige voorstel blijft transfer pricing in een bepaalde vorm bestaan en
relevant. Pas wanneer er een permanent winsttoerekeningsmechanisme geldt, is transfer
pricing mogelijk niet meer relevant tussen BEFIT-groepsentiteiten. Hierbuiten, bijvoorbeeld
met groepsentiteiten in derde landen, blijft transfer pricing en de toepassing van
het arm’s lengthbeginsel onverminderd van toepassing. Een systeem waarbij transfer
pricing tussen groepslichamen niet van toepassing is, is bij het kabinet niet bekend.
Een alternatief winsttoerekeningsmechanisme wordt, voor zover het kabinet begrijpt,
in beperkte gevallen binnen de landsgrenzen van landen (bijvoorbeeld de VS) toegepast
voor de verdeling van belastbare winsten over regio’s.
De leden van de CDA-fractie hebben met het kabinet twijfel bij grensoverschrijdende
verliesverrekening binnen de groep. Zij zien als kern van winsttoerekening dat de
winst van multinationale groepen wordt belast waar waarde gecreëerd wordt. Zij vinden
niet dat je verliezen die in het ene land zijn ontstaan, moet verrekenen met winsten
behaald in een ander land, omdat beide volgen uit prestaties van bedrijven behaald
binnen een nationaal economisch klimaat, waarin die nationale lidstaat belastingmiddelen
investeert. Zij vragen of dit ook tot structuren zou kunnen leiden, waarin opzettelijk
verlieslatende bedrijven in stand worden gehouden om winsten elders in landen met
een hoge winstbelasting uit te hollen.
De grensoverschrijdende verliesverrekening die onder BEFIT is toegestaan, is een groot
voordeel voor belastingplichtigen. De verliezen kunnen hiermee direct worden gebruikt
en hoeven niet vooruitgeschoven te worden. Wanneer de BEFIT-grondslag na aggregatie
negatief is, kan deze vooruit gewenteld worden en afgezet tegen een positieve BEFIT-grondslag.
De mogelijkheid van verliesimport was enkele jaren geleden reden om in de vennootschapsbelasting
de liquidatieverliesregeling en de verliesverrekeningsregels aan te scherpen. In lijn
daarmee kunnen onder het BEFIT-voorstel ook in Nederland geleden verliezen worden
afgezet tegen winsten in het buitenland. De mogelijkheid om onder BEFIT grensoverschrijdend
verliezen te verrekenen, betekent dat de gevolgen van de aggregatie en voorgestelde
winsttoerekening voor de Nederlandse belastingopbrengst moeilijk zijn in te schatten.
Vragen van de leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie merken op dat het BEFIT-voorstel minder
vergaand is dan de eerdere CCCTB-voorstellen, omdat er geen sprake is van harmonisatie
van nationale belastingregels. Zij vragen of het kabinet hun teleurstelling deelt
dat op dit punt geen politieke ruimte lijkt te zijn voor een ambitieuzer voorstel,
en of Nederland bereid is zich de komende jaren voor ambitieuze opvolging van BEFIT
in te zetten.
Het BEFIT-voorstel beoogt de administratieve fiscale lasten te vereenvoudigen voor
bedrijven die in meerdere EU-lidstaten opereren en voor belastingautoriteiten, door
een geharmoniseerd vennootschapsbelastingstelsel en winsttoerekeningsysteem binnen
de EU te introduceren. Tijdens het opstellen van het BEFIT-voorstel heeft de Commissie
geprobeerd om bepaalde elementen uit de discussies over de twee voorgaande (C)CCTB
voorstellen uit 20164 mee te nemen in het BEFIT-voorstel. Een belangrijk voorbeeld hiervan is dat lidstaten
een instrumentarium wilden behouden om eigen beleidsmatige keuzes, zoals specifieke
renteaftrekbeperkingen, een fiscale eenheid, of een innovatiebox, te behouden of te
anticiperen op (nationale) ontwikkelingen. In de Nederlandse situatie kan bijvoorbeeld
gedacht worden aan de aftrek van pensioendotaties door de werkgever. Voor Nederland
is dit een belangrijke post, maar er zijn maar weinig andere lidstaten die op de Nederlandse
wijze pensioen opbouwen. De Commissie poogt een balans te vinden tussen harmonisatie
en ruimte voor lidstaatspecifieke kenmerken. Zoals in het BNC-fiche aangegeven, ziet
het kabinet de hierbij voorgestelde geharmoniseerde grondslag op basis van de jaarrekeningstandaard,
in potentie, als een stap in de goede richting.
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie vragen naar het winsttoerekeningsmechanisme.
Zij zijn kritisch op het feit dat in de winsttoerekening uitgegaan wordt van waar
de winst gemiddeld in de afgelopen drie jaar beland is, omdat hiermee alsnog een disproportioneel
deel van de winsten toegerekend wordt aan belastingparadijzen. Zij vragen of het kabinet
deze kritiek deelt.
Het winstverdelingsmechanisme ziet op de verdeling van de winst onder de EU-lidstaten.
Een eventuele winsttoedeling aan derde landen valt buiten het BEFIT-mechanisme. Voor
de bedrijven die verplicht onder het BEFIT-voorstel vallen, gelden de Pijler 2 regels
waardoor winsttoerekening aan laagbelastende (derde) landen alsnog in een heffing
wordt betrokken.
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie lezen dat binnen een periode van zeven
jaar op zoek gegaan zal worden naar een beter winsttoerekeningsmechanisme. Deze leden
vragen of Nederland bereid is zich in deze zeven jaar in te zetten voor een mechanisme
waarmee winsten verdeeld worden op basis van waar ze commercieel behaald zijn.
De Commissie heeft in het voorstel aangegeven dat op termijn een nieuw winsttoerekeningsmechanisme
zal worden gepresenteerd op basis van de productiefactoren personeelskosten, behaalde
omzet, waarde van de activa en (naar verwachting) intellectueel eigendom. Op dit moment
is het meest opportuun om eerst het voorstel van de Commissie af te wachten alvorens
in te zetten op een alternatieve wijze van de winsttoerrekening.
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie vragen naar de prikkel van bedrijven met
een omvang kleiner dan 750 miljoen euro omzet per jaar om aan te sluiten op de systematiek
uit BEFIT, en hoe die prikkel vergroot kan worden.
De Commissie beoogt met BEFIT de administratieve lasten en complexiteit voor belastingautoriteiten
en belastingplichtigen te verminderen. Bedrijven die actief zijn binnen de EU worden
momenteel geconfronteerd met 27 verschillende nationale vennootschapsbelastingstelsels.
De vereenvoudiging van het hebben van één belastingstelsel zoals BEFIT, waarbij net
als bij de Pijler 2-maatregelen wordt aangesloten bij een geaccepteerde jaarrekeningstandaard,
kan een prikkel zijn voor een multinationale groep om BEFIT optioneel toe te passen.
Aan de andere kant laat BEFIT ruimte voor nationale afwijkingen. Hierdoor kan er per
EU-lidstaat een verschillende BEFIT-systematiek ontstaan, wat als complicerende factor
voor een multinationale groep en voor autoriteiten kan worden gezien. Daarnaast zijn
er binnenlandse groepen die in slechts één EU-lidstaat actief zijn. Zij worden in
de huidige systematiek niet geconfronteerd met meerdere nationale vennootschapsbelastingstelsels.
Afhankelijk van de uiteindelijke vormgeving van de BEFIT-richtlijn en van de omstandigheden
van het geval kan het wellicht aantrekkelijk zijn om in plaats van de Nederlandse
vennootschapsbelasting optioneel onder BEFIT te vallen.
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie vragen welke discretionaire beleidsruimte,
gegeven het feit dat het een richtlijn betreft, Nederland in BEFIT heeft. Op welke
manier wil Nederland invulling geven aan deze beleidsruimte, zo vragen zij.
Het kabinet is positief over de mogelijkheid die BEFIT biedt om een instrumentarium
te behouden om eigen beleidsmatige keuzes, zoals specifieke renteaftrekbeperkingen,
een fiscale eenheid, of een innovatiebox, te behouden of te anticiperen op nationale
ontwikkelingen. Tegelijkertijd werkt een volledige mogelijkheid om eigen regels toe
te passen in tegen de beoogde administratieve lastenverlichting en de beoogde vereenvoudiging
en harmonisatie. Hoe Nederland uiteindelijk invulling geeft aan de beleidsruimte is
afhankelijk van het verloop van de onderhandelingen over BEFIT en komt ter beslissing
toe aan een volgend kabinet.
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie vragen naar een verwacht tijdspad van
de onderhandelingen, en vragen om een preciezer beeld te schetsen van het speelveld.
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie vragen het kabinet naar een verwacht tijdspad
van de onderhandelingen, en vragen om een preciezer beeld te schetsen van het speelveld.
Het BEFIT- voorstel is korte tijd geleden (12 september) gepubliceerd, en vrijwel
alle lidstaten zitten nu nog in de beoordelingsfase. Wel leeft het breed gedragen
gevoel dat, omdat het hier gaat om een compleet nieuw vennootschapsbelastingstelsel,
de discussie over BEFIT meerdere jaren in beslag zal nemen. Naar alle waarschijnlijkheid
zullen de echte discussies in de Raad over het BEFIT-voorstel op zijn vroegst in 2024
starten.
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie vragen hoe het kabinet het risico inschat
dat implementatie van BEFIT vertraging oploopt wegens uitvoeringstechnische complexiteit.
Deze leden vragen of en zo ja, hoe dit voorkomen kan gaan worden. De leden van de
GroenLinks- en PvdA-fractie vragen naar het risico dat implementatie van BEFIT zoveel
uitvoeringscapaciteit vraagt dat andere projecten en trajecten bij de Belastingdienst
vertraging oplopen.
Het is de verwachting dat de impact van BEFIT op ICT-vlak groot zal zijn en gevolgen
zal hebben voor de planning van overige werkzaamheden op het gebied van ICT. Doordat
een deel van de bedrijven in Nederland onder BEFIT valt, en een deel onder de nationale
winstbepalingsregels, zal er een parallel winstbelastingsysteem ingericht moeten worden.
Parallelle processen vergroten de complexiteit en bemoeilijken daarmee de uitvoering.
De Belastingdienst brengt in kaart welke gevolgen dit zou hebben op reeds geplande
ICT-werkzaamheden en op nog in te plannen werkzaamheden, daaronder ook andere (Europese)
wetgevingstrajecten. Er moet rekening gehouden worden met een iv-implementatieperiode
van in ieder geval 5 jaar, waarbij significante wijzigingen na start van de implementatie
tot vertraging kunnen leiden.
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie vragen of de verwachting van de Europese
Commissie dat de administratieve lasten met 65% naar beneden gaan als gevolg van BEFIT
realistisch zijn, gegeven de complexiteit die geschetst wordt in het overstappen naar
een nieuw systeem.
In de impact assessment wordt verwezen naar een studie die gedaan is voor de Commissie.5 In deze studie zijn de fiscale compliantiekosten van verschillende type ondernemingen
en van verschillende soorten belasting onderzocht. Een nationaal opererende onderneming
is hierbij de nulmeting. Uit dit onderzoek bleek dat internationaal georiënteerde
ondernemingen gemiddeld 10% meer compliantiekosten hebben dan deze nulmeting. Ondernemingen
die internationaal opereren en gebruik kunnen maken van een versimpeld regime6 hebben gemiddeld 25% minder kosten dan de nulmeting. Hieruit haalt de Commissie de
32%, namelijk (100%–25%)/(100%+10%)=(100%–32%). In de impact assessment geeft de Commissie aan dat de 32% door schaalvoordelen verdubbeld kan worden naar
65%. Het kabinet heeft twijfels of BEFIT met de huidige vormgeving een versimpeld
regime zal opleveren aangezien er een mogelijkheid is dat iedere lidstaat eigen regels
zal toepassen. Het kabinet heeft twijfels of de beoogde kostenbesparing van 32% in
de huidige vormgeving bereikt wordt. Nader onderzoek is noodzakelijk.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.Z.C.M. Tielen, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën -
Mede ondertekenaar
L.N. Kruithof, adjunct-griffier