Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over het Fiche: Mededeling, besluit en verordening - introductie nieuwe eigen middelen en terbeschikkingstelling (Kamerstuk 22112-3760)
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
Nr. 3813 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 25 oktober 2023
De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd
aan de Minister van Financiën over de brief van 25 augustus 2023 over het Fiche: Mededeling,
besluit en verordening – introductie nieuwe eigen middelen en terbeschikkingstelling
(Kamerstuk 22 112, nr. 3760).
De vragen en opmerkingen zijn op 13 september 2023 aan de Minister van Financiën voorgelegd.
Bij brief van 23 oktober 2023 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Tielen
Adjunct-griffier van de commissie, Meijerink
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon
Met interesse heb ik kennisgenomen van de vragen die door de verschillende fracties
zijn gesteld naar aanleiding van het fiche van 25 augustus jl., inzake de mededeling,
besluit en verordening introductie nieuwe eigen middelen en terbeschikkingstelling.1 Verschillende fracties hebben gevraagd naar de impact van de nieuwe eigen middelen
op de afdrachten voor Nederland en overige EU-lidstaten. In de beantwoording wordt
gebruik gemaakt van verwachtingen op basis van ramingen van de Europese Commissie.
Deze ramingen zijn afhankelijk van aannames over bijvoorbeeld de ETS-prijs en de ontwikkeling
van het bni in de lidstaten en daardoor dus met onzekerheden omgeven. Voor het eigen
middel op basis van Pijler 1 zijn geen cijfers beschikbaar. Onderstaand wordt bij
de beantwoording de volgorde van het verslag aangehouden.
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het BNC-fiche ten aanzien van
de Mededeling, besluit en verordening – introductie nieuwe eigen middelen en terbeschikkingstelling.
Vooralsnog hebben de leden schriftelijk geen verdere vragen.
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het fiche
ten aanzien van nieuwe eigen middelen en hebben hierover de volgende vragen.
1.
De leden van D66-fractie constateren dat de Commissie voorstelt drie nieuwe eigen
middelen te introduceren. Kan de Minister een inschatting geven welke totale opbrengst
verwacht wordt van deze eigen middelen in de Europese Unie (EU) en voor Nederland,
en welk bedrag anders met een bni-afdracht zou moeten worden opgehaald indien deze
nieuwe eigen middelen niet zouden worden geïntroduceerd?
Er zijn op dit moment vier nieuwe eigen middelen voorgesteld door de Europese Commissie
(de Commissie): 1) een eigen middel op basis van inkomsten uit het EU-emissiehandelssysteem
(Emission Trading System, ETS), 2) een eigen middel op basis van inkomsten uit het mechanisme voor koolstofcorrectie
aan de grens (Carbon border adjustment mechanism, CBAM), 3) een eigen middel op basis van inkomsten die volgen uit een herverdeling
van winsten en belastingheffingsrechten tussen landen naar aanleiding van het in het
Inclusive Framework (IF) in de OESO/G20 overeengekomen akkoord («Pijler 1» uit dit akkoord) en 4) een
eigen middel gebaseerd op een bestaande statistiek uit de nationale rekeningen voor
het bruto exploitatieoverschot van bedrijven (financieel en niet-financieel).
Voor alle nieuwe eigen middelen geldt dat deze moeten worden opgenomen in het Eigenmiddelenbesluit.
Het Eigenmiddelenbesluit regelt de financiering van de Europese begroting. Het voorstel
voor de introductie van nieuwe eigen middelen door middel van een wijziging van het
Eigenmiddelenbesluit beoogt de samenstelling van de inkomsten van de EU te wijzigen.
Het heeft op zichzelf geen gevolgen voor de omvang van de Europese begroting, die
wordt namelijk bepaald door de plafonds en maximale omvang van speciale instrumenten
die zijn opgenomen in de verordening Meerjarig Financieel Kader (MFK) 2021–2027.2 De EU-begroting moet conform artikel 310 van het Verdrag betreffende de werking van
de Europese Unie (VWEU) in evenwicht zijn. Hierbij is de bni-afdracht de sluitpost
aan de inkomstenkant van de EU-begroting. Dit betekent dat bij gelijkblijvende uitgaven
de extra opbrengsten door nieuwe eigen middelen leiden tot een lagere benodigde financiering
door middel van de bni-afdrachten.
De totale verwachte opbrengst voor de EU van de voorgestelde nieuwe eigen middelen
(exclusief het voorgestelde eigen middel op basis van Pijler 1, waarvoor geen cijfers
beschikbaar zijn) is volgens de Europese Commissie zo’n 24,7 miljard euro in 2024,
oplopend tot 46 miljard euro in 2030. 3 Vanaf 2028 loopt het bedrag flink op omdat vanaf dat jaar de opbrengsten uit het
eigen middel gebaseerd op CBAM en ETS2 meetellen. Het Nederlandse aandeel hierin zou
naar verwachting in 2024 1,6 miljard euro bedragen, oplopend tot zo’n 2,4 miljard euro
in 2030.
Indien ditzelfde bedrag opgehaald zou worden via de bni-afdracht zou het Nederlandse
aandeel naar verwachting in 2024 1,6 miljard euro per jaar zijn, oplopend tot 2,6 miljard euro
in 2030.
2.
Kan de Minister uiteenzetten wat de budgettaire effecten zijn voor de Nederlandse
begroting van het verhogen van het afdrachtenpercentage naar 30% ten opzichte van
25% met de huidige ETS-prijs en ten opzichte van de ETS-prijs ten tijde van het interinstitutioneel
akkoord, in vergelijking met een situatie waarin hetzelfde bedrag met een bni-afdracht
zou moeten worden opgehaald?
Een raming van het budgettaire effect van de voorgestelde verhoging van het afdrachtenpercentage
van 25% naar 30% voor de Nederlandse afdracht van het ETS-eigen middel is weergegeven
in tabel 1. Het effect voor de afdracht van het ETS-eigen middel is een verhoging
van ca. 75 miljoen euro in 2024 oplopend tot ca. 183 miljoen euro in 2030.4
Deze bedragen zouden ook opgehaald moeten worden in een situatie waarin hetzelfde
bedrag met een bni-afdracht zou moeten worden voldaan. Echter, omdat het Nederlandse
aandeel in de bni-afdracht groter is dan bij het ETS-eigen middel, zou in een situatie
waarin hetzelfde bedrag met een bni-afdracht zou worden opgehaald, het Nederlandse
aandeel in de financiering van de EU-begroting hoger zijn dan wanneer het ETS-eigen
middel wordt gebruikt. Dit wordt inzichtelijk gemaakt in de tabel. Een stijging van
ETS-afdracht leidt tot een daling in de bni-afdracht. De bni-afdracht daalt harder
dan de ETS-afdracht stijgt en dat heeft te maken met een verschil in verdeelsleutels
tussen de beide eigen middelen. Het ETS-eigen middel heeft vaste verdeelsleutels gebaseerd
op de verdeling van de ETS-rechten over de lidstaten, die worden gecorrigeerd op basis
van het voorgestelde solidariteitsmechanisme. De verdeelsleutel van het ETS-eigen
middel in het huidige voorstel is naar verwachting, op basis van cijfers van de Commissie,
voor Nederland 4,9% in 2024 aflopend naar 4,4% in 2030. Dit is inclusief het voorgestelde
correctiemechanisme. Deze ETS-sleutel is lager dan het Nederlandse aandeel in het
totale EU-bni, en dus het Nederlandse aandeel in de totale bni-afdrachten, van 5,9%
volgens inschattingen van de Commissie in 2024, aflopend naar 5,7% in 2030. Een afdracht
via het ETS-eigen middel is voor Nederland daarom goedkoper. Dit netto-effect door
de voorgestelde verhoging van het afdrachtenpercentage van 25% naar 30% is opgenomen
in de laatste regel van tabel 1 en betreft circa 15 miljoen euro in 2024 en 175 miljoen euro
in 2030.
3.
De leden van de D66-fractie constateren dat er een nieuw eigen middel wordt toegevoegd
op basis van het bruto exploitatieoverschot van bedrijven. Worden landen die ruime
belastingwetgeving hebben waarmee winsten doorgeschoven worden naar belastingparadijzen
niet beloond voor slecht gedrag? Hoe wordt hiervoor gecorrigeerd?
De statistiek bruto exploitatieoverschot heeft een ander doel dan het berekenen van
het fiscale winstbegrip. Als gevolg hiervan zou deze statistiek op meerdere onderdelen
(waaronder doorbetalingseffecten) gecorrigeerd moeten worden om enigszins indicatief
te kunnen worden voor winstbepalingsdoeleinden. Het is daarom niet mogelijk om deze
vraag goed te beantwoorden.
4.
Welke alternatieven worden uitgewerkt om dit tijdelijke eigen middel te vervangen
en zijn deze inderdaad beter?
De Commissie heeft eerder aangekondigd nieuwe eigen middelen op basis van nationale
inkomsten die voortvloeien uit Europese afspraken over belastingheffing te willen
introduceren. Het gaat hierbij onder andere over mogelijke nieuwe eigen middelen op
het gebied van Pijler 1 en BEFIT (Business in Europe: Framework for Income Taxation).5 Het voorstel voor een nieuw eigen middel op basis van Pijler 1 heeft de Europese
Commissie in december 2021 gepubliceerd, maar aangezien er nog geen akkoord is in
het Inclusive Framework (IF) in de OESO/G20 ten aanzien van Pijler 1, is het lastig te voorspellen wanneer
dit eigen middel inkomsten zou opleveren voor de Unie, als de Raad ermee instemt.
Daarnaast heeft de Commissie het voornemen om een nieuw eigen middel op basis van
BEFIT te introduceren. Het beleidsvoorstel over BEFIT is recent gepubliceerd. De Commissie
heeft het voornemen om na een akkoord over het beleidsvoorstel, een voorstel te doen
voor een eigen middel op basis van BEFIT. Het is lastig te voorspellen wanneer BEFIT
in werking kan treden, als de Raad ermee instemt, waardoor het lastig te voorspellen
is wanneer inkomsten uit een eigen middel op basis van BEFIT verwacht zouden kunnen
worden.
De precieze werking van nieuwe eigen middelen op basis van Pijler 1 en BEFIT zijn
afhankelijk van de verdere uitwerking van Pijler 1 en BEFIT. Het is daarom nog onbekend
wat de potentiële gevolgen zijn voor de afdrachten van de lidstaten, uitvoeringskosten
en de voorspelbaarheid van de afdrachten. Daarom is het niet mogelijk om deze potentiële
nieuwe eigen middelen te vergelijken met het voorgestelde eigen middel op basis van
de statistiek over het bruto exploitatieoverschot van bedrijven.
5.
Welke obstakels bestaan er om het eigen middel in uiteindelijke vorm niet nu direct
al in te voeren? Waarom kan bijvoorbeeld niet een eigen middel met Pijler I als statistische
grondslag direct worden ingevoerd, in afwachting van ratificatie?
Er is een onderscheid tussen een beleidsvoorstel, dat juridisch een regeling als Pijler 1
en BEFIT uitwerkt, en een voorstel voor een nieuw eigen middel, welke gaat over de
verdeling van afdrachten aan de Europese begroting op basis van inkomsten uit bijvoorbeeld
Pijler 1 of BEFIT. Voor Pijler 1 en BEFIT geldt dat de precieze werking van deze mogelijke
nieuwe eigen middelen afhankelijk is van de verdere uitwerking van de beleidsvoorstellen
voor Pijler 1 en BEFIT. Het is daarom nu niet mogelijk om een statistiek te construeren
voor de inkomsten die in de toekomst mogelijk op basis van die beleidsvoorstellen
gegenereerd zullen worden.
6.
De leden van de D66-fractie lezen dat het kabinet nog geen standpunt kan innemen over
het gebruik van Pijler I als eigen middel. Heeft Nederland concrete voorstellen gedaan
richting de Commissie om ervoor te zorgen dat Pijler I opgenomen zou kunnen worden
en aan de aandachtspunten van het Nederlandse kabinet kan worden voldaan? Of is het
kabinet voornemens deze te doen?
Het kabinet kan nog geen beoordeling geven van een eigen middel op basis van Pijler 1.
Hoewel het kabinet positief is over de afspraken over belastingheffing die met Pijler 1
worden gemaakt, en constructief meewerkt aan de verdere vormgeving (op dit moment
binnen het IF), is de vormgeving van het voorgestelde nieuwe eigen middel afhankelijk
van de verdere uitwerking van het beleidsvoorstel ten aanzien van Pijler 1. Zodra
deze onderhandelingen zijn afgerond, zal het kabinet het voorstel voor een nieuw eigen
middel op basis van Pijler 1 aan de hand van meerdere factoren beoordelen, zoals benoemd
in het BNC-fiche. Omdat een beoordeling nog niet mogelijk is, kunnen nog geen aandachtspunten
worden geïdentificeerd. De Commissie heeft zelf ook nog geen inschatting van de opbrengsten
en het afdrachtenpercentage van een mogelijk Pijler 1-eigen middel gedeeld.
7.
Heeft het kabinet alternatieve grondslagen voor eigen middelen uitgewerkt die het
kabinet kan voorstellen als alternatief of aanvulling op de voorgestelde eigen middelen?
Het kabinet heeft geen alternatieve grondslagen voor nieuwe eigen middelen uitgewerkt.
Het voornemen voor het introduceren van voorstellen voor nieuwe eigen middelen komt
voort uit afspraken die zijn gemaakt door de Europese Raad (ER) op 17 t/m 21 juli
20206 en het Interinstitutioneel Akkoord (IIA)7 van de Raad, het Europees Parlement en de Commissie. In het Interinstitutioneel Akkoord8 is een zogenaamde routekaart opgenomen waarin het proces voor de introductie van
nieuwe eigen middelen is beschreven. Hierin staat dat de Commissie zal streven om
voor juni 2024 met voorstellen voor nieuwe eigen middelen te komen, waaronder in 2021
voorstellen voor nieuwe eigen middelen gebaseerd op een digitale heffing, CBAM, ETS
en uiterlijk medio 2024 voorstellen voor nieuwe eigen middelen gebaseerd op bijvoorbeeld
een belasting op financiële transacties (Financial Transaction Tax, FTT) en een aan de bedrijfssector gekoppelde financiële bijdrage of een nieuwe gemeenschappelijke
heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting. In plaats van een voorstel voor
een nieuw eigen middel op basis van een digitale heffing heeft de Commissie een eigen
middel op basis van de belastingafspraken van het Inclusive Framework van de OESO/G20 in Pijler 1 gedaan. De Commissie heeft in de mededeling voor de wijziging
van het Eigenmiddelenbesluit van juni jl. aangegeven van plan te zijn in de toekomst
een voorstel voor een nieuw eigen middel op basis van BEFIT te publiceren. Dit zal
naar verwachting nog wat langer duren aangezien er eerst een akkoord moet komen op
het beleidsvoorstel over BEFIT. Voor de tussenliggende periode heeft de Commissie
daarom het nieuwe eigen middel op basis van de macro-economische statistiek voor het
bruto exploitatieoverschot van bedrijven en financiële instellingen voorgesteld.
8.
Zou het kabinet kunnen (laten) onderzoeken of een belastingafdracht op basis van vluchten
zou kunnen werken als stimulans voor lidstaten om te werken aan een (gezamenlijke)
belasting op vliegen?
Het kabinet is voorstander van het beprijzen van de luchtvaart, waarbij afspraken
in Europees verband de voorkeur genieten. In het kader van de herziening van de Richtlijn
energiebelastingen wordt gesproken over het belasten van kerosine van intra-Europese
vluchten. De onderhandelingen over de herziening van de Richtlijn energiebelastingen
zijn nog niet afgerond. Er is op dit moment geen zicht of en wanneer een akkoord zal
worden bereikt. Gezien de grote verschillen tussen lidstaten in zowel welvaartsniveau
als in energiesystemen blijkt het lastig om een akkoord te bereiken over een herziening
die voor alle lidstaten zowel voldoende klimaatambitie heeft als kan rekenen op voldoende
maatschappelijk en politiek draagvlak. Los van deze onderhandelingen hebben verschillende
lidstaten nationale vliegbelastingen, soortgelijk aan die van Nederland.
Er zijn verschillende redenen waarom lidstaten niet kunnen instemmen met het voorstel
voor kerosinebelasting zoals voorgesteld in de herziening van de Richtlijn energiebelastingen
of waarom lidstaten geen nationale ticketbelasting invoeren. Dit komt bijvoorbeeld
door de geografische ligging waardoor een lidstaat afhankelijk is van luchtvaart of
bij een nationale heffing door het mogelijke verlies van concurrentiepositie. Deze
redenen staan los van een afdracht op basis van vluchten. Het is daarom volgens het
kabinet niet opportuun om te laten onderzoeken of een belastingafdracht op basis van
vluchten zou kunnen werken als stimulans voor lidstaten om te werken aan een (gezamenlijke)
belasting op vliegen.
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van het BNC-fiche voor wat betreft
het EU-voorstel aangaande de introductie van de nieuwe eigen middelen. Deze leden
vinden het teleurstellend dat het demissionaire kabinet positief staat ten aanzien
van de introductie van de eigen middelen op basis van inkomsten uit ETS, CBAM en Pijler 1
en slechts in geringe mate kritisch is ten aanzien van het eigen middel op basis van
bedrijfswinsten. Deze leden zullen daarom enkele vragen stellen.
Het ETS-eigen middel
9.
Allereerst merken de leden van de PVV-fractie op dat in het huidige voorstel van juni
2023 het eerder reeds voorgestelde ETS-eigen middel wordt aangepast, waarbij de ETS-afdracht
wordt verhoogd van 25% naar 30% van de nationale inkomsten uit het EU-emissiehandelssysteem.
Dit betekent dus dat Nederland meer moet afdragen aan de EU en minder zelf mag houden.
Deze leden willen weten waarom het demissionaire kabinet akkoord gaat met deze verhoging.
Het aandeel ETS-inkomsten in de totale inkomsten voor de EU-begroting wordt inderdaad
groter met het voorliggende voorstel voor verhoging van het afdrachtenpercentage met
5%-punt (van 25% naar 30%). De inschatting van het kabinet is echter dat de Nederlandse
EU-afdrachten door deze voorgestelde wijziging zullen dalen. Op basis van cijfers
van de Commissie is het Nederlandse aandeel in de ETS-afdracht naar verwachting lager
voor Nederland dan het Nederlandse aandeel in de bni-afdracht. De verdeelsleutel van
het ETS-eigen middel in het huidige voorstel is naar verwachting, op basis van cijfers
van de Commissie, voor Nederland 4,9% in 2024, aflopend naar 4,4% in 2030. Dit is
lager dan het Nederlandse aandeel in het totale EU-bni, en dus in de bni-afdrachten,
van 5,9% volgens inschattingen van de Commissie in 2024, aflopend naar 5,7% in 2030.
Dit is inclusief het voorgestelde correctiemechanisme. Omdat het Nederlandse aandeel
in de ETS-afdracht lager is dan de bni-afdracht leidt de introductie van het ETS-middel
naar verwachting tot een lagere totale Nederlandse afdracht. De voorgestelde verhoging
van het afdrachtenpercentage van 25% naar 30% verhoogt dit verwachte verlagende effect
op de Nederlandse afdracht aan de EU. Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 2
is het verwachte effect van de verhoging van het afdrachtenpercentage een verlaging
van de Nederlandse afdracht van circa 15 miljoen euro in 2024 en 175 miljoen euro
in 2030.
10.
Daarnaast vragen deze leden naar een overzicht van hoeveel Nederland af moest dragen
aan de EU op basis van het ETS-eigen middel met het oude voorstel (25%) en het nieuwe
voorstel (30%). Graag zowel in absolute als relatieve cijfers vermelden.
Hieronder in tabel 2 vindt u een uitsplitsing tussen de verwachte afdrachten van Nederland
op basis van 25% ETS-afdracht en op basis van 30% ETS-afdracht bij een mogelijk ETS-eigen
middel.9 Daarbij is ook het verschil inzichtelijk gemaakt, van 75 miljoen euro in 2024 oplopend
tot 183 miljoen euro in 2030. Het procentuele percentage wat Nederland zou moeten
afdragen ten opzichte van andere lidstaten vindt u op de laatste regel. Deze verdeelsleutel
blijft gelijk bij beide voorstellen, omdat alle lidstaten in gelijke mate meer af
zullen dragen op basis van het voorgestelde ETS-middel als gevolg van de voorgestelde
verhoging van het afdrachtenpercentage. In het antwoord op vraag 2 wordt het effect
op de Nederlandse begroting van de voorgestelde stijging van de ETS-afdracht toegelicht.
11.
Voorts lezen de leden van de PVV-fractie dat het ETS-eigen middel kan leiden tot meer
schommelingen in de hoogte van de Nederlandse afdrachten aan de EU, wat een zekere
mate van onvoorspelbaarheid met zich meebrengt. Tevens lezen deze leden dat het kabinet
geen voorstander is van het eigen middel op basis van bedrijfswinsten, omdat het onder
andere geen positieve bijdrage levert aan de voorspelbaarheid van de nationale afdrachten.
Zij willen weten waarom het demissionaire kabinet geen voorstander is van het eigen
middel op basis van bedrijfswinsten vanwege de onvoorspelbaarheid van de nationale
afdrachten, maar wel voorstander is van het ETS-eigen middel, terwijl dit eigen middel
eveneens onvoorspelbaarheid met zich meebrengt.
Het kabinet kijkt naar meerdere factoren om de wenselijkheid van een nieuw eigen middel
te beoordelen. Er wordt gekeken naar het effect op de Nederlandse afdrachten aan de
EU, de stabiliteit van de grondslag, de uitvoerbaarheid en het effect op de voorspelbaarheid
van de nationale afdracht. Bij het ETS-eigen middel worden meerdere van deze factoren
positief beoordeeld, terwijl dit bij het eigen middel op basis van de statistiek over
het bruto exploitatieoverschot van bedrijven niet het geval is. Een belangrijke reden
voor de onvoorspelbaarheid van het eigen middel op basis van de statistiek over het
bruto exploitatieoverschot van bedrijven is dat de Commissie heeft aangekondigd dat
zij op den duur zal voorstellen om dit middel te vervangen door andere eigen middelen
gerelateerd aan de economische activiteit van bedrijven. Omdat de werking van de eigen
middelen die ervoor in de plaats moeten komen en het moment van deze vervanging niet
goed in te schatten zijn, zorgt dit voor onzekerheid over de toekomst van de Nederlandse
afdracht aan de EU ten aanzien van dit deel van de eigen middelen. De onzekerheid
over de hoogte van de ETS-afdracht komt niet zozeer door onzekerheid over het voortbestaan
ervan maar door onzekerheid over bijvoorbeeld de toekomstige hoogte van de ETS-prijs.
12.
Tevens merken de leden van de PVV-fractie op dat het demissionaire kabinet in principe
geen voorstander is van correctiemechanismen, maar alsnog hiermee akkoord gaat vanwege
het gegeven dat het ETS-eigen middel ook na toepassing van het mechanisme naar verwachting
voordelig voor Nederland zal zijn vergeleken met de bni-afdracht. Deze leden willen
weten op basis waarvan deze inschatting is gemaakt. Kan de Minister dit concretiseren?
Wat gebeurt er als blijkt dat het ETS-eigen middel na toepassing van het correctiemechanisme
toch niet zo voordelig voor Nederland blijkt te zijn?
De Commissie stelt een correctiemechanisme voor de afdrachten op basis van ETS-inkomsten
tot 2030 voor. Dit is een tijdelijke aanpassing om rekening te houden met de relatieve
economische welvaart van individuele lidstaten. Dit correctiemechanisme zorgt ervoor
dat het verschil tussen de ETS-verdeelsleutel en bni-verdeelsleutel niet onevenredig
groot wordt.
De verdeelsleutel van het ETS-eigen middel in het huidige voorstel, inclusief het
voorgestelde correctiemechanisme, is op basis van cijfers van de Commissie voor Nederland
naar verwachting 4,9% in 2024, aflopend naar 4,4% in 2030.
Het Nederlandse aandeel in het totale EU-bni, en dus in de bni-afdrachten, betreft
volgens inschattingen van de Commissie 5,9% in 2024, aflopend naar 5,7% in 2030. Hiermee
is de inschatting dat het voorgestelde gewijzigde ETS-eigen middel voor Nederland
– inclusief het voorgestelde correctiemechanisme – financieel voordeliger is dan de
bni-afdracht. De kans dat de ETS-afdracht na toepassing van het correctiemechanisme
toch niet voordeliger blijkt te zijn dan de bni-afdracht lijkt het kabinet daarom
onwaarschijnlijk.
13.
Vervolgens lezen de leden van de PVV-fractie dat besluitvorming over de ETS-richtlijnen
plaatsvindt op basis van gekwalificeerde meerderheid. Dit betekent dus dat de verdeelsleutel
op basis waarvan Nederland afdraagt kan wijzigen zonder dat Nederland daarmee instemt.
Deze leden zijn verbaasd dat het demissionaire kabinet dit niet ziet als een «red
flag». Kan de Minister toelichten waarom het kabinet, dit wetende, alsnog instemt
met het ETS-eigen middel?
Het kabinet heeft tijdens de onderhandelingen in 2022–2023 over een mogelijk nieuw
ETS-eigen middel de wens ingebracht om de originele grondslag in het Eigenmiddelenbesluit
vast te leggen. Op deze manier kan de grondslag voor een ETS-eigen middel niet wijzigen
op het moment dat er wijzigingen plaatsvinden in de ETS-richtlijn. Tijdens de werkgroepen
is gebleken dat deze suggestie op weinig draagvlak kan rekenen onder de andere lidstaten.
Overigens acht het kabinet het onwaarschijnlijk dat de ETS-verdeelsleutel op basis
waarvan Nederland afdraagt wordt aangepast door besluitvorming over de ETS-richtlijnen.
De reguliere verdeelsleutel van ETS-rechten is nog niet eerder aangepast, ondanks
tientallen herzieningen van de ETS-richtlijn. Daarbij komt dat in het theoretische
geval dat de ETS-verdeelsleutel van Nederland verhoogd zou worden, de nationale ETS-inkomsten
ook toenemen. Ondanks dat Nederland in dat geval een hogere ETS-afdracht aan de EU
moet afdragen, en deze hogere ETS-afdracht mogelijk niet volledig gecompenseerd zou
worden door een lagere bni-afdracht zoals nu de verwachting is, zou dit voor Nederland
per saldo voor de Nederlandse begroting als geheel alsnog positief uitpakken.
Zoals in het BNC-fiche benoemd, kijkt het kabinet ook naar het effect op de Nederlandse
afdrachten aan de EU, de stabiliteit van de grondslag en de uitvoerbaarheid. Bij het
ETS-eigen middel worden meerdere van deze factoren positief beoordeeld, waardoor het
kabinet open staat voor de introductie van een eigen middel op basis van het ETS.
14.
Op welke wijze vindt besluitvorming ten aanzien van de andere nieuwe eigen middelen
plaats? Graag per eigen middel aangeven.
Voor alle nieuwe eigen middelen geldt dat deze dienen opgenomen te worden in het Eigenmiddelenbesluit.
Over het Eigenmiddelenbesluit wordt met unanimiteit besloten in de Raad. Daarna moeten
alle lidstaten het Eigenmiddelenbesluit goedkeuren conform hun eigen grondwettelijke
bepalingen. In Nederland is op grond van artikel 91 van de Grondwet parlementaire
goedkeuring vereist middels een wetstraject.
De grondslagen voor de eigen middelen in het Eigenmiddelenbesluit komen doorgaans
tot stand op basis van wetgeving of regels buiten het Eigenmiddelenbesluit zelf. Eventuele
toekomstige wijzigingen in de wetgeving ten aanzien van ETS en CBAM kunnen daarom
van invloed zijn op de omvang en verdeling van de grondslagen van deze mogelijke nieuwe
eigen middelen. Deze wetgeving komt met gekwalificeerde meerderheid in de Raad en
medebeslissing van het Europees Parlement tot stand. Voor Pijler 1 geldt dat de grondslag
zou kunnen wijzigen als de afspraken over Pijler binnen het Inclusive Framework van de OESO/G20 wijzigen. Wijziging van die afspraken vergt instemming van alle betrokken
partijen. De grondslag van het voorgestelde eigen middel op basis van de statistiek
over het bruto exploitatieoverschot komt tot stand op basis van de Europese wetgeving
ten aanzien van het opstellen van de Nationale Rekeningen. Wijzigingen daarvan komen
met gekwalificeerde meerderheid in de Raad en medebeslissing van het Europees Parlement
tot stand.
15.
Daarnaast willen deze leden weten of het demissionaire kabinet kan garanderen dat
Nederland niet zomaar te maken krijgt met hogere EU-afdrachten via het ETS-eigen middel,
mede gelet op de huidige situatie waarin de Europese Commissie Nederland tevens om
een extra bijdrage van 3,2 miljard euro vraagt.
Het is mogelijk dat Nederland te maken krijgt met hogere ETS-afdrachten omdat de ETS-prijs
gebaseerd is op marktontwikkelingen en deze kunnen leiden tot fluctuaties in de ETS-opbrengst
van EU-lidstaten. Een dergelijke stijging van de ETS-afdracht leidt dan wel tot een
verlaging van de bni-afdracht van Nederland. De bni-afdracht is immers het sluitstuk
van de inkomsten voor de Europese begroting. Zoals toegelicht in het antwoord op vraag
9, leidt een verschuiving van de bni-afdracht naar de ETS-afdracht naar verwachting
tot een lagere Nederlandse afdracht aan de Europese Unie.
De huidige situatie waaraan wordt gerefereerd betreft het voorstel van de Europese
Commissie voor een tussentijdse herziening van de verordening van het Meerjarig Financieel
Kader 2021–2027. Uw Kamer is door middel van een BNC-fiche over het voorstel en het
kabinetsstandpunt geïnformeerd.10 Mocht tot een tussentijdse herziening besloten worden, zou dit van invloed kunnen
zijn op het totaal aan afdrachten van Nederland, niet specifiek het mogelijke toekomstige
ETS-eigen middel. Verhoging van het MFK en de uitgaven van de Unie hebben primair
effect op de bni-afdracht van de lidstaten, omdat deze afdracht de sluitpost vormt
van de inkomsten van de EU.
Het eigen middel op basis van bedrijfswinsten
16.
Ten aanzien van het eigen middel op basis van bedrijfswinsten lezen de leden van de
PVV-fractie dat dit een tijdelijk eigen middel is. Deze leden vragen om een nadere
verduidelijking van waarom het demissionaire kabinet stelt dat het eigen middel op
basis van bedrijfswinsten in juridische zin niet tijdelijk is.
De Commissie geeft in de mededeling bij het voorstel voor wijziging van het Eigenmiddelenbesluit
aan het eigen middel op basis van de statistiek over het bruto exploitatieoverschot
van bedrijven te willen introduceren in afwachting van de mogelijkheid om eigen middelen
te introduceren op basis van nationale inkomsten die voortvloeien uit Europese afspraken
over belastingheffing. Daarom noemt zij dit een tijdelijk eigen middel.
In juridische zin is het voorgestelde eigen middel op basis van de statistiek over
het bruto exploitatieoverschot van bedrijven niet tijdelijk omdat er in het voorstel
van de Commissie voor wijziging van het Eigenmiddelenbesluit geen zogenoemde horizonbepaling
is opgenomen en omdat het Eigenmiddelenbesluit zelf ook geen einddatum heeft. Ter
verduidelijking, er staat geen einddatum of een bepaling in het voorstel waarin is
aangegeven dat dit eigen middel eindigt zodra er een nieuw eigen middel op het gebied
van de Europese afspraken over belastingheffing is geïntroduceerd. Het vervangen van
het eigen middel op basis van de statistiek over het bruto exploitatieoverschot van
bedrijven zou daarom een wijziging van het Eigenmiddelenbesluit vergen, waarvoor een
voorstel van de Commissie nodig is, waarna de Raad er unaniem mee in moet stemmen
en alle lidstaten het Eigenmiddelenbesluit goed moeten keuren conform hun eigen grondwettelijke
bepalingen. Tot die tijd zou het eigen middel blijven bestaan.
17.
Voorts lezen de leden van de PVV-fractie dat het demissionaire kabinet geen voorstander
is van het eigen middel op basis van bedrijfswinsten. Echter verbindt het demissionaire
kabinet hier verder geen gevolgen aan. Deze leden willen weten op welke wijze het
demissionaire kabinet zich tegen dit eigen middel zal verzetten.
Het kabinet zal in de besprekingen over het voorstel van de Commissie het Nederlandse
standpunt conform het BNC-fiche uitdragen en aangeven dat Nederland er geen voorstander
van is. Over het Eigenmiddelenbesluit wordt met unanimiteit besloten in de Raad. Vervolgens
moeten alle lidstaten het Eigenmiddelenbesluit goedkeuren conform hun eigen grondwettelijke
bepalingen. In Nederland is op grond van artikel 91 van de Grondwet parlementaire
goedkeuring vereist middels een wetstraject.
18.
Vervolgens willen de leden van de PVV-fractie weten welk (financieel) effect het eigen
middel op basis van bedrijfswinsten zal hebben voor het Nederlandse bedrijfsleven.
Hoeveel bedrijven zullen er worden aangeslagen en hoe hoog is de «schade»?
Het eigen middel betreft een nationale bijdrage die wordt berekend op basis van een
grondslag: deze grondslag is een bestaande statistiek uit de nationale rekeningen
voor het bruto exploitatieoverschot van bedrijven (financieel en niet-financieel).
Dit eigen middel heeft geen financieel of ander effect voor het Nederlandse bedrijfsleven.
De introductie van het eigen middel leidt niet tot een belasting of heffing op ondernemingen.
Bedrijven worden niet aangeslagen.
19.
Daarnaast willen de leden van de PVV-fractie weten waarom het demissionaire kabinet
het eigen middel op basis van bedrijfswinsten niet ziet als een (indirecte) Europese
belasting op ondernemingen.
Zoals in het antwoord op de vorige vraag uiteengezet heeft het eigen middel op basis
van de statistiek over het bruto exploitatieoverschot van bedrijven geen financieel
effect voor ondernemingen. Er wordt geen Europese belasting op ondernemingen mee geïntroduceerd
en er wordt ook geen nationale belasting op ondernemingen mee geïntroduceerd. Het
voorgestelde eigen middel betreft een nationale bijdrage door de overheden van de
lidstaten die wordt berekend op basis van bestaande statistieken.
20.
Voorts lezen de leden van de PVV-fractie dat Nederland minder af zal dragen aan de
EU, terwijl de opbrengst voor de EU van het ETS-eigen middel zal stijgen. Deze leden
willen weten of dit impliceert dat de EU-begroting budgetneutraal zal blijven of juist
zal stijgen.
De verwachting is inderdaad dat het aandeel ETS-inkomsten voor de EU-begroting groter
wordt door het voorliggende voorstel voor verhoging van het afdrachtenpercentage van
25% naar 30%. Dit heeft op zichzelf geen gevolgen voor de omvang van de EU-begroting,
die wordt namelijk bepaald door de plafonds en maximale omvang van speciale instrumenten
die zijn opgenomen in de verordening Meerjarig Financieel Kader (MFK) 2021–2027.11 De EU-begroting moet conform artikel 310 van het Verdrag betreffende de werking van
de Europese Unie (VWEU) in evenwicht zijn. Hierbij is de bni-afdracht de sluitpost
van de EU-begroting. Dit betekent dat bij gelijkblijvende uitgaven de extra opbrengsten
door nieuwe eigen middelen leiden tot een lagere benodigde financiering door middel
van de bni-afdrachten. De totale omvang van de afdrachten van alle lidstaten aan de
Unie wordt daarom bepaald door de omvang van de EU-begroting. Nieuwe eigen middelen
hebben primair gevolgen voor de verdeling van de inkomsten tussen alle eigen middelen
en tussen de lidstaten.
Dat de afdracht van Nederland relatief afneemt als het aantal ETS-inkomsten voor de
EU-begroting toeneemt door een stijging van het afdrachtenpercentage, heeft te maken
met een verschil in verdeelsleutels tussen de beide eigen middelen, zoals ook uiteengezet
in het antwoord op vraag 9. De verdeelsleutel van het ETS-eigen middel in het huidige
voorstel is op basis van cijfers van de Commissie voor Nederland 4,9% in 2024, aflopend
naar 4,4% in 2030. Dit is lager dan het Nederlandse aandeel in het totale EU-bni,
en dus in de bni-afdrachten, van 5,9% volgens inschattingen van de Commissie in 2024,
aflopend naar 5,7% in 2030. Dit is inclusief het voorgestelde correctiemechanisme.
21.
Verder vragen de leden van de PVV-fractie naar een overzicht van hoeveel andere lidstaten
af zullen dragen aan de EU op basis van de nieuwe eigen middelen. Graag per lidstaat
en nieuw eigen middel vermelden; inclusief de verdeelsleutel.
Hieronder vindt u in tabel 3 een overzicht van de geschatte totale opbrengsten van
de voorgestelde nieuwe eigen middelen voor de EU, uitgesplitst in afdracht per lidstaat,
gemiddeld per jaar voor de periode 2024–2030, op basis van een inschatting van de
Europese Commissie. Daarbij is in de laatste kolom ook weergegeven wat de verwachte
verlaging van de bni-afdracht is per land, als gevolg van de verwachte opbrengst van
de nieuwe eigen middelen.12 In tabel 4 vindt u per voorgesteld nieuw eigen middel en voor het totaal aan voorgestelde
nieuwe eigen middelen de verwachte procentuele bijdrage hieraan voor iedere lidstaat,
en de verwachte procentuele verdeling van de verlaging van de bni-afdracht. Voor het
eigen middel op basis van Pijler 1 zijn geen cijfers beschikbaar.
Tabel 4: Raming verdeelsleutel voor ieder eigen middel voorstel Commissie, gemiddeld
per jaar 2024–2030, en verwachte verdeelsleutel verlaging bni-middel
lidstaat
ETS-eigen middel
Statistisch eigen middel exploitatie-overschot
CBAM-eigen middel
Totaal nieuwe eigen middelen
BNI-afdracht
België
3,2%
3,9%
12,4%
3,8%
3,4%
Bulgarije
0,9%
0,5%
5,5%
0,8%
0,6%
Tsjechië
3,0%
1,9%
1,6%
2,4%
2,0%
Denemarken
1,8%
2,5%
2,7%
2,2%
2,2%
Duitsland
22,5%
25,0%
13,6%
23,7%
24,5%
Estland
0,4%
0,3%
1,2%
0,3%
0,2%
Ierland
2,0%
7,2%
2,4%
4,8%
2,6%
Griekenland
2,0%
0,9%
1,1%
1,4%
1,3%
Spanje
9,9%
7,4%
6,7%
8,5%
8,4%
Frankrijk
13,0%
13,2%
5,1%
13,0%
16,5%
Kroatië
0,6%
0,4%
0,8%
0,5%
0,4%
Italië
11,9%
10,7%
18,8%
11,4%
11,7%
Cyprus
0,2%
0,2%
0,1%
0,2%
0,2%
Letland
0,3%
0,2%
0,9%
0,3%
0,3%
Litouwen
0,5%
0,5%
1,9%
0,5%
0,5%
Luxemburg
0,4%
0,6%
0,1%
0,5%
0,3%
Hongarije
1,8%
1,1%
2,0%
1,4%
1,3%
Malta
0,1%
0,2%
0,1%
0,2%
0,1%
Nederland
4,6%
6,3%
3,6%
5,5%
5,8%
Oostenrijk
2,3%
3,0%
1,2%
2,6%
2,9%
Polen
7,4%
4,0%
6,2%
5,5%
4,9%
Portugal
2,0%
1,3%
1,3%
1,6%
1,5%
Roemenië
3,2%
2,0%
2,1%
2,5%
2,2%
Slovenië
0,5%
0,3%
0,4%
0,4%
0,4%
Slovakije
1,2%
0,7%
1,8%
0,9%
0,8%
Finland
1,6%
1,8%
3,8%
1,7%
1,6%
Zweden
2,6%
4,0%
2,6%
3,4%
3,3%
Totaal EU 27
100%
100%
100%
100,0%
100%
22.
Ten slotte vragen de leden van de PVV-fractie naar een overzicht van de afdracht van
Nederland aan de EU met een uitsplitsing van alle eigen middelen, inclusief de nieuwe
eigen middelen, in de periode 2023 tot en met 2025 (graag per jaar aangeven).
Voor een uitsplitsing van de raming voor de huidige eigen middelen verwijs ik graag
naar de begroting van het Ministerie van Buitenlandse zaken en het antwoord op de
volgende vraag. De verwachte effecten op de Nederlandse afdracht van de introductie
van de voorgestelde nieuwe eigen middelen, mocht de Raad daar toe besluiten, zijn
in onderstaande tabel 5 opgenomen. Deze tabel heeft betrekking op 2024 en 2025, omdat
de voorgestelde nieuwe eigen middelen in 2023 in ieder geval niet meer in werking
zullen treden. De effecten zijn beperkt tot de eigen middelen op basis van ETS en
de macro-economische statistiek van het bruto exploitatieoverschot van bedrijven en
financiële instellingen, omdat het eigen middel op basis van CBAM naar verwachting
pas in 2028 inkomsten genereert en cijfers over het eigen middel op basis van Pijler 1
niet beschikbaar zijn.
23.
Kan de Minister tevens de situatie weergeven van wat Nederland zou afdragen indien
er geen nieuwe eigen middelen zouden worden geïntroduceerd?
Hieronder vindt u de geraamde netto-afdrachten voor 2023–2025, zoals ook weergegeven
op de begroting van Buitenlandse Zaken in artikel 3.1 (afdrachten aan de Europese
Unie), artikel 3.6 (invoerrechten aan de Europese Unie) en artikel 3.10 (diverse ontvangsten
EU).13
De afdracht bestaat uit een aantal onderdelen: de bni-afdracht, de btw-afdracht, de
invoerrechten en de plastic-afdracht. Voor de invoerrechten geldt een perceptiekostenvergoeding
van 25%, bedoeld voor de kosten die worden gemaakt voor inning van de invoerrechten.
Er zijn voor de jaren 2023–2025 geen overige ontvangsten vanuit de EU geraamd.
Tabel 6: Overzicht van de nationale afdrachten, invoerrechten en ontvangsten EU-begroting
(in miljoenen euro's)
Begroting
Artikel
Nederland
2023
2024
2025
H5 (BZ)
3.1
Nationale afdrachten
6.229
5.970
6.951
Bni-afdracht
4.749
4.273
5.206
Btw-afdracht
1.299
1.462
1.504
Plastic
180
236
241
H5 (BZ)
3.6
Invoerrechten
5.056
4.984
5.249
H5 (BZ)
3.10
Ontvangsten EU
1.264
1.246
1.312
Perceptiekostenvergoeding
1.264
1.246
1.312
Overige ontvangsten EU
–
–
–
Totaal
10.021
9.708
10.888
24.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het BNC-fiche ten aanzien van
voorgestelde nieuwe eigen middelen. Zoals het kabinet ook aangeeft zijn de eigen middelen
op basis van CBAM en Pijler 1 eerder ter sprake gekomen. Deze leden kunnen voordat
de effecten van Pijler 1 duidelijker in kaart zijn gebracht, niet instemmen met de
toevoeging van dit middel aan de eigen middelen van de EU. Zij vragen wanneer hier
volgens het kabinet meer duidelijkheid over zal komen.
Op 10 tot 12 juli jl. heeft het Inclusive Framework (IF) van de G20/OESO een verklaring naar buiten gebracht over de stand van de onderhandelingen
omtrent Bedrag A en B van Pijler 1 en de subject-to-tax rule van Pijler 2. Uw Kamer is hierover geïnformeerd op 4 september 2023.14 De landen in het IF hebben een multilateraal verdrag onderhandeld en opgesteld. Op
11 oktober 2023 heeft het IF de meest recente versie van het multilateraal verdrag
gepubliceerd.15 Ik informeer uw kamer hier spoedig over in een separate brief.
25.
Is het kabinet voornemens in de tussentijd een negatieve positie in te nemen ten aanzien
van dit voorstel?
Het kabinet kan, en kon ten tijde van het vorige voorstel, nog geen beoordeling geven
van een eigen middel op basis van Pijler 1. Hoewel het kabinet positief is over Pijler 1
en constructief meewerkt aan de verdere vormgeving (op dit moment binnen het IF),
zijn de gevolgen van het eigen middel afhankelijk van de verdere uitwerking van Pijler 1.
Het is daarom nog onbekend wat de gevolgen zijn voor de afdrachten van alle EU-lidstaten,
de stabiliteit van de grondslag, de uitvoerbaarheid en uitvoeringskosten en de voorspelbaarheid
van de afdrachten. Hiertoe heeft het kabinet onder andere meer informatie nodig over
welk deel van de wereldwijde restwinst bij EU-lidstaten terechtkomt, wat de verdeelsleutel
per land is en welke rol nationale belastingdiensten zullen spelen bij het ter beschikking
stellen van het eigen middel. Zonder deze informatie ten behoeve van een goede beoordeling
is het in de ogen van het kabinet niet mogelijk om in te stemmen met de introductie
van dit eigen middel.
26.
Ten aanzien van de ETS-afdracht vragen de leden van de CDA-fractie of het kabinet
instemt met de redenatie dat het afdracht-percentage van 25% naar 30% is verhoogd,
omdat de ETS-prijs sterk is gestegen. Staat dit volgens het kabinet in verhouding?
Het kabinet is kritisch op de redenering van de Commissie, ondanks dat voor de beoordeling
van het financiële effect van dit eigen middel de voorgestelde ophoging van 25% naar
30% van de nationale inkomsten uit het EU-emissiehandelssysteem voor Nederland voordelig
uitpakt. Hoewel een huidige hogere ETS-prijs zorgt voor hogere verwachte nationale
inkomsten dan ten tijde van het sluiten van het Fit-for-55-akkoord, hoeft daar niet
automatisch ook een verhoging van het afdrachtenpercentage voor de EU-begroting uit
voort te komen.
27.
De leden van de CDA-fractie zijn net als het kabinet tegen het toevoegen van het «tijdelijk»
statistisch eigen middel op basis van bedrijfswinst. Zij vragen of het kabinet inzicht
heeft in wat volgens de Commissie het voordeel van dit eigen middel zou zijn boven
de bni-afdracht, en welke landen hiermee beter af zouden zijn. Deze leden vragen een
duidelijk standpunt in te nemen dat dit voor Nederland geen optie is.
Het statistisch eigen middel op basis van de statistiek over het bruto exploitatieoverschot
van bedrijven is door de Commissie als tijdelijk eigen middel gepresenteerd, in afwachting
van nieuwe eigen middelen op basis van nationale inkomsten die voortvloeien uit Europese
afspraken over belastingheffing. De Commissie stelt het nieuwe eigen middel voor als
opvolging van afspraken die zijn gemaakt door de Europese Raad op 17 t/m 21 juli 202016 en in het Interinstitutioneel Akkoord (IIA)17 van de Raad, het Europees Parlement en de Commissie. Hierin is aangegeven dat het
wenselijk is om nieuwe eigen middelen te introduceren. Zo staat bijvoorbeeld in de
routekaart dat de Commissie zal streven om voor juni 2024 met een voorstel voor nieuwe
eigen middelen te komen, mogelijk gerelateerd aan de bedrijvensector. De Commissie
heeft in de mededeling voor de wijziging van het Eigenmiddelenbesluit aangegeven van
plan te zijn in de toekomst een voorstel voor een nieuw eigen middel op basis van
BEFIT te publiceren. Dit zal naar verwachting nog wat langer duren aangezien er eerst
een akkoord moet komen op het beleidsvoorstel BEFIT. Voor de tussenliggende periode
heeft de Commissie daarom het nieuwe eigen middel op basis van de macro-economische
statistiek voor het bruto exploitatieoverschot van bedrijven en financiële instellingen
voorgesteld.
Volgens de Commissie zorgt het eigen middel op basis van de statistiek over het bruto
exploitatieoverschot van bedrijven voor een diversificatie van de inkomsten voor de
EU-begroting. De Commissie verwacht dat de ontwikkeling van het bruto operationele
resultaat van bedrijven grotere schommelingen zal vertonen dan het bruto nationaal
inkomen, waarbij het operationele resultaat naar verwachting sterker zal dalen dan
het bni als het economisch slecht gaat en juist sterker zal stijgen als het economisch
goed gaat. In de ogen van de Commissie brengt dit de positieve eigenschap met zich
mee dat landen in hoogconjunctuur (relatief hoge economische groei en nog sterkere
stijging van het operationeel resultaat van bedrijven) relatief meer bijdragen via
dit eigen middel en in laagconjunctuur (relatief lage economische groei en nog sterkere
daling van het operationeel resultaat van bedrijven) juist minder hoeft af te dragen
op basis van dit eigen middel. Daarmee zou dit eigen middel in de ogen van de Commissie
een soort van anti-cyclische werking kunnen hebben omdat landen in slechte tijden
minder en in goede tijden meer bijdragen aan de begroting van de Unie. De Commissie
ziet dit als voordeel.
Voor Nederland pakt het verschil tussen de verdeelsleutel van dit nieuwe tijdelijke
middel op basis van de statistiek over het bruto exploitatieoverschot van bedrijven
in vergelijking met de verdeelsleutel voor bni-afdracht naar verwachting nadelig uit.
Een aantal landen zal daarentegen bij dit eigen middel naar verwachting een voordeligere
verdeelsleutel hebben vergeleken met de bni-verdeelsleutel van die lidstaat (zie hiervoor
ook tabel 5). Op basis van de door de Commissie gedeelde cijfers zal de verdeelsleutel
van het voorgestelde statistisch eigen middel op basis van de statistiek over het
bruto exploitatieoverschot van bedrijven voor Nederland in de gehele periode naar
verwachting 6,3% bedragen, ten opzichte van 5,9% voor bni (in 2024, aflopend naar
5,7% in 2030).
Zoals in het BNC-fiche benoemd is het kabinet geen voorstander van het invoeren van
een tijdelijk statistisch eigen middel op basis van de statistiek over het bruto exploitatieoverschot
van bedrijven. Het kabinet zal in de besprekingen over het voorstel van de Commissie
het Nederlandse standpunt conform het BNC-fiche uitdragen.
De leden van de fracties van GroenLinks en PvdA hebben kennisgenomen van het BNC-fiche
over het eigenmiddelenbesluit. Zij hebben hierover een aantal vragen.
28.
De leden van de fracties van GroenLinks en PvdA lezen dat het kabinet niet voor een
tijdelijk statistisch eigen middel op basis van bedrijfswinsten is omdat dit naar
verwachting financieel ongunstig uit kan vallen voor Nederland. Deze leden vragen
in hoeverre dergelijke transactionele overwegingen doorslaggevend zijn bij het bepalen
van de inhoudelijke positie, en in hoeverre de vraag of dit goed is voor de EU als
geheel en voor een (stap naar) eerlijkere economische verhoudingen tussen de factoren
arbeid en kapitaal in deze overweging ook een rol spelen.
Bij de beoordeling van een nieuw eigen middel kijkt het kabinet onder andere naar
het effect op de Nederlandse afdrachten aan de EU. Dit is niet de enige factor, er
wordt ook gekeken naar de stabiliteit van de grondslagen, de uitvoerbaarheid en het
effect op de voorspelbaarheid van de nationale afdracht. Uitgangspunt hierbij is dat
een nieuw eigen middel in principe nationaal wordt geïncasseerd. Ook speelt de mogelijke
bijdrage van een eigen middel aan Europese en nationale beleidsdoelstellingen een
rol. Een belangrijke overweging bij de beoordeling van dit eigen middel is dat een
tijdelijk eigen middel per definitie geen positieve bijdrage levert aan de stabiliteit
van de grondslagen en de voorspelbaarheid van de nationale afdrachten. Het kabinet
kijkt ook naar de mogelijke bijdrage van een eigen middel aan Europese en nationale
beleidsdoelen, dus in die zin ook naar wat goed is voor de EU. Het kabinet ziet echter
niet hoe de introductie van eigen middel op basis van de statistiek over het bruto
exploitatieoverschot van bedrijven bijdraagt aan Europese of nationale beleidsdoelen.
29.
De leden van de fracties van GroenLinks en PvdA vragen of het kabinet een update kan
geven van de stand van zaken ten aanzien van OESO Pijler 1.
Op 10 tot 12 juli jl. heeft het Inclusive Framework (IF) van de G20/OESO een verklaring naar buiten gebracht over de stand van de onderhandelingen
omtrent Bedrag A en B van Pijler 1 en de subject-to-tax rule van Pijler 2. Uw Kamer is hierover geïnformeerd op 4 september 2023.18 De landen in het IF hebben een multilateraal verdrag onderhandeld en opgesteld. Op
11 oktober 2023 heeft het IF de meest recente versie van het multilateraal verdrag
gepubliceerd.19 Ik informeer uw kamer hier spoedig over in een separate brief.
30.
Zij vragen of het kabinet er voorstander van is om, mocht er geen internationale invoering
plaatsvinden, de EU zelf een unilaterale digibelasting in te laten voeren vanaf 2024,
omdat het Inclusive Framework hier ruimte voor biedt. Ook vragen deze leden hoe het
staat met de ambtelijke voorbereidingen ten aanzien van een mogelijk dergelijk voorstel.
In oktober 2021 hebben landen, als onderdeel van Pijler 1, met elkaar afgesproken
om tot 31 december 2023 geen digitale dienstenbelastingen of vergelijkbare maatregelen
in te voeren. In de hierboven aangehaalde verklaring is deze afspraak tot 31 december
2024 verlengd, mits voldoende landen het multilaterale verdrag eind 2023 hebben ondertekend.
Deze afspraak kan worden verlengd tot 31 december 2025, mits er voldoende zicht is
op inwerkingtreding van het multilateraal verdrag voor Pijler 1. Een EU digibelasting
is daarmee nu dus niet aan de orde. Mocht de afronding van de Pijler 1 onderhandelingen
niet succesvol blijken en opnieuw de discussie over (een EU) digibelasting(en) opkomen,
zal het kabinet dit te zijner tijd appreciëren en de benodigde voorbereidingen treffen.
31.
De leden van de fracties van GroenLinks en PvdA hebben vragen over het eigen middel
op basis van bedrijfswinsten. Omdat dit een nationale bijdrage betreft, vragen zij
of het kabinet kan toelichten op basis van welke statistieken dit eigen middel berekend
wordt, en wat de Nederlandse afdracht voor dit eigen middel naar verwachting zou worden.
Het betreft een eigen middel gebaseerd op een bestaande statistiek uit de nationale
rekeningen voor het bruto exploitatieoverschot van bedrijven (financieel en niet-financieel).
Dit is een reeds bestaande statistiek in de nationale rekeningen die lidstaten van
de Unie op uniforme wijze opstellen conform de betreffende EU-verordening.20 Deze cijfers zijn voor alle lidstaten beschikbaar in de database van Eurostat.21 Bij dit eigen middel wordt een uniform afdrachtenpercentage van 0,5% voorgesteld.
Op basis van de door de Commissie gedeelde cijfers zal de verdeelsleutel van het statistisch
eigen middel voor Nederland naar verwachting zo’n 6,3% bedragen (van 2024–2030). Op
basis van informatie van de Commissie is de huidige inschatting dat de hoogte van
de Nederlandse afdracht zo’n 1,2 miljard euro per jaar zal betreffen (voor de periode
2024–2030).
In het scenario dat dit eigen middel daadwerkelijk ingevoerd zou worden draagt Nederland
niet 1,2 miljard extra af aan de Europese Unie maar verandert de verdeling hoeveel
Nederland per eigen middel moet afdragen (die verschillende verdeelsleutels hebben).
Voor Nederland pakt het verschil tussen de verdeelsleutel van dit nieuwe tijdelijke
eigen middel op basis van de statistiek over het bruto exploitatieoverschot van bedrijven
in vergelijking met de verdeelsleutel voor bni-afdracht naar verwachting nadelig uit.
Op basis van de door de Commissie gedeelde cijfers zal de verdeelsleutel van het voorgestelde
nieuwe statistisch eigen middel op basis van de statistiek over het bruto exploitatieoverschot
van bedrijven voor Nederland in de gehele periode naar verwachting 6,3% bedragen.
Dit is hoger dan de bni-verdeelsleutel, van 5,9% voor (in 2024, aflopend naar 5,7%
in 2030). De verwachte bijdrage aan het nieuwe eigen middel is daarmee hoger dan de
verwachte besparing door de verlaging van de bijdrage via het bni-middel. Op basis
van de cijfers van de Commissie zou dit nieuwe eigen middel voor Nederland tot een
jaarlijkse verhoging van de afdracht leiden van circa 80 miljoen euro voor 2024, oplopend
tot 112 miljoen voor 2030. Dit is een inschatting op basis van de geschatte EU-opbrengst
van dit voorgestelde nieuwe eigen middel en de geschatte bni-sleutel voor deze jaren.
32.
De leden van de fracties van GroenLinks en PvdA vragen voor welke tijdsperiode de
Commissie het eigen middel op basis van bedrijfswinsten als eigen middel voorzien
heeft.
De Commissie geeft aan het tijdelijke statistisch eigen middel op basis van de statistiek
over het bruto exploitatieoverschot van bedrijven te introduceren in afwachting van
de mogelijkheid om eigen middelen te introduceren op basis van nationale inkomsten
die voortvloeien uit Europese afspraken over belastingheffing. Dit ligt onder andere
aan de voortgang op de separate beleidsvoorstellen van BEFIT en Pijler 1. Voor beide
beleidsvoorstellen is het lastig om in te schatten wanneer deze in werking kunnen
treden.
33.
Ook vragen deze leden of het klopt dat dit eigen middel vooruit zou lopen op inkomsten
op basis van Pijler 1 en 2.
De Commissie geeft aan het tijdelijke statistische eigen middel op basis van de statistiek
over het bruto exploitatieoverschot van bedrijven te introduceren in afwachting van
de mogelijkheid om eigen middelen te introduceren op basis van nationale inkomsten
die voortvloeien uit Europese afspraken over belastingheffing. Hierbij is wel van
belang dat een mogelijke afdracht op basis van het statistische eigen middel op basis
van de statistiek over het bruto exploitatieoverschot van bedrijven zal verschillen
van een mogelijk eigen middel op basis van Pijler 1, aangezien de grondslagen verschillen.
Pijler 2 wordt niet voorgesteld als grondslag voor een nieuw eigen middel.
34.
De leden van de fracties van GroenLinks en PvdA vragen het kabinet in hoeverre die
de gebruikte statistieken van de Commissie (het bruto exploitatieoverschot) een adequate
indicator vindt voor bedrijfswinsten. Kan dit technisch toegelicht worden, zo vragen
zij.
De Commissie stelt in de mededeling het bruto exploitatieoverschot voor. Volgens de
Commissie kan deze statistiek gebruikt worden als een fictieve winstbasis voor EU-ondernemingen
aan de hand van sectorale nationale rekeningen. Verder geeft de Commissie aan dat
dit een tijdelijk nieuw eigen middel zou moeten zijn, in afwachting van de inwerkingtreding
van andere nieuwe eigen middelen op basis van nationale inkomsten die voortvloeien
uit Europese afspraken over belastingheffing. De statistiek bruto exploitatieoverschot
heeft een ander doel dan het berekenen van het fiscale winstbegrip. Als gevolg hiervan
zou deze statistiek op meerdere onderdelen (waaronder doorbetalingseffecten) gecorrigeerd
moeten worden om enigszins indicatief te kunnen worden voor winstbepalingsdoeleinden.
Het kabinet zet vraagtekens bij het gebruik van deze macro-economische statistiek
als indicator voor bedrijfswinsten.
35.
Deze leden vragen ook of een inschatting gemaakt kan worden van de Nederlandse afdracht
op basis van het eigen middel op basis van bedrijfswinsten versus een later eigen
middel op basis van de OESO-Pijlers.
De Commissie heeft in december 2021 een voorstel gedaan om het Eigenmiddelenbesluit
te wijzigen om onder andere het nieuwe eigen middel gestoeld op het in het Inclusive Framework (IF) in de OESO/G20 overeengekomen akkoord dat voorziet in een herverdeling van winsten
en belastingheffingsrechten tussen landen te introduceren. Hoewel het kabinet positief
is over Pijler 1 en constructief meewerkt aan de verdere vormgeving (op dit moment
binnen het IF), zijn de gevolgen van het eigen middel afhankelijk van de verdere uitwerking
van Pijler 1. Voor Pijler 1 geldt dat het multilaterale verdrag nog niet ondertekend
en geratificeerd is en daardoor nog niet in werking kan treden. Het is daarom nog
onbekend wat de gevolgen zijn voor de afdrachten van alle EU-lidstaten, de stabiliteit
van de grondslag, de uitvoerbaarheid en uitvoeringskosten en de voorspelbaarheid van
de afdrachten. Hiertoe heeft het kabinet onder andere meer informatie nodig over welk
deel van de wereldwijde restwinst bij EU-landen terechtkomt, wat de verdeelsleutel
per land is en welke rol nationale belastingdiensten zullen spelen bij het ter beschikking
stellen van het eigen middel. Een vergelijk van de Nederlandse afdracht gebaseerd
op het eigen middel op basis van de statistiek over het bruto exploitatieoverschot
van bedrijven versus een mogelijk eigen middel op basis van Pijler 1 is daarom niet
mogelijk.
36.
De leden van de fracties van GroenLinks en PvdA lezen dat het kabinet geen voorstander
is van een tijdelijk eigen middel omdat dit met een bepaalde mate van onvoorspelbaarheid
gepaard gaat. Zij vragen echter of de houding van het kabinet deze onvoorspelbaarheid
juist ook in de hand werkt, omdat de Commissie nu weinig manoeuvreerruimte heeft (bijvoorbeeld
omdat de EU-begroting niet schuldgefinancierd kan worden), waardoor dit soort oplossingen
in de hand gewerkt worden.
De Commissie kan altijd nieuwe eigen middelen voorstellen en is daartoe op basis van
afspraken die zijn gemaakt door de Europese Raad op 17 t/m 21 juli 202022 en in het Interinstitutioneel Akkoord (IIA)23 van de Raad, het EP en de Commissie ook uitgenodigd. In deze afspraak is opgenomen
dat het wenselijk is om een mogelijke verhoging van bni-afdrachten te mitigeren en
daarom nieuwe eigen middelen te introduceren. Nederland heeft ingestemd met deze afspraken
en staat open voor voorstellen voor de introductie van nieuwe eigen middelen. Wel
beoordeelt het kabinet elk voorstel van de Commissie voor een nieuw eigen middel apart
en op eigen merites. Mocht het niet tot de introductie van nieuwe eigen middelen komen
dan heeft dat geen effect op de manoeuvreerruimte van de Europese Unie. Het eigen
middel op basis van bni biedt immers meer dan genoeg ruimte voor de financiering van
de EU-begroting binnen het Meerjarig Financieel Kader en voor de zekerheid dat de
EU aan haar financiële verplichtingen zal kunnen voldoen, waaronder de aflossing en
rentebetalingen op de leningen die de Unie is aangegaan voor de financiering van het
Europees herstelinstrument. De Commissie heeft ook geen verhoging van de plafonds
zoals opgenomen in het Eigenmiddelenbesluit voorgesteld. De voorstellen voor nieuwe
eigen middelen hebben daarom geen effect op de financiële slagkracht van de Unie,
maar leiden tot een herverdeling van de inkomsten van de Unie tussen de verschillende
eigen middelen en tussen de lidstaten.
37.
De leden van de fracties van GroenLinks en PvdA vragen het kabinet of die kan toelichten
in hoeverre het eigen middel op basis van bedrijfswinsten een mogelijke prikkel tegen
belastingontwijking zou kunnen zijn (hetgeen het geval zou kunnen zijn als de statistieken
gebaseerd zijn op commerciële winst, en minder het geval zou kunnen zijn als de statistieken
zijn gebaseerd op fiscale winst). Deze leden vragen de Minister om het voorstel vanuit
dit oogpunt te beoordelen.
Het eigen middel op basis van de statistiek over het bruto exploitatieoverschot van
bedrijven heeft geen financieel effect voor het bedrijfsleven. Het eigen middel leidt
niet tot wijzigingen in de belastingheffing voor ondernemingen. Daarom zal dit eigen
middel naar verwachting geen bijdrage leveren aan een mogelijke prikkel tegen belastingontwijking.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van het BNC-fiche EU-voorstel
nieuwe eigen middelen 2023. Deze leden achten zowel CBAM als ETS nuttige instrumenten
bij het beprijzen van de CO2-uitstoot, om zo emissies te beperken en klimaatverandering tegen te gaan. Deze leden
hebben nog een aantal vragen bij de kabinetsappreciatie.
38.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat in het voorstel de afdracht van de
ETS-inkomsten aan de EU-begroting verhoogd wordt van 25% naar 30%. De reden voor deze
verhoging is, zo maken deze leden op uit de kabinetsappreciatie, de gestegen ETS-prijs.
Deze leden begrijpen niet waarom een stijging van de ETS-prijs zou moeten leiden tot
een hoger afdrachtenpercentage aan de EU-begroting. Immers, als de emissiebeprijzing
meer opbrengt, stijgt de afdracht automatisch mee. Deze leden vragen het kabinet daarom
om toe te lichten wat het kabinet inhoudelijk van deze redenering voor de afdrachtsstijging
vindt, en hoe het kabinet – gegeven zijn visie op de deugdelijkheid van de geboden
redenering – de verhoging van het afdrachtenpercentage apprecieert. Welke andere redenen
zijn er om het afdrachtenpercentage te verhogen, en hoe apprecieert het kabinet deze?
Het kabinet is kritisch op de redenering van de Commissie, ondanks dat voor de beoordeling
van het financiële effect van dit eigen middel de voorgestelde ophoging van 25% naar
30% van de nationale inkomsten uit het EU-emissiehandelssysteem voor Nederland voordelig
uitpakt. Veel lidstaten kunnen de inkomsten uit ETS immers goed gebruiken voor de
noodzakelijke uitgaven aan klimaatbeleid; de hoger dan verwachte inkomsten door de
gestegen ETS-prijs zijn daarom op nationaal niveau voor de lidstaten zeer welkom.
De voorgestelde verhoging van het afdrachtenpercentage lijkt primair ingegeven door
de wens om met het beoogde ETS-middel meer inkomsten voor de Uniebegroting te genereren,
bovenop de reeds te verwachte stijging door de gestegen ETS-prijs.
Een van de redenen waarom het kabinet de voorgestelde wijziging van de Commissie wel
acceptabel vindt, is dat het de verwachting is dat de Nederlandse afdracht op basis
van de ETS-inkomsten relatief gunstiger is ten opzichte van de bni-afdracht, omdat
de verwachte verdeelsleutel van het ETS-eigen middel aanmerkelijk lager ligt dan het
Nederlandse bni-aandeel in de EU (5,9% in 2023), dat als sluitpost dient van de EU-begroting.
39.
Voorts achten leden van de ChristenUnie-fractie het een goede zaak dat het kabinet
geen voorstander is van de invoering van een tijdelijk statistisch eigen middel op
basis van bedrijfswinsten. Deze leden vragen het kabinet om toe te lichten waarom
bij dit voorgestelde eigen middel een afdrachtenpercentage van 0,5% wordt voorgesteld.
Wat is de inhoudelijke onderbouwing hiervoor?
De Commissie heeft aangegeven voor 0,5% te hebben gekozen omdat op deze manier de
verwachte opbrengsten van het tijdelijk statistische eigen middel op basis van de
statistiek over het bruto exploitatieoverschot van bedrijven (18,5 miljard per jaar,
van 2028–2030) ongeveer hetzelfde is als dat van het ETS-eigen middel (21,5 miljard
per jaar). De afdrachtenpercentages worden primair bepaald door de gewenste opbrengst
van het eigen middel.
40.
Ook vragen de leden van de ChristenUnie-fractie om een update ten aanzien van de navorderingen
van de Europese Commissie ten aanzien van de invoerrechten
In de eerste stand van zakenbrief Douane 202324 heeft de Staatssecretaris Toeslagen en Douane een overzicht gegeven van de ontwikkelingen
die hebben plaatsgevonden op het gebied van de nabetalingen inzake de traditionele
eigen middelen (TEM) aan de Europese Commissie, inclusief een tabel met toelichting
op de omvangrijke dossiers die onder voorbehoud ter beschikking zijn gesteld aan de
EU vanwege een verschil van inzicht over de verschuldigdheid. Deze stand van zaken
is op dit moment onveranderd. De zelfanalyse van de B-boekhouding (dat vele dossiers
bevat) is een continu proces en is niet opgenomen in deze tabel. In het kader van
de zelfanalyse is recent een bedrag van € 9,4 mln. onder voorbehoud afgedragen. Dit
betreft een oninbaar bedrag waarvoor de Commissie Nederland aansprakelijk houdt. Omdat
Nederland deze opvatting niet deelt, is een zogenaamd herzieningsverzoek ingediend
bij de Commissie. Een herzieningsprocedure kan maximaal twee jaar duren. Om de opbouw
van vertragingsrente gedurende deze procedure te stoppen heeft Nederland het bedrag
onder voorbehoud ter beschikking gesteld. In de volgende stand van zakenbrief Douane
zal ook weer aandacht worden gegeven aan nabetalingen TEM.
De leden van de BBB-fractie hebben nog een aantal vragen over de volgende onderdelen
van de brief.
Naast de wijziging van het voorgestelde ETS-eigen middel stelt de Commissie een additioneel
nieuw eigen middel voor, dat nog niet was opgenomen in het voorstel van december 2021.
Het betreft een eigen middel gebaseerd op een bestaande statistiek uit de nationale
rekeningen voor het bruto exploitatieoverschot van bedrijven (financieel en niet-financieel).
Hoewel deze statistiek slechts een ruwe benadering is voor bedrijfswinsten, wordt
dit voorgestelde eigen middel voor de begrijpelijkheid in de rest van dit fiche het
«het eigen middel o.b.v. bedrijfswinsten» genoemd. In de mededeling bij de wetgevende
voorstellen geeft de Commissie aan dat dit een tijdelijk eigen middel zou moeten zijn,
in afwachting van de inwerkingtreding van andere eigen middelen gebaseerd op bedrijfswinsten.
Bij dit eigen middel wordt een uniform afdrachtenpercentage van 0,5% voorgesteld.
De grondslag waarop dit afdrachtenpercentage wordt toegepast is gedefinieerd als het
bruto exploitatieoverschot voor financiële en niet-financiële instellingen. Dit is
een reeds bestaande statistiek in de nationale rekeningen die lidstaten van de EU
op uniforme wijze opstellen conform de betreffende EU-verordening nr. 549/2013. Het
betreft dus geen Europese belasting op ondernemingen, maar een nationale bijdrage
die wordt berekend op basis van bestaande statistieken (pagina 4 van het fiche).
De leden van de BBB-fractie delen de mening van het kabinet op pagina 8 van het fiche
in die zin dat zij geen voorstander zijn van het invoeren van een tijdelijk statisch
eigen middel op basis van bedrijfswinsten. Dat het inderdaad in juridische zin niet
tijdelijk is en afhankelijk is van de Commissie is een juiste analyse, complimenten
voor wat betreft het gezonde verstand dat in deze analyse de boventoon voerde.
41.
Het ETS-eigen middel kan wel leiden tot meer schommelingen in de hoogte van de Nederlandse
afdrachten aan de EU, omdat schommelingen in de ETS-prijs leiden tot schommelingen
in de hoogte van de inkomsten uit dit eigen middel, die worden opgevangen door schommelingen
in het eigen middel op basis van bni, waaraan Nederland via een andere verdeelsleutel
bijdraagt (pagina 7 van het fiche). De leden van de BBB-fractie vragen in welke mate
deze schommelingen procyclisch of anticyclisch zijn en daarbij invloed hebben op de
begroting van zowel Nederland als de EU. Hoe kunnen deze schommelingen ontstaan en
is er een methode om schommelingen te voorspellen en daarop te anticiperen? Is het
mogelijk dat deze schommelingen de toekomstige afdracht laten stijgen? Zo ja, in welke
procentuele gradatie ten opzichte van de huidige afdracht?
De schommelingen van de ETS-prijs zijn waarschijnlijk anticyclisch. In hoogconjunctuur
is er meer vraag naar uitstootrechten, terwijl het aanbod gelijk blijft. Hierdoor
stijgen de prijzen. Als de economie afkoelt daalt de vraag naar uitstootrechten en
dalen de prijzen.
Hogere ETS-prijzen zorgen voor extra inkomsten van lidstaten. Doordat lidstaten een
percentage ETS-inkomsten afdragen aan de Europese Unie via het ETS-eigen middel stijgen
ook de ETS-inkomsten van de Europese Unie bij een hogere ETS-prijs. Dit betekent echter
niet dat de totale inkomsten van de Europese Unie stijgen. Doordat de ETS-afdracht
van en de bni-afdracht (sluitpost van de begroting) communicerende vaten zijn betekent
extra ETS-afdrachten voor Nederland minder benodigde financiering door middel van
de bni-afdracht. Andersom worden lagere inkomsten uit het ETS-middel opgevangen door
hogere bni-afdrachten. Omdat Nederland naar verwachting verhoudingsgewijs meer bijdraagt
aan het bni-middel dan aan het ETS-middel leidt een stijging van de ETS-afdracht per
saldo tot een lagere totale afdracht en andersom.
In onderstaande tabel treft u een inschatting van het effect van een stijging of daling
van de ETS-prijs met 10 euro op de Nederlandse afdrachten. Dit betreft een voorbeeldberekening
voor het jaar 2025.25 Bij een verhoging van de ETS-prijs met 10 euro stijgt de ETS-afdracht van NL met
47 miljoen euro, daartegenover staat dat de bni-afdracht met 56 miljoen euro daalt.
Per saldo zorgt een stijging van de ETS-prijs van 10 euro dus voor een daling van
de NL-afdrachten met 10 mln. Andersom geldt dit ook.
Het kabinet kan, en kon ten tijde van het vorige voorstel, nog geen beoordeling geven
van een eigen middel op basis van Pijler 1. Hoewel het kabinet positief is over Pijler 1
en constructief meewerkt aan de verdere vormgeving (op dit moment binnen het IF),
zijn de gevolgen van het eigen middel afhankelijk van de verdere uitwerking van Pijler 1.
Het is daarom nog onbekend wat de gevolgen zijn voor de afdrachten van alle EU-lidstaten,
de stabiliteit van de grondslag, de uitvoerbaarheid en uitvoeringskosten en de voorspelbaarheid
van de afdrachten (pagina 7 van het fiche).
De leden van de BBB-fractie zouden graag van het kabinet eerst een doorberekening
zien van het effect van de invoering van Pijler 1 voordat het een positief advies
kan geven over de in de brief genoemde besluiten. Als zowel het effect van Pijler 1
als de in de brief voorgestelde veranderingen beide berekend zijn, kan er immers pas
een conclusie worden getrokken over het effect op de afdracht van Nederland aan de
EU.
42.
Besluitvorming over de ETS-richtlijnen, waarop de Commissie het voorstel voor het
eigen middel baseert, is op basis van gekwalificeerde meerderheid. Dit betekent dat
de grondslag, en dus de verdeelsleutel op basis waarvan Nederland afdraagt kan wijzigen
zonder dat Nederland daarmee instemt (pagina 8 van het fiche). De leden van de BBB-fractie
zouden graag een inzet van het kabinet zien om de besluitvorming op basis van gekwalificeerde
meerderheid te veranderen in een besluitvormingsmethode waarbij er meer consensus
moet bestaan (bijvoorbeeld een 80/20 verhouding), ter bevordering van een breed gedragen
consensus over de grondslag (en dus de verdeelsleutel).
De besluitvorming over de ETS-richtlijnen is eerder overeengekomen tussen de lidstaten
en is opgenomen in de desbetreffende richtlijnen. De besluitvormingsprocedure hiervoor
ligt vast in de EU-verdragen.
Overigens acht het kabinet het onwaarschijnlijk dat de ETS-verdeelsleutel op basis
waarvan Nederland afdraagt wordt aangepast door besluitvorming over de ETS-richtlijnen.
De reguliere verdeelsleutel van ETS-rechten is nog niet eerder aangepast, ondanks
tientallen herzieningen van de ETS-richtlijn. Daarbij komt dat in het theoretische
geval dat de ETS-verdeelsleutel van Nederland verhoogd zou worden, de nationale ETS-inkomsten
ook toenemen. Ondanks dat Nederland in dat geval een hogere ETS-afdracht aan de EU
moet afdragen, en deze hogere ETS-afdracht mogelijk niet volledig gecompenseerd zou
worden door een lagere bni-afdracht zoals nu de verwachting is, zou dit voor Nederland
per saldo voor de Nederlandse begroting als geheel alsnog positief uitpakken.
Het precieze effect van de introductie van een ETS-afdracht is mede afhankelijk van
de marktprijzen. Op basis van cijfers van de Commissie kan worden ingeschat dat het
voorgestelde ETS-eigen middel kan leiden tot een verlaging van de Nederlandse afdracht
aan de EU met 93 miljoen euro in 2024, oplopend tot 329 miljoen euro in 2030. Deze
inschattingen zijn met veel onzekerheden omgeven, omdat deze onder andere afhankelijk
zijn van de ontwikkeling van de ETS-prijs en de ontwikkeling van het bni in Nederland
en de EU (pagina’s 11 en 12 van het fiche).
43.
Daarnaast observeren de leden van de BBB-fractie dat er meerdere keren erkend wordt
dat er vele onzekerheden/verwachtingen in de berekeningen zitten die door de Commissie
gemaakt worden. Kunnen deze berekeningen/verwachtingen ook door onafhankelijke Nederlandse
rekeninstituten gemaakt worden en met elkaar vergeleken worden?
Voor de berekeningen die de Commissie maakt, met betrekking tot de eigen middelen,
worden noodzakelijkerwijs aannames gebruikt. Het kabinet heeft vooralsnog geen twijfels
over de berekeningen van de Commissie die vervolgens met deze aannames worden gedaan
of over de aannames waarvoor is gekozen. Ambtelijk wordt nog nagegaan of alle berekeningen
van de Commissie navolgbaar zijn; mocht dit niet het geval blijken dan zal het kabinet
de Commissie om nadere informatie vragen. Dat het kabinet meerdere keren opmerkt dat
de verwachtingen veel onzekerheden bevatten heeft als doel om aandacht te vragen voor
de noodzaak om aannames te maken bij het berekenen van deze verwachtingen. Als bijvoorbeeld
de ETS-prijs of het bni van de lidstaten zich heel anders ontwikkelt dan aangenomen
dan leidt dit tot een andere ontwikkeling van de inkomsten en afdrachten voor de voorgestelde
eigen middelen dan nu voorzien.
44.
Het kabinet kan op dit moment nog geen definitieve inschatting maken van de personele
en administratieve uitgaven die deze voorstellen hebben voor de nationale begroting
(pagina 12 van het fiche). De leden van de BBB-fractie vragen het kabinet om toch
te komen met een grove inschatting van de personele en administratieve uitgaven. Dit
hoeft niet definitief te zijn, maar het zou vertrouwen geven in de beslissingen die
het kabinet hier maakt.
Het kabinet verwacht dat de impact van deze voorstellen op personele en administratieve
uitgaven op de nationale begroting beperkt is. Het werk dat in potentie voortkomt
uit de introductie van de voorgestelde nieuwe eigen middelen wordt tot nu toe gedaan
vanuit de bestaande personeelsinzet van de verschillende ministeries en uitvoeringsinstanties
die reeds betrokken (zullen) zijn bij de administratie van de inkomstenstromen die
ten grondslag zullen liggen aan de voorgestelde nieuwe eigen middelen. De grondslag
voor het eigen middel op basis van de statistiek over het bruto exploitatieoverschot
van bedrijven wordt reeds door het CBS berekend in het kader van de nationale rekeningen.
De grondslag voor het eigen middel op basis van ETS volgt uit de administratie van
de ETS-veilingen. De grondslag voor het eigen middel op basis van CBAM volgt uit de
verkoop van CBAM-certificaten. Daarbij geldt dat de lidstaten CBAM-certificaten verkopen
op een gemeenschappelijk centraal platform aan toegelaten CBAM-aangevers die in die
lidstaat zijn gevestigd. De Commissie beheert dit centrale platform. De opbrengsten
van de CBAM gaan dus naar de lidstaten. Dit is conform de wens van het kabinet om
in lijn met het coalitieakkoord de CBAM in principe nationaal te incasseren. Voor
het eigen middel op basis van Pijler 1 zijn de mogelijke gevolgen voor de belastingdienst
nog niet in te schatten. Voor de raming en controle op de Nederlandse afdrachten aan
de EU zoals die worden verantwoord op de begroting van het Ministerie van Buitenlandse
Zaken wordt vooralsnog aangenomen dat dit met de bestaande personeelsinzet kan worden
gedaan.
45.
Het budgettaire effect van het CBAM-eigen middel wordt ingeschat, wederom op basis
van informatie van de Commissie, op een lagere afdracht van circa 36 miljoen euro
in 2026 oplopend tot 40 miljoen euro in 2030 (pagina 12 van het fiche). De leden van
de BBB-fractie vragen of die inschatting is gemaakt op basis van de huidige reikwijdte
van de CBAM (alleen voor beton, ijzer/staal, aluminium, kunstmest, elektriciteit en
waterstof) of dat er ook rekening is gehouden met de overige sectoren die later onder
de werking van de CBAM zullen vallen.
Naast staal/ijzer, aluminium, cement, elektriciteit en kunstmest vallen ook waterstof,
vijf precursoren en een aantal downstreamproducten onder de reikwijdte van de CBAM.
Ook indirecte emissies zijn onderdeel van de reikwijdte. De reikwijdte kan na afloop
van de transitieperiode (na 2026) verder worden uitgebreid via een wetgevend voorstel
van de Commissie, op basis van een evaluatie en impact assessment. De Commissie zal
eerst voor het einde van de transitieperiode met een uitgebreide evaluatie van de
werking van de CBAM komen. De Commissie heeft voor de inschatting van een mogelijk
nieuw eigen middel op basis van de CBAM gekeken naar de hierboven genoemde sectoren
die onder de (huidige) CBAM-verordening vallen.
46.
Is er rekening mee gehouden dat de overige sectoren ook hieronder komen te vallen,
welke gevolgen dat heeft en welke werking dat heeft op de afdracht van Nederland ten
opzichte van de huidige afdracht? Zou het kabinet ook een berekening van de verwachte
afdracht kunnen maken waarin ook de overige sectoren zijn meegenomen, en zou het kabinet
kunnen beschrijven wat de financiële gevolgen voor de afdracht zijn, en de eventuele
economische gevolgen voor zowel Nederland als die sectoren kunnen berekenen?
De Commissie heeft voor de inschatting van een mogelijk nieuw eigen middel op basis
van de CBAM gekeken naar de sectoren die onder de (huidige) CBAM-verordening vallen.
De reikwijdte kan na afloop van de transitieperiode (na 2026) verder worden uitgebreid
via een wetgevend voorstel van de Commissie, op basis van een evaluatie en impact
assessment. Op dit moment is nog niet bekend of de Commissie met een dergelijk voorstel
zal komen. Daarom is het niet mogelijk om in te gaan op eventuele gevolgen.
De leden van de BBB-fractie zouden graag ook zien dat CBAM en ETS niet gecombineerd
worden met het financieren van de eigen middelen. CBAM en ETS zijn immers gericht
op klimaatbeleid, een scheiding tussen klimaatbeleid en financieel beleid van eigen
middelen zou gescheiden moeten blijven. Op die manier blijft het financieren van de
eigen middelen stabieler en eenvoudiger en is het tevens eenvoudiger om klimaatbeleid
onafhankelijk te kunnen analyseren op doelmatigheid en doeltreffendheid.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.Z.C.M. Tielen, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën -
Mede ondertekenaar
J.J. Meijerink, adjunct-griffier