Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda Landbouw- en Visserijraad 23-24 oktober 2023 (tweede deel)(Kamerstuk 21501-32-1585)
21 501-32 Landbouw- en Visserijraad
Nr. 1596
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 24 oktober 2023
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft een aantal vragen
en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
over de brief van 9 oktober 2023 over de geannoteerde agenda Landbouw- en Visserijraad
23-24 oktober 2023 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1585).
De vragen en opmerkingen zijn op 16 oktober 2023 aan de Minister van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit voorgelegd. Bij brief van 18 oktober 2023 zijn de vragen beantwoord
die betrekking hebben op onderwerpen die op de agenda van de Raad van 23 en 24 oktober
2023 staan (Kamerstuk 21501–32, nr. 1594). De overige vragen zijn hieronder beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Amhaouch
Adjunct-griffier van de commissie, Holtjer
Restererende vragen en antwoorden
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de
Landbouw- en Visserijraad op 23 en 24 oktober 2023. Naar aanleiding hiervan hebben
deze leden nog enkele vragen en opmerkingen.
Fiche verordening NGT
De leden van de VVD-fractie zijn blij met het voorstel rond toepassing van Nieuwe
Genomische Technieken (NGT’s) van de EC en de reactie van met het bijbehorende BNC-fiche.
Deze leden hebben daar echter nog wel enkele vragen over.
De leden van de VVD-fractie vragen het kabinet of, en zo ja hoe, het kabinet aandacht
gaat vragen voor het perspectief voor aanpassing van de genetisch gemodificeerde organismen
(ggo)-regelgeving voor toepassingen in micro-organismen en celkweek. Welke mogelijkheden
ziet de het kabinet om, bijvoorbeeld in de overwegingen in het NGT-voorstel, te pleiten
voor een verkenning door de EC van het nut en de noodzaak van aanpassing van de ggo-regelgeving
voor micro-organismen en celkweek na goedkeuring van het NGT-voorstel?
Antwoord
De herziening van de Europese regelgeving voor genetisch gemodificeerde organismen
(ggo’s) past bij de Nederlandse inzet voor toekomstbestendige regelgeving. Nederland
zal waar mogelijk dan ook een actieve bijdrage leveren, zoals in de raadswerkgroepen.
Voor een herziening van de ggo-regelgeving voor diverse toepassingen is zorgvuldigheid
gewenst. Voor toepassingen in onder andere micro-organismen, dieren en celkweek, heeft
de Europese Commissie (Commissie) aangegeven dat meer kennis vereist is voordat regelgeving
met behoud van veiligheid herzien kan worden. Het kabinet steunt dit standpunt van
de Commissie, zoals ook aangegeven in de Nederlandse reactie op het Inception Impact
Assessment.
De leden van de VVD-fractie vragen of het kabinet het belang erkent van een proportionele
verificatieprocedure in het voorstel, specifiek met betrekking tot de beheersbaarheid
van administratieve en financiële lasten, zodat ook het midden- en kleinbedrijf (mkb)
effectief gebruik kan maken van NGT’s? Kan het kabinet toelichten welke stappen het
kabinet overweegt om de toegankelijkheid van deze cruciale technologieën voor het
(mkb) te waarborgen, vooral gezien de huidige hoge kosten en lasten van een vergunningsaanvraag
binnen het huidige systeem?
Antwoord
Ja, het kabinet erkent het belang van de proportionaliteit van de verificatieprocedure.
Het kabinet zet zich dan ook in voor een proportionele milieurisicobeoordeling met
duidelijke criteria, heldere en scherp afgebakende definities, en inzicht in de gegevensvereisten
voor deze categorie. Het kabinet vindt dit een essentieel punt, omdat hiermee onnodige
administratieve lastenverzwaring kan worden voorkomen. Het is de verwachting dat de
kosten voor toelating van NGT-planten waarschijnlijk met name voor categorie 1 NGT-planten,
en in mindere mate voor categorie 2 NGT-planten, significant verlaagd zullen worden.
In het antwoord op uw volgende vraag ga ik in op uw vraag over de toegankelijkheid
van deze technologiën, aangezien dit een link heeft naar het onderwerp intellectueel
eigendom.
De leden van de VVD-fractie vragen het kabinet voorts in te gaan op de aankondiging
van de EC over een uitgebreide evaluatie van het huidige beleid inzake intellectueel
eigendom (IE). Op welke wijze gaat het kabinet bijdragen aan deze studie? Hoe gaat
het kabinet de zorgen die leven binnen de sector, met name met betrekking tot IE,
aanpakken en vertegenwoordigen in deze discussies?
Antwoord
Het kabinet heeft de zorgen van de sector en de samenleving op dit onderwerp gehoord
en staat hier ook bij stil in het BNC-fiche. Het kabinet steunt het voornemen van
de Commissie voor het doen van de studie over intellectueel eigendom en het opstellen
van eventuele beleidsvoorstellen. Echter, het kabinet vindt ook dat de studie sneller
opgestart moet worden en vindt het wenselijk dat eerder tot conclusies of eventuele
beleidsvoorstellen wordt gekomen. Het kabinet vindt 2026 te laat om met resultaten
van deze studie te komen. In de Landbouw- en Visserijraad van 3 t/m 5 september heb
ik me hierover uitgesproken en ik zal dit blijven monitoren. Het is nu aan de Commissie
om deze studie snel op te zetten.
De leden van de VVD-fractie constateren dat het tussen de zeven en 15 jaar duurt om
nieuwe plantenrassen te ontwikkelen. Bedrijven streven op dit moment duurzaamheidsdoelen
na in de veredeling van nieuwe rassen. Een ingeschatte gemiddelde afname van 3 tot
10 procent minder nieuwe rassen op de markt staat op gespannen voet met het verzekeren
van de kwaliteit en beschikbaarheid van goed en divers teeltmateriaal in de Europese
Unie (EU). Erkent het kabinet dat deze reductie in aanbod van nieuwe rassen voor gewassen
met een klein teeltareaal te verwachten is en dat er een grotere afname van nieuwe
rassen van die gewassen op de markt te verwachten is? Welke maatregelen treft het
kabinet om te zorgen dat de duurzaamheidseisen voor het bedrijfsleven niet zodanig
nadelig werken dat de aanwas van nieuwe rassen voor kleine gewassen stokt?
Antwoord
De ontwikkeling van duurzame plantenrassen is een continu kapitaal- en kennisintensief
proces en is van groot belang voor verduurzaming van de landbouw. Plantenveredeling
is gericht op het ontwikkelen van duurzame nieuwe plantenrassen zodat rassen bijvoorbeeld
beter klimaatbestendig zijn, of minder input zoals gewasbeschermingsmiddelen of meststoffen
nodig hebben. De Commissie stelt voor om duurzaamheidseisen te introduceren voor alle
gebruikswaardenonderzoeken en dergelijk onderzoek voor groente, fruit en wijnstokken
ook toe te passen voor nieuwe rassen. Op basis van de impact assessment schat de Commissie
dat dit 3 tot 10% minder aanbod van nieuwe rassen tot gevolg zou kunnen hebben. Deze
nieuwe voorwaarden zijn echter nog niet uitgewerkt. De voorschriften hiervoor moeten
volgens de Commissie vijf jaar na inwerkingtreding van de verordening van toepassing
worden. In die vijf jaar moet worden uitgewerkt op welke wijze vorm wordt gegeven
aan deze nieuwe eisen.
Inzet van het kabinet is dat aandacht voor duurzaamheid van belang is, maar dat deze
nieuwe eisen geen grote drempel mogen vormen voor het op de markt kunnen brengen van
nieuwe rassen. In het bijzonder voor kleinere veredelingsbedrijven en/of voor kleine
gewassen zou deze drempel te groot kunnen worden.
Het kabinet zal zich in de besprekingen in de Raad ervoor inzetten dat de mogelijk
negatieve gevolgen van duurzaamheidseisen zo beperkt mogelijk zullen zijn. Nederland
staat hierin niet alleen. Meerdere lidstaten hebben over de duurzaamheidseisen en
het mogelijke effect op het aanbod van nieuwe rassen hun zorgen geuit. De besprekingen
in de Raad over dit onderwerp zijn gaande.
Categorie 1 en 2
De leden van de VVD-fractie vragen welke risico’s op politisering en vertraging door
lidstaten of nationale autoriteiten Nederland ziet voor categorie 1 NGT-planten en
hoe het kabinet zich ervoor inspant dat deze route haalbaar en aantrekkelijk is en
blijft voor veredelaars.
Antwoord
Zoals beschreven in het BNC-fiche is de inzet van het kabinet om de risicobeoordeling
van NGT-planten te baseren op een wetenschappelijke onderbouwing en de politisering
van een risicobeoordeling van NGT-planten te voorkomen. Het voorstel van de Commissie
ziet het kabinet hiervoor als een goede basis. De scheiding tussen categorie 1 en
categorie 2 NGT-planten is een goede manier om op basis van wetenschappelijke inzichten
een proportionele risicobeoordeling in te vullen.
Plantproducten die ook op een conventionele manier veredeld hadden kunnen worden,
categorie 1 NGT producten, zijn in het voorstel vrijgesteld van de huidige risicobeoordeling
voor ggo-producten. Dit maakt het aantrekkelijk voor veredelaars om NGTs te gebruiken
in hun veredelingsprogramma’s. Voor categorie 2 NGT-planten geldt dat de risicobeoordeling
proportioneel is met het risicoprofiel van de plant. Daarnaast steunt het kabinet
de stimuleringsmaatregelen voor het mkb voor het ontwikkelen van NGT-2 planten die
de Commissie heeft opgenomen in het voorstel.
De leden van de VVD-fractie vragen of de Minister de mening deelt dat de kans dat
veredelaars een dossier indienen voor een categorie 2 NGT-plant minimaal is op het
moment dat zij hetzelfde gepolitiseerde goedkeuringsproces moeten ondergaan als «traditionele»
ggo-gewassen. Als dat het geval is, wat is dan de toegevoegde waarde van deze categorie
2 en welke mogelijkheden ziet Nederland om daar positieve verandering in te brengen?
Antwoord
Het kabinet deelt de mening van de Commissie dat de huidige ggo-regelgeving niet adequaat
is voor het toelaten van NGT-planten. Het kabinet steunt het voorstel met NGT-1 en
NGT-2 planten van de Commissie en zet daarom in op een voorstel dat helder en duidelijk,
werkbaar en toekomstbestendig is, en in lijn met wetenschappelijke ontwikkelingen.
De kans dat veredelaars een dossier voor een categorie 2 NGT-plant gaan indienen kan
niet op voorhand bepaald worden. Wel zullen een heldere en uitvoerbare wetgeving in
combinatie met stimulansen voor ontwikkeling van NGT-2 planten dit bevorderen.
Het kabinet steunt ook de maatregelen die voorgesteld zijn om de ontwikkeling NGT-2
te stimuleren. Deze maatregelen zijn nog niet duidelijk beschreven. In het Raadstraject
zet Nederland in op helderheid en duidelijkheid van deze maatregelen.
Annex 1
De leden van de VVD-fractie vragen wat het standpunt is van het kabinet ten aanzien
van het maximum aantal modificaties in Annex 1 in relatie tot polyploïdie? Is het
kabinet bereid te pleiten voor het aantal modificaties in Annex 1 dat is gebaseerd
op een haploïd genoom en bij polyploïdie dat het aantal mutaties wordt opgehoogd met
de factor van polyploïdie?
Antwoord
Polyploïde planten hebben meer dan twee keer de basis set aan chromosomen. Dat betekent
dat voor polyploïde planten, zoals graan, het gebruik van NGT in categorie 1 zeer
gelimiteerd zou zijn onder de huidige criteria van maximaal twintig baseparen. In
zijn advies over het NGT-voorstel gaf de Commissie Genetische Modificatie (COGEM)
aan dat het onduidelijk is hoe deze maximaal twintig aangebrachte modificaties geïnterpreteerd
moet worden. Het kabinet deelt deze menig en is van mening dat er in Annex 1 van het
voorstel rekening moet worden gehouden met het aantal kopieën chromosomen dat planten
kunnen hebben.
De leden van de VVD-fractie vernemen voorts graag van het kabinet of de modificaties
van een plant na de verificatieprocedure voor een categorie 1 NGT-plant automatisch
onderdeel worden van de breeders’gene pool en wat het standpunt van het kabinet is
in dezen.
Antwoord
Ook modificaties die zijn gedaan in het verleden blijven meetellen in een eventuele
nieuwe verificatieprocedure van een NGT-plant. Dus in die zin worden deze aanpassingen
niet automatisch onderdeel van de breeder’s genepool. Echter geldt voor alle NGT-planten dat alleen soorteigen materiaal mag worden ingebracht
dat al onderdeel is van de breeder’s gene pool. Het is mogelijk door te veredelen met categorie 1 NGT-planten met conventionele veredelingstechnieken,
het nageslacht blijft een categorie 1 NGT-plant. Indien er een nieuwe NGT-stap wordt
gezet zullen oude en nieuwe modificaties opnieuw worden beoordeeld volgens de criteria
die zijn opgenomen in Annex 1 van het NGT-voorstel.
Het kabinet steunt deze aanpak, omdat deze belangrijk is om de status van uitgangsmateriaal
helder te houden, zodat uitgangsmateriaal ook als zodanig geëtiketteerd kan worden.
De leden van de VVD-fractie vragen verder of het kabinet inzicht kan geven in de aantallen
off target mutaties zoals die bij klassieke veredeling en conventionele mutagenese
plaatsvinden in vergelijking met off-targets mutaties als men NGT’s zou gebruiken.
Klopt het dat NGT’s bij dezelfde toepassingen minder off-target mutaties tot gevolg
hebben? Is het kabinet van mening dat het discriminerend werkt als NGT-planten wel
worden beoordeeld op basis van het aantal off-target mutaties, terwijl dat voor klassieke
veredeling niet het geval is? Wat is het standpunt van het kabinet in dezen?
Antwoord
Er lopen meerdere onderzoeken naar de aantallen off target mutaties bij nieuwe genomische technieken, waardoor geen eenduidig antwoord over
de aantallen kan worden gegeven.
In grote lijnen klopt deze constatering over de verschillen in aantallen off target mutaties (oftewel onbedoelde veranderingen bij klassieke technieken) tussen de technieken,
met enige nuancering. De COGEM geeft aan dat het aantal onbedoelde veranderingen bij
gerichte mutagenese geringer is dan het aantal veranderingen dat spontaan van nature
of bij conventionele veredelingsmethoden ontstaan.
Echter, het aantal off target mutaties is niet bepalend voor de veiligheid, want op basis hiervan kan op voorhand
niet worden geconcludeerd dat NGT-planten en hun producten even veilig of veiliger
zijn dan conventioneel veredelde planten. Het aantal onbedoelde veranderingen is namelijk
minder van belang dan waar deze zich in het genoom van de plant bevinden.
Er wordt inderdaad een onderscheid gemaakt in beoordeling van de verschillende technieken.
De conventionele veredelingstechnieken, waaronder mutagenese, zijn veilig bevonden
technieken waar jarenlange ervaring mee is en waarvan de producten al decennialang
worden gebruikt en geconsumeerd. Dit is voor de nieuwe genomische technieken (nog)
niet het geval, en daarom gelden hiervoor andere regels.
Het kabinet zet zich in voor een proportionele milieurisicobeoordeling voor NGTs met
duidelijke criteria en heldere, scherp afgebakende definities.
Biologische sector
De leden van de VVD-fractie vernemen graag van het kabinet of het klopt dat de biologische
sector al decennialang «vrijgestelde» genetische modificatie gebruikt en genetisch
gemodificeerde producten ontwikkelt, gebruikt en verkoopt in de EU, terwijl zij tegelijkertijd
claimt dat de biologische keten vrij is van genetische modificatie. In welke mate
is de transparantie en keuzevrijheid voor consumenten hierin geborgd?
Antwoord
Bij plantenveredeling is er altijd sprake van genetische wijzigingen. Dit kan via
klassieke kruisingen, maar ook via mutagenese. De via mutagenese gevonden eigenschappen
kunnen vervolgens via klassieke veredeling in nieuwe rassen gewassen ingekruist worden.
Dit gebeurt al tientallen jaren zonder enig risico, dit is dan ook de reden dat mutagenese
is vrijgesteld van de regelgeving voor genetisch gemodificeerde organismen (Europese
ggo-richtlijn 2001/18/EG, Bijlage 1B), en dat dit materiaal ook in de biologische
sector gebruikt mag worden.
De leden van de VVD-fractie vernemen voorts graag of het klopt dat de inrichting van
categorie 1 NGT-planten,die gelijkend zijn op natuurlijke of conventionele toepassingen,
in het voorstel van de EU meer waarborgen bevat rondom keuzevrijheid, transparantie,
het scheiden van ketens en etikettering,onder andere via etikettering van zaadgoed
en een publieke database, dan de biologische sector op dit moment geeft aan retailers
en consumenten rondom toepassing van (vrijgestelde) genetische modificatie en ggo-gewassen
en -producten.
Antwoord
De bestaande EU-verordening 1830/2003 betreffende de traceerbaarheid en etikettering
van ggo's bepaalt dat alle levensmiddelen en diervoeders die geheel of gedeeltelijk
uit ggo's bestaan, dan wel ermee zijn geproduceerd, moeten worden geëtiketteerd. In
de biologische verordening (EU Verordening 2018/848) is een verbod op het gebruik
van ggo's opgenomen. Voor de toepassing van dit verbod vertrouwen de biologische producenten
op de etikettering van ggo's. Op deze manier biedt de biologische sector momenteel
producten aan aan de consument die zonder gebruik van ggo's zijn verkregen.
In het voorstel van de Europese Commissie zijn er voor (producten van) categorie 1
NGT-planten verschillende maatregelen opgenomen om transparantie en keuzevrijheid
richting de consument en professionele gebruikers te borgen. Allereerst moet al het
uitgangsmateriaal van categorie 1 NGT-planten als zodanig worden geëtiketteerd en
in de rassenregistratie worden opgenomen. Dit geeft (biologische) veredelaars en telers
de keuze om wel of niet met NGT-planten te werken. Daarnaast is er in het voorstel
een maatregel opgenomen om categorie 1 NGT-planten met relevante informatie te publiceren
in een openbare database. Hiermee kan de biologische sector richting consumenten waarborgen
dat zijn producten zonder gebruik van NGTs zijn verkregen.
Het voorstel van de Commissie biedt hiermee andere maatregelen voor de waarborging
van o.a. transparantie en keuzevrijheid richting de consument dan de biologische sector
op dit moment geeft. Het is daarom moeilijk te vergelijken of er in het voorstel meer
waarborgen zijn dan in de huidige situatie.
De leden van de VVD-fractie vragen of het kabinet kan toelichten waarom de biologische
sector, ondanks de grondiger waarborgen in categorie 1 NGT-planten, dan nu het geval
is in de biologische sector, en de eis aan gelijkendheid met natuurlijke en conventioneel
veredelde planten,zoals die nu ook in de biologische sector worden gebruikt worden,
er toch voor kiest om gebruik van categorie 1 NGT-planten geheel af te wijzen?
Antwoord
De biologische sector heeft ethische bezwaren tegen het gebruik van GMO’s en wil dat
de biologische sector vrij blijft van gebruik van, of contaminatie door NGT’s.
Overige
De leden van de VVD-fractie vragen of het kabinet kan toezeggen dat Nederland zich
ervoor inzet dat de EC enige richting en kaders meegeeft aan de co-existentiemaatregelen
die de lidstaten treffen, zodat deze proportioneel en praktisch uitvoerbaar zijn en
blijven en de teelt van NGT-gewassen mogelijk maken.
Antwoord
De inzet van het kabinet is om de inrichting van de co-existentiemaatregelen met NGT-2
gewassen voor een groot gedeelte bij de lidstaten te laten liggen. Dit heeft tot doel
om de maatregelen zo in te richten dat deze proportioneel en praktisch uitvoerbaar
zijn voor Nederland.
De leden van de VVD-fractie vernemen graag het standpunt en de inzet van het kabinet
ten aanzien van NGT-planten, die niet detecteerbaar of onderscheidbaar zijn van natuurlijke
of conventioneel veredelde planten, en of deze in categorie 1 zouden moeten vallen.
Antwoord
Het onderscheid tussen categorie 1 NGT-planten en categorie 2 NGT-planten wordt in
het voorstel gemaakt op basis van gelijkwaardigheidscriteria en niet op basis van
de detecteerbaarheid. Dit wil zeggen dat categorie 1 planten qua risicoprofiel vergelijkbaar
zijn met conventioneel veredelde planten. De inzet van het kabinet richt zich op heldere
gelijkwaardigheidscriteria en duidelijke definities om het onderscheid tussen planten
die qua risicoprofiel wel en planten die niet vergelijkbaar zijn met conventioneel
veredelde planten te kunnen maken en zo onduidelijkheden in de uitvoering te voorkomen.
De leden van de VVD-fractie zijn het tot slot eens met het kabinet dat er veel aandacht
moet blijven voor de gedelegeerde en uitvoeringshandelingen bij het NGT-voorstel,
de haalbaarheid en duidelijkheid ervan en de samenloop met voorstellen op Plant reproductive
material (PRM) en Forest reproductive material (FRM). Deze leden verzoeken het kabinet
zich in te blijven zetten en blijven monitoren dat er tijdige en duidelijke gedelegeerde
uitvoeringshandelingen komen, en hier de Kamer deelgenoot van te maken.
Antwoord
Het kabinet zal inderdaad aandacht houden voor de gedelegeerde- en uitvoeringshandelingen
en de samenloop met andere EU-voorstellen. Indien zich nieuwe informatie voordoet
dan zal de Kamer hierover tijdig worden geïnformeerd.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de geannoteerde
agenda van de Landbouw- en Visserijraad (23/24 oktober) op 16 oktober. Deze leden
hebben enkele vragen dan wel opmerkingen.
De leden van de D66-fractie willen wat betreft het voorstel omtrent Nieuwe Genomische
Technieken (NGT’s) benadrukken dat er niet alleen aandacht moet zijn voor de veiligheid
bij het ontwikkelen en gebruiken van gemodificeerde gewassen. De nadruk zou ook moeten
liggen op de inzet van deze gewassen. De landbouw, in Nederland en de Europese Unie,
staat namelijk voor een transitie om gewassen te telen binnen de planetaire grenzen
en in balans met de omgeving. De inzet van NGT’s zou ondersteunend moeten zijn aan
dit doel en niet moeten worden gezien als de oplossing. Te vaak heeft een technologische
ontwikkeling een kortetermijnoplossing geboden zonder het probleem bij de wortels
aan te pakken. Deze leden lezen dat de Minister NGT’s als bijdrage ziet aan de transitie,
maar tegelijk zien zij het voorbeeld dat gemodificeerde planten weerbaarder kunnen
worden gemaakt tegen droogte. Dat is een goed streven gezien het veranderende klimaat
maar alleen zolang het gepaard gaat met de transitie. Deze leden zien graag in de
reactie van het kabinet een reflectie hierop en hoe gaat worden geborgd dat de NGT’s
ondersteunend zijn en niet alleen als oplossing worden ingezet.
Antwoord
Het kabinet deelt de mening van de D66 dat deze technieken geen oplossing op zichzelf
zijn die de verduurzaming van de landbouw teweeg kan brengen, zo heb ik dit ook in
mijn Kamerbrief (Kamerstuk 27 428, nr. 398) van afgelopen juni benadrukt. In het door u gebruikte voorbeeld van een droogte
resistente plant kan een dergelijke plant duurzaam zijn in een droog gebied, maar
heeft deze geen meerwaarde in duurzaamheid in een nat gebied. De duurzaamheidsbijdrage
van planten is dus in grote mate afhankelijk van hoe een dergelijke plant wordt ingezet
en niet te reguleren via verdelingstechnieken.
Bovendien geldt dat categorie 1 NGT-planten vergelijkbaar zijn met conventioneel veredelde
planten. Het is niet logisch om duurzaamheidseisen op te stellen voor NGT-planten,
terwijl er ook vergelijkbare planten met conventionele veredeling kunnen worden ontwikkeld.
Indien er zorgen bestaan om een specifieke planteigenschap, zoals herbicidetolerantie,
dan geldt dat net zo goed voor NGT-planten als voor conventionele planten (waar ook
herbicidetolerantie in is ontwikkeld).
Beter is het daarom om naar de plantenrassen te kijken – onafhankelijk van de gebruikte
veredelingstechnieken. In de toelating van plantenrassen op de Europese markt vindt
onderzoek plaats over de gebruikswaarde van een dergelijk ras, waaronder aspecten
die van groot belang zijn voor de duurzaamheid. Inzet van het kabinet is daarbij dat
het van belang is om duurzaamheid te bevorderen, maar dat deze duurzaamheidseisen
zodanig worden vormgegeven, dat dit niet ten koste gaat van kleinere veredelingsbedrijven
of van het aanbod van nieuwe plantenrassen. Binnen de transitie van de landbouw is
de inzet om deelnemers van het landbouwsysteem de beschikking te geven over een zo
uitgebreid mogelijke gereedschapskist, zodat deze deelnemers, zoals boeren en veredelaars,
in hun specifieke situatie keuzes kunnen maken om het landbouwsysteem duurzamer te
maken. NGTs kunnen één van deze deeloplossingen zijn die goed kunnen passen in een
duurzamer landbouwsysteem, naast allerlei andere gereedschappen.
De leden van de D66-fractie lezen in het «Fiche: Mededeling reactie burgerinitiatief
cosmetica dierproefvrij» over de raakvlakken van dierproeven en de REACH-verordening
((EG) 1907/2006). In dat kader zijn deze leden benieuwd naar de stand van zaken rond
de uitvoering van motie van de leden Tjeerd de Groot en Wassenberg (Kamerstuk 32 336, nr. 147) over het afstappen van dierenproeven als gouden standaard in de REACH-verordening.
De leden van de D66-fractie constateren dat cosmeticaproducten niet meer mogen worden
getest op dieren. Stoffen die worden gebruikt in cosmeticaproducten worden wel op
dieren getest binnen REACH. Deze leden kijken uit naar het raakvlak tussen de cosmetica-
en REACH-verordening wat het Hof van Justitie van de Europese Unie onderzoekt, zodat
er iets kan worden gedaan aan deze maas in de regelgeving. Ten slotte zijn deze leden
van mening dat het wel wenselijk is om het uitfaseren van dierproeven aan een specifiek
jaartal te binden, zodat daarmee de noodzaak wordt benadrukt en er grotere stappen
kunnen worden gezet. Hoe reflecteert het kabinet daarop?
Antwoord
Ook onder de bestaande REACH-verordening wordt het gebruik van alternatieven voor
dierproeven gestimuleerd. De motie lees ik als het nog verder versterken van de inzet
hierbij. Dat is in die motie gekoppeld aan de herziening van de REACH-verordening.
Het voorstel voor die herziening was door de Europese Commissie al voor eind 2022
aangekondigd maar is er helaas nog niet. Nederland heeft met Denemarken, Noorwegen
en Zweden op 21 september jl. de Commissie een brief gestuurd om aan te dringen op
een spoedige publicatie van een voorstel voor de herziening. De huidige Commissie
noemt deze herziening niet meer als onderdeel van de acties die het binnen diens mandaat
wil afronden. Hiermee zal deze herziening van de REACH-verordening naar verwachting
verschuiven naar 2025. Als dat voorstel wordt gepubliceerd, zal de Nederlandse inzet
conform de motie gericht zijn op een nog centralere plaats voor proefdiervrije alternatieven.In
afwachting van aanpassing van de REACH-verordening heb ik de afgelopen jaren de inzet
op het ontwikkelen van betere en proefdiervrije methodes geïntensiveerd.
Ten aanzien van het binden van het uitfaseren van dierproeven aan een specifiek jaartal,
geldt dat het uitfaseren van dierproeven moet wachten op gevalideerde proefdiervrije
innovaties om veiligheid te waarborgen voor mens, dier en milieu. Wetenschappelijke
vooruitgang en innovatie zijn onvoorspelbaar en afhankelijk van de beschikbare methoden
en kennis. Bovendien varieert de complexiteit en het gebruik van modellen binnen verschillende
wetenschappelijke gebieden, evenals de beschikbaarheid van technologische mogelijkheden
die als proefdiervrije alternatieven kunnen worden gebruikt. Het gaat in deze transitie
niet om ontwikkeling van een enkele technologische verandering, maar om vele verschillende
en die hebben ook nog eens met diverse regulatoire kaders te maken. Een algemene verminderingsdoelstelling
houdt geen rekening met verschillen tussen disciplines in de mate waarin diervrij
methoden kunnen worden toegepast, daarom is er geen specifiek jaartal te verbinden
aan dit proces. De Commissie stelt daarom acties voor om de vermindering van dierproeven
te versnellen bij onderzoek, opleiding en onderwijs zonder daar een jaartal aan te
verbinden. Dit is in lijn met mijn beleid Transitie Proefdiervrije Innovatie (TPI).
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de achterliggende stukken voor
de het schriftelijk overleg Landbouw- en Visserijraad (23/24 oktober 2023) op 16 oktober
2023.
Vangstmogelijkheden voor 2024 in de Oostzee
Appreciatie wetenschappelijke vangstadviezen
De leden van de CDA-fractie lezen dat het kabinet de wetenschappelijke adviezen als
uitgangspunt neemt voor de Nederlandse onderhandelingsinzet ten aanzien van het vangstadvies
voor Noordzeekabeljauw. Klopt het dat in het toetsingskader van de vangstadviezen
geen maatschappelijke en economische effecten zijn meegenomen? Wat vindt het kabinet
daarvan? Deelt het kabinet de mening dat dat wel zou moeten?
Antwoord
De Internationale Raad voor het Onderzoek van de Zee (International Council for the
Exploration of the Sea, ICES) onderzoekt welke vangstmogelijkheden vastgesteld kunnen
worden om visbestanden duurzaam te kunnen bevissen. De resultaten van dit onderzoek
worden vertaald in de vangstadviezen die ICES geeft voor de verschillende visbestanden.
In deze vangstadviezen worden geen maatschappelijke en economische effecten meegenomen.
Net als voorgaande jaren is het aan de Commissie en de lidstaten om het vangstadvies
te wegen en ook andere uitgangspunten van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB),
waaronder ook doelstellingen op economisch en sociaal gebied, in acht te nemen bij
de vaststelling van de vangstmogelijkheden. Hierbij merk ik op dat de maximaal duurzame
opbrengst (Maximum sustainable yield, MSY) doelstelling voor 2020 uit het GVB, een
juridische verplichting is. Het is ook in het belang van de visserij zelf om in de
toekomst te kunnen vissen. Specifiek voor Noordzee kabeljauw wordt een voorzorgsbenadering
geadviseerd, vanwege de slechte staat van dit visbestand. Kijkend naar het Gemeenschappelijk
Visserijbeleid, dan is in dit soort situaties de geadviseerde voorzorgsbenadering
leidend. Ik zal mij daarnaast inzetten om in EU-verband te verkennen of additionele
beheersmaatregelen kunnen worden genomen ten behoeve van een spoedig herstel van dit
visbestand.
Nieuwe Genomische technieken
De leden van de CDA-fractie hebben vragen naar aanleiding van de fiche: Verordening
Nieuwe Genomische Technieken. Gezien het feit dat NGT’s wellicht niet breed bekend
zijn bij het algemene publiek, vragen deze leden welke strategieën of communicatie-initiatieven
het kabinet heeft gepland of al heeft ondernomen om haar rol als voorlichter op dit
gebied te versterken en accurate, begrijpelijke informatie te verspreiden. Deelt het
kabinet de mening dat de criteria die de technische scheidslijn tussen categorie 1
en categorie 2 definiëren, zoals vermeld in Annex 1 van het voorstel, stevig moeten
zijn geworteld in (voortschrijdend) wetenschappelijk begrip en toekomstbestendig moeten
zijn? Kan het kabinet bevestigen en toelichten waarom het essentieel is dat deze criteria
flexibel blijven, gehuisvest in een bijlage?
Antwoord
Op dit moment worden via de website biotechnologie.nl artikelen gepubliceerd om het
algemene publiek te informeren en een maatschappelijke discussie te faciliteren. Op
deze website staan een aantal populair-wetenschappelijke artikelen over NGTs en het
voorstel van de Commissie. Deze website wordt onderhouden door de journalistiek onafhankelijke
redactie van NEMO Kennislink en gefinancierd door het Ministerie van Infrastructuur
en Waterstaat.
Daarnaast werkt het kabinet aan een communicatiestrategie om het algemene publiek
te informeren over NGTs en de mogelijke veranderingen voor burgers. De Minister van
LNV wil op termijn een stakeholder bijeenkomst organiseren om een breed publiek te
informeren en te consulteren over biotechnologie in landbouwbeleid, waaronder ook
het NGT-voorstel van de Commissie. Ook wil het kabinet in het raadstraject van het
NGT-voorstel het belang blijven benadrukken van een goede communicatiestrategie van
de Commissie, om een openbare database met NGT-gewassen zoals genoemd in het NGT-voorstel,
onder de aandacht te brengen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie
Nieuwe Genomische Technieken
De leden van de PvdD-fractie hebben met afkeuring kennisgenomen van het Fiche: Verordening
Nieuwe Genomische Technieken en hebben hier een aantal vragen over.
De leden van de PvdD-fractie vragen of het kabinet heeft kennisgenomen van de petitie
«Houd ons voedsel gentechvrij» met 45.000 handtekeningen die op 3 oktober 2023 is
aangeboden aan de Tweede Kamer. Welke boodschap heeft het kabinet voor de terechte
zorgen van de ondertekenaars over de gevolgen van het voorstel van de EC voor de biologische
landbouw, de keuzevrijheid en gezondheid van de consument, het milieu en voor de toegankelijkheid,
beschikbaarheid en diversiteit van zaden? Kan het kabinet toezeggen dat Nederland
niet zal instemmen met een voorstel zonder een heldere en betrouwbare etiketteringsplicht
voor alle NGT-gewassen?
Antwoord
Ja, het kabinet heeft kennisgenomen van de petitie «houd ons voedsel gentechvrij».
De Kamer heeft via een commissiebrief om reactie gevraagd op deze petitie en het kabinet
zal daarom een schriftelijke reactie sturen op deze petitie. Het kabinet kan niet
toezeggen dat Nederland niet zal instemmen met een voorstel zonder een heldere en
betrouwbare etiketteringsplicht voor alle NGT-gewassen. Ten eerste omdat keuzevrijheid
voor de consument ook kan worden geborgd door andere middelen dan een fysiek etiket
op het levensmiddel en daarnaast omdat de verwachting is dat dit grote uitvoerbaarheids-
en handhaafbaarheidsproblemen zou veroorzaken bij de implementatie van deze wetgeving.
De leden van de PvdD-fractie lezen dat het kabinet zich afvraagt of het de juiste
manier is om wettelijk vast te leggen dat de biologische sector geen gebruikmaakt
van NGT’s. Een dergelijke vastlegging kan, volgens het kabinet, grote gevolgen meebrengen
voor de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van het voorstel van de EC. Deze leden
vinden deze lijn van argumentatie onbegrijpelijk en onnavolgbaar. Erkent het kabinet
dat de biologische sector het goed recht heeft om ervoor te kiezen volledig vrij te
willen blijven van NGT-gewassen, óók als deze onder categorie 1 vallen? Erkent het
kabinet dat de consument het goed recht heeft om voor biologische gewassen te kiezen
en dat zij er dan van verzekerd moeten zijn dat dit geen NGT-producten zijn? Deelt
het kabinet de visie dat de wettelijke vastlegging niet een bedreiging is voor het
voorstel, maar dat het voorstel eerder een bedreiging is voor de biologische sector
die gentechvrij wil blijven? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
De biologische sector heeft de vrijheid om eisen te stellen aan het teeltmateriaal
dat wordt gebruikt en deze vrijheid respecteert het kabinet dan ook. Het kabinet erkent
dat de biologische sector de keuze maakt om vrij te blijven van NGT-gewassen. Echter
vraagt het kabinet zich af of dit verbod op het gebruik van NGT-gewassen in de NGT-wetgeving
opgenomen moet worden. Dit is beschreven in het BNC-fiche: «Het kabinet heeft respect
voor de wens van de biologische sector om geen gebruik te maken van NGTs, maar vraagt
zich met betrekking tot categorie 1 NGT-planten wel af of het de juiste manier is
om dat wettelijk in dit voorstel vast te leggen.» Op dit moment onderzoekt het kabinet
op welke manier dit verbod op het gebruik van NGT gewassen in de biologische sector
het best kan worden vormgegeven. Een dergelijk verbod kan volgens het kabinet bijvoorbeeld
ook ondergebracht worden in de biologische verordening, waar het verbod op het gebruik
van genetische gemodificeerde organismen (ggo’s) in de biologische sector is opgenomen
(EU Verordening 2018/848, artikel 5 lid f).
Het kabinet vindt keuzevrijheid voor de consument belangrijk, dit is een van de uitgangspunten
beschreven in het BNC-fiche. Daarom steunt het kabinet het voorstel van de Commissie
om een publieke database op te zetten voor NGT-gewassen. Daarnaast is er in het voorstel
een verplichting opgenomen voor de etikettering van het uitgangsmateriaal van categorie
1 NGT-planten, zodat het voor (biologische) telers duidelijk is waarmee ze werken.
Categorie 2 NGT-planten en uitgangsmateriaal zullen onder de ggo-regelgeving blijven
vallen en zijn in die hoedanigheid uitgesloten van de biologische sector. Dit biedt
de biologische sector de gelegenheid om consumenten producten aan te bieden die niet
met NGTs zijn verkregen.
Het kabinet deelt de visie dat een wettelijke vastlegging van het verbod op het gebruik
van NGT-1 planten in de biologische sector geen bedreiging hoeft te zijn voor het
voorstel. Echter deelt het kabinet niet de visie dat het voorstel een bedreiging is
voor de biologische sector. In het voorstel van de Commissie is opgenomen dat uitgangsmateriaal
wordt geëtiketteerd als NGT voor professionele gebruikers en telers. Hierdoor is het
voor biologische producenten duidelijk welk materiaal zij wel en niet kunnen gebruiken.
Het kabinet zet zich er dan ook voor in om deze etikettering van uitgangsmateriaal
in het voorstel te behouden. Het kabinet zet zich in om in het voorstel op te nemen
om de impact van de NGT wetgeving op de biologische sector te monitoren na inwerkingtreding.
De leden van de PvdD-fractie vinden dat het kabinet onvoldoende oog heeft voor de
biologische sector en de keuzevrijheid van de consument. Kan de Minister genetically
modified organism (GMO)-vrije producenten garanderen dat hun velden niet zullen worden
gecontamineerd door NGT-gewassen in de buurt? Indien dit niet mogelijk is, hoe kan
de consument er dan zeker van zijn dat het product dat ze eten NGT-vrij is? Hoe kan
worden gewaarborgd dat biologische producten ook daadwerkelijk gentechvrij zullen
zijn en blijven? Kan het kabinet garanderen dat boeren niet aansprakelijk zullen worden
gesteld door grote bedrijven wanneer zij te maken krijgen met onbedoelde en ongewenste
contaminatie? Hoe kunnen zaadproducten met het huidige voorstel hun zaad GMO- en patentvrij
houden? Indien het kabinet deze garanties en waarborging niet kan geven, deelt het
kabinet dan de visie dat het voorstel van de EC te grote risico’s met zich meebrengt?
Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Om het conventionele landbouwsysteem en het biologische landbouwsysteem naast elkaar
te laten bestaan, is in het voorstel van de Commissie opgenomen om co-existentiemaatregelen
te nemen om de kans op vermenging van NGT categorie-2 producten met biologische producten
te minimaliseren. Het kabinet steunt deze lijn van de Commissie. NGT-1 producten zullen,
net als conventionele productie, in de keten gescheiden worden van biologische productie.
Onbedoelde en ongewenste contaminatie kan alleen plaatsvinden door onzorgvuldig werken,
bijvoorbeeld door bij het zaaien verkeerd zaad te gebruiken. Onderdeel van de zaaizaadwetgeving
is dat partijen zaaizaad correct geëtiketteerd zijn, juist om te voorkomen dat, onbedoeld,
verkeerd zaad wordt gezaaid. Zolang er sprake van onbedoelde en ongewenste vermenging,
is de kans zeer klein dat een bedrijf de betreffende boer aansprakelijk zou stellen
– die aansprakelijkheidsstelling zal waarschijnlijk ook geen stand houden bij de rechter.
Iets anders is als de boer bewust een dergelijk gewas zou telen en zonder toestemming
van de licentiehouder zou vermeerderen en doorverkopen. Een dergelijke bewuste activiteit
is niet togestaan en de licentiehouder zal dan daartegen optreden.
Zaadproducenten kunnen hun zaad GMO- en patentvrij houden door geen gebruik te maken
van NGTs en NGT-gewassen voor de veredeling van hun rassen. In het voorstel van de
Commissie is opgenomen dat NGT uitgangsmateriaal wordt geëtiketteerd, zodat veredelaars
een goede keuze kunnen maken welk materiaal zij willen gebruiken voor verdere veredeling.
Veredelaars die geen NGTs, of NGT-rassen, gebruiken in de veredeling van hun rassen
kunnen, zoals alle veredelaars, gebruikmaken van het kwekersrecht om hun rassen te
beschermen. Hierdoor is het voor biologische producenten duidelijk welk materiaal
zij niet kunnen gebruiken. Het kabinet zet zich er dan ook voor in om deze etikettering
van uitgangsmateriaal in het voorstel te behouden.
De leden van de PvdD-fractie vrezen dat dit voorstel zal leiden tot verdere monopolievorming
door grote bedrijven en het privatiseren van genetisch materiaal. Deelt het kabinet
deze mening? Zo nee, op welke manier kan het kabinet garanderen dat dit voorkomen
zal worden?
Antwoord
Het kabinet vindt toegang tot genetisch materiaal en tot nieuwe innovatieve technieken
voor alle marktdeelnemers van groot belang. Kostbare toelatingsprocedures kunnen daarbij
een belangrijke belemmering vormen. Zoals ook aangegeven in mijn Kamerbrief van 8 juni
2023 (Kamerstuk 27 428, nr. 398) zal regelgeving met betrekking tot NGTs machtsconcentraties dus juist moeten tegengaan.
Voorts wijst het kabinet op verschillende initiatieven die de afgelopen jaren in de
sector zijn genomen om toegang tegen redelijke en niet-discriminatoire voorwaarden
te verzekeren, zoals het International Licensing Platform voor groentegewassen en
het recent tot stand gekomen Agricultural Crop Licensing Platform voor landbouwgewassen.
De door de Europese brancheorganisatie Euroseeds opgezette database PINTO (Patent
Information and transparancy On-line) bevordert transparantie ten aanzien van plantenrassen
die onder een aangevraagd of verleend octrooi vallen. Daarnaast bestaan er juridische
instrumenten zoals de mogelijkheid van een dwanglicentie in het octrooirecht of de
inzet van het mededingingsinstrument waarmee oneigenlijk gebruik kan worden tegengegaan.
Is het kabinet bereid om zich in ieder geval in te zetten voor het niet versoepelen
van wetgeving voor gewassen die verduurzaming in de weg zitten en bijvoorbeeld resistent
zijn tegen landbouwgif? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Het kabinet staat welwillend tegenover het voorkomen van landbouwpraktijken die verduurzaming
in de weg staan. Echter ziet het kabinet dat dit NGT-voorstel niet de juiste plek
is om zoiets in te regelen. Het door u gerefereerde voorbeeld van herbicidetolerantie
is als planteigenschap ook met conventionele veredeling te ontwikkelen. Het zou niet
de voorkeur hebben om in dit hypothetische voorbeeld wel duurzaamheidseisen te ontwikkelen
voor NGT-planten, terwijl conventionele planten precies dezelfde eigenschappen kunnen
hebben. Het is voor het kabinet dan ook meer voor de hand liggend om duurzaamheid
te regelen in horizontale regelgeving, waaronder zowel conventionele planten als NGT-planten
vallen. Het kabinet staat kritisch ten opzichte van herbicide-tolerante gewassen vanuit
het oogpunt van bodem- en waterkwaliteit. In het gelijktijdig met het NGT-voorstel
verschenen voorstel voor het op de markt toelaten van plantaardig teeltmateriaal (PRM-verordening)
wordt voorgesteld dat nieuwe plantenrassen, die herbicidetolerant zijn, alleen onder
aanvullende voorwaarden op de markt mogen worden gebracht. Die aanvullende voorwaarden
houden onder meer in, dat de Commissie teeltvoorschriften kan opleggen, waaronder
een verplichte vruchtwisseling. De onderhandelingen hierover in de Raad moeten nog
plaatsvinden.
Glyfosaat
De leden van de PvdD-fractie vragen of het kabinet de mediaberichten kan bevestigen
dat de stemming over glyfosaat in het Standing Committee on Plants, Animals, Food
and Feed (SCoPAFF) is gestaakt, omdat er geen gekwalificeerde meerderheid voor of
tegen de nieuwe toelating is. Welke lidstaten hebben tegen de toelating gestemd? Welke
lidstaten hebben zich onthouden van stemming? Verwacht het kabinet dat de EC het voorstel
voor de toelating gaat aanpassen? Zo ja, op welke manier? Kan de Minister de Kamer
hierover informeren zodra hij hier meer over weet? Klopt het dat de lidstaten in november
opnieuw zullen stemmen? Zo ja, wanneer exact? Gaat het kabinet ervoor zorgen dat Nederland
in november, ter uitvoering van de moties van de leden Akerboom en Bromet (Kamerstuk
21 501-32, nr. 1570) en van het lid Tjeerd de Groot c.s. (Kamerstuk 27 858, nr. 621), tegen de nieuwe toelating zal stemmen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Ik heb uw Kamer op 16 oktober 2023 (Kamerstuk 27 858, nr. 635) geïnformeerd over de uitslag van de Europese stemming. Tijdens de vergadering heeft
de Nederlandse delegatie, in lijn met mijn brief naar uw Kamer van 10 oktober 2023
(Kamerstuk 27 858, nr. 636), zich onthouden van stemming. Uw Kamer is eerder geïnformeerd (Kamerstuk 21501,
nr. 1250) dat de stem van individuele lidstaten, conform comitologie-procedure, vertrouwelijk
is en het aan de lidstaten zelf is om transparant te zijn over hun eigen inzet en
stemgedrag tijdens vergaderingen.
Het voorstel zal nu opnieuw ter stemming worden gebracht tijdens een beroepscomité
van de lidstaten met de Europese Commissie. Er is nog geen zicht in welke vorm het
voorstel tijdens het beroepscomité ter stemming gaat komen. Mocht het voorstel worden
gewijzigd, dan zal ik uw Kamer hier uiteraard over informeren. Mocht ook tijdens het
beroepscomité geen gekwalificeerde meerderheid van lidstaten voor het voorstel zijn,
dan is de Europese Commissie gemachtigd om een eigenstandige beslissing te nemen,
conform comitologie-procedures.
Europees burgerinitiatief «Voor cosmetica zonder dierenleed – Maak Europa dierproefvrij»
De leden van de PvdD-fractie hebben kennisgenomen van de mededeling van de EC over
het Europees burgerinitiatief en de kabinetsreactie. Deze leden zijn tevreden met
de ambitie van de EC om het gebruik van dierproeven uit te faseren. Wel vrezen deze
leden dat de aangekondigde maatregelen te vrijblijvend zijn. Ook betreuren deze leden
dat de EC niet bereid is om het verbod op dierproeven voor cosmetica te handhaven.
Onder de REACH-verordening zijn dierproeven voor chemicaliën die in cosmetica worden
gebruikt regelmatig nog verplicht, wanneer medewerkers in het productieproces in contact
komen met deze chemicaliën. Is het kabinet van mening dat dierproeven voor cosmetica
op geen enkele manier verplicht zouden moeten zijn? Deelt het kabinet de visie van
de 1,2 miljoen Europese burgers die het burgerinitiatief hebben ondertekend dat dit
een maas in de huidige cosmeticawet is? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Ik ben van mening dat de Commissie het verbod op dierproeven voor ingrediënten toegepast
in cosmetica wel degelijk handhaaft. Ingrediënten zijn echter niet exclusief, ze kunnen
in meerdere producten toegepast worden, waaronder cosmetica. Alleen voor toepassing
van een ingrediënt in cosmetica ligt er een verbod voor het testen op veiligheid met
behulp van dierproeven. Doordat ingrediënten niet exclusief zijn komen ze bij een
andere toepassing dus terecht in het raakvlak tussen de REACH- en cosmetica-verordeningen.
Bijvoorbeeld als eenzelfde ingrediënt ook wordt gebruikt in andere producten, zoals
geneesmiddelen of schoonmaakmiddelen. Die toepassing valt onder andere verordeningen
en daarvoor moeten dan wel dierproeven worden gedaan. Veiligheidstesten voor de mens
zonder dierproeven zijn nog niet afdoende mogelijk, daarvoor ontbreekt het nog aan,
door regelgevende instanties, geaccepteerde proefdiervrije modellen. Veiligheidsbeoordeling
op basis van diervrije modellen vraagt niet alleen om geschikte modellen, maar ook
om een geheel nieuwe wijze van beoordelen. Op basis hiervan en omdat ingrediënten
niet exclusief zijn, steun ik de mededeling van de Commissie dat een uitbreiding van
het verbod op het grensvlak van REACH- en cosmeticaverordening in het kader van veiligheidstesten
nu nog niet mogelijk is. De Commissie zegt echter wel toe op basis van de uitkomst
van een lopende Hofzaak hierover, eventuele wijziging van voornoemde regelgeving in
overweging te nemen. Ik ben het met de Commissie eens dat de uitkomst van die hofzaak
afgewacht moet worden.
Er is geen twijfel dat ingrediënten bij toepassing in cosmetica voor een veiligheidsbeoordeling
niet op dieren mogen worden getest. Als het echter gaat om de veiligheid van werknemers
die bij het productieproces in aanraking komen met die ingrediënten, voor het bepalen
van een eventueel milieurisico of toepassing van ingrediënten in andere producten
dan cosmetica dan valt dat buiten dat verbod en worden er voor de veiligheidsbeoordeling
(nog) dierproeven gedaan zolang er geen gevalideerd alternatief beschikbaar is. In
dat geval vallen die testen namelijk niet onder het cosmeticadierproevenverbod. Alleen
om die redenen worden ingrediënten die ook in cosmetica worden toegepast toch soms
via dierproeven op veiligheid getest. Het is begrijpelijk dat de burgers die zich
achter dit initiatief scharen dit als een maas in de wet zien, maar dit is een gevolg
van de niet-exclusiviteit van gebruikte ingrediënten. Deze situatie benadrukt de noodzaak
om breed in te zetten op validatie en acceptatie van proefdiervrije methoden en niet
voor één specifieke productgroep.
De leden van de PvdD-fractie betreuren tevens dat de EC niet bereid is om met nieuwe
richtlijnen te komen om dierproeven uit te faseren en dat het kabinet de EC in dit
punt steunt. Ziet het kabinet een risico dat de besluiten van de EC te vrijblijvend
zullen zijn? Zo ja, hoe verwacht het kabinetdat dit kan worden voorkomen? Deze leden
lezen dat het kabinet, in lijn met het standpunt van de EC, het uitfaseren van dierproeven
niet aan een specifiek jaartal wil binden, omdat wetenschappelijke vooruitgang onmogelijk
te voorspellen is. Hoe is dit te rijmen met het 7e amendement van de cosmeticarichtlijn, waarin juist specifieke jaartellen en aantallen
zijn vastgelegd?
Antwoord
De Commissie is inmiddels betrokken bij een European Research Area (ERA) samen met
Nederland, ook Zweden en Duitsland zijn geïnteresseerd. Dit instrument is erop gericht
om onderzoeksbeleid en onderzoeksprogramma’s van Europese lidstaten op elkaar af te
stemmen, zodat er betere samenwerking in de EU tot stand komt op specifieke thema’s.
Het uitgangspunt in de uitwerking van deze ERA is een meerjarige aanpak en niet gericht
op een eenmalige actie. Ook wordt er werk gemaakt van het stappenplan, waarvoor de
Commissie heeft aangegeven de stakeholders te zullen betrekken. De mededeling van
de Commissie is naar mijn mening niet vrijblijvend omdat ze concrete acties aankondigt
waar de Commissie op aangesproken kan worden als ze deze niet uit zou voeren. Ik zal
me er daarnaast voor inzetten dat een goed monitoringsysteem onderdeel uit gaat maken
van het stappenplan, zodat de vooruitgang ook inzichtelijk wordt gemaakt.
Uitfaseren van dierproeven kan pas als er goede en gevalideerde proefdiervrije innovaties
zijn om de veiligheid van mens, dier en milieu te waarborgen. Wetenschappelijke vooruitgang
en innovaties zijn onvoorspelbaar en hangen af van de best beschikbare methoden en
kennis. Het gaat in deze transitie niet om een enkele technologische innovatie. Er
zijn vele verschillende innovaties nodig. Daarnaast moeten deze innovaties meerdere
orgaansystemen representeren. Dat is de reden waarom de Commissie acties voorstelt
om de vermindering van dierproeven te versnellen bij onderzoek, opleiding en onderwijs
zonder daar een bepaald jaartal voor alles aan te verbinden.
Dit rijmt met het 7e amendement van de cosmeticarichtlijn, omdat daarin jaartallen
en aantallen worden genoemd die betrekking hebben op ingrediënten toegepast in cosmeticaproducten.
Toepassing van ingrediënten is niet exclusief, dus bij toepassing in andere productgroepen
dan cosmetica gelden andere verordeningen. Andere producten dan cosmetica hebben een
andere toepassing, waardoor de blootstelling van de consument aan ingrediënten ook
anders is, bijvoorbeeld als het gebruikt wordt als voedseladditief. Daar worden andere
veiligheidsbeoordelingen voor gedaan waar nog geen geaccepteerde en gevalideerde proefdiervrije
modellen voor zijn en moeten er vaak nog dierproeven worden gedaan.
De leden van de PvdD-fractie vragen of het kabinet erkent dat het belangrijk is om
de sector duidelijkheid te geven over welke dierproeven naar verwachting op korte
termijn zullen worden uitgefaseerd? Ziet het kabinet in dat juist het geven van deze
duidelijkheid innovatie kan bevorderen, omdat de sector hiermee een aansporing krijgt
om alternatieven te ontwikkelen? Is het kabinet daarom bereid om ervoor te pleiten
dat er een kwantitatief afbouwpad wordt ontwikkeld?
Antwoord
Ik onderschrijf dat het verschaffen van duidelijkheid aan de diverse sectoren belangrijk
is. In principe biedt de richtlijn die helderheid, doordat dierproeven verboden zijn
zodra er gevalideerde proefdiervrije methoden beschikbaar zijn. Inzet op validatie,
acceptatie en implementatie is dus belangrijk en sluit aan bij het in de mededeling
aangekondigde stappenplan van de Commissie. Door in te zetten op een route naar versnelde
validatie en implementatie van proefdiervrije testen en modellen wordt de opname van
diervrije innovaties in richtlijnen beter gefaciliteerd. Ik steun daarom het plan
van de Commissie. Bovendien biedt dit plan ruimte om rekening te houden met de stand
van de wetenschap en de eisen die regelgevende instanties en sectoren stellen aan
een innovatie in het zeer uiteenlopende brede veld waar dierproeven nu nog nodig zijn.
Ook gaat dit stappenplan inzicht geven in eventuele hiaten in de ontwikkeling van
proefdiervrije methoden, zodat er doelgericht op ontbrekende innovaties kan worden
ingezet. Omdat dat dit inzicht er nu niet is, is het niet zinvol te pleiten voor een
kwantitatief afbouwplan. Het gaat in deze transitie namelijk niet om een enkele technologische
innovatie; er zijn vele verschillende innovaties nodig. Daarnaast hebben we ook te
maken met meerdere orgaansystemen waarvoor specifieke ontwikkelingen nodig zijn. Wetenschappelijke
vooruitgang en innovaties zijn onvoorspelbaar en hangen af van de best beschikbare
methoden en kennis. Daarnaast hebben we ook te maken met diverse regulatoire kaders.
In het stappenplan dat de Commissie voorstelt zal onderzocht worden op welke delen
van wetgeving de informatievereisten kunnen worden aangepast zodat proefdiervrije
methoden daarin opgenomen kunnen worden. Daarnaast heeft het stappenplan als doel
voor inzicht te zorgen in waar hiaten zitten in wetenschappelijke kennis en waar proefdiervrije
methoden voor ontwikkeld moeten worden. Vervolgens zullen deze proefdiervrije methoden
voor verschillende toepassingen gevalideerd moeten worden, voordat ze opgenomen kunnen
worden in wet- en regelgeving. Dit proces is van vele factoren afhankelijk en is daarom
moeilijk te voorspellen. Een algemene verminderingsdoelstelling houdt geen rekening
met de diverse behoeften van alle betrokken disciplines en is daarom nu niet zinvol.
Het stappenplan gaat naar verwachting meer duidelijkheid bieden op welke terreinen
proefdiervrije methoden kunnen worden ingefaseerd. Bij het opstellen van dit stappenplan
zal ik daarom pleiten voor gerichte inzet op die terreinen waar de hoogste kans is
op infasering van proefdiervrije methoden, en daarmee op termijn afbouwen van dierproeven.
De leden van de PvdD-fractie constateren dat het kabinet aangeeft positief te staan
tegenover het aangekondigde stappenplan voor het uitfaseren van het gebruik van dierproeven
in het kader van EU-wetgeving inzake chemische stoffen en zich ervoor in te zetten
dat het stappenplan concrete en ambitieuze acties zal bevatten. Welke concrete en
ambitieuze acties heeft het kabinet voor ogen? Is het kabinet voornemens om hierbij
te pleiten voor bindende afspraken en/of doelstellingen? Zo nee, waarom niet? Ook
schrijft het kabinet waarde te hechten aan goed passende monitoring van de voortgang
van de voorgestelde acties, constateren deze leden. Welke concrete resultaten zou
het kabinet willen zien naar aanleiding van de voorgestelde acties en op welke termijn?
Welke extra maatregelen kunnen genomen worden als blijkt dat deze resultaten niet
worden behaald?
Antwoord
Het stappenplan moet nog worden opgesteld, de inhoud is daardoor nog niet bekend.
De Commissie zal komende tijd dit stappenplan, in samenwerking met de Europese lidstaten
en belangrijke stakeholders, opstellen. Het kabinet zal zich daar waar mogelijk mengen
in de gesprekken die in dit kader gaan plaatsvinden en daarbij aandringen op een Europees
gecoördineerde inzet op validatie, acceptatie en implementatie van proefdiervrije
alternatieven. Dan zal ik er ook op aandringen dat deze stappen voldoende concreet
en ambitieus zijn, met een duidelijke rolverdeling. Ik onderschrijf daarnaast de aanpak
van de Commissie om lidstaten en stakeholders te betrekken, omdat het stappenplan
op die manier getoetst wordt op uitvoerbaarheid en de individuele verantwoordelijkheden
van de verschillende partijen blootlegt. De inhoud van dit stappenplan wordt dus een
gezamenlijke verantwoordelijkheid van de Commissie, lidstaten en stakeholders. In
de plannen van de Commissie staat ook dat onderzocht wordt welke delen van de regelgeving
aangepast kunnen worden, en op welke vlakken doorontwikkeling van proefdiervrije methoden
nodig is voordat implementatie mogelijk is. Voordat dit is onderzocht en zolang het
stappenplan nog niet is uitgewerkt, is het nog niet mogelijk om aan te geven welke
concrete resultaten met het stappenplan worden behaald, evenmin als welke maatregelen
genomen dienen te worden wanneer deze stappen niet de gewenste resultaten opleveren.
Wel zal ik in de gesprekken die gaan plaatsvinden met andere lidstaten pleiten voor
voldoende inzet in het stappenplan op validatie en acceptatie van proefdiervrije methoden,
en pleiten voor prioriteit op de ontwikkeling proefdiervrije methoden die de grootste
kans bieden voor het vervangen van dierproeven.
De leden van de PvdD-fractie vragen of het kabinet van mening is dat binnen de REACH-verordening
voldoende stimulans is voor de transitie naar proefdiervrije innovaties en voor het
gebruik van al bestaande alternatieven. Zo ja, op welke manieren wordt dit gewaarborgd?
Deelt het kabinet de mening dat de reactie van de EC op dit burgerinitiatief onvoldoende
is om ook daadwerkelijk te voorkomen dat het aantal dierproeven door de nieuwe REACH-verordening
gaat toenemen? Op welke manieren gaat het kabinet zich inzetten om ervoor te zorgen
dat New Approach Methodologies een belangrijker onderdeel worden van de nieuwe REACH-verordening,
zoals wordt verzocht in de aangenomen motie van de leden Tjeerd de Groot en Wassenberg
(Kamerstuk 32 336, nr.147)? Ziet het kabinet ruimte om hierbij ook te pleiten voor het wijzigen van regelgeving
die moet leiden tot een nettoreductie van het aantal dieren dat wordt gebruikt bij
toxicologische testen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
In de REACH-verordening staan al overwegingen, gericht op het zo veel mogelijk beperken
van dierproeven. Zo wordt gesteld dat om dierproeven te voorkomen, voor de toepassing
van deze verordening slechts in laatste instantie proeven op gewervelde dieren worden
uitgevoerd. Tevens moeten maatregelen worden genomen om te voorkomen dat andere proeven
meerdere malen worden uitgevoerd. Ten aanzien van de testmethoden is aangegeven dat
deze regelmatig moeten worden herzien en verbeterd om het aantal proeven op gewervelde
dieren en het aantal betrokken dieren te verminderen. Ook mag geen dierproef worden
uitgevoerd in geval dat al eerder is gebeurd voor dezelfde stof. In dat geval moeten
bedrijven die een betreffende stof op de markt brengen, verplicht gegevens delen.
Degenen die dierproeven willen uitvoeren, moeten vooraf goedkeuring verkrijgen van
het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA). Dierproeven moeten zo mogelijk
worden vermeden ten gunste van methoden zonder dieren, en registranten krijgen alleen
toestemming indien er geen proefdiervrije optie is.
Er gelden dus al meerdere maatregelen om het gebruik van dierproeven zo veel mogelijk
te beperken. Gelijktijdig is het helaas zo dat op dit moment nog niet alle gevaarseigenschappen
van chemische stoffen kunnen worden bepaald met alleen proefdiervrije methoden. Dit
geldt met name voor de meer complexe situaties, zoals de invloed van een stof op het
neurologische systeem. Daarom kunnen we nog steeds niet zonder dierproeven om het
risico op bepaalde effecten op de menselijke gezondheid en het milieu vast te stellen.
Er wordt, in Nederland onder meer in het kader van de Transitie Proefdiervrije Innovatie
(TPI), gewerkt aan het ontwikkelen van meer proefdiervrije methodes en aan de acceptatie
van die methodes. Onder meer op basis van financiering door de EU wordt op allerlei
manieren gewerkt aan het ontwikkelen van nieuwe testmethodes, waaronder ook New Approach
Methodologies. Voordat deze methodes als basis voor de regelgeving geaccepteerd worden
door de experts die de risico’s moeten beoordelen, moeten ze worden beproefd op robuustheid
en relevantie (samen validatie genoemd). Daarna moeten er nog richtsnoeren worden
opgesteld die precies omschrijven hoe en wanneer deze methodes kunnen worden toegepast
en hoe deze in testlaboratoria moeten worden uitgevoerd en vastgelegd.
Samen met andere lidstaten heeft Nederland de Commissie opgeroepen een Europese test
methode strategie te maken die zorgt voor continue financiële steun voor de systematische
ontwikkeling van OESO-testrichtsnoeren. De OESO is een internationaal samenwerkingsverband
met als doel sociaal en economisch beleid van de lidstaten op elkaar af te stemmen.
Een onderdeel daarvan is gericht op internationale standaardisering op het gebied
van de eisen waar testmethoden voor chemische producten aan moeten voldoen, door zogenaamde
testrichtsnoeren (zgn. guidelines for the testing of chemicals) op te stellen. Dit
om ervoor te zorgen dat deze producten niet in ieder land opnieuw getest hoeven te
worden. Nederland zet zich in om het tekort aan gevalideerde methodes in de EU op
de politieke agenda te zetten.1 Onder meer om deze oproep kracht bij te zetten, draagt het Ministerie van Infrastructuur
en Waterstaat financieel bij aan het Public-Private Platform for the pre-validation
of testing methods on endocrine disruptors (PEPPER),2 en aan het werk van de OESO-werkgroep die zich bezighoudt met het schrijven van testrichtsnoeren.3
De leden van de PvdD-fractie lezen dat er volgens het kabinet meer inzet nodig is
om de herhaalbaarheid en betrouwbaarheid van proefdiervrije methodes aan te tonen
en dat het kabinet daarom zal aandringen op het opstellen van een Europese testvalidatiestrategie.
De leden delen deze inzet van het kabinet.
De leden van de PvdD-fractie vragen of het kabinet erkent dat naast opstellen van
een testvalidatiestrategie het ook belangrijk is dat alternatieven voor dierproeven
makkelijk gevonden kunnen worden en dat sneller en beter beoordeeld kan worden of
een dierproef nog wel strikt noodzakelijk is.Zo ja, ziet het kabinet ruimte om ook
te pleiten voor de ontwikkeling, implementatie en wettelijke waarborging van methoden
die dit beter kunnen garanderen, zoals systematic reviews en de toepassing van kunstmatige
intelligentie?
Antwoord
Ik erken dat het belangrijk is dat proefdiervrije innovaties makkelijker gevonden
worden. In dat kader heb ik op nationaal niveau aan ZonMw de opdracht gegeven een
project te subsidiëren gericht op de ontwikkeling van een zoekmachine die met behulp
van artificiële intelligentie alternatieven voor dierproeven uit de literatuur kan
filteren. Inmiddels is er een project gehonoreerd. Daarnaast heb ik recent opdracht
gegeven om te onderzoeken of een onafhankelijke helpdesk of expertcommissie op het
gebied van proefdiervrije innovaties kan ondersteunen bij het beter ontsluiten van
beschikbare proefdiervrije methoden. De resultaten uit beide trajecten zal ik uiteraard
ook in de EU delen.
Momenteel ben ik trekker van een voorstel gericht op het verminderen van proefdiergebruik
in de EU binnen de European Research Area (ERA). Bij het opstellen van dit voorstel
zal ik pleiten voor harmonisatie op het terrein van transparantie van proefdieronderzoek
en beter vindbaar maken van proefdiervrije methoden. Hierbij zal ik de ervaringen
die in Nederland zijn opgedaan op dit terrein onder de aandacht brengen, zoals het
stimuleren van systematic reviews en preregistratie van proefdieronderzoek. Ook zal
ik inzetten op aansluiting van deze ERA-actie bij al lopende ERA-acties, zoals op
het gebied van Open Science, om ook via die weg in te zetten op transparantie van
onderzoek.
In een aantal lidstaten is al ervaring met het stimuleren van methoden zoals systematic
reviews, maar dat is nog geen gemeen goed. Het pleiten voor wettelijke waarborging
op dit terrein komt daarmee naar mijn inschatting te vroeg, omdat nog niet in alle
landen voldoende ervaring is opgebouwd om deze methoden toe te passen. Voor het stimuleren
van de toepassing van deze methoden in andere lidstaten vind ik daarom de eerder genoemde
ERA-actie een geschikter instrument, ik zal er dan ook voor pleiten dat dit als onderwerp
daarin wordt opgenomen. Ook zal ik ervoor pleiten dat deze methoden worden meegenomen
in het genoemde stappenplan.
Herziening Europese dierenwelzijnsregelgeving
De leden van de PvdD-fractie hebben tot grote verbijstering en teleurstelling vernomen
dat de EC niet meer van plan lijkt te zijn om voor het eind van dit jaar te komen
met voorstellen voor de broodnodige aanpassing van de Europese dierenwelzijnsregelgeving,
met uitzondering van de transportverordening. Dit is in de ogen van deze leden onacceptabel,
vooral voor de dieren, maar ook voor de vele Europeanen die zich zorgen maken over
dierenwelzijn.
De leden van de PvdD-fractie constateren dat al jaren wordt gewezen naar deze herziening
als hét moment om het leed van de miljarden dieren in Europa te verminderen. Eerder
bevestigde de Minister in antwoord op vragen van deze leden dat het traject van herziening
van deze regelgeving van essentieel belang is om ook op Europees niveau de dierenwelzijnsnormen
te verbeteren (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1558). Ook deze Minister heeft daarop gepleit voor een ambitieuze aanpassing van de Europese
dierenwelzijnswetgeving en heeft een oproep gedaan tot snelle publicatie van de aankondigde
dierenwelzijnsvoorstellen gedaan.
De leden van de PvdD-fractie vragen het kabinet of het klopt dat de EC voornemens
is de publicatie van de voorstellen op de lange baan te schuiven. Deze leden roepen
het kabinet op om opnieuw en zeer krachtig te pleiten voor een snelle publicatie van
alle beloofde voorstellen. De dieren wachten in de ogen van deze leden al veel te
lang.
Antwoord
Eurocommissaris Maroš Šefčovič heeft op 4 oktober jl. bij de beantwoording van schriftelijke
vragen van het Europees Parlement aangegeven dat de presentatie van het voorstel voor
de herziening van de Transportverordening aankomende december wordt verwacht. Er wordt
in deze beantwoording geen datum genoemd voor de presentatie van de andere in het
kader van de Van Boer tot Bord strategie aangekondigde dierenwelzijnswetgevingsvoorstellen
(houderij, doden/slacht en dierenwelzijnsetikettering). Aangezien de Commissaris in
zijn antwoorden over de planning van de voorstellen geen melding heeft gemaakt van
deze andere voorstellen, lijkt de Commissie niet voornemens om deze drie voorstellen
nog dit jaar te publiceren. De Minister voor Natuur en Stikstof heeft tijdens het
Tweeminutendebat Landbouw- en Visserijraad van 19 oktober jl. (Handelingen II 2023/24,
nr. 15) aangegeven dat het nog niet helemaal duidelijk is of en wanneer de Commissie
nog met deze voorstellen zal komen. Inmiddels heeft de Commissie wel haar werkprogramma
voor 2024 gepubliceerd; hierin worden deze voorstellen niet genoemd.
Ik heb tijdens de Landbouw- en Visserijraad van 18 september jl. de oproep gedaan
tot snelle publicatie van de eerder aangekondigde dierenwelzijnsvoorstellen (Kamerstuk
21 501-32, nr. 1581). Er staat geen dierenwelzijnspunt geagendeerd tijdens de Landbouw- en Visserijraad
van oktober (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1585). Ik deel de mening van de leden van de Partij voor de Dieren dat het zeer wenselijk
is dat alle voorstellen op korte termijn gepubliceerd worden. Daarom zal ik bezien
of er een andere, geschikte gelegenheid of wijze gevonden kan worden om nogmaals krachtig
te pleiten voor snelle publicatie van alle eerder aangekondigde dierenwelzijnsvoorstellen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie vragen wat het nul-vangstadvies voor vissers van westelijke
horsmakreel betekent. Is er een zienswijze op de sociaaleconomische impact hiervan?
Antwoord
De Internationale Raad voor het Onderzoek van de Zee (International Council for the
Exploration of the Sea, ICES) onderzoekt welke vangstmogelijkheden vastgesteld kunnen
worden om visbestanden duurzaam te kunnen bevissen, zo ook voor westelijke horsmakreel.
De resultaten van dit onderzoek worden vertaald in de vangstadviezen die ICES geeft
voor de verschillende visbestanden. In deze vangstadviezen worden geen maatschappelijke
en economische effecten meegenomen. Er is geen zienswijze op de sociaaleconomische
impact voor de westelijke horsmakreel. Net als voorgaande jaren is het aan de Europese
Commissie en de lidstaten om het vangstadvies te wegen en ook andere uitgangspunten
van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB), waaronder ook doelstellingen op economisch
en sociaal gebied, in acht te nemen bij de vaststelling van de vangstmogelijkheden.
Hierbij merk ik op dat de maximaal duurzame opbrengst (Maximum sustainable yield;
MSY) doelstelling voor 2020 uit het GVB, een juridische verplichting is.
De leden van de BBB-fractie constateren dat vis van Chinese vissersboten,waar uitbuiting
en dwangarbeid voorkomt, ook terechtkomt in Nederlandse schappen.4 Chinese exporteurs leveren bijvoorbeeld aan Nederlandse distributeurs en supermarkten,
waaronder Albert Heijn. Is hier binnen de Landbouw- en Visserijraad genoeg aandacht
voor tussen de EU-visserijministers? Zijn er plannen voor een aanpak,mogelijk op Europees
niveau, of tijdelijke opschorting van de import van vissen die mogelijk door Chinese
uitbuiting en dwangarbeid zijn binnengehaald? Zo nee, waarom staat dit nog niet op
de agenda?
Antwoord
Europese regels rondom illegale, ongemelde en ongereglementeerde (IOO) visserij zijn
vastgelegd in de IOO-verordening. Visproducten die niet voldoen aan de eisen in deze
verordening, mogen niet op de interne markt gebracht worden. Het vrij zijn van dwangarbeid
is op dit moment niet een van de eisen die is opgenomen in deze verordening. Daarom
kan nu niet uitgesloten worden dat producten de Europese markt op komen waarbij sprake
is van dwangarbeid aan boord van het schip of in de productielijn.
Zoals ik in mijn brief over de motie van het lid Eppink (Kamerstuk 21 501–32, nr. 1595) van vrijdag 20 oktober heb aangegeven staat het onderwerp niet op de agenda voor
de komende Landbouw- en Visserijraad. Wel zal na de inwerkingtreding van de herziene
controleverordening het verrichten van visserijactiviteiten waarbij gebruik wordt
gemaakt van gedwongen of verplichte arbeid gezien worden als ernstige inbreuk. Hiermee
kunnen dergelijke praktijken aan boord van vaartuigen onder Europese vlag bestraft
worden. Daarnaast vormt het bevorderen van internationale arbeidsnormen een belangrijk
onderdeel in het Nederlands en Europese Internationaal Maatschappelijk Verantwoord
Ondernemen- (IMVO-)beleid. Zo wordt er momenteel onderhandeld over het voorstel van
de Commissie voor een verordening inzake een verbod op met dwangarbeid vervaardigde
producten op de markt van de Europese Unie. Zoals in het BNC-fiche benoemd steunt
en onderschrijft Nederland het doel van het voorstel, namelijk het wereldwijd tegengaan
van dwangarbeid, maar plaatst Nederland ook kanttekeningen, onder andere bij de uitvoerbaarheid
en handhaafbaarheid van het voorstel (Kamerstuk 22 112, nr. 3537).
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M. Amhaouch, voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit -
Mede ondertekenaar
A. Holtjer, adjunct-griffier