Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Sneller, Van der Werf en Sahla over weren van drugscriminelen uit het zorgdomein
Vragen van de leden Sneller, Van der Werf en Sahla (allen D66) aan de Ministers van Justitie en Veiligheid en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over weren van drugscriminelen uit het zorgdomein (ingezonden 29 augustus 2023).
Antwoord van Minister Yeşilgöz-Zegerius (Justitie en Veiligheid), mede namens de Minister
voor Langdurige Zorg en Sport (ontvangen 24 oktober 2023). Zie ook Aanhangsel Handelingen,
vergaderjaar 2022–2023, nr. 20.
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht «Drugscrimineel was baas van zorguitzendbureau dat personeel
levert aan jeugdhulp Friesland» van 19 augustus 2023?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Onderschrijft u de conclusie dat zorgbedrijven in handen van (drugs)criminelen een
enorm risico opleveren, niet alleen omdat patiënten en cliënten hierdoor verstoken
blijven van goede zorg, maar ook omdat zij gevaar lopen om slachtoffer te worden van,
of geronseld te worden voor criminele praktijken?
Antwoord 2
Ja, die conclusie onderschrijf ik.
Vraag 3
Hoe beoordeelt u het feit dat uit onderzoek van het Informatie Knooppunt Zorgfraude
(IKZ) en het Regionale Informatie- en Expertise Centrum Oost Nederland is gebleken
dat alleen al in de regio Twente in 2021 zeker 22 zorgbedrijven actief waren die door
criminele netwerken zijn opgezet?
Antwoord 3
Het onderzoek waaraan wordt gerefereerd betreft een onderzoek van het Informatie Knooppunt
Zorgfraude in samenwerking met het Regionaal Informatie- en Expertise Centrum Oost
Nederland (RIEC ON). De toenmalige Minister voor Medische Zorg en Sport heeft het
rapport «Verwevenheid zorg & criminaliteit» op 15 januari 20212 aan uw Kamer aangeboden.
Door het fenomeen nadrukkelijker te agenderen zijn inmiddels vele gemeenten bewust
gemaakt van deze problematiek. Voor een uitgebreide reactie op dit rapport verwijs
ik uw Kamer naar de Kamerbrief van 15 januari 2021.
Vraag 4
Kunt u inzicht verschaffen in het aantal zorgbedrijven in handen van (drugs)criminelen
dat in de rest van Nederland actief is? Zo nee, kunt u hier een onderzoek naar instellen?
Antwoord 4
Er is geen overzicht waaruit direct het aantal zorgbedrijven in Nederland dat in handen
is van (drugs)criminelen volgt. Wel is via de methodiek van het programma Zicht op
Ondermijning onderzoek gedaan naar kwetsbaarheden en risico’s in de zorg, gebaseerd
op gegevens van de Sociale Verzekeringsbank (SVB). Deze pilot is uitgevoerd met vier
grote gemeenten (Rotterdam, Tilburg, Maastricht en Zwolle), Informatieknooppunt Zorgfraude
(IKZ), de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), Zorgverzekeraars Nederland (ZN) en andere
relevante domeinexperts. De resultaten van het onderzoek zijn beschikbaar op het dashboard
op www.zichtopondermijning.nl. Daar is ook verdiepende informatie en een toelichting te vinden op de uitgevoerde
analyses.
In deze pilot is -aan de hand van deze gegevens en CBS-gegevens- inzichtelijk gemaakt
hoeveel zorgaanbieders in handen zijn van personen met veroordelingen. Op basis van
de resultaten van de pilot zijn de gevalideerde gegevens uitgebreid naar heel Nederland.
Van de circa 138.000 zorgaanbieders in Nederland die via de methodiek van het programma
Zicht op Ondermijning bij de analyse zijn betrokken zijn er volgens het dashboard
5.750 in handen van personen die in de afgelopen 10 jaar zijn veroordeeld voor een
delict. Bij 4.910 hiervan ging het om een misdrijf, waarvan in 660 gevallen om een
drugsdelict.
Aan deze cijfers kunnen we geen harde conclusies verbinden over het aantal zorgbedrijven
dat in handen is van (drugs)criminelen. Het dashboard geeft hiermee wel inzicht in
een aantal risico’s in de zorgbranche per RIEC-regio, gemeente en wijk. De uitkomsten
kunnen voor gemeenten aanleiding zijn om algemeen preventief beleid in te zetten op
nieuwe zorgaanbieders en alert te zijn op huidige. De uitkomsten van dit onderzoek
sluiten aan bij eerdere signalen en onderzoeken van onder andere het IKZ. Het maakt
duidelijk dat drugsgerelateerde criminaliteit ook in de zorgbranche voorkomt.
Dit is dermate zorgwekkend en steunt ons in de conclusie dat er voldoende onderzoek
is gedaan om nu met voorrang in te zetten op het gezamenlijk nog verder versterken
en effectiever maken van de uitvoering.
Vraag 5
Heeft de gemeente Smallingerland een Bibob-onderzoek gedaan alvorens Jeugdhulp Friesland
in zee ging met het uitzendbureau Ultracare? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 5
Over individuele zaken kan ik als Minister van Justitie en Veiligheid geen uitspraken
doen. Wel kan in algemene zin aangegeven worden dat het toepassen van de Wet Bibob
een discretionaire bevoegdheid is. Dat betekent dat overheidsorganen zelf bepalen
in welke gevallen en op welke rechtshandelingen (beschikkingen, overheidsopdrachten
en/of vastgoedtransacties) zij de Wet Bibob inzetten. Die bevoegdheid vullen zij nader
in door middel van beleidsregels, bijvoorbeeld door het formuleren van randvoorwaarden
waarbinnen zij het instrument inzetten.
Vraag 6
In hoeverre heeft u reeds opvolging gegeven aan de adviezen van commissie-Bosman,
en de motie Bikker/van Nispen (Kamerstuk 35 764, nr. 17) om de uitvoerbaarheid van de Wet Bibob te verbeteren voor gemeentes en andere overheidsinstanties
die Bibob-toetsen uitvoeren?
Antwoord 6
Om scherp zicht te hebben op de gevolgen van wetgeving voor de uitvoering, zoals de
commissie-Bosman adviseert, vinden er structurele overleggen plaats met partijen in
de uitvoering, zoals het Landelijk Bureau Bibob, (een vertegenwoordiging van) gemeenten
en provincies, de RIEC’s, de Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland en het Rijksvastgoedbedrijf.
Eventueel gesignaleerde knelpunten worden direct besproken en -voor zover mogelijk-
opgelost of meegenomen bij een eventuele volgende wetswijziging.
De motie Bikker/Van Nispen vraagt om een tweejaarlijks inzicht in knelpunten waar
bestuursorganen die een verminderd beroep doen op het Landelijk Bureau Bibob tegenaanlopen
bij de toepassing van de Wet Bibob. Daarbij is ook verzocht om oplossingsrichtingen.
Zoals eerder aangegeven3 zal ik de uitvoering van onder andere deze motie combineren met het uitvoeren van
het evaluatieonderzoek Wet Bibob eerste en tweede tranche. De te evalueren wetswijzigingen
zullen namelijk van invloed zijn op de uitvoerbaarheid van de Wet Bibob waaraan de
motie refereert en ik wil graag een zo volledig mogelijk beeld verkrijgen. Op deze
manier, waarbij de wetswijzigingen minstens een jaar in werking zijn, kan ik het beste
opvolging geven aan de motie. Ik streef ernaar om dit onderzoek begin 2024 te laten
aanvangen.
Vraag 7
Heeft u sinds uw aantreden naar uw mening voldoende gedaan om gemeentes en andere
overheidsinstanties die Bibob-toetsen uitvoeren in staat te stellen om dit adequaat
te kunnen doen?
Antwoord 7
De Wet Bibob is een veelgebruikt instrument en er is in de afgelopen jaren veel aandacht
besteed aan het verbeteren van het instrument en de uitvoerbaarheid ervan. Met de
wetswijziging eerste tranche is de reikwijdte van de Wet Bibob uitgebreid met alle
overheidsopdrachten en hebben bestuursorganen meer bevoegdheden gekregen om het eigen
Bibob-onderzoek vorm te geven, waaronder het opvragen van justitiële gegevens over
meer personen. In 2022 is de tweede tranche van de Wet Bibob in werking getreden die
de mogelijkheden tot informatiedeling tussen het Landelijk Bureau Bibob en bestuursorganen
en tussen bestuursorganen onderling heeft verruimd. Aan de informatiedeling tussen
het Landelijk Bureau Bibob en bestuursorganen is invulling gegeven door middel van
het Bibob-register. Ook is het toepassingsbereik uitgebreid met zogenoemde «open house»-constructies
in het zorgdomein.
Daarnaast zijn de RIEC’s voorzien van meer en structurele middelen voor hun taakuitoefening,
waaronder het ondersteunen van gemeenten bij de toepassing van de Wet Bibob. Overheidsinstanties
kunnen zich over het toepassen van de Wet Bibob ook laten voorlichten door het Landelijk
Bureau Bibob, dat onderdeel uitmaakt van de screeningsautoriteit Justis en door het
Ministerie van Justitie en Veiligheid gefinancierd wordt. Het Landelijk Bureau organiseert
jaarlijks verschillende voorlichtingsactiviteiten, waarin actualiteiten, jurisprudentie
en fictieve casuïstiek aan bod komt. Het Landelijk Bureau publiceert op haar website
daarnaast factsheets voor het doen van (eigen) onderzoek en heeft daar ook verschillende
«veel gestelde vragen» opgenomen. Ten slotte wordt meerdere malen per jaar een nieuwsbrief
verstuurd, waarin deze onderwerpen ook terugkomen. Met al zijn voorlichtingsactiviteiten
heeft het Landelijk Bureau Bibob een groot bereik onder Bibob-medewerkers door het
hele land.
Met bovenstaande ontwikkelingen worden Bibob-medewerkers steeds beter in staat gesteld
om de Wet Bibob adequaat uit te voeren. Met het aankomende evaluatieonderzoek van
de wijzigingen Wet Bibob eerste en tweede tranche zullen bestaande knelpunten onderzocht
worden, zodat de Wet Bibob in de toekomst nog verder kan worden verbeterd.
Vraag 8 en 10
Heeft het Openbaar Ministerie melding gemaakt van de voor drugscriminaliteit veroordeelde
eigenaar van uitzendbureau Ultracare bij het Informatie Knooppunt Zorgfraude?
Was bij het Openbaar Ministerie ten tijde van het onderzoek naar de meldingen over
seksueel wangedrag en criminele activiteiten door het personeel van Woodbrookers bekend
dat de eigenaar van het uitzendbureau veroordeeld was?
Antwoord 8 en 10
Ik kan als Minister van Justitie en Veiligheid niet ingaan op individuele zaken.
Vraag 9
In hoeverre is de risico-signalerende rol vanuit de Wet controle op rechtspersonen
uitgevoerd door Justis met betrekking tot uitzendbureau Ultracare?
Antwoord 9
Justis analyseert op grond van de Wet controle op rechtspersonen op vastgestelde momenten
de gegevens van in Nederland gevestigde rechtspersonen, hun bestuurders en andere
functionarissen en hun directe omgeving. Ook uitzendbureaus met de rechtsvorm van
een besloten vennootschap vallen onder deze controle. Justis doet geen uitspraken
over individuele zaken. In het algemeen kan wel worden toegelicht dat Justis op basis
van de beschikbare gegevens beoordeelt of er een verhoogd risico op misbruik bestaat.
Als een verhoogd risico wordt geconstateerd, geeft Justis een signaal af aan een toezichthoudende,
handhavende en/of opsporingsinstantie, die vervolgens bepaalt of en welke interventie
passend is.
Vraag 11
Hebben gemeentes zicht op welke uitzendbureaus worden ingeschakeld door zorginstellingen
waarmee zij een contract hebben?
Antwoord 11
Het is niet bekend of gemeenten zicht hebben op de inschakeling van uitzendbureaus
door zorginstellingen waarmee zij een contract hebben.
Zoals opgenomen in het antwoord op vraag 4, biedt het dashboard Zicht op Ondermijning
inzicht in de risico’s in de zorgbranche per RIEC-regio, gemeente en wijk. De uitkomsten
hiervan kunnen voor gemeenten aanleiding zijn om (preventief) beleid in te zetten
op zowel bestaande als nieuwe zorgaanbieders.
Vraag 12
Bent u bereid om te verkennen of het mogelijk is om een bestuursverbod in te voeren
wanneer er een ontnemingsvordering mogelijk is, na het plegen van een strafbaar feit?
Antwoord 12
Het strafrecht kent een aantal vermogenssancties. De officier van justitie kan bijvoorbeeld
de bijkomende straf van verbeurdverklaring eisen of een ontnemingsmaatregel voor wat
betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel vorderen (artikel 33a
respectievelijk 36e Wetboek van Strafrecht). Daarnaast bestaat binnen het strafrecht
ook het strafrechtelijk bestuursverbod, te weten de ontzetting uit beroep of ambt
(artikel 28 Wetboek van Strafrecht). De rechter kan dit als bijkomende straf opleggen.
Een ontnemingsvordering staat de ontzetting uit het beroep van een bestuurder niet
in de weg. Een verkenning is daarom niet nodig.
Vraag 13
Welke mogelijkheden zijn er op dit moment om ondermijnende organisaties uit het zorgdomein
te weren? Acht u dit voldoende?
Antwoord 13
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de inkoop en het toezicht op de kwaliteit van
de voorzieningen en de rechtmatigheid van zorg in het decentrale domein. Het gaat
dan om het handhaven van goede kwaliteit, voorkomen en bestrijden van misbruik en
oneigenlijk gebruik. Verder fungeert de gemeente als Wmo-toezichthouder als meldpunt
voor zogenaamde calamiteiten op het gebied van kwaliteit. Gemeenten worden in de praktijk
ondersteund bij de aanpak.
Om zorgfraude te voorkomen of aan te pakken, zijn verschillende handelingsperspectieven
en barrièremodellen voor gemeenten beschikbaar, zoals het Twents barrièremodel. In
het verlengde hiervan noem ik de proeftuinen Aanpak Zorgfraude die dit jaar met een
subsidie van het Ministerie van VWS zijn gestart. Deze proeftuinen in de regio’s Twente
en Hart van Brabant hebben als doel om gedurende drie jaren beproefde werkwijzen en
concrete handvatten op te leveren voor de uitvoeringspraktijk van gemeenten (Wmo en
Jeugdwet). Hierbij wordt ook goed regionaal samengewerkt, onder meer met de RIEC’s
waar het gaat om de aanpak van ondermijnende criminaliteit waar zorgfraude in is betrokken.
In aanvulling hierop zal ik samen met de Minister voor Langdurige Zorg en Sport in
gesprek gaan met onder andere de RIEC’s en de VNG om te bezien op welke manier de
uitvoering gezamenlijk effectiever kan worden om criminelen uit de zorg te weren.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
D. Yesilgöz-Zegerius, minister van Justitie en Veiligheid -
Mede namens
C. Helder, minister voor Langdurige Zorg en Sport
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.