Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over Crisisregeling Personeelsbehoud (Kamerstuk 29544-1208)
29 544 Arbeidsmarktbeleid
Nr. 1222
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 19 oktober 2023
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een aantal vragen en
opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de
brief van 30 juni 2023 over Crisisregeling Personeelsbehoud (Kamerstuk 29 544, nr. 1208).
De vragen en opmerkingen zijn op 6 september 2023 aan de Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid voorgelegd. Bij brief van 18 oktober 2023 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Kuzu
Adjunct-griffier van de commissie, Van den Broek
Inhoudsopgave
I
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
4
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
5
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie
6
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
7
II
Antwoord/Reactie van de Minister
7
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de Crisisregeling
Personeelsbehoud (CP). Deze leden vinden het fijn dat de Minister meer wendbaarheid
wil bieden aan werkgevers. Deze leden hebben enkele verdiepende vragen.
De leden van de VVD-fractie vragen wat de precieze definitie is van een crisis.
De leden van de VVD-fractie lezen over het zwaarwichtig belang van werkgever en werknemer.
Hoe kan op een objectieve manier worden bepaald dat een zwaarwichtig belang voor een
werknemer zwaarder weegt dan het belang van een werkgever of vice versa?
De leden van de VVD-fractie lezen over de voorgenomen budgetneutraliteit van het CP.
Hoe gaat dit er exact uitzien? Welke verschillen zijn er tussen het CP en de af te
schaffen Werktijdverkorting (Wtv)? De premieverhoging van het Algemeen Werkloosheidsfonds
(AWf) met 0.03% staat gelijktijdig ingepland met de inwerkingtreding van het CP, maar
er staat niet bij dat de Wtv dan ook wordt afgeschaft. Deze leden zouden hier graag
een toelichting op willen. Daarnaast vragen deze leden wat het budgettaire effect
is van de 0.03% premieverhoging AWf.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van stukken aangaande
de CP. Deze leden vinden het belangrijk dat zowel bedrijven als werknemers niet onnodig
de dupe worden van een crisis die buiten het ondernemersrisico ligt. De leden van
de D66-fractie zijn daarom ook voorstander van het idee achter de regeling. Deze leden
hebben nog wel enkele vragen.
Om te beginnen verzoeken de leden van de D66-fractie de Minister om op hoofdlijnen
de belangrijkste verschillen tussen de CP, de Wtv, de deeltijd-werkeloosheidswet (ww),
en de Calamiteitenregeling WW te schetsen.
Zoals gesteld zijn de leden van de D66-fractie voorstander van het idee achter deze
regeling. Deze leden denken dat de regeling effectief kan zijn om economische schokken
op te vangen en frictiekosten te beperken. Wel vinden deze leden het cruciaal dat
deze regeling echt uitsluitend gebruikt wordt om risico’s op te vangen die buiten
het ondernemersrisico vallen. Van het collectief financieren van gematerialiseerde
ondernemersrisico’s mag geen sprake zijn. In dat kader hebben de leden van de D66-fractie
nog een paar vragen. Zo zijn deze leden benieuwd hoe getoetst en besloten wordt wanneer
er sprake is van een crisis die voldoet aan de voorwaarden. Ter illustratie: wanneer
zijn buitenlandse sancties zo impactvol dat de CP van toepassing zou zijn? En in het
geval van een crisis, is de CP dan open voor alle werkgevers, of alleen voor bepaalde
sectoren? Klopt het dat de Minister individueel kan besluiten wanneer de CP toepasbaar
is, zonder instemming van de ministerraad? In het geval van brand kunnen de leden
van de D66-fractie zich daar iets bij voorstellen, maar in sommige andere gevallen
vragen de leden van de D66-fractie zich af of dit wenselijk is. Het besluit dat een
oorlog of een pandemie recht geeft op de CP, kan immers mogelijk ook invloed hebben
op zaken buiten de CP.
Ook vinden de leden van de D66-fractie het belangrijk dat eventuele steun alleen gaat
naar levensvatbare bedrijven. Hoe wordt nu getoetst of een bedrijf levensvatbaar is?
Gaat dit alleen via de werkgeversbijdrage, of ook via een andere manier? Als dit alleen
via de werkgeversbijdrage gaat, hoe werkt dit dan wanneer er sprake is van herplaatsing
aangezien in dit geval er geen sprake is van een werkgeversbijdrage?
De leden van de D66-fractie lezen dat er nog een toets gedaan wordt op fraudemogelijkheden.
Deze leden kijken uit naar de uitkomsten van deze toets aangezien zij het cruciaal
dat misbruik van de regeling door kwaadwillende bedrijven uitgesloten wordt. Deze
leden horen graag van de Minister welke risico’s zij nu al ziet en welke maatregelen
hiertegen genomen zijn of worden.
Wat betreft de vormgeving van de regeling hebben de leden van de D66-fractie ook wat
vragen. Zo zijn zij benieuwd hoe gekomen is tot het percentage van minstens 20% werk
gedurende een periode van twee maanden en het compensatiepercentage van 60%. Welke
afwegingen zijn hier gemaakt? Ook lezen deze leden dat er maximaal voor een periode
van ze maanden gebruik gemaakt kan worden van de CP. Zit hier een afkoelingsperiode
op? Zo ja, hoe werkt deze? Is dat eenmaal per gedefinieerde crisis? En wat gebeurt
er als een crisis toch langer duurt, zoals de coronacrisis? De leden van de D66-fractie
vragen ook waarom een werkgever verplicht wordt contact te zoeken met een vakbond
wanneer een werkgever de CP wil inzetten. Wat is hier de gedachte achter? Tot slot
lezen de leden van D66-fractie in de beslisnota van 22 juni dat het Centraal Planbureau
(CPB) bezwaren heeft ingediend bij de huidige vormgeving en dat een rekenvoorbeeld
van hen nog nader bestudeerd zou worden. De leden van de D66-fractie zijn benieuwd
naar de uitkomsten van deze nadere studie en vragen de Minister om nader in te gaan
op de bezwaren van het CPB en de uiteindelijk gemaakte keuzes. Tot slot, wat de vormgeving
betreft, verzoeken de leden van de D66-fractie de Minister om te reflecteren op de
discrepantie tussen het advies van de Commissie Borstlap en de uiteindelijke regeling.
Waar zitten de verschillen precies, en waarom is ervoor gekozen om af te wijken van
het advies?
Wat betreft de financiële gevolgen van de CP hebben de leden van de D66-fractie twee
vragen. Ten eerste zijn zij benieuwd naar een raming van het geschatte gebruik van
de CP per jaar, idealiter met een uitsplitsing naar oorzaak. Wat betreft de financiering
vanuit het AWf-fonds vragen deze leden zich af hoe dit precies werkt. Worden deze
middelen jaarlijks opgepot tot een crisis zich daadwerkelijk materialiseert? Zo ja,
wat gebeurt er zodra het potje leeg is maar er wel een crisis is? Zo nee, hoe worden
de kosten tijdens het jaar van een grote crisis dan gedekt?
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de CP. Deze
leden maken van de gelegenheid gebruik tot het stellen van aanvullende vragen.
De leden van de CDA-fractie pleiten er al geruime tijd voor om een werkgeversregeling
voor calamiteiten te ontwikkelen die ook te gebruiken is in grote crisissituaties.
Denk bijvoorbeeld aan de Corona-pandemie of de kredietcrisis. Toen is beide keren
onder stoom en kokend water een crisisregeling opgetuigd. Omdat een pandemie of een
grote crisis in de toekomst niet kan worden uitgesloten is het goed dat de Minister
aan de slag is gegaan met het uitwerken van een structurele crisisregeling personeelsbehoud.
De leden van de CDA-fractie vragen of een werkgever ook beide opties aan een werknemer
kan bieden; een herplaatsingsoptie of indien dat op bezwaren of problemen stuit een
tegemoetkoming. Indien er sprake is van de tegemoetkoming en de werknemer een tijdelijke
vermindering van het loon ervaart; is er dan de ruimte voor de werknemer om zelf buiten
de reguliere werktijden ander werk/klussen te doen om persoonlijk een aanvulling op
zijn (tijdelijk) verminderde loon te kunnen vergaren? In eerdere deeltijd ww-regeling
was er ook een opleidingscomponent/verplichting gekoppeld aan de regeling. Heeft het
kabinet dit ook overwogen bij de crisisregeling personeelsbehoud? Waarom is hier niet
voor gekozen?
De leden van de CDA-fractie lezen dat werkgevers aanspraak kunnen maken op de CP indien
sprake is van gemiddeld tenminste 20% minder werk over de gehele onderneming, dit
is aangeduid met «de formele werkgever». Wat betekent dit voor concernonderdelen?
Bij de Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW-)regeling kwamen afzonderlijk
stilliggende onderdelen van een concern in eerste instantie niet in aanmerking voor
een tegemoetkoming, en dit alsnog werkgelegenheid in gevraag bracht. Wordt met de
keuze voor de formele werkgever in de CP de mogelijkheid geboden dat op werkmaatschappijniveau
c.q. autonoom aan het economisch verkeer deelnemende onderdelen van een concern aanspraak
kunnen maken op de CP, met daarbij voldoende waarborgen om negatieve effecten als
strategisch gedrag te mitigeren?
Het is volgens de leden van de CDA-fractie essentieel dat in geval van een crisissituatie
snel duidelijk is of de CP van toepassing is of niet. Hoe kan dit geborgd worden en
waar dient een werkgever die gebruik wil maken van de CP zich dan te melden?
De leden van de CDA-fractie zouden graag nader beargumenteerd zien waarom macro-economische
onvoorziene omstandigheden, zoals bijvoorbeeld verstoringen in de supply chain (geen
containers, zeeschepen, handelsboycots, internationale sancties) en/ of materialen
issues, zoals chiptekorten niet onder de CP vallen. In het geval dat dergelijke verstoringen
niet onder de CP vallen, bestaat de mogelijkheid dat de Nederlandse maakindustrie
hier (ernstige) nadelen van ondervindt. Stilstanden in het productieproces kunnen
immers groter zijn dan bedrijven zelf kunnen opvangen. Deelt de Minister dat er dan
ook een groot risico is dat in de kerngezonde bedrijven, die essentieel zijn voor
Nederland, in problemen kunnen komen? Is er een mogelijkheid om de regeling ook voor
deze situaties te laten gelden?
De leden van de CDA-fractie vragen of de Minister in kan gaan op het internationale
speelveld. Klopt het dat Nederland het risico meer dan andere landen bij de bedrijven
neer legt? Indien hierop bevestigend wordt geantwoord, deelt de Minister dan de mening
van deze leden dat hierdoor een ongelijk speelveld ontstaan is met de ons omringende
landen? Wat voor invloed heeft dit op het vestigingsklimaat in Nederland?
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de voorliggende brief. Deze leden
hebben nog enkele vragen.
De leden van de SP-fractie vinden dat de ondersteuning van personeel tijdens een crisissituatie
niet voldoende terugkomt in de brief. Deze leden zijn erg kritisch op het voorstel
om werknemers zelf te laten meebetalen. Kan het kabinet toelichten waarom zij dit
heeft opgenomen in het voorstel? Is het kabinet het met de leden van de SP-fractie
eens dat werknemers zelf geen ondernemersrisico nemen wanneer zij bij een bedrijf
gaan werken en hier dus ook niet voor zouden moeten opdraaien?
De leden van de SP-fractie vragen op het kabinet kan toelichten hoe zij tot de keuze
van een vergoeding van 60% is gekomen. En kan het kabinet toelichten waarom er wordt
gerekend met een opslag van 23,5% voor werkgeverslasten? Welke overwegingen zijn er
geweest om de keus te maken om de procentuele last voor de werknemer en de werkgever
bijna even hoog te maken?
De leden van de SP-fractie vragen waarom het kabinet ervoor heeft gekozen om vakbonden
buiten te sluiten van de overeenstemming. Is het kabinet het met de leden van de SP-fractie
eens dat naast de ondernemingsraad ook vakbondsvertegenwoordiging nodig is bij het
nemen van het besluit tot gebruik van de crisisregeling, in plaats van achteraf?
De leden van de SP-fractie vragen of de crisisregeling ook betrekking heeft op zelfstandigen
zonder personeel (zzp’ers) of uitzendkrachten die op het moment van crisis aan de
slag zijn bij het getroffen bedrijf. Zo nee, welke regelingen tref het kabinet om
deze mensen tijdens een crisis te ondersteunen? De leden van de SP-fractie willen
graag aangeven dat tijdens de coronacrisis is gebleken dat zzp’ers en uitzendkrachten
in tijden van een mondiale of nationale crisis extra kwetsbaar zijn omdat zij vaak
buiten de boot vallen.
De leden van de SP-fractie vragen of met de herplaatsingsoptie alleen interne herplaatsing
wordt bedoeld, of ook extern. Daarnaast zetten deze leden hun vraagtekens bij de mogelijkheid
om tijdens herplaatsing toch werknemers te kunnen ontslaan. Tijdens herplaatsing wordt
er gebruik gemaakt van een versoepeling van de regels die in de crisisregeling zijn
opgenomen. Werkgevers gebruiken hiervoor dus een door het kabinet gegeven mogelijkheid.
Waarom zou daar vanuit werkgevers niks tegenover moeten staan? Ook merken deze leden
op dat het kabinet in de voorliggende brief schrijft dat de werkgever bij herplaatsing
rekening moet houden met de bijzondere persoonlijke omstandigheden van de werknemer,
voor zover die zwaarder wegen dan het zwaarwichtige belang van de werkgever. Kan het
kabinet toelichten in welke omstandigheden de omstandigheden van de werknemer zwaarder
kunnen wegen dan die van de werkgever?
De leden van de SP-fractie vragen of het kabinet kan toelichten waarom er in de afbakening
van de regeling is gekozen voor een periode van minimaal twee maanden. En kan het
kabinet toelichten wat er gebeurt wanneer een bedrijf ook na zes maanden last heeft
van de opgetreden crisis, zoals bij bijvoorbeeld een grote globale crisis zou kunnen
optreden?
Afsluitend willen de leden van de SP-fractie het kabinet er graag op wijzen dat een
terugval van inkomen van 20% voor werknemers grote gevolgen kan hebben. Deze leden
vragen het kabinet hoe werknemers dit kunnen compenseren. Deze leden vragen of het
kabinet heeft overwogen werknemers bij een terugval van werktijd en dus een terugval
van inkomen de mogelijkheid te geven om het inkomen vrijwillig bij een andere werkgever
bij te verdienen, zonder dat dit gevolgen heeft. Kan het kabinet aangeven welke voordelen
en nadelen dit heeft? Deze leden vragen welke andere compensatievoorstellen voor het
inkomensverlies de regering heeft overwogen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie hebben met belangstelling
kennisgenomen van de brief. Deze leden hebben hier enkele vragen bij.
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie begrijpen dat het
voornemen is om de CP budgetneutraal vorm te geven. Deze leden vragen om een cijfermatige
onderbouwing van alle losse uitgaven en inkomsten.
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie hebben vragen over
het begrip ondernemersrisico. Deze leden vragen welke definitie er van ondernemersrisico
en regulier ondernemersrisico wordt gehanteerd en hoe deze wordt toegepast bij de
verschillende crises die toegang geven tot de CP.
Ook vragen de leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie specifiek
naar het onderdeel dat risico’s niet voorzienbaar zijn. Deze leden vragen het kabinet
te reflecteren over risico’s die op den duur wel te voorzien zijn, terwijl dit de
eerste keer dat het risico plaatsvond niet het geval was. Ook vragen deze leden naar
hoe ervoor gezorgd wordt dat de prikkel blijft bestaan om moeilijk te voorziene risico’s
te anticiperen. Ook vragen deze leden hoe zogeheten «moral hazard» kan worden tegengegaan.
Deze leden vragen welk type risico’s er allemaal zijn en welk onderscheid daarin relevant
en nuttig is voor de CP.
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie vragen ook specifiek
naar verzekerbare risico’s. Deze leden vragen waarom niet alle verzekerbare risico’s
worden uitgesloten, aangezien deze risico’s zijn af te dekken en derhalve niet moeten
worden afgewenteld op werknemers. Ook binnen dit kader vragen deze leden naar het
tegengaan van «moral hazard».
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie lezen dat het kabinet
voornemens is een loonoffer te vragen van 20% van de niet-gewerkte uren, oplopend
tot 10% van het loon. Deze leden merken op dat het verlies van loon voor veel werkenden
niet te dragen is en maken zich hier ernstige zorgen om. Deze leden vragen of het
kabinet heeft overwogen om geen loonoffer te vragen of dit percentage lager te prikken.
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie hebben vragen over
het aanvraagproces. Hoe worden de specifieke onderdelen in de aanvraag precies aangetoond?
Deze leden vragen of het kabinet in ieder geval in kan gaan op het aantonen dat er
sprake is van een crisis, werktijdvermindering en van een levensvatbaar bedrijf, en
op welke controleerbare gegevens dit wordt aangetoond.
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie begrijpen dat er
een sanctie volgt bij het ontslaan van werknemers. Deze leden vragen waarom er geen
volledig verbod komt aangezien het bij de CP juist moet gaan om het voorkomen van
ontslag. Deze leden vragen daarnaast of de mogelijkheid open blijft om werknemers
die niet onder de CP vallen te ontslaan zonder sanctie en zo ja wat de rationale hier
achter is. Deze leden begrijpen de overweging dat er geen sanctie is bij ontslag bij
herplaatsing daarnaast niet. Deze leden zijn van mening dat het voorkomen van ontslag
bij deze groep ook van belang is en vragen naar verdere onderbouwing.
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie hebben in dit kader
ook vragen over het aansluiten op het begrip formele werkgever. Kan het kabinet uitsluiten
dat werkgevers niet de mogelijkheid krijgen om slim hun bedrijfsvoering op te knippen
en te schuiven met medewerkers om de voordelen van de CP-regeling te ontvangen en
negatieve effecten op werknemers en de overheid af te wentelen? Deze leden zouden
graag een onderbouwing zien, waarbij een vergelijking wordt getrokken met andere werkgeversbegrippen
waarop kon worden aangesloten, waaronder het begrip uit de NOW.
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie lezen dat er voorafgaand
aan de aanvraag advies moet worden gevraagd aan de ondernemingsraad (or) en dat de
vakbond moet worden geïnformeerd. Deze leden vragen waarom er geen advies wordt gevraagd
van de vakbond. Ook vragen deze leden of werknemers instemmingsrecht krijgen en zo
nee waarom dit niet het geval is.
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie zijn benieuwd naar
de opschaalbaarheid van de regeling. Deze leden vragen hoe dit wordt vormgegeven.
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie lezen tevens dat
er eerder is gewerkt voor een regeling voor calamiteiten. Deze leden vragen welke
elementen van de calamiteitenregeling ww overlappen met de huidige vormgeving van
de CP.
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie vragen of het denkbaar is dat er grijs gebied zit tussen
factoren die wel en geen recht geven op de crisisregeling. Het sanctiebeleid van een
buitenlandse overheid geeft bijvoorbeeld recht op de crisisregeling, maar wat gebeurt
er als het niet om sancties gaat maar om invoerheffingen?
II Antwoord/Reactie van de Minister
Antwoord op de vragen van de leden van de VVD-fractie
Definitie crisis
De leden van de VVD-fractie vragen wat de precieze definitie is van een crisis.
Binnen de Crisisregeling Personeelsbehoud (hierna: «CP») is sprake van een crisis
als er onvoorzienbare omstandigheden zijn die niet behoren tot het reguliere ondernemersrisico.
Het moet gaan om een gebeurtenis waar de werkgever niet in kan voorzien of zich op
kan voorbereiden. Te denken valt aan overheidsmaatregelen zoals een vervoersverbod
bij een uitbraak van een dierziekte, gevolgen van extreem weer of een grote brand.
Daarnaast valt ook te denken aan potentieel grote crisissituaties, zoals een pandemie.
In het wetsvoorstel komt een uitgebreide definitie van wat een crisis is voor de CP.
Zie ook het antwoord op de vraag van GroenLinks/PvdA bij «Definitie ondernemingsrisico».
Verhouding belangen werkgever/werknemer
De leden van de VVD-fractie lezen over het zwaarwichtig belang van werkgever en werknemer.
Hoe kan op een objectieve manier worden bepaald dat een zwaarwichtig belang voor een
werknemer zwaarder weegt dan het belang van een werkgever of vice versa?
Indien een werkgever een werknemer wil herplaatsen, ligt normaal gesproken de bewijslast
bij de werkgever om aan te tonen dat er sprake is van een zwaarwichtig belang om te
herplaatsen. Echter, in de CP wordt opgenomen dat zodra de werkgever voldoet aan de
voorwaarden van de CP, het zwaarwichtig belang van de werkgever is aangetoond. Belangen
van de werknemer wegen alleen in uitzonderlijke gevallen zwaarder dan het zwaarwichtig
belang van de werkgever. Wanneer sprake is van een uitzonderlijk geval is van tevoren
niet te zeggen. Het is afhankelijk van de omstandigheden van de situatie of het belang
van de werknemer zwaarder weegt dan de belangen van de werkgever. Een voorbeeld van
een dergelijke situatie is als een werknemer mantelzorger is. Het kan onredelijk uitpakken
als de plaatsing op een andere vestiging als consequentie heeft dat deze zorg niet
meer kan plaatsvinden. Ik vertrouw erop dat werkgevers hier in dergelijke situaties
rekening mee houden en werkgevers en werknemers hier onderling samen uitkomen.
Budgetneutraliteit van de CP
De leden van de VVD-fractie lezen over de voorgenomen budgetneutraliteit van het CP.
Hoe gaat dit er exact uitzien? Welke verschillen zijn er tussen het CP en de af te
schaffen Werktijdverkorting (Wtv)? De premieverhoging van het Algemeen Werkloosheidsfonds
(AWf) met 0.03% staat gelijktijdig ingepland met de inwerkingtreding van het CP, maar
er staat niet bij dat de Wtv dan ook wordt afgeschaft. Deze leden zouden hier graag
een toelichting op willen. Daarnaast vragen deze leden wat het budgettaire effect
is van de 0.03% premieverhoging AWf.
De CP zal dienen als vervanging van de huidige regeling Werktijdverkorting (Wtv).
De Wtv
wordt dus inderdaad afgeschaft bij inwerkingtreding van de CP. Daarnaast zal de CP
opschaalbaar zijn ten tijde van grote crises, zoals bijvoorbeeld het geval was tijdens
de coronacrisis. De verwachting is dat de uitgaven in «reguliere tijden», dus zonder
een grote crisis, in de buurt zullen liggen van de huidige uitgaven aan de Wtv (begroot
op circa € 1 miljoen per jaar) die hiervoor als dekking worden ingezet.
Ten tijde van grotere crises liggen de uitgaven aan de CP naar verwachting significant
hoger. Deze kosten worden gedekt met de eenmalige, structurele premieverhoging van
het Algemeen Werkloosheidsfonds (AWf). Deze premieverhoging wordt op dit moment geraamd
op circa 0,03%-punt en zal gelijktijdig met de inwerkingtreding van de CP plaatsvinden.
Deze verhoging betreft zowel het hoge als lage Awf-tarief (het verschil verandert
niet). De uitgaven aan de CP komen ten laste van het AWf, tegelijkertijd komen ook
de hogere premie-inkomsten ten gunste van het AWf. Het saldo van baten en lasten van
beiden loopt dus mee in het jaarlijkse saldo van het AWf. In jaren dat de premie-inkomsten
hoger zijn dan de uitgaven heeft het AWf een positief saldo van baten en lasten en
neemt het vermogen van het fonds toe. In jaren dat er meer wordt uitgegeven dan er
binnenkomt neemt het vermogen af. De sociale fondsen zijn onderdeel van de collectieve
sector en hun uitgaven, inkomsten en vermogen zijn onderdeel van het EMU-saldo en
de EMU-schuld. In de niet-crisisjaren zal dus ook het EMU-saldo iets beter uitvallen
en de EMU-schuld verbeteren. In crisisjaren gebeurt het omgekeerde en verslechtert
het EMU-saldo en neemt de schuld toe.
Meerjarig bekeken is met deze premieverhoging en de nu geraamde uitgaven de CP budgetneutraal.
Uitgaande van de premiegrondslagen zoals geraamd door het CPB1 leidt de op dit moment geraamde premieverhoging van 0,03%-punt van het AWf tot extra
belastinginkomsten van circa € 70 miljoen per jaar.
Antwoord op de vragen van de leden van de D66-fractie
Verschillen tussen regelingen
Om te beginnen verzoeken de leden van de D66-fractie de Minister om op hoofdlijnen
de belangrijkste verschillen tussen de CP, de Wtv, de deeltijd-werkeloosheidswet (ww),
en de Calamiteitenregeling WW te schetsen.
De belangrijkste verschillen tussen de CP en de Wtv zijn de opschaalbaarheid en de
manier van het bieden van steun. De Wtv zorgt ervoor dat werkgevers tijdelijk, voor
een termijn van 6 weken met de mogelijkheid om drie keer te verlengen (maximaal 24
weken in totaal), een Werkloosheidsuitkering kunnen aanvragen voor de werknemers voor
wie zij minder of geen uren werk hebben ten tijden van een crisis. Tijdens de coronacrisis
bleek dat deze regeling niet opschaalbaar was, onder andere door de handmatige verwerking
van aanvragen in de regeling en de koppeling met de Werkloosheidswet (WW). Bij de
ontwikkeling van de beoogde CP is opschaalbaarheid één van de belangrijkste pijlers.
Dit wordt bereikt door onder andere de koppeling met de WW los te laten, en het aanvraagproces
zo geautomatiseerd mogelijk te organiseren. SZW en UWV zijn nog in overleg over de
wijze van uitvoerbaarheid van de voorgenomen CP. Eén van de gespreksonderwerpen betreft
de mogelijkheden voor UWV om op korte termijn inhoudelijke beoordelingscapaciteit
te kunnen opschalen. De werkwijze bij de CP is als volgt: als werkgevers worden geraakt
door een crisis en voldoen aan de gestelde voorwaarden uit de CP, dan krijgen ze de
mogelijkheid om twee instrumenten in te zetten; het tijdelijk herplaatsen van medewerkers
of het tijdelijk verminderd doorbetalen van medewerkers, in combinatie met een loonsubsidie.
De deeltijd-WW was een bijzondere vorm van de Wtv, ingezet na de crisis van 2008,
was een tijdelijke regeling waarbij werkgevers tijdelijk een WW uitkering konden aanvragen
voor hun werknemers, voor de uren dat minder gewerkt kon worden. De deeltijd-WW hanteerde
een termijn van 13 weken met mogelijke verlenging van twee keer 26 weken (een termijn
van in totaal maximaal een jaar en drie maanden) waarin de werkgever er gebruik van
kon maken. De calamiteitenregeling WW, die nooit in werking is getreden wegens een
gebrek aan draagvlak in uw Kamer en vanwege problemen met de uitvoerbaarheid, betrof
op hoofdlijnen een combinatie van de Wtv en de Regeling Onwerkbaar Weer. Ook hier
zou sprake zijn geweest van een tijdelijke WW uitkering voor de minder gewerkte uren.
Het grootste verschil met de CP betreft de wijze van het bieden van steun; bij de
CP is er geen sprake van een WW uitkering, maar van herplaatsing of een loonsubsidie.
De Regeling Onwerkbaar Weer blijft overigens naast de CP bestaan.
Uitwerking CP
Zoals gesteld zijn de leden van de D66-fractie voorstander van het idee achter deze
regeling. Deze leden denken dat de regeling effectief kan zijn om economische schokken
op te vangen en frictiekosten te beperken. Wel vinden deze leden het cruciaal dat
deze regeling echt uitsluitend gebruikt wordt om risico’s op te vangen die buiten
het ondernemersrisico vallen. Van het collectief financieren van gematerialiseerde
ondernemersrisico’s mag geen sprake zijn. In dat kader hebben de leden van de D66-fractie
nog een paar vragen. Zo zijn deze leden benieuwd hoe getoetst en besloten wordt wanneer
er sprake is van een crisis die voldoet aan de voorwaarden. Ter illustratie: wanneer
zijn buitenlandse sancties zo impactvol dat de CP van toepassing zou zijn? En in het
geval van een crisis, is de CP dan open voor alle werkgevers, of alleen voor bepaalde
sectoren? Klopt het dat de Minister individueel kan besluiten wanneer de CP toepasbaar
is, zonder instemming van de ministerraad? In het geval van brand kunnen de leden
van de D66-fractie zich daar iets bij voorstellen, maar in sommige andere gevallen
vragen de leden van de D66-fractie zich af of dit wenselijk is. Het besluit dat een
oorlog of een pandemie recht geeft op de CP, kan immers mogelijk ook invloed hebben
op zaken buiten de CP.
Binnen de CP zijn er crises die altijd toegang geven tot de regeling. Deze crises
vallen op dit moment ook onder de Wtv. Aangezien de CP de Wtv gaat vervangen, zijn
deze crises ook in de CP opgenomen. De crises die altijd toegang geven tot de regeling
zijn: overheidsingrijpen bij dierziekten, brand en extreem weer.
Het wetsvoorstel bevat daarnaast een opsomming van potentieel grotere crises die pas
toegang geven tot de CP indien de Minister van SZW de specifieke omstandigheid als
crisis heeft aangemerkt.2 De oorzaak van de crisis hoeft daarbij niet in Nederland te liggen. Dit zijn crises
waarbij van een individuele ondernemer niet redelijkerwijs kan worden verwacht de
crisis te voorzien en zich er op voor te bereiden. Om te bepalen of een specifieke
gebeurtenis een crisis is in de zin van de CP, wordt getoetst of die omstandigheid
onvoorzienbaar is en het aannemelijk is dat deze gedurende ten minste één maand leidt
tot ten minste gemiddeld 20% verminderde inzet van arbeidscapaciteit binnen het bedrijf
van één of meerdere werkgevers (werkgevers in de zin van de WW). Hierbij wordt geen
minimum aantal werkgevers gehanteerd.
Dit besluit kan worden genomen zonder instemming van de ministerraad, maar in ieder
geval worden de ministeries van Financiën en Economische Zaken en Klimaat betrokken
bij de besluitvorming om de CP open te stellen. Op het moment dat een besluit is genomen
om de CP open te zetten voor de specifieke calamiteit, bijvoorbeeld een specifieke
buitenlandse sanctie, kan op aanvraag toegang tot de CP worden gegeven en zal dit
niet alleen voor bepaalde sectoren gelden. Het UWV zal vervolgens de individuele aanvraag
beoordelen en concluderen of de werkgever voldoet aan de voorwaarden voor toegang
tot de CP. De werkgever moet aantonen dat de bewuste crisis in zijn bedrijf tot werktijdverkorting
leidt.
Het is ten slotte mogelijk dat crises zich voordoen die ten tijde van het opstellen
van de CP wetgeving nog niet zijn voorzien en daardoor niet in de wet zijn benoemd.
Om te bepalen of in dergelijke situaties sprake is van een crisis waarbij het wenselijk
is om de CP open te stellen, worden eveneens bovenstaande criteria gehanteerd. Aanvullend
wordt in deze situatie getoetst of de omstandigheid niet hoort tot het reguliere ondernemingsrisico.
Er wordt bijvoorbeeld getoetst of het een verzekerbaar risico is, in welkgeval de
CP niet zal worden opengesteld voor de calamiteit. Een besluit tot toevoegen van nieuwe
situaties aan de CP zal alleen genomen worden na afstemming in de ministerraad.
Levensvatbare bedrijven
Ook vinden de leden van de D66-fractie het belangrijk dat eventuele steun alleen gaat
naar levensvatbare bedrijven. Hoe wordt nu getoetst of een bedrijf levensvatbaar is?
Gaat dit alleen via de werkgeversbijdrage, of ook via een andere manier? Als dit alleen
via de werkgeversbijdrage gaat, hoe werkt dit dan wanneer er sprake is van herplaatsing
aangezien in dit geval er geen sprake is van een werkgeversbijdrage?
Het doel van de CP is om bedrijven en hun werknemers te ondersteunen in het behouden
van banen in een crisis die buiten het ondernemersrisico ligt. Een feitelijke toets
op levensvatbaarheid van bedrijven is uitvoeringstechnisch gezien niet mogelijk omdat
dit van een uitvoeringsorganisatie zou vragen om op de stoel van de werkgever te gaan
zitten en diens bedrijfsvoering te beoordelen. Tegelijkertijd is het, zoals de leden
van de D66-fractie stellen, belangrijk dat steun niet terechtkomt bij bedrijven die
op de lange termijn niet financieel gezond zijn. Dat zou de aanloop naar een faillissement
slechts met 6 maanden verlengen, en zou voor zowel werkgever als werknemer geen wenselijke
situatie zijn. In de vormgeving van de regeling is hier rekening mee gehouden door
verschillende waarborgen in te bouwen. Werkgevers kunnen ten eerste niet langer dan
6 maanden gebruik maken van de CP en moeten daarna weer volledig zelfstandig kunnen
draaien. Daarnaast geldt dat zij tussen de 20%–30% van de loonkosten over de niet
gewerkte uren dragen. Ook moeten werkgevers in eerste instantie in staat zijn om hun
personeel ten minste 90% door te betalen. De loonsubsidie kan pas worden aangevraagd
nadat de loonvermindering is toegepast. In combinatie met het aanvraagproces bij UWV
kan het daarom enige weken duren voor de werkgever de loonsubsidie ontvangt. Dit beperkt
het risico op het steunen van financieel ongezonde bedrijven. Wanneer een werkgever
een werknemer herplaatst binnen de CP, geldt ook dat de werkgever dit maximaal 6 maanden
mag doen. Het uitgangspunt is dat daarna de normale werkzaamheden weer worden hervat.
De werkgever moet deze gevolgen bij het aanvragen van CP meewegen en uiteindelijk
kunnen dragen.
Toets op fraudemogelijkheden
De leden van de D66-fractie lezen dat er nog een toets gedaan wordt op fraudemogelijkheden.
Deze leden kijken uit naar de uitkomsten van deze toets aangezien zij het cruciaal
dat misbruik van de regeling door kwaadwillende bedrijven uitgesloten wordt. Deze
leden horen graag van de Minister welke risico’s zij nu al ziet en welke maatregelen
hiertegen genomen zijn of worden.
Op hoofdlijnen zijn (misbruik- en oneigenlijk gebruik) risico’s van de regeling bekend,
zoals bijvoorbeeld het onterecht aanspraak maken op de regeling. Tegelijkertijd zijn
veel risico’s (en de kans daarop) nog niet exact te benoemen omdat het wetsvoorstel
nog niet volledig is uitgewerkt. Een belangrijk onderdeel is dat UWV straks de door
de werkgever aangedragen gegevens bij de aanvraag loonsubsidie moet kunnen controleren,
bijvoorbeeld aan de hand van relevante gegevens uit de polisadministratie.
Pas wanneer het conceptwetsvoorstel gereed is, is het mogelijk om een volledige toets
op de risico’s van misbruik en oneigenlijk gebruik uit te voeren. Vanzelfsprekend
deel ik de in de toets benoemde risico’s op dat moment (waar nodig vertrouwelijk)
met uw Kamer, samen met maatregelen om deze risico’s zoveel mogelijk te mitigeren.
Vormgeving regeling
Wat betreft de vormgeving van de regeling hebben de leden van de D66-fractie ook wat
vragen. Zo zijn zij benieuwd hoe gekomen is tot het percentage van minstens 20% werk
gedurende een periode van twee maanden en het compensatiepercentage van 60%. Welke
afwegingen zijn hier gemaakt? Ook lezen deze leden dat er maximaal voor een periode
van zes maanden gebruik gemaakt kan worden van de CP. Zit hier een afkoelingsperiode
op? Zo ja, hoe werkt deze? Is dat eenmaal per gedefinieerde crisis? En wat gebeurt
er als een crisis toch langer duurt, zoals de coronacrisis? De leden van de D66-fractie
vragen ook waarom een werkgever verplicht wordt contact te zoeken met een vakbond
wanneer een werkgever de CP wil inzetten. Wat is hier de gedachte achter?
Er is gekozen voor een periode van twee maanden omdat het redelijk is te verwachten
dat een crisis van beperktere duur door de werkgever zelf wordt opgevangen. Daarnaast
zou een te korte periode extra druk leggen op de uitvoering. Aan de andere kant is
een langere termijn dan twee maanden niet wenselijk, dit zou de drempel om in aanmerking
te komen voor de CP te hoog maken (20% werktijdverkorting over bijvoorbeeld 3 maanden
in plaats van 2 maanden). Op dit moment wordt in grote lijnen aangesloten bij de huidige
regeling Wtv: deze kan voor een periode van 6 weken worden aangevraagd, de werkgever
kan de aanvraag twee keer herhalen en ook geldt de voorwaarde van een werktijdvermindering
van ten minste 20%.
Mede vanuit de gedachte dat ook de werknemer bij moet dragen aan de regeling, wordt
van de werknemer een werknemersbijdrage gevraagd van 20% over de niet gewekte uren
met een maximum van 10% van het loon. In de overige 60% wordt voorzien door middel
van een loonsubsidie vanuit de overheid. De loonsubsidie wordt gefinancierd middels
de voorgenomen verhoging van de AWf-premie. De compensatiepercentages sluiten ook
grotendeels aan bij de huidige regeling Wtv. Bij de Wtv wordt de werkgever soms op
grond van de cao verplicht om de uitkering met 30% aan te vullen. In de praktijk gebeurt
dit vaak, ook als de werkgever dit niet bij cao verplicht is. In de CP financiert
de werkgever 20–30% van de niet-gewerkte uren.
De leden hebben ook gevraagd naar de afkoelingsperiode van de CP. Per gedefinieerde
crisis kan de werkgever maar één keer gebruik maken van de regeling. De CP geldt voor
een periode van twee maanden, met een maximale verlenging van twee keer twee maanden
(maximaal 6 maanden in totaal). Deze termijn van maximaal 6 maanden zorgt ervoor dat
de werkgever wordt aangezet om zijn bedrijfsvoering aan te passen en toekomstbestendig
te maken zodat de werkzaamheden kunnen worden hervat na deze tijdelijke overbruggingsperiode.
Het is niet wenselijk om de steun te lang te laten duren, omdat dit de op termijn
gewenste aanpassing van de economie zou remmen. Bij de NOW bijvoorbeeld volgden nieuwe
NOW-regelingen elkaar op, waardoor het risico toenam dat niet levensvatbare bedrijven
werden ondersteund en daardoor kunstmatig overeind werden gehouden.3
De leden hebben ook gevraagd waarom een werkgever verplicht wordt contact te zoeken
met een vakbond wanneer een werkgever de CP wil inzetten. Om de belangen van de werknemer
zo veel mogelijk te kunnen waarborgen is één van de voorwaarden dat de werkgever verplicht
is om de vakbonden te laten weten dat er gebruik wordt gemaakt van de CP. Vakbonden
kunnen als zij dat wenselijk achten in gesprek gaan met de werknemers en zo op een
laagdrempelige manier werknemers helpen bij het kennen van hun rechten en verplichtingen
in crisistijd. Verder moet de werkgever advies vragen aan de ondernemingsraad, personeelsvertegenwoordiging
of -vergadering. De ondernemingsraad, personeelsvertegenwoordiging of -vergadering
buigt zich over de gevolgen van deze aanvraag. Op deze manier heeft het advies van
de OR een controlefunctie, want de OR heeft inzicht in de onderneming en kan de werkgever
bevragen op het nut en de noodzaak van het gebruik van de CP. Deze voorwaarde fungeert
ook als waarborg dat de werkgever alleen als het echt nodig is, CP zal aanvragen.
Reactie CPB en verschillen Commissie Borstlap
Tot slot lezen de leden van D66-fractie in de beslisnota van 22 juni dat het Centraal
Planbureau (CPB) bezwaren heeft ingediend bij de huidige vormgeving en dat een rekenvoorbeeld
van hen nog nader bestudeerd zou worden. De leden van de D66-fractie zijn benieuwd
naar de uitkomsten van deze nadere studie en vragen de Minister om nader in te gaan
op de bezwaren van het CPB en de uiteindelijk gemaakte keuzes. Tot slot, wat de vormgeving
betreft, verzoeken de leden van de D66-fractie de Minister om te reflecteren op de
discrepantie tussen het advies van de Commissie Borstlap en de uiteindelijke regeling.
Waar zitten de verschillen precies, en waarom is ervoor gekozen om af te wijken van
het advies?
Het CPB heeft in een eerdere fase opgemerkt dat voorkomen moet worden dat verzekerbare
risico’s in de CP moeten worden opgenomen. De risico’s die nu in de CP zijn opgenomen
zijn in principe niet verzekerbaar. Een uitzondering hierop is brand. Omdat het al
jaren beleid is dat werkgevers bij brand gebruik kunnen maken van de Wtv voor tijdelijke
ondersteuning bij de betaling van de loonkosten is ervoor gekozen dit niet uit de
regeling te halen. Vanuit het oogpunt van consistent overheidsbeleid is het niet wenselijk
dit met de invoering van de CP aan te passen. De systematiek van de CP laat ruimte
voor de vraag of een bepaalde situatie voorzienbaar wordt geacht. Zo kan het zijn
dat een jaarlijks terugkerend weersfenomeen op den duur dusdanig voorspelbaar wordt,
dat dit tot het ondernemersrisico gaat behoren en de CP hier niet meer voor open staat.
De commissie Borstlap heeft geadviseerd om deeltijdontslag mogelijk te maken, om zo
werkgevers meer flexibiliteit te geven. In dat voorstel krijgen werkgevers de mogelijkheid
om werknemers gedeeltelijk te ontslaan – en daarmee de arbeidsrelatie permanent te
wijzigen. Voor deeltijd-ontslag zouden onvermijdelijke bedrijfseconomische oorzaken
aangetoond moeten worden. De CP verschilt op een aantal onderdelen van het voorstel
van de commissie Borstlap. Ten eerste wordt de toegang tot de regeling bepaald door
de vraag of sprake is van een crisis die buiten het ondernemersrisico valt. Crises
leiden over het algemeen tot bedrijfseconomische oorzaken voor onder andere ontslag,
dus in zoverre sluit dit op elkaar aan. Bedrijfseconomische oorzaken zijn echter breder,
daar vallen ook slechte managementbeslissingen, reorganisatie of economische tegenslag
onder. In de CP is hier niet voor gekozen, omdat dit soort oorzaken tot het ondernemersrisico
behoren, waarvan het kabinet vindt dat deze niet op werknemers of het collectief afgewenteld
moeten worden.
Ten tweede geldt dat de CP, juist omdat het gaat om een onvoorzien risico, ruimhartiger
steunt en werkgevers in crisistijd meer ruimte en flexibiliteit geeft dan deeltijdontslag.
Bij de CP krijgt de werkgever de mogelijkheid om de werknemers tijdelijk volledig
te herplaatsen of minder te laten werken, waarbij de werkgever in dit laatste geval
een vergoeding ontvangt.
Ten slotte wordt bij deeltijdontslag de rekening bij werknemers neergelegd, die raken
immers (gedeeltelijk) hun baan of arbeidsvoorwaarden permanent kwijt. Bij de CP is
het uitgangspunt dat juist omdat het om onvoorzienbare risico’s gaat, iedereen zijn
steentje bijdraagt aan de financiering van de regeling. Bovendien is de steun vanuit
de CP tijdelijk. Dienstverbanden blijven daardoor duurzaam in stand, met de overeengekomen
arbeidsomvang.
Financiële gevolgen CP
Wat betreft de financiële gevolgen van de CP hebben de leden van de D66-fractie twee
vragen. Ten eerste zijn zij benieuwd naar een raming van het geschatte gebruik van
de CP per jaar, idealiter met een uitsplitsing naar oorzaak. Wat betreft de financiering
vanuit het AWf-fonds vragen deze leden zich af hoe dit precies werkt. Worden deze
middelen jaarlijks opgepot tot een crisis zich daadwerkelijk materialiseert? Zo ja,
wat gebeurt er zodra het potje leeg is maar er wel een crisis is? Zo nee, hoe worden
de kosten tijdens het jaar van een grote crisis dan gedekt?
De geraamde uitgaven aan de CP zijn van nature onzeker, aangezien het onvoorspelbaar
is wanneer en in welke omvang zich in de toekomst een crisis zal voordoen. Voor de
berekening van de verwachte kosten ten tijde van grote crises (zoals de coronapandemie)
is de omvang van de NOW-uitgaven als basis genomen, aangezien dit eveneens een loonkostensubsidie
in crisistijden betrof. Deze uitgaven zijn vervolgens geschaald naar de parameters
van de CP. Zo ligt het voorgestelde vergoedingspercentage (60% van de loonkosten over
de niet-gewerkte uren) in de CP lager dan in de NOW en bovendien is de maximale duur
van het recht op CP beperkt tot 6 maanden. Vervolgens is gekeken naar de historische
frequentie van crises, om te komen tot gemiddelde jaarlijkse uitgaven aan de CP. Deze
geraamde gemiddelde uitgaven komen uit op circa € 70 miljoen per jaar, waarop de premieverhoging
van het AWf is gebaseerd. Indien in de verdere uitwerking van de CP inhoudelijke keuzes
worden gemaakt die de geraamde uitgaven doen wijzigen, dan kan dit ook de geraamde
premieverhoging veranderen.
Zie voor een toelichting op de financiering het antwoord op de vraag van de VVD bij
«Budgetneutraliteit van de CP».
Antwoord op de vragen van de leden van de CDA-fractie
Beide opties aanbieden
De leden van de CDA-fractie vragen of een werkgever ook beide opties aan een werknemer
kan bieden; een herplaatsingsoptie of indien dat op bezwaren of problemen stuit een
tegemoetkoming.
De huidige regeling stelt de werkgever in staat om een besluit te nemen over welk
instrument wordt ingezet. Het uitgangspunt is dat de werkgever één van de twee instrumenten
kan inzetten. De werkgever moet dus goed afwegen welk instrument het best passend
is voor de situatie. Vanzelfsprekend kan de werkgever daarover ook in gesprek gaan
met zijn werknemers. Het is mogelijk voor de werkgever om gedurende de looptijd van
de crisis de inzet van de instrumenten aan te passen. Als de werkgever eerst gebruik
heeft gemaakt van de verminderde loondoorbetaling en de subsidie, maar later toch
een herplaatsingsmogelijkheid vindt, is die mogelijkheid er voor de werkgever. Het
is daarbij wel van belang dat de werkgever zich houdt aan de overige voorwaarden van
de CP.
Ander werk tijdens CP
Indien er sprake is van de tegemoetkoming en de werknemer een tijdelijke vermindering
van het loon ervaart; is er dan de ruimte voor de werknemer om zelf buiten de reguliere
werktijden ander werk/klussen te doen om persoonlijk een aanvulling op zijn (tijdelijk)
verminderde loon te kunnen vergaren? In eerdere deeltijd ww-regeling was er ook een
opleidingscomponent/verplichting gekoppeld aan de regeling. Heeft het kabinet dit
ook overwogen bij de crisisregeling personeelsbehoud? Waarom is hier niet voor gekozen?
Het CDA vraagt allereerst naar de ruimte voor de werknemer om zelf buiten de reguliere
werktijden ander werk/klussen te doen om persoonlijk een aanvulling op zijn (tijdelijk)
verminderde loon te kunnen vergaren. Zie hiervoor het antwoord op de vraag van de
SP bij «Ander werk tijdens CP».
Het huidige wetsvoorstel kent geen opleidingsverplichting of -component. Bij de inzet
van het herplaatsingsinstrument acht het kabinet een dergelijke plicht onwenselijk
omdat werknemers naar verwachting in veel gevallen hun volledige aantal uren zullen
werken, maar dan op een andere locatie. Als sprake is van een tegemoetkoming, zou
een opleidingscomponent wellicht mogelijk zijn. Daar is echter niet voor gekozen,
gezien de beperkte duur van de regeling (2 maanden, met mogelijke verlenging tot max
6 maanden), en het feit dat dit veel vraagt van het doenvermogen van werkgevers om
dit te organiseren, terwijl het bedrijf in crisis verkeert. Daarnaast betrof het in
2008 ten tijde van de deeltijd-WW een specifieke financiële crisis. In het algemeen
geldt dat de CP potentieel kan worden ingezet voor een veelvoud aan crises, klein
en groot. De verwachting is dat het niet mogelijk is om in elke crisissituatie de
werkgever én werknemer te verplichten om een scholingsverplichting aan te gaan. Daarnaast
is het doel van de CP om bedrijven en hun werknemers te ondersteunen in het behouden
van banen in een crisis. Vanuit die aard ligt een verplichte opleidingscomponent minder
voor de hand. Werkgevers mogen wanneer dit past werknemers natuurlijk altijd scholing
aanbieden ten tijde van een crisissituatie.
De formele werkgever
De leden van de CDA-fractie lezen dat werkgevers aanspraak kunnen maken op de CP indien
sprake is van gemiddeld tenminste 20% minder werk over de gehele onderneming, dit
is aangeduid met «de formele werkgever». Wat betekent dit voor concernonderdelen?
Bij de Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW-)regeling kwamen afzonderlijk
stilliggende onderdelen van een concern in eerste instantie niet in aanmerking voor
een tegemoetkoming, en dit alsnog werkgelegenheid in gevraag bracht. Wordt met de
keuze voor de formele werkgever in de CP de mogelijkheid geboden dat op werkmaatschappijniveau
c.q. autonoom aan het economisch verkeer deelnemende onderdelen van een concern aanspraak
kunnen maken op de CP, met daarbij voldoende waarborgen om negatieve effecten als
strategisch gedrag te mitigeren?
De formele werkgever is degene met wie een werknemer een civielrechtelijke arbeidsovereenkomst
heeft afgesloten. Het verschilt per bedrijf hoe dit in de bedrijfsvoering is geregeld.
Er zijn bedrijven die op vestigingsniveau «formeel werkgever» zijn, bij andere bedrijven
is een personeels-BV de formele werkgever, en zo zijn meer constructies denkbaar.
De werkgever heeft bewust voor een bepaalde inrichting van diens bedrijf gekozen,
bijvoorbeeld vanwege een economische verbinding tussen verschillende bedrijfsonderdelen
of uit praktische aard. Voor de CP sluit het kabinet aan bij de gekozen bedrijfsinrichting.
Dit betekent dat de werkgever op het niveau van het formele werkgeverschap aannemelijk
moet maken dat sprake is van ten minste 20% werktijdvermindering om in aanmerking
te komen voor de (inzet van instrumenten van de) CP. Afhankelijk van de bedrijfsvoering
betekent dit dat de werkgever sneller of minder snel aanspraak kan maken op de CP.
Als de werkmaatschappij de formeel werkgever is, zal de werkgever naar verwachting
sneller tot 20% werktijdverkorting komen bij een crisis van enige omvang. Als gekozen
is voor een personeels-BV op het hoogste niveau binnen een concern, zal op het niveau
van het hele concern sprake moeten zijn van gemiddeld 20% werktijdverkorting. Strategisch
gedrag over hoe een bedrijf wordt ingericht of wordt gevoerd, is denkbaar. Het is
logisch dat een werkgever nadenkt over de beste manier om zijn bedrijf vorm te geven.
Het risico op strategisch gedrag zoals het aanpassen van bedrijfsvoering binnen de
looptijd van de CP om zoveel mogelijk tegemoetkoming te ontvangen lijkt tegelijkertijd
beperkt, omdat het ingewikkeld is om zulke structurele aanpassingen in de bedrijfsstructuur
dan wel bedrijfsvoering op korte termijn door te voeren. De looptijd van de CP is
beperkt tot 6 maanden, waarmee dit risico beperkt wordt geacht.
Snelheid in de regeling
Het is volgens de leden van de CDA-fractie essentieel dat in geval van een crisissituatie
snel duidelijk is of de CP van toepassing is of niet. Hoe kan dit geborgd worden en
waar dient een werkgever die gebruik wil maken van de CP zich dan te melden?
In een crisissituatie is het inderdaad van belang dat het snel duidelijk wordt of
de CP van toepassing is of niet. Op de website van UWV zal komen te staan welke situaties
worden aangemerkt als crisis. Verwacht de werkgever daaronder te vallen, en wenst
hij van de instrumenten uit de CP gebruik te maken, dan kan de werkgever een aanvraag
indienen bij het UWV. Het UWV beoordeelt of sprake is van een crisis en of er naar
verwachting 20% werktijdverkorting is over twee maanden. Bij een potentieel grote
crisis zoals een pandemie of een nog onbekende crisis, is eerst een besluit nodig
van de Minister van SZW voordat de CP kan worden opengesteld. De verwachting is dat
een dergelijk besluit binnen afzienbare tijd kan worden genomen. Indien besloten wordt
dat de CP hiervoor wordt opengesteld, dan wordt dit met UWV gecommuniceerd. Ook in
dat geval kan de werkgever zich bij UWV melden. Nadat de werkgever een aanvraag heeft
ingediend beslist UWV zo spoedig mogelijk, maar ten minste binnen acht weken op de
aanvraag.
De uitvoerbaarheid van de CP zal voor UWV onder andere afhankelijk zijn van de beschikbare
beoordelingscapaciteit, inclusief de mogelijkheden om deze capaciteit op korte termijn
op te schalen. Hierover zijn SZW en UWV in gesprek.
Macro-economische onvoorziene omstandigheden niet in de CP
De leden van de CDA-fractie zouden graag nader beargumenteerd zien waarom macro-economische
onvoorziene omstandigheden, zoals bijvoorbeeld verstoringen in de supply chain (geen
containers, zeeschepen, handelsboycots, internationale sancties) en/ of materialen
issues, zoals chiptekorten niet onder de CP vallen. In het geval dat dergelijke verstoringen
niet onder de CP vallen, bestaat de mogelijkheid dat de Nederlandse maakindustrie
hier (ernstige) nadelen van ondervindt. Stilstanden in het productieproces kunnen
immers groter zijn dan bedrijven zelf kunnen opvangen. Deelt de Minister dat er dan
ook een groot risico is dat in de kerngezonde bedrijven, die essentieel zijn voor
Nederland, in problemen kunnen komen? Is er een mogelijkheid om de regeling ook voor
deze situaties te laten gelden
De CP heeft als doel het ondersteunen van werkgevers in tijden van crises die buiten
het ondernemersrisico liggen. Het kabinet ziet conjuncturele schommelingen als een
voorbeeld van regulier ondernemersrisico. Het kabinet vindt het vanuit economisch
perspectief onwenselijk om werkgevers te ondersteunen in hun loonkosten bij dergelijke
conjunctuurschommelingen. Dit zou de werking van de economie verstoren. Ondernemers
hebben zelf een verantwoordelijkheid om economische schommelingen op te vangen, zij
plukken immers ook de voordelen in tijden van hoogconjunctuur. Het risico is dat mensen
blijven werken bij bedrijven of sectoren die geen of minder economische meerwaarde
leveren, bijvoorbeeld omdat de vraag naar hun producten of diensten is afgenomen.
De betreffende werknemers zijn dan niet beschikbaar voor productievere ondernemingen
of andere sectoren. Hetzelfde geldt voor kapitaal dat in deze bedrijven is geïnvesteerd.
Bovendien is een regeling die ook voorziet in overheidsdekking van macro-economische
schommelingen budgettair kostbaar. Dat zou bij een budgettair neutrale vormgeving
leiden tot hogere werkgeverspremies en/of een hogere werknemersbijdrage.
Dit neemt niet weg dat macro-economisch onvoorziene omstandigheden, zoals verstoringen
in de supply chain, mogelijk onder de CP zouden kunnen vallen. Het is afhankelijk
van de aard van de crisis of dit het geval is. Een voorbeeld is ongeplande uitval
van infrastructuur in Nederland waardoor er een verstoring is in de toeleveringsketen
van het aanvoeren/aanleveren van containers. In dat geval wordt getoetst of die omstandigheid
onvoorzienbaar is en of het aannemelijk is dat deze gedurende ten minste één maand
leidt tot ten minste gemiddeld 20% verminderde inzet van arbeidscapaciteit binnen
het bedrijf van één of meerdere werkgevers (werkgevers in de zin van de WW). Als aan
deze voorwaarden is voldaan, dan zou de situatie aangemerkt kunnen worden als crisis.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kan dan besluiten om voor deze specifieke
omstandigheid de CP open te stellen. Er zijn daarnaast echter ook risico’s waar een
bedrijf zich redelijk te verwachten is dat een bedrijf zich erop voorbereidt. Dergelijke
risico’s zijn uitgesloten van de CP (deze risico’s zijn gedeeld in de Kamerbrief 30 juni
jl.).
Vergelijking internationaal
De leden van de CDA-fractie vragen of de Minister in kan gaan op het internationale
speelveld. Klopt het dat Nederland het risico meer dan andere landen bij de bedrijven
neer legt? Indien hierop bevestigend wordt geantwoord, deelt de Minister dan de mening
van deze leden dat hierdoor een ongelijk speelveld ontstaan is met de ons omringende
landen? Wat voor invloed heeft dit op het vestigingsklimaat in Nederland?
Zoals in de Kamerbrief van 23 november 2021 is uiteengezet, zijn de verschillen tussen
de rechtssystemen in de omringende landen zodanig groot, dat een complete vergelijking
niet goed mogelijk is.4 Het is daarom ingewikkeld om een goede vergelijking te maken tussen de CP en het
internationale speelveld.
Elementen waarop de CP verschilt van regelingen in de landen om ons heen zijn over
het algemeen het bereik van de regeling (bedrijfseconomische oorzaken wel of niet
vergoeden), de hoogte van de vergoeding en de mate waarin werknemers meebetalen aan
de regeling. Ten aanzien van het bereik van de regeling: de landen om ons heen (Frankrijk,
België, Duitsland) hebben over het algemeen een breder toegankelijke regeling, omdat
ook bedrijfseconomische omstandigheden onderdeel uitmaken van de Short Time Workschemes
(«STW», de diverse werktijdverkortingsregelingen). Bij een breed toegankelijke regeling
ligt het voor de hand een sobere vergoeding te kiezen, met een relatief grote bijdrage
van werkgever en werknemer. Dat is het geval bij de omliggende landen.
Het kabinet kiest met de CP voor een STW-regeling die ruimhartige steun kan bieden
in situaties waar dat echt nodig is. Bij de vormgeving van de CP is een scherpe afbakening
noodzakelijk, om onnodig en oneigenlijk gebruik te voorkomen en de betaalbaarheid
van de regeling niet in het geding te laten komen. Een STW-regeling met ruimhartige
steun én beperkte afbakening zou economisch inefficiënt zijn en naar verwachting erg
duur.
Het is nu moeilijk te zeggen of Nederland het risico minder of meer neerlegt bij bedrijven
dan andere landen. De CP is qua afbakening beperkter, en kan daarmee misschien vanuit
het perspectief van het vestigingsklimaat minder gunstig zijn, maar daar staat tegenover
dat de steun in Nederland in crisistijd met de CP juist ruimhartiger is dan de landen
om ons heen, wat weer gunstiger is voor het vestigingsklimaat.
Antwoord op de vragen van de leden van de SP-fractie
Argumentatie werknemersbijdrage
De leden van de SP-fractie vinden dat de ondersteuning van personeel tijdens een crisissituatie
niet voldoende terugkomt in de brief. Deze leden zijn erg kritisch op het voorstel
om werknemers zelf te laten meebetalen. Kan het kabinet toelichten waarom zij dit
heeft opgenomen in het voorstel? Is het kabinet het met de leden van de SP-fractie
eens dat werknemers zelf geen ondernemersrisico nemen wanneer zij bij een bedrijf
gaan werken en hier dus ook niet voor zouden moeten opdraaien?
De werknemersbijdrage is een belangrijke factor in het betaalbaar houden van de CP
regeling. Daarom zijn er een aantal redenen waarom het kabinet kiest voor een werknemersbijdrage.
Ten eerste is de werknemersbijdrage belangrijk in het kader van solidariteit. Alle
partijen, dus ook werknemers, dragen bij in tijden van crisis. Dit doen werknemers
door een maximum van 10% over het brutoloon in te leveren over de niet-gewerkte uren.
De werknemer ontvangt over de uren die hij wel heeft gewerkt zijn volledige loon.
Daarnaast vindt het kabinet het vragen van een werknemersbijdrage gerechtvaardigd
omdat de CP zorgt voor baangarantie. Zonder de CP is de kans groter dat werknemers
in de WW komen en er nog meer in salaris op achteruit gaan. Ter illustratie: als een
werknemer twee maanden 50% minder werkt en over die twee maanden 10% loon moet inleveren,
doordat zijn werkgever gebruik maakt van de CP, dan is dan 1,667% over het totale
jaarsalaris.
Ter vergelijking: in andere landen bestaan soortgelijke regelingen, zoals de Kurzarbeit,
waar een aanzienlijk grotere werknemersbijdrage (40%) wordt gevraagd om de regeling
voor het collectief betaalbaar te houden. Het kabinet vindt in dat kader een bijdrage
van maximaal 10% over het brutoloon gerechtvaardigd.
Toelichting percentages
De leden van de SP-fractie vragen op het kabinet kan toelichten hoe zij tot de keuze
van een vergoeding van 60% is gekomen. En kan het kabinet toelichten waarom er wordt
gerekend met een opslag van 23,5% voor werkgeverslasten? Welke overwegingen zijn er
geweest om de keus te maken om de procentuele last voor de werknemer en de werkgever
bijna even hoog te maken?
Het kabinet vindt het allereerst belangrijk dat alle partijen bijdragen in crisistijd.
De verdeling van de percentages is gebaseerd op een aantal zaken. Daarbij geldt dat
de kleinste last (tussen de 10%–20% van het loon over de niet-gewerkte uren, maar
maximaal 10% van het totale brutoloon) komt te liggen bij de werknemer. Daarna komt
de werkgever, met een bijdrage van 20–30% van het loon over de niet-gewerkte uren.
Deze werkgeversbijdrage moet er aan bijdragen dat de steun minder snel bij niet-levensvatbare
bedrijven terecht komt. De overheid draagt vervolgens middels een loonsubsidie 60%
van het loon over de niet-gewerkte uren bij. Deze keuze volgt uit de voorgaande keuzes
met betrekking tot de werknemers- en werkgeversbijdrage. De loonsubsidie wordt gefinancierd
middels de voorgenomen verhoging van de AWf-premie.
Werkgevers hebben bovenop het brutoloon nog andere lasten. De loonsubsidie is bedoeld
om werkgevers te ondersteunen in de loonkosten in crisistijd, en daar horen werkgeverslasten
ook bij. Voor de opslag van 23,5% voor werkgeverslasten is aangesloten bij een andere
regeling, namelijk de Loonkostensubsidie Participatiewet. De 23,5% is een optelsom
van de volgende lasten: bijdrage zorgverzekeringswet, de werkgeversbijdrage kinderopvang,
de gemiddelde AWF/UFO premie, de gemiddelde AOF premie, de premie werkhervattingskas,
gemiddelde pensioensbijdrage en gemiddelde VUT bijdrage.
Zie hier een rekenvoorbeeld:
Een werkgever heeft recht op de CP en heeft één werknemer in dienst die fulltime (40
uur) voor hem werkt. Er is sprake van 20% werktijdverkorting.
BW-loon van de werknemer: € 2.500.
Hij werkt 20% minder, dus over 20% van zijn BW-loon wordt er een werknemersbijdrage
gevraagd en kan er loonkostensubsidie worden aangevraagd.
Het loon over de niet gewerkte uren betreft € 2.500 x 0,20 = € 500.
Werknemersbijdrage: € 500 x 0,2 = € 100.
Loonkostensubsidie: € 500 x 0,6 = € 300.
Werkgeversbijdrage: € 500 x 0,2 = € 100.
Werknemer ontvangt (in plaats van € 2.500) € 2.400.
Bovenop de loonkostensubsidie ontvangt werkgever de opslag voor de werkgeverslasten
over de overheidsbijdrage: € 300 + (€ 300 x 0,235) = € 370,50.
Vakbonden buiten de overeenkomst
De leden van de SP-fractie vragen waarom het kabinet ervoor heeft gekozen om vakbonden
buiten te sluiten van de overeenstemming. Is het kabinet het met de leden van de SP-fractie
eens dat naast de ondernemingsraad ook vakbondsvertegenwoordiging nodig is bij het
nemen van het besluit tot gebruik van de crisisregeling, in plaats van achteraf?
Doordat de vakbond voorafgaand van de CP aanvraag geïnformeerd wordt, biedt dit de
mogelijkheid voor de vakbond om in gesprek te gaan met de werkgever over de CP aanvraag.
Gezien de betrokkenheid van de OR binnen bedrijven, past het geven van advies beter
bij de verantwoordelijkheden van de OR. De vakbonden gaan immers meer over de feitelijke
toepassing van de instrumenten en niet over bijvoorbeeld de vraag of sprake is van
een crisis. Daarnaast vraagt het te geven advies, zeker in tijden van grote crisis,
veel van de vakbonden. Dit werkt vertragend in het aanvraagproces, wat onwenselijk
is in tijden van crisis. Er wordt bezien hoe een meldpunt kan worden bewerkstelligd,
waar de vakbond een melding kan maken wanneer er een vermoeden is van misbruik of
oneigenlijk gebruik. Over de mogelijke inrichting van dit meldpunt, zal ik uw Kamer
later informeren.
ZZP en uitzendkrachten
De leden van de SP-fractie vragen of de crisisregeling ook betrekking heeft op zelfstandigen
zonder personeel (zzp’ers) of uitzendkrachten die op het moment van crisis aan de
slag zijn bij het getroffen bedrijf. Zo nee, welke regelingen tref het kabinet om
deze mensen tijdens een crisis te ondersteunen? De leden van de SP-fractie willen
graag aangeven dat tijdens de coronacrisis is gebleken dat zzp’ers en uitzendkrachten
in tijden van een mondiale of nationale crisis extra kwetsbaar zijn omdat zij vaak
buiten de boot vallen.
De CP zal werkgevers helpen met het doorbetalen van hun werknemers in crisistijd,
met als doel personeelsbehoud voor werkgevers en baanbehoud voor werknemers. Zelfstandigen
zonder personeel zijn geen werkgevers of werknemers, en vallen dus buiten het bereik
van de regeling. Zij of hun opdrachtgevers dragen ook geen AWf-premies af. Overigens
is in het arbeidsmarktpakket wetgeving in voorbereiding om schijn-zelfstandigheid
aan te pakken, waarmee in die situaties een reguliere werkgever-werknemer verhouding
bewerkstelligd wordt, waardoor voor die werknemers ook gebruik gemaakt kan worden
van de CP. Ook uitzendwerkgevers kunnen een aanvraag indienen voor hun werknemers,
als deze werknemers als gevolg van een calamiteit niet meer bij de inlenende werkgever
werkzaam kunnen zijn, voor zover er een loondoorbetalingsverplichting geldt op grond
van art. 7:628 BW, en de calamiteit bij de uitzendwerkgever leidt tot gemiddeld 20%
werktijdverkorting over een periode van twee maanden. Overigens hebben uitzendwerkgevers
uit hoofde van hun reguliere allocatiefunctie uiteraard ook buiten de CP om mogelijkheden
om hun personeel te herplaatsen als dat nodig zou zijn omdat er werkzaamheden wegvallen.
Herplaatsing en ontslag
De leden van de SP-fractie vragen of met de herplaatsingsoptie alleen interne herplaatsing
wordt bedoeld, of ook extern. Daarnaast zetten deze leden hun vraagtekens bij de mogelijkheid
om tijdens herplaatsing toch werknemers te kunnen ontslaan. Tijdens herplaatsing wordt
er gebruik gemaakt van een versoepeling van de regels die in de crisisregeling zijn
opgenomen. Werkgevers gebruiken hiervoor dus een door het kabinet gegeven mogelijkheid.
Waarom zou daar vanuit werkgevers niks tegenover moeten staan? Ook merken deze leden
op dat het kabinet in de voorliggende brief schrijft dat de werkgever bij herplaatsing
rekening moet houden met de bijzondere persoonlijke omstandigheden van de werknemer,
voor zover die zwaarder wegen dan het zwaarwichtige belang van de werkgever. Kan het
kabinet toelichten in welke omstandigheden de omstandigheden van de werknemer zwaarder
kunnen wegen dan die van de werkgever?
Werknemers kunnen in ieder geval intern worden herplaatst. Op dit moment wordt bezien
of werknemers ook elders binnen het concern kunnen worden herplaatst. De herplaatsing
moet wel voldoen aan verschillende voorwaarden: de arbeid moet een bij de functie
behorende gelijkwaardige of lagere beloning kennen, eventuele extra reistijd wordt
aangemerkt als werktijd en extra reiskosten worden vergoed. Werkgevers mogen hun werknemers
tijdens gebruik van de CP in principe niet ontslaan, ook niet tijdens de herplaatsing.
Bovendien geldt dat gedurende een periode van vier maanden na gebruik van CP, de werkgever
de werknemer niet mag ontslaan vanwege bedrijfseconomische redenen. De financiële
sanctie bij ontslag om bedrijfseconomische redenen geldt echter niet voor herplaatste
werknemers omdat dit niet past bij het karakter van de herplaatsingsmogelijkheid.
De werknemer krijgt namelijk het volledige loon doorbetaald, en de werkgever ontvangt
in dit geval geen financiële tegemoetkoming van UWV voor de betreffende werknemers.
Met betrekking tot de laatste vraag ten aanzien van omstandigheden van de werknemer
die zwaarder kunnen wegen dan die van de werkgever, zie het antwoord op de vraag van
de VVD bij «Verhouding belangen werkgever/werknemer».
Afbakening periode
De leden van de SP-fractie vragen of het kabinet kan toelichten waarom er in de afbakening
van de regeling is gekozen voor een periode van minimaal twee maanden. En kan het
kabinet toelichten wat er gebeurt wanneer een bedrijf ook na zes maanden last heeft
van de opgetreden crisis, zoals bij bijvoorbeeld een grote globale crisis zou kunnen
optreden?
Zie het antwoord op de vraag van D66 bij «Vormgeving regeling».
Ander werk tijdens CP
Afsluitend willen de leden van de SP-fractie het kabinet er graag op wijzen dat een
terugval van inkomen van 20% voor werknemers grote gevolgen kan hebben. Deze leden
vragen het kabinet hoe werknemers dit kunnen compenseren. Deze leden vragen of het
kabinet heeft overwogen werknemers bij een terugval van werktijd en dus een terugval
van inkomen de mogelijkheid te geven om het inkomen vrijwillig bij een andere werkgever
bij te verdienen, zonder dat dit gevolgen heeft. Kan het kabinet aangeven welke voordelen
en nadelen dit heeft? Deze leden vragen welke andere compensatievoorstellen voor het
inkomensverlies de regering heeft overwogen.
Het is voorstelbaar dat ten tijde van crisis een werkgever geen of onvoldoende werk
beschikbaar heeft en de werknemer niet de volledige uren kan werken en daarmee inkomensverlies
(met een maximum van 10% van het totale loon) heeft. Wanneer gebruik wordt gemaakt
van de CP (instrument verminderde loondoorbetaling) zou een werknemer er in die situatie
voor kunnen kiezen om tijdelijk een aanvullende baan te nemen en zo het inkomensverlies
op te vangen. Het staat een werknemer in beginsel vrij om naast een al bestaande baan
een extra baan of extra arbeidsuren aan te nemen. De initiële werkgever mag van de
werknemer wel verwachten dat deze te allen tijde beschikbaar blijft voor de arbeidsuren
die de werknemer zal blijven werken gedurende de periode dat gebruik wordt gemaakt
van de CP. En als geen gebruik meer wordt gemaakt van de CP kan van de werknemer worden
verwacht dat hij weer beschikbaar is voor het volledige aantal arbeidsuren conform
de arbeidsovereenkomst.
In de arbeidsovereenkomst met de oorspronkelijke werkgever kan wel een verbod staan
op nevenwerkzaamheden. In dat geval mag de werknemer geen aanvullende baan nemen,
in ieder geval niet zonder toestemming van de werkgever. Het is denkbaar dat ten tijde
van werktijdvermindering de werkgever hier wel toestemming voor geeft. Ook moet rekening
worden gehouden met de regelgeving van de Arbeidstijdenwet in geval de werknemer een
aanvullende baan neemt.
Een ander onderdeel van de CP om (verregaand) inkomensverlies te voorkomen, is dat
de verminderde loondoorbetaling nooit onder het wettelijk minimumloon mag uitkomen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie
Budgetneutraal en cijfermatige onderbouwing
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie begrijpen dat het
voornemen is om de CP budgetneutraal vorm te geven. Deze leden vragen om een cijfermatige
onderbouwing van alle losse uitgaven en inkomsten.
Zie voor een cijfermatige toelichting op de uitgaven het antwoord op de vraag van
D66 bij «Financiële gevolgen CP» en voor een toelichting op de inkomsten de vraag
van de VVD bij «Budgetneutraliteit van de CP».
Definitie ondernemingsrisico
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie hebben vragen over
het begrip ondernemersrisico. Deze leden vragen welke definitie er van ondernemersrisico
en regulier ondernemersrisico wordt gehanteerd en hoe deze wordt toegepast bij de
verschillende crises die toegang geven tot de CP.
In de CP wordt de term regulier ondernemersrisico gehanteerd. Indien de CP aanvraag
gebaseerd is op een van de risico’s die binnen het reguliere ondernemersrisico vallen,
wordt de CP niet toegekend aan de werkgever. Onder het reguliere ondernemersrisico
wordt onder andere verstaan:
– strategische risico’s (bijvoorbeeld aanloopproblemen startende ondernemingen, schorsen
van werknemers, orderverlies, export/import, verplaatsen van productie naar een ander
land, werkzaamheden verrichten voor maar één opdrachtgever);
– compliance risico’s (bijvoorbeeld accijnsverhogingen of quoteringsmaatregelen);
– operationele risico’s (bijvoorbeeld inadequaat bepalen premies, inadequaat uitvoeren
betaalproces);
– reputatie risico’s (bijvoorbeeld gebrekkige kwaliteit producten);
– financiële risico’s (bijvoorbeeld debiteuren- en krediet- risico’s, nadelige investeringen
of fraude);
– bepaalde verzekerbare risico’s (bijvoorbeeld ziekteverzuim werknemers, ongevallen
op het werk, aansprakelijkheid, cybercriminaliteit, schade aan voorraden, expatrisico’s);
– technologische risico’s (bijvoorbeeld gebrekkig inspelen op technologische ontwikkelingen);
– marktrisico’s (bijvoorbeeld gebruikelijke fluctuaties in bedrijvigheid, gewijzigde
marktsituaties, valutaschommelingen, prijsstijging grondstoffen, laagconjunctuur);
– concurrentie risico’s (gewijzigde concurrentieverhoudingen).
Deze (niet uitputtende) lijst van ondernemersrisico’s heeft als leidraad gediend voor
de in het wetsvoorstel opgenomen calamiteiten in die zin dat deze calamiteiten niet
onder een van deze ondernemersrisico’s vallen. Voor niet in het wetsvoorstel opgenomen
calamiteiten (nog onbekende crises) heeft de Minister de bevoegdheid om een bepaalde
omstandigheid aan te merken als crisis in de zin van de CP. Dan zal getoetst worden
of het om een ondernemersrisico uit de bovengenoemde lijst gaat, en of het een onvoorzienbaar
risico is waar hij zich in redelijkheid niet op had kunnen voorbereiden.
Ook vragen de leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie specifiek
naar het onderdeel dat risico’s niet voorzienbaar zijn. Deze leden vragen het kabinet
te reflecteren over risico’s die op den duur wel te voorzien zijn, terwijl dit de
eerste keer dat het risico plaatsvond niet het geval was. Ook vragen deze leden naar
hoe ervoor gezorgd wordt dat de prikkel blijft bestaan om moeilijk te voorziene risico’s
te anticiperen. Ook vragen deze leden hoe zogeheten «moral hazard» kan worden tegengegaan.
Deze leden vragen welk type risico’s er allemaal zijn en welk onderscheid daarin relevant
en nuttig is voor de CP.
Als een specifieke gebeurtenis die geldt als calamiteit in de CP zich blijft voordoen,
of van permanente aard is, kan deze op den duur niet meer als onvoorzienbaar worden
gezien. Het is dan redelijk om te verwachten dat op de langere termijn werkgevers
hun bedrijfsvoering aanpassen naar die nieuwe omstandigheden. Het is dan dus mogelijk
dat een specifieke gebeurtenis (c.q. crisis) geen toegang meer heeft tot de CP. Dit
is uiteraard een politiek besluit, dat tijdig en zorgvuldig gecommuniceerd moet worden
richting werkgevers. Om «moral hazard» tegen te gaan, toetst SZW in afstemming met
de betrokken ministeries, bij elke crisis die een politiek besluit vergt, of de crisis
voorzienbaar is. Zie ook het antwoord op de vraag van D66 bij «Toets op fraudemogelijkheden».
De crises uit de CP zijn dusdanig van aard dat het van de werkgever niet in redelijkheid
gevraagd kan worden om zich hierop voor te bereiden. Daarbij blijft uiteraard van
belang dat werkgevers zich ook op nieuwe, onbekende risico’s blijven voorbereiden.
De CP neemt die verantwoordelijkheid niet weg. De tijdelijke aard van de regeling
en het feit dat alleen gedeeltelijk voor de loonkosten wordt gecompenseerd, maken
dat de prikkel voor werkgevers om zich te blijven voorbereiden in stand blijft. Bovendien
zullen de risico’s worden meegenomen in de evaluatie van de regeling. Mocht een specifieke
calamiteit zich bijvoorbeeld blijven voordoen dan zal worden geëvalueerd of het een
inmiddels voorzienbaar risico is.
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie vragen ook specifiek
naar verzekerbare risico’s. Deze leden vragen waarom niet alle verzekerbare risico’s
worden uitgesloten, aangezien deze risico’s zijn af te dekken en derhalve niet moeten
worden afgewenteld op werknemers. Ook binnen dit kader vragen deze leden naar het
tegengaan van «moral hazard».
Een belangrijk aspect binnen de CP staat is of het redelijk is om van een werkgever
te verwachten dat de werkgever zich verzekert tegen bepaalde risico’s. Dit wordt beoordeeld
aan de hand van de vraag of de premies redelijkerwijs betaalbaar zijn en of de verzekeringen
bij de gemiddelde verzekeraar zijn af te sluiten. Het kabinet ziet de crises die in
het wetsvoorstel zullen worden opgenomen, als crises die buiten het ondernemersrisico
liggen en waarvan niet redelijkerwijs kan worden verwacht dat een werkgever zich hier
tegen verzekerd. Een uitzondering hierop is brand. Het kabinet is zich ervan bewust
dat brand een verzekerbaar risico is. Omdat het al jaren beleid is dat werkgevers
bij brand gebruik kunnen maken van de Wtv voor tijdelijke ondersteuning bij de betaling
van de loonkosten is ervoor gekozen dit niet uit de regeling te halen. Vanuit het
oogpunt van consistent overheidsbeleid is het niet wenselijk dit met de invoering
van de CP aan te passen.
Argumentatie werknemersbijdrage
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie lezen dat het kabinet
voornemens is een loonoffer te vragen van 20% van de niet-gewerkte uren, oplopend
tot 10% van het loon. Deze leden merken op dat het verlies van loon voor veel werkenden
niet te dragen is en maken zich hier ernstige zorgen om. Deze leden vragen of het
kabinet heeft overwogen om geen loonoffer te vragen of dit percentage lager te prikken
Zie het antwoord op de vraag van de SP bij «Argumentatie werknemersbijdrage».
Aanvraagproces
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie hebben vragen over
het aanvraagproces. Hoe worden de specifieke onderdelen in de aanvraag precies aangetoond?
Deze leden vragen of het kabinet in ieder geval in kan gaan op het aantonen dat er
sprake is van een crisis, werktijdvermindering en van een levensvatbaar bedrijf, en
op welke controleerbare gegevens dit wordt aangetoond.
De onderbouwing die de werkgever moet aanleveren om aan te tonen dat sprake is van
een crisis in de zin van de CP en dat het bedrijf daardoor geraakt wordt, hangt in
sterke mate af van de soort calamiteit die heeft plaatsgevonden. Daar is op voorhand
geen exacte blauwdruk van te geven. Belangrijk is dat het erom gaat dat de werkgever
aannemelijk maakt dat sprake is van 20% verminderde arbeidsomvang als gevolg van de
crisis/calamiteit en dat de werkgever daardoor wordt geraakt. Er wordt nog gewerkt
aan de precieze vormgeving en uitvoering van de regeling. Op dit moment kan de vraag
van de leden van de PvdA-en de GroenLinks-fractie nog niet gedetailleerder worden
beantwoord.
Verbod op ontslag
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie begrijpen dat er
een sanctie volgt bij het ontslaan van werknemers. Deze leden vragen waarom er geen
volledig verbod komt aangezien het bij de CP juist moet gaan om het voorkomen van
ontslag. Deze leden vragen daarnaast of de mogelijkheid open blijft om werknemers
die niet onder de CP vallen te ontslaan zonder sanctie en zo ja wat de rationale hier
achter is. Deze leden begrijpen de overweging dat er geen sanctie is bij ontslag bij
herplaatsing daarnaast niet. Deze leden zijn van mening dat het voorkomen van ontslag
bij deze groep ook van belang is en vragen naar verdere onderbouwing.
Het doel van de financiële consequentie is het creëren van een prikkel die de werkgever
er toe aanzet om op voorhand goed in te schatten of de werkzaamheden na afloop van
de CP hervat zullen worden en of het echt nodig is om de regeling aan te vragen. Door
een verbod in te stellen, zou de werkgever de mogelijkheid tot worden ontslag ontnomen,
wat juist de kans op faillissementen in de hand kan werken. Dit is onwenselijk en
kan ook gevolgen hebben voor het behoud van werkgelegenheid in het algemeen. Daarom
is er niet voor een volledig verbod gekozen. Hetzelfde argument is van toepassing
bij de rationale om ontslag wel toe te staan zonder sanctie bij werknemers die niet
onder de CP vallen. Wel geldt natuurlijk dat als de werkgever een werknemer zou willen
voordragen voor ontslag vanwege bedrijfseconomische omstandigheden, dit niet zomaar
kan. De werkgever moet zich verantwoorden voor zijn beslissing. Ook moet hij onder
meer aantonen dat er geen herplaatsingsmogelijkheden zijn voor de werknemer in een
andere passende functie, al dan niet met behulp van scholing. Voor werknemers waarvoor
de werkgever gebruik maakt van de herplaatsingsmogelijkheid, geldt geen financiële
consequentie wanneer er binnen de periode van vier maanden nadat gebruik is gemaakt
van de CP bedrijfseconomisch ontslag wordt aangevraagd. De herplaatste werknemer levert
weliswaar een «offer» omdat hij tijdelijk andere werkzaamheden verricht, maar een
financiële consequentie past niet goed bij het karakter van de herplaatsingsmogelijkheid.
De aanleiding voor financiële consequenties bij herplaatsing is minder aanwezig, omdat
de werknemer het volledige loon krijgt doorbetaald, en de werkgever geen financiële
tegemoetkoming van UWV ontvangt voor de betreffende werknemers.
Begrip formele werkgever
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie hebben in dit kader
ook vragen over het aansluiten op het begrip formele werkgever. Kan het kabinet uitsluiten
dat werkgevers niet de mogelijkheid krijgen om slim hun bedrijfsvoering op te knippen
en te schuiven met medewerkers om de voordelen van de CP-regeling te ontvangen en
negatieve effecten op werknemers en de overheid af te wentelen? Deze leden zouden
graag een onderbouwing zien, waarbij een vergelijking wordt getrokken met andere werkgeversbegrippen
waarop kon worden aangesloten, waaronder het begrip uit de NOW.
Zie het antwoord op de vraag van het CDA bij «De formele werkgever».
Aanvullend op dat antwoord geldt dat de formele werkgever inderdaad per werkgever
anders kan zijn. Dit is afhankelijk van de organisatiestructuur en -inrichting van
een bedrijf. Deze keuze verschilt van het werkgeversbegrip van de NOW, waar solidariteit
binnen een concern centraal stond. Voor de CP zit dit anders, omdat niet de omzetdaling
maar de werktijdverkorting bepalend is voor de toegang tot de CP. Het solidariteitsbeginsel
werkt daarmee binnen de CP anders dan in de NOW. De solidariteitsgedachte in de CP
gaat er vanuit dat iedere betrokken partij bijdraagt in de kosten in crisistijden,
waarmee eveneens het budget neutrale karakter van de regeling wordt gewaarborgd. Helemaal
voorkomen van strategisch gedrag tijdens de looptijd van de CP is niet mogelijk, misbruik
en oneigenlijk gebruik -risico’s zijn nu eenmaal inherent aan een crisisregeling.
Het vraagt echter veel om in crisistijden structurele aanpassingen in de bedrijfsstructuur
of bedrijfsvoering te doen op zulke korte termijn. Het is uiteraard geen probleem
als bedrijven bij het inrichten van hun bedrijfsvoering nadenken over welke keuze
het best bij hun situatie past, maar dat zijn logische keuzes die elk bedrijf maakt.
Advies van vakbonden
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie lezen dat er voorafgaand
aan de aanvraag advies moet worden gevraagd aan de ondernemingsraad (or) en dat de
vakbond moet worden geïnformeerd. Deze leden vragen waarom er geen advies wordt gevraagd
van de vakbond. Ook vragen deze leden of werknemers instemmingsrecht krijgen en zo
nee waarom dit niet het geval is.
Zie het antwoord op de vraag van de SP bij «Vakbonden buiten de overeenkomst».
Opschaalbaarheid regeling
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie zijn benieuwd naar
de opschaalbaarheid van de regeling. Deze leden vragen hoe dit wordt vormgegeven.
Opschaalbaarheid is een belangrijk element van de CP waar het kabinet bij de vormgeving
aandacht aan besteedt. Hoe dit precies vorm krijgt en onder welke voorwaarden, is
onder andere afhankelijk van de (on)mogelijkheden in de uitvoering. Opschaalbaarheid
brengt, zeker als dat om zeer grote aantallen aanvragen gaat, uitdagingen met zich
mee voor de uitvoering. Bij de uitwerking van de regeling vindt daarom intensief contact
met UWV als beoogd uitvoerder plaats. Beschikken over voldoende inhoudelijke beoordelingscapaciteit
en afdoende mogelijkheden om deze capaciteit op korte termijn te kunnen opschalen
zijn voor UWV noodzakelijke voorwaarden voor de uitvoerbaarheid van de CP. Zodra het
conceptwetsvoorstel gereed is zal hierop een uitvoeringstoets plaatsvinden, waar de
opschaalbaarheid onderdeel van zal zijn. Aan de hand hiervan zal de opschaalbaarheid
verder vorm krijgen, waarover de Kamer te zijner tijd uiteraard zal worden geïnformeerd.
Calamiteitenregeling WW
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie lezen tevens dat
er eerder is gewerkt voor een regeling voor calamiteiten. Deze leden vragen welke
elementen van de calamiteitenregeling ww overlappen met de huidige vormgeving van
de CP.
Zie het antwoord op de vraag van D66 bij «Verschillen tussen regelingen».
Antwoord op de vragen van de leden van de BBB-fractie
Grijs gebied wel of geen recht
De leden van de BBB-fractie vragen of het denkbaar is dat er grijs gebied zit tussen
factoren die wel en geen recht geven op de crisisregeling. Het sanctiebeleid van een
buitenlandse overheid geeft bijvoorbeeld recht op de crisisregeling, maar wat gebeurt
er als het niet om sancties gaat maar om invoerheffingen?
Er zit inderdaad een grijs gebied tussen crises die wel en geen recht geven op de
crisisregeling als het gaat om crises die ten tijde van de inwerkingtreding van de
CP nog niet bekend zijn, of bij concrete situaties die vaak ingewikkelder zijn dan
ze zich op voorhand laten vastleggen in een regeling. Om te bepalen of de CP moet
worden opengezet voor dergelijke crises moet er sprake zijn van een verwachting dat
een crisis tot minimaal 20% werktijdverkorting zal leiden bij werkgevers voor ten
minste één maand, of de crisis buiten het reguliere ondernemersrisico valt, en of
de calamiteit onvoorzienbaar is waardoor de werkgever zich er in redelijkheid niet
op heeft kunnen voorbereiden. De verwachting is dat in de toekomst per situatie tot
een afgewogen antwoord wordt gekomen op de vraag of een concrete situatie zich leent
voor de toepassing van de CP of niet. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
weegt op basis van deze criteria of een crisis onder de CP valt, en heeft binnen die
criteria beoordelingsruimte.
Zie verder ook het antwoord op de vraag van D66 bij «Uitwerking CP».
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
T. Kuzu, voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Mede ondertekenaar
E.E. van den Broek, adjunct-griffier