Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Verslag
36 378 Regels over energiemarkten en energiesystemen (Energiewet)
Nr. 7 VERSLAG
Vastgesteld 18 oktober 2023
De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat, belast met het voorbereidend
onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van
haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de regering op de gestelde vragen en de gemaakte opmerkingen
tijdig en genoegzaam zal hebben geantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging
over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.
I ALGEMEEN
De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat heeft in het kader van het voorbereidend
onderzoek van dit wetsvoorstel het lid Erkens tot wetgevingsrapporteur benoemd. De
wetgevingsrapporteur heeft ten behoeve van het verslag een schriftelijke inbreng opgesteld.
De commissie heeft besloten de inbreng van de wetgevingsrapporteurs over te nemen
en in het verslag als inbreng van de commissie op te nemen.1 De commissie is wetgevingsrapporteur erkentelijk voor zijn bijdrage aan het verslag.
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden
hebben daarover nog enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de nieuwe energiewet. Deze leden
bedanken de regering en de ambtenaren voor het vele werk behorend bij deze wet die
de basis vormt voor de energietransitie. Zij hebben nog verschillende vragen over
het voorstel aan de regering.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel Energiewet en
hebben daarover enkele vragen voor de regering.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van onderhavige wetsvoorstel en hebben
hier vragen over. Deze leden constateren dat dit wetsvoorstel in grote mate voorziet
in een decentralisatie van het energiesysteem, met grote gevolgen voor de bescherming
van de consument. Zij nemen met grote treurnis kennis van de intentie om marktrisico’s
bij de consument neer te leggen zonder adequate bescherming van de consument in het
geval van faillissementen van leveranciers.
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fracties hebben kennisgenomen van het onderhavige
wetsvoorstel en hebben daarover enkele vragen aan de regering.
De leden van de ChristenUnie-fractie zijn blij met de stap van de regering om te komen
tot een nieuwe Energiewet, die voorziet in de behoeften die de noodzakelijke transitie
naar een klimaatneutrale economie en samenleving met zich meebrengt op het vlak van
energiewetgeving. Wel hebben deze leden nog enkele opmerkingen en vragen bij het wetsvoorstel.
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende
wetsvoorstel. Deze leden delen de noodzaak van een grootschalige herordening van het
regulerend kader voor de elektriciteits- en gasmarkt om mee te bewegen met de grote
veranderingen in het energiesysteem. Zij hebben nog wel verschillende vragen over
de uitwerking ervan, in aanvulling op de goede vragen van de wetgevingsrapporteur.
DEEL A: CONTEXT EN HOOFDLIJNEN WETSVOORSTEL
1. Inleiding
1. Samenvoegen, moderniseren en implementeren
De leden van de commissie brengen in herinnering dat de Afdeling advisering van de
Raad van State (Raad van State) erop heeft gewezen dat het wetsvoorstel niet in overeenstemming
is met het uitgangspunt van zuivere implementatie, dat inhoudt dat in een implementatieregeling
geen andere regels worden opgenomen dan die voor implementatie noodzakelijk zijn.
Reden voor dit uitgangspunt is de noodzaak van tijdige implementatie. Het wetsvoorstel
implementeert onder meer de herziene (vierde) Elektriciteitsrichtlijn (richtlijn 2019/944,
onderdeel van het Clean Energy Package). De implementatie van deze richtlijn had moeten
zijn voltooid op 1 januari 2021. De Europese Commissie heeft (na een eerdere ingebrekestelling)
inmiddels op 19 april 2023 een met redenen omkleed advies gezonden aan Nederland wegens
te late implementatie van de herziene Elektriciteitsrichtlijn.2 Kan de regering toelichten waarom deze volgende stap in de infractieprocedure geen
aanleiding is geweest om de gekozen route te heroverwegen (memorie van toelichting,
paragraaf 2.4)? Bijvoorbeeld door te kiezen voor een spoedimplementatietraject van
deze Europese richtlijn in de oude Elektriciteitswet 1998, vooruitlopend op het wetsvoorstel?
Verwacht de regering dat met de gekozen route een (hogere) boete en eventuele dwangsom
wegens te late implementatie kunnen worden voorkomen?
De leden van de commissie hebben professor Lavrijssen en professor Mulder gevraagd
om te reflecteren op de positie van de consument in de energiemarkt en de consumentenbescherming
in het wetsvoorstel. Op 14 september 2023 hebben deze wetenschappers hun bevindingen
in de vorm van een wetenschapstoets aan de Kamer gepresenteerd.
De leden van de commissie vragen de regering te reageren op de aanbevelingen in de
wetenschapstoets, in het bijzonder de aanbevelingen over onduidelijkheden in de samenloop
of overlap tussen het reguleringskader dat dit wetsvoorstel vormt voor het verzamelen,
beheren en uitwisselen van gegevens binnen de elektriciteits- en gasmarkt, en de AVG
en het ontbreken van een evaluatiemoment.
De leden van de VVD-fractie lezen dat het wetsvoorstel een eerste stap zet voor integratie
door de verschillen op het gebied van regulering tussen de energiedragers gas en elektriciteit
weg te nemen. Deze leden vragen welke rol daarbij is vastgelegd voor staatsdeelnemingen
voor langetermijncontracten voor energiedragers.
De leden van de VVD-fractie hechten grote waarde aan de rol van kernenergie in het
nieuwe elektriciteitssysteem. Deze leden vragen waarom de Kernenergiewet apart wordt
gehouden en niet opgenomen in het wetsvoorstel. Verder vragen deze leden op welke
wijze kernenergie kan worden ingebed in de energiemix. Daarnaast vragen zij in hoeverre
er sprake is van een gelijk speelveld met andere CO2-arme energiebronnen. Is er een kans dat bepaalde energiebronnen weggedrukt worden?
Verder vragen deze leden in hoeverre kan worden gegarandeerd dat energiebeleid middels
de Energiewet technologieneutraal blijft. Zij vragen hoe vergunningverlening in duur
wordt verminderd voor een kerncentrale. Tevens vragen zij hoe het prioriteringskader
wordt ingepast in de Energiewet, en welk gezag besluit tot prioritering voor aansluiting
op het stroomnet.
De leden van de D66-fractie lezen dat de Energiewet het belangrijkste instrument van
de regering moet worden om de doelen van het Nederlandse energie- en klimaatbeleid
te behalen, namelijk een doelmatige energievoorziening en beperking van de klimaatverandering
te realiseren; meer in het bijzonder is het energiebeleid gericht op het toewerken
naar een CO2-arme energievoorziening die veilig, betrouwbaar en betaalbaar is, op zodanige wijze
dat economische kansen worden verzilverd en energie in het ruimtelijk beleid is geïntegreerd.
Ook worden de energiebeleidsdoelen zoals betrouwbaar, betaalbaar en veilig genoemd.
Deze leden merken op dat in het Nationaal Programma Energiesysteem (NPE) ook andere
doelen van het energiesysteem worden genoemd zoals duurzaam, rechtvaardig en participatief.
Waarom worden deze doelen niet genoemd in de memorie van toelichting van deze wet
als gelijkwaardige doelstellingen? Deelt de regering de mening dat dit gepast zou
zijn? Is de regering bereid deze begrippen, rechtvaardigheid in het bijzonder, beter
uit te werken omdat dit bij toepassing en uitvoering van de wetgeving kan helpen gelet
op de verschillende uitdagingen in de energietransitie?
De leden van de D66-fractie merken op dat de regering in de begeleidende kamerbrief
over de keuze om het regulerend kader voor elektriciteit en gas te combineren in de
Energiewet schrijft dat het voor bedrijven en consumenten ook verwarrend is indien
voor verschillende energiedragers verschillende regels gelden. Deze leden vragen de
regering toe te lichten waarom de keuze is gemaakt het regulerend kader voor warmte
eveneens onderdeel te laten zijn van deze wet. Kan de regering een stand van zaken
geven over de Wet collectieve warmtevoorziening (Wcw)? Hanteert de regering in dit
voorstel dezelfde definities zoals in de Energiewet, bijvoorbeeld voor energiegemeenschappen?
Voorts vragen deze leden de regering toe te lichten of en hoe de energiewet relevant
is of van toepassing dient te zijn op ketens (productie, transport, opslag en afname)
van (ketens van) (duurzame) koolstoffen.
De leden van de SP-fractie vragen de regering waarom zij beoogt de Elektriciteitswet
1998 en de Gaswet te samenvoegen. Kan de regering motiveren waarom hiervoor is gekozen
terwijl de Raad van State hier kritisch over is en een poging tot samenvoeging eerder
is afgekeurd door de Eerste Kamer? Kan zij ingaan wat de toegevoegde waarde is van
een samenvoeging in plaats van afzonderlijke wetten?
De leden van de SP-fractie vragen de regering om een overzicht te sturen van alle
maatregelen in dit voorliggende wetsvoorstel die dwingend volgen uit EU-regels, zodat
voor de Kamer inzichtelijk wordt waar nog wel keuzes voor liggen en waar geen ruimte
meer is. Kan de regering in dit overzicht toevoegen welke EU-regels nog niet bindend
zijn en waar de Kamer nog een uitspraak over kan doen?
De leden van de SP-fractie vragen de regering waarom zij geen duidelijk prioriteringskader
heeft opgenomen om een eerlijke op publieke waarden gestoelde verdeling van de beperkte
ruimte op het elektriciteitsnet te waarborgen. Deze leden verzoeken de regering om
te verduidelijken hoe verschillende publieke belangen worden afgewogen. Zij vragen
de regering om hierin ook oog te hebben voor de belangen van decentrale overheden
en hoe deze wensen een rol spelen in de verdeling van schaarse ruimte.
De leden van de SP-fractie vragen de regering om een toets te doen wat de toegenomen
administratieve lasten zullen zijn voor consumenten in een verscheidenheid aan leveringsopties
vloeiend uit onderhavige wetsvoorstel. Deze leden vragen de regering bovendien te
reageren op de uitkomsten van die toets.
De leden van de ChristenUnie-fractie zijn van mening dat de huidige Elektriciteitswet
1998 en Gaswet aan modernisering toe waren. De energietransitie vraag veel aanpassingen
in fysiek en juridisch landschap. Nieuwe marktactoren, zoals energiegemeenschappen,
nieuwe behoeften, zoals energie delen met buren, netcongestieproblematiek en snel
opeenvolgende Europese wetgeving vragen om wetgeving die daar klaar voor is. Tegelijkertijd
beseffen deze leden dat er nog vele wijzigingen zullen volgen, bijvoorbeeld het Decarbonisatiepakket,
waar nu al een apart wetsvoorstel tot wijziging op voorzien is. Deze leden lezen in
het nader rapport naar aanleiding van het zeer kritische advies van de Raad van State
op dit punt dat de regering verwacht dat een samenhangende wet meer duidelijkheid
zal geven dan aparte wetstrajecten. Hoe voorziet de regering de «eindversie» van deze
wet, dus na implementatie van alle door Europa nu al te voorziene wijzigingen? In
hoeverre is bij voorbaat al rekening gehouden met voorzienbare implementaties in de
voorliggende wettekst? Op enkele cruciale punten heeft de regering verregaande bevoegdheden
om bij of krachtens algemene maatregel van bestuur verder invulling te geven aan de
wet, zoals het geval bij voorwaarden aan een energiegemeenschap. Hoe verhoudt de regering
deze keuze tot het principe van democratische controle en borging?
De leden van de SGP-fractie lezen dat de regering het voorliggende wetsvoorstel ziet
als eerste stap in de integratie van energiesystemen door de verschillen in regulering
tussen gas en elektriciteit weg te nemen. Deze leden lezen ook dat later waarschijnlijk
de ordening voor de waterstofmarkt in de Energiewet opgenomen zal worden. Zij wijzen
op de aanbeveling van het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) om naast waterstof ook
een regulerend kader voor biogas(-netten) naast het huidige kader voor invoeding van
biogas in het aardgasnet op te nemen. Deze leden vernemen graag wat het voornemen
van de regering op dit punt is.
De leden van de SGP-fractie vernemen tevens graag waarom de regering ervoor heeft
gekozen het regulerend kader voor de warmtevoorziening en -markt (Wet collectieve
warmtevoorziening) niet in de Energiewet op te nemen, terwijl de Energiewet wel bedoeld
is als geïntegreerd kader voor een geïntegreerd energiesysteem. In hoeverre is er
sprake van overlap in onder meer bescherming van eindafnemers? Zijn er fundamentele
verschillen tussen enerzijds de (toekomstige) gas-, elektriciteits- en waterstofmarkt,
die ook steeds meer een decentraal karakter krijgen, en anderzijds de (toekomstige)
warmtemarkt die separate wetgeving rechtvaardigen? Waarom is er niet voor gekozen,
mede gelet op de kritiek van Raad van State, zowel elektriciteit, gas, waterstof respectievelijk
warmte in aparte wetten op te nemen?
De leden van de SGP-fractie constateren dat een deel van de voorgestelde wetgeving
zijn uitwerking krijgt in lagere regelgeving. Kan de regering nader inzicht geven
in de algemene maatregelen van bestuur en de belangrijkste ministeriële regelingen
die in voorbereiding zijn? Wat is het tijdpad hiervoor? Op welke wijze wordt hier
werk gemaakt van meer integrale regelgeving?
2. Context, opbouw en vormgeving van dit wetsvoorstel
2.1 Brede maatschappelijke transities
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de inzet van het wetsvoorstel
om bestaande fossiele bronnen te vervangen voor hernieuwbare bronnen en een CO2-vrij elektriciteitssysteem te ontwikkelen. Deze leden vragen in hoeverre het wetsvoorstel
nationale productie bevordert en daarmee energieonafhankelijkheid.
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fracties delen de analyse van de relevante brede
maatschappelijke transities die de context vormen van de Energiewet. Deze leden zien
de energietransitie als een transitie van centrale, vervuilende energieopwekking waarbij
de winsten gaan naar anonieme aandeelhouders naar decentrale, schone energieopwekking
waarbij omwonenden maximaal meeprofiteren. Deze leden vinden het belangrijk dat energie
voor eigen gebruik zo lokaal mogelijk wordt opgewekt en dat omwonenden maximale zeggenschap
hierover hebben. Energiecoöperaties spelen hierbij een cruciale rol. Energiecoöperaties
kunnen ook een belangrijke rol spelen bij het opslaan van energie, het opwekken van
warmte, isolatie en andere onderdelen van de energietransitie.
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fracties vinden het belangrijk dat netbeheerders
snel en voortvarend aan de slag moeten gaan met de netinfrastructuur van de toekomst.
Het is daarom van groot belang om proactieve investeringen door netbeheerders aan
te moedigen. Investeringen moeten niet alleen worden getoetst op efficiëntie en rendement,
maar ook op hun bijdrage aan de energietransitie. Hierbij moeten energieleveranciers
vroeg en intensief betrokken worden zodat er een realistischere inschatting is van
wat nodig is. Deelt de regering deze analyse?
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fracties maken zich zorgen om de rentestijgingen
van de Europese Centrale Bank (ECB). De hoge rente heeft sterke negatieve effecten
op de businesscase en daardoor op de kosten van de energietransitie. Uit een inventarisatie
door de Nederlandse Vereniging voor Duurzame Energie (NVDE) blijkt dat bedrijven nadelige
effecten ervaren van de hogere rentetarieven op hun financieringsmogelijkheden. Dit
leidt onder meer tot vertraging of uitstel van projecten. Erkent de regering dat de
huidige inflatie voor een aanzienlijk deel wordt veroorzaakt door hoge fossiele energieprijzen?
Deelt zij de mening dat de energietransitie juist een oplossing biedt voor het beteugelen
van de inflatie? Vindt de regering het ook zorgelijk dat de hogere rente de financiering
van duurzame energieprojecten moeilijker maakt? Is de regering bereid om de zorgen
over de businesscase van hernieuwbare energie te agenderen in EU-verband? Is de regering
bereid om in Europees verband om onderzoek te vragen naar de effecten van de hogere
rente op de ontwikkeling van hernieuwbare energieprojecten in de EU, bijvoorbeeld
door het Joint Research Centre?
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben ten aanzien van implementatie van nationaal
beleid de vraag hoe uitvoering gegeven wordt aan het Actieprogramma Slim Laden voor
Iedereen, onderdeel van nationaal beleid. Netbewust laden is een essentieel onderdeel
van dit actieprogramma, en behelst het aanpassen van de laadsnelheid en het tijdstip
van laden op de beschikbare ruimte op het lokale elektriciteitsnet. Belangrijk hierbij
is een positieve financiële stimulans om wenselijk laadgedrag te stimuleren. Op welke
manier heeft de regering dit actieprogramma en dan met name het concept van «netbewust
laden» in de wetgeving verwerkt?
3. Hoofdlijnen van dit wetsvoorstel
3.1 Ter introductie
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fracties constateren dat er vaak sprake is van
een belangenafweging tussen energiebedrijven en netbeheerders, bijvoorbeeld rondom
de mogelijkheden voor netbeheerders om initiatieven te ontplooien die niet direct
tot hun kerntaak behoren. Worden onduidelijkheden hierover beslecht in dit wetsvoorstel?
Hoe worden hierover afwegingen gemaakt?
3.2 Energiemarkten
De leden van de CDA-fractie merken op dat met dit wetsvoorstel de vangnetregulering,
de verplichting dat energieleveranciers moeten leveren tegen redelijke tarieven en
het toezicht daarop van de Autoriteit Consument en Markt (ACM), vervalt. Door de ACM
wordt daar kritiek op geuit en de Raad van State geeft aan dat met het afschaffen
van de vangnetregulering wel moet worden verduidelijkt waar de ACM toezicht op houdt.
Deze leden hebben ook hun zorgen over dit aspect van het wetsvoorstel en achten het
van wezenlijk belang dat consumenten blijven worden beschermd tegen onredelijke energieprijzen.
Zij vragen de regering toe te lichten welke in hoeverre de voorwaarden voor energielevering
uit het wetsvoorstel – concurrerende, eenvoudig en duidelijk vergelijkbare, transparante
en niet discriminerende prijzen – de consument voldoende bescherming bieden tegen
onredelijke prijzen in bijvoorbeeld een situatie waarin er door externe (geopolitieke)
factoren nog onvoldoende concurrentie is. Deelt de regering de mening dat het in dergelijke
situaties wel mogelijk moet blijven (voor de ACM) om in te grijpen? In hoeverre heeft
de ACM daar met het wegvallen van de vangnetregulering nog voldoende mogelijkheden
voor? Voorts vragen deze leden de regering te reageren op de stelling van de ACM dat
de Europese Elektriciteitsrichtlijn in dergelijke gevallen wel degelijk de ruimte
biedt om een instrument, zoals ingrijpen met een maximumtarief, in de wet op te nemen.
Welke ruimte biedt de Elektriciteitsrichtlijn precies en in hoeverre wordt daar in
het wetsvoorstel gebruik van gemaakt?
De leden van de CDA-fractie constateren dat er veel nieuwe ontwikkelingen zijn op
het gebied van groeps- transportovereenkomsten (GTO’s). Met zo’n gezamenlijk gecontracteerd
transportvermogen worden de deelnemende bedrijven beter in staat gesteld om het elektriciteitsnet
efficiënt te gebruiken door onderling de vraag en het aanbod van duurzame energie
op elkaar afstemmen en eventueel ook energie uit te wisselen. Deze leden zien dit
als een goede ontwikkeling, maar zijn beducht voor mogelijke wildgroei en/of misbruik
van dit type overeenkomst om via een omweg sneller transportcapaciteit te bemachtigen.
Zij vragen de regering in hoeverre zij voornemens en in staat is om in de Energiewet
regels te stellen omtrent dit type transportovereenkomst en welke ruimte daarvoor
is. Ook vragen deze leden hoe eventuele regelgeving met betrekking tot GTO’s vorm
zou kunnen worden gegeven, hoe ziet de regering dat voor zich? Indien de regering
van plan en in staat is om op dit vlak regels te stellen, lijkt het deze leden verstandig
om daar, naast de netbeheerders, ook het bedrijfsleven en het mkb bij te betrekken.
Is de regering hiertoe bereid?
De leden van de SGP-fractie constateren dat de regering ervoor heeft gekozen de zogeheten
«vangnetregulering» sterk te beperken en de voorwaarde dat leveranciers moeten leveren
tegen «redelijke tarieven» los te laten. Deze leden zetten hier grote vraagtekens
bij. De ACM geeft aan dat de Europese Elektriciteitsrichtlijn ruimte biedt om wanneer
sprake is van onvoldoende concurrentie in te grijpen. Is deze veronderstelling juist?
Zo niet, kan de regering precies aangeven en nader onderbouwen waarom zij hier anders
over denkt? Zo ja, is de regering bereid de verplichting om te leveren tegen redelijke
tarieven alsnog op te nemen?
3.6 Interventierationale; relatie met generieke doelen energiebeleid
De leden van de VVD-fractie hechten waarde aan brede energiemix om zo leveringszekerheid
te borgen. Deze leden lezen dat het wetsvoorstel niet direct effect op de samenstelling
van de toekomstige energiemix, maar creëert het wel de randvoorwaarden voor de levering
vanuit (toekomstige) CO2-arme energiebronnen. Zij vragen hoe de Energiewet een diversificatie van toekomstige
energiebronnen en import kan borgen.
DEEL B: INHOUD WETSVOORSTEL
4. Energiemarkten (hoofdstuk 2 Energiewet)
4.2. Algemene rechten van eindafnemers
De leden van de D66-fractie vragen naar de (on)mogelijkheden om onder de Energiewet
groepscontracten af te sluiten. Bijvoorbeeld voor bedrijventerreinen of zogenaamde
energy hubs kan dit uitkomst bieden om het energieverbruik op elkaar af te stemmen
en het elektriciteitsnet efficiënter te benutten en pieken af te vlakken. Hoewel artikel 1.5
van de Energiewet spreekt van groepenafnemers lijkt er nog geen mogelijkheid te bestaan
een gezamenlijk contract (ondanks meerdere aansluitingen) af te sluiten. Klopt dit?
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fracties vinden het goed om te zien dat het met
dit wetsvoorstel mogelijk wordt dat mensen en bedrijven zelf actief worden op de energiemarkt,
bijvoorbeeld via energiegemeenschappen. Tegelijkertijd maken deze leden zich zorgen
over of de eisen die worden gesteld aan «actieve afnemers» in de praktijk niet te
hoog zullen zijn. Voor marktpartijen die kleine groepen huishoudelijke afnemers bedienen
zijn de voorwaarden die gelden voor bijvoorbeeld het leveren van elektriciteit hoog.
Kan de regering toelichten wat de Energiewet voor gevolgen heeft voor energiegemeenschappen,
energiecollectieven en andere vormen van burgerparticipatie in de energietransitie?
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fracties vragen of de definitie van de energiegemeenschappen
die in de Energiewet worden benoemd hetzelfde als de energiegemeenschappen die als
publieke aanbieders worden gezien in de Wet collectieve Warmtevoorzieningen?
4.3 Leveren aan eindafnemers en faciliteren van peer-to-peer-handel
De leden van de commissie lezen in de begeleidende brief (Kamerstuk 36 378, nr. 5) bij indiening van het wetsvoorstel dat vanwege een aantal ontwikkelingen (onder
andere de opvolging van de motie-Boucke/Grinwis over het uiterlijk 1 januari 2025
mogelijk maken van het delen van elektriciteit tussen eindafnemers (Kamerstukken 35 594, nr. 42), de wettelijke borging van het Nationaal Plan Energiesysteem, inbedding van «tijdelijke
projectnetten» in de Energiewet) bezien zal worden of er een wijzigingswet of mogelijk
een nota van wijziging bij dit wetsvoorstel zal worden ingediend bij de Kamer. De
leden van de commissie vragen of er inmiddels een update kan worden gegeven over de
genoemde ontwikkelingen en of er gedacht wordt aan een nota van wijziging van dit
wetsvoorstel? Wanneer voorziet de regering dat peer-to-peer delen tussen eindafnemers
mogelijk zal zijn?
De leden van de D66-fractie lezen over de nieuwe mogelijkheden voor onder meer peer-to-peer
handel die gestimuleerd en mogelijk wordt onder de energiewet. Deze leden juichen
deze ontwikkelingen toe, maar lezen onder andere dat de betere informatievoorziening,
digitalisering en opkomst van de platformeconomie dit mogelijk maken. Welke voorzieningen
en waarborgen treft de regering (via deze wet of delegatiebepalingen) voor de risico’s
die hierbij komen kijken, bijvoorbeeld ten aanzien van prijs, onbalans of leveringsbetrouwbaarheid?
Hoe krijgt een afnemer binnen een peer-to-peer constructie inzicht in de prijs die
wordt betaald voor het geleverde product, zeker in een energiemarkt met fluctuerende
prijzen? Hoe schat de regering het «doenvermogen» van burgers in? Vindt de regering
het wenselijk dat voor dergelijke diensten ook modelcontracten worden opgesteld (door
de ACM)? Zo nee, waarom niet? Kan de regering toelichten hoe de effecten van peer-to-peer
diensten op afnemers die geen onderdeel zijn van deze peer-to-peer diensten maar de
gevolgen hiervan wel ondervinden – bijvoorbeeld op het netwerk – worden gemonitord?
Vindt de regering het noodzakelijk energiedelen ander te definiëren en bijvoorbeeld
af te bakenen tot een beperkt geografisch gebied, zoals sommige gemeenten bepleiten?
Wordt energiedelen beperkt tot elektriciteit of is het delen van de energiedrager
«warmte» en de functie «opslag» ook onderdeel van dit voorstel?
De leden van de SGP-fractie horen graag of de regering voornemens is de mogelijkheden
voor het delen van energie tussen eindafnemers ten behoeve van het lokaal delen van
stroom, zoals gevraagd in de motie-Boucke/Grinwis (Kamerstuk 35 594, nr. 42), via nota van wijziging in het voorliggende wetsvoorstel op te nemen. Kan de regering
aangeven welke meerwaarde zij ziet in het lokaal delen van stroom? Welke kosten brengt
het mee voor energieleveranciers en systeembeheerders?
4.4 Bescherming eindafnemers
De leden van de commissie hebben aanvullend op de wetenschapstoets nog een aantal
vragen over consumentenbescherming. De bescherming die de terugleverende actieve afnemer
of afnemer die andere aggregatieovereenkomsten sluit, geniet, is beperkter dan die
van een eindafnemer die inkoopt middels peer-to-peer leveringsconstructies of energiegemeenschappen.
Zo zijn kleinere actieve afnemers en energiegemeenschappen van de vergunningsplicht
uitgezonderde leveranciers en vallen zij niet onder het faillissements- en afsluitregime.
De memorie van toelichting (p. 47) vermeldt dat bij levering door een kleine actieve
afnemer aan eindafnemers met een kleine aansluiting er sprake is van een gelijke machtspositie
en bij energiegemeenschappen die leveren aan hun eigen leden of aandeelhouders geldt
dat de leden of aandeelhouders mede-eigenaar van de energiegemeenschap zijn. Daarom
ligt bescherming minder voor de hand, volgens de toelichting. Kan een vergelijkend
overzicht worden gegeven van de verschillen in bescherming tussen deze afnemers?
De leden van de commissie merken op dat in de memorie van toelichting lijkt te worden
gesuggereerd dat de reden voor het vervallen van de huidige zogeheten «vangnetregulering»
(de verplichting voor leveranciers om te leveren tegen redelijke tarieven en voorwaarden)
is dat dit in strijd is met artikel 5 Elektriciteitsrichtlijn, dat onder meer bepaalt
dat leveranciers vrij zijn de prijs waarvoor zij aan de afnemers leveren, vast te
stellen (memorie van toelichting, paragraaf 3.2, onderdeel B). Klopt het dat Unierecht
(het uitgangspunt van vrije prijsbepaling) aan de vangnetregulering in de weg staat?
Of kiest de regering er om een andere reden voor om de vangnetregulering te laten
vervallen? Indien het eerste het geval is, hoe beoordeelt de regering dan het standpunt
van de ACM dat het laten vervallen van onder meer de vangnetregeling leidt tot een
verminderde bescherming van consumenten, met name van die in kwetsbare posities, terwijl
het Unierecht op dit punt ruimte geeft om deze consumenten extra te beschermen (Uitvoerbaarheids-
en handhaafbaarheidstoets ACM, d.d. 25 februari 2022)?
De leden van de commissie lezen dat de vergunningeisen voor leveranciers bij of krachtens
algemene maatregel van bestuur (AMvB) worden ingevuld (artikel 2.18, eerste en tweede
lid). In het artikelsgewijze deel van de memorie van toelichting wordt hierover aangegeven
dat het voornemen bestaat om een aantal bestaande AMvB’s (zoals het Besluit vergunning
levering elektriciteit aan kleinverbruikers) hierbij tot uitgangspunt te nemen (memorie
van toelichting, artikel 2.18). Het algemene deel van de memorie van toelichting vermeldt
echter tevens dat deze eisen worden aangescherpt, zoals eerder aan de Kamer gemeld
en in lijn met beleidsregels van de ACM en de Minister (memorie van toelichting, paragraaf 3.2,
onderdeel B). Klopt het dus dat de bestaande AMvB’s niet beleidsneutraal worden omgezet?
Kan de regering dit verduidelijken?
De leden van de commissie constateren dat in het Besluit leveringszekerheid Elektriciteitswet
1998 en het Besluit leveringszekerheid Gaswet momenteel is bepaald dat bij faillissement
of het intrekken van een leveranciersvergunning de getroffen eindafnemers met een
kleine aansluiting worden ondergebracht bij een andere vergunninghouder. Hierover
worden echter de nodige juridische procedures gevoerd omdat er in de praktijk onduidelijkheid
bestaat over of een overnemende leverancier ook de contractsvoorwaarden moet overnemen.
Die onduidelijkheid wordt met dit wetsvoorstel niet opgelost. Op wetsniveau wordt
geen inzicht gegeven in wat de aard en inhoud van de verplichting is van andere vergunninghoudende
leveranciers om te leveren aan eindafnemers met een kleine aansluiting die klant zijn
bij een vergunninghouder die failliet gaat of wiens vergunning wordt ingetrokken (artikel 2.24
lid 1). Dit wordt nader geregeld bij AMvB. Welke keuzes gaat de regering hierin maken,
hoe worden de genoemde onduidelijkheden opgelost en hoe wordt de Kamer hierover geïnformeerd?
De leden van de commissie lezen dat de Raad van State adviseert, zoals ook wordt aanbevolen
in de wetenschapstoets, het begrip «kwetsbare afnemer» uit de Elektriciteitsrichtlijn
in het wetsvoorstel te definiëren. Daarnaast meent de Raad van State dat in het wetsvoorstel
een regeling voor de uitzonderlijke en tijdelijke situatie dat ingrijpen in de prijsstelling
voor levering van energie aan kwetsbare afnemers nodig wordt geacht, niet mag ontbreken
(ter implementatie en met inachtneming van artikel 5, derde en vierde lid, Elektriciteitsrichtlijn).
De regering kiest hier echter niet voor, omdat in lijn met de hoofdregel van artikel 5,
eerste en tweede lid, Elektriciteitsrichtlijn sociaal beleid wordt gevoerd ter bescherming
van kwetsbare afnemers. Tevens zal de aankomende herziening van de Elektriciteitsrichtlijn
naar verwachting voorzien in specifieke bevoegdheden voor het beschermen van alle
huishoudelijke afnemers (in plaat van alleen de kwetsbare afnemers), waaronder het
uitroepen van een «prijscrisis». Wel heeft de regering verkend welke maatregelen kunnen
worden ingezet om de energierekening voor kwetsbare huishoudens ook in de toekomst
betaalbaar te houden. Ook heeft de regering onderzocht of een gerichtere variant van
het prijsplafond, gericht op kwetsbare afnemers op basis van inkomen, energetische
kwaliteit van de woning of verbruik, uitvoerbaar is. Kan de regering de uitkomsten
hiervan toelichten, in het bijzonder in welke mate een gerichtere variant uitvoerbaar
is? Daarbij is aangegeven dat in augustus bij de koopkrachtbesluitvorming definitief
wordt besloten welke aanvullende maatregelen ingezet worden. Heeft deze besluitvorming
inmiddels plaatsgevonden? Acht de regering het niet alsnog zinvol de mogelijkheid
tot een specifieke (uitzonderlijke en tijdelijke) regeling voor ingrijpen in de prijsstelling
aan kwetsbare afnemers achter de hand te hebben? Zo niet, waarom niet?
De leden van de VVD-fractie lezen dat energieleveranciers de aanwezigheid van deskundig
personeel moeten aantonen om een vergunning te behouden. Deze leden vragen in hoeverre
de aanwezigheid van deskundig personeel wordt getoetst en op welke wijze. Verder vragen
zij op welke manier de Autoriteit Consument & Markt (ACM) energieleveranciers blijvend
zal monitoren op het gebied van de vergunningseisen. Daarnaast deze leden of er voldoende
capaciteit bij de ACM is om te borgen dat consumenten voldoende worden beschermd.
Tevens vragen zij welke maatschappelijke criteria de Energiewet stelt voor energieleveranciers.
De leden van de CDA-fractie constateren naar hun tevredenheid dat de verplichting
voor leveranciers om een modelcontract aan te bieden in het wetsvoorstel wordt uitgebreid.
Zo wordt het onder andere verplicht om een modelcontract aan te bieden voor bepaalde
tijd (ten minste 12 maanden) met vaste tarieven. Deze leden vinden het belangrijk
dat consumenten hiermee weer voor meer zekerheid kunnen kiezen over de hoogte van
de energierekening. Deze leden vragen de regering of er voor de modelcontracten de
mogelijkheid is onderzocht om ook voor contracten langer dan een jaar (bijvoorbeeld
drie jaar) met vaste tarieven het aanbieden van een modelcontract te verplichten.
Kan de regering schetsen in hoeverre het aanbieden van een dergelijk modelcontract
voor een langere periode zou kunnen bijdragen aan de zekerheid voor consumenten over
hun energierekening?
De leden van de CDA-fractie vinden het belangrijk dat consumenten goed worden beschermd
tegen een faillissement van een energieleveranciers. Tijdens de energiecrisis is pijnlijk
duidelijk geworden dat daar nog wel winst op te boeken valt. In het wetsvoorstel worden
daarom onder andere de vergunningseisen voor leveranciers aangescherpt. Consumenten
worden met het wetsvoorstel beter beschermd doordat er niet alleen scherper zal worden
getoetst aan de organisatorische, financiële en technische kwaliteiten en de deskundigheid
van de leveranciers, maar er ook extra maatregelen worden genomen zoals de eis voor
het overleggen van een Verklaring Omtrent het Gedrag, het toetsen aan de integriteit
en het blijvend moeten voldoen aan de vergunningseisen. Deze maatregelen kunnen daarom
uiteraard op de steun van deze leden rekenen. Deze leden hechten er aan dat consumenten
er van op aan kunnen dat hun leverancier betrouwbaar en financieel stabiel is en dat
zij altijd kunnen rekenen op voldoende bescherming tegen malafide praktijken. Zij
merken daarbij op dat de ACM ervoor pleit om, in aanvulling op deze maatregelen, ook
een compensatiefonds in te richten. Daarmee zou ervoor kunnen worden gezorgd dat consumenten
bij een faillissement het door hen te veel betaalde voorschot terug kan krijgen. Deze
leden vragen de regering te reageren op deze aanbeveling van de ACM en duidelijk te
maken waarom hier niet voor wordt gekozen.
De leden van de CDA-fractie constateren dat de huidige praktijk is dat wanneer een
energieleverancier failliet gaat of zijn leveringsvergunning verliest de curator in
eerste instantie probeert het klantenbestand te verkopen. Als dat niet lukt volgt
een restverdeling. Dit heeft geleid tot discussies over wat er met deze energiecontracten
gebeurt bij een overname van het klantenbestand. Blijft de overeenkomst van de consument
met de leverancier bestaan of is er sprake van een nieuw contract met de leverancier
die het klantenbestand heeft gekocht? Onlangs is door de rechtbank Amsterdam bevestigd
dat het eerste het geval is, de overeenkomst blijft geldig. Echter, de ACM betwist
dit en geeft zelfs aan deze uitspraak niet op te zullen volgen. Deze leden achten
het van groot belang dat over dit punt wel snel duidelijkheid richting consumenten
wordt gegeven. Zij vragen de regering daarom of zij voornemens is om het hiaat in
de regelgeving in de Energiewet weg te nemen. Zo ja, hoe is de regering van plan dat
te doen? Voorts vragen deze leden in hoeverre de regering bereid is om ook de nu geldende
besluiten aan te passen, zodat er ook in de periode voordat de Energiewet in werking
treedt al rechtszekerheid komt voor alle betrokken partijen.
De leden van de CDA-fractie merken op dat er voor kleine energiegemeenschappen en
bij peer-to-peer levering uitzonderingen gelden op de vergunningseisen voor leveranciers.
Zij vinden dat begrijpelijk gezien de vaak beperkte capaciteit van kleine energiegemeenschappen
en de te grote belemmeringen die deze eisen voor hen zouden vormen. Wel vragen deze
leden hoe een kleine energiegemeenschap precies wordt gedefinieerd en waar daarbij
de grens ligt. Kan de regering dat verduidelijken? Voorts merken deze leden op dat
in de Wetenschapstoets, vanwege de uitzonderingen op de vergunningseisen die voor
energiegemeenschappen gelden en de vrijheid die hen worden geboden om de rechten en
plichten van leden in de statuten vast te leggen, de suggestie wordt gedaan om de
ACM modelstatuten op te laten stellen voor energiegemeenschappen. Hiermee zouden deze
statuten eenvoudiger tot stand kunnen komen en kan het vertrouwen van consumenten
in energiegemeenschappen worden waardoor zij ook eerder geneigd zijn om daarin mee
te doen. Deze leden vragen de regering om een inhoudelijke reactie op deze suggestie.
Indien de regering niet positief tegenover deze suggestie staat, hoe kunnen de in
de Wetenschapstoets genoemde risico’s voor de consumentenbescherming van de vrijstellingen
voor energiegemeenschappen dan wel worden ondervangen?
De leden van de CDA-fractie merken op dat het wetsvoorstel meer ruimte biedt voor
consumenten om zelf actief deel te nemen op elektriciteitsmarkt, bijvoorbeeld door
peer-to-peer levering of vraagrespons. Deze leden zien de voordelen daarvan, maar
willen ook aandacht vragen voor de mogelijke negatieve effecten. Actieve deelname
aan de elektriciteitsmarkt zal namelijk niet voor iedereen zijn weggelegd, omdat het
ook financiële middelen vraagt om bijvoorbeeld zelf energie op te wekken of op te
slaan. Zij willen er voor waken dat er grote kansenverschillen ontstaan en dat actieve
deelname een verdienmodel voor «lucky few» wordt terwijl de rekening bij de rest van
de samenleving komt te liggen. Zij vragen de regering duidelijk te maken op welke
wijze dergelijke ongewenste effecten kunnen worden voorkomen en welke maatregelen
daarvoor worden genomen.
Voorts constateren deze leden dat er onder andere voor peer-to-peer levering en aggregatiecontracten
minder consumentenbescherming is geregeld in het wetsvoorstel. Dit terwijl het gaat
om een volledig nieuw type leveringscontract waar nog weinig ervaring mee is. ontbreekt
onder meer de bescherming van de verplichte aanbieding van modelcontracten. In de
Wetenschapstoets wordt daarom de aanbeveling gedaan om ook voor deze activiteiten
door de ACM modelcontracten op te laten stellen en daarmee te zorgen voor meer bescherming
voor de consument. Deze leden vragen de regering om te reageren op deze aanbeveling
en uiteen te zetten in hoeverre zij de toegevoegde waarde ziet van modelcontracten.
De leden van de SP-fractie vragen de regering waarom er geen eenduidige definitie
is opgenomen van een «kwetsbare afnemer». Alleen een beroep op ernstige gezondheidsrisico’s
vinden genoemde leden onvoldoende. Deze leden vragen de regering om daarom ook een
definitie op te stellen die recht doet aan de complexiteit van energiearmoede, met
in de definitie aandacht voor slecht geïsoleerde woningen, volatiliteit in de prijzen,
een richtlijn voor een maximaal percentage aan energiekosten ten opzichte van het
inkomen.
De leden van de SP-fractie vragen de regering hoe zij waarborgt dat huishoudens toegang
hebben en behouden tot energie en hoe het afsluitbeleid hen hierin beschermd. Deze
leden vragen de regering om in te blijven zetten op een persoonlijke behandeling van
de leverancier ten opzichte van de afnemer voordat tot afsluiten wordt overgegaan.
Zij vragen de regering om toe te lichten hoe dit afsluitbeleid gegarandeerd blijft
wanneer energielevering via peer-to-peerlevering wordt verzorgd. Indien de buren afnemers
zijn van stroom, hoe wordt dan omgegaan met betalingsachterstanden en hoe worden deze
eindafnemers beschermd in hun toegang tot energie?
De leden van de SP-fractie vragen de regering om te preciseren wanneer zij het gerechtvaardigd
acht om ingrepen in de prijsstelling voor de levering van energie aan kwetsbare afnemers
nodig acht. Kan zij toelichten wat voor maatregelen overwogen zijn?
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fracties begrijpen dat er uitzonderingen zullen
zijn op de vergunningplicht voor actieve afnemers en energiegemeenschappen maar dat
dit alleen zal gelden voor actieve afnemers met een kleine aansluiting en kleinere
energiegemeenschappen. Kan de regering een inschatting geven van het percentage aan
huidige energiegemeenschappen onder deze uitzondering zouden vallen, en welk percentage
aan energiegemeenschappen wel een vergunning aan zou moeten vragen?
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fracties vragen tegelijkertijd hoe toezicht en
handhaving geregeld is als bepaalde actieve afnemers geen vergunning hoeven aan te
vragen. Hoe wordt de bescherming van eindafnemers in dit geval geborgd? Kan de regering
hier een toelichting op geven? Deze leden zijn van mening dat duurzame energieprojecten
op alle mogelijke manieren moeten worden gestimuleerd. Zij vragen waarom er geen onderscheid
wordt gemaakt tussen vergunningverlening voor projecten die een maatschappelijke toegevoegde
waarde hebben, en projecten die dat niet hebben. Kan de regering uitleggen waarom
hier geen onderscheid in wordt gemaakt? Kan de regering toelichten waarom niet is
gekozen voor een verplichting tot maatschappelijke vergunningverlening?
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fracties zijn van mening dat modelcontracten belangrijk
zijn voor consumenten om energieleveranciers te kunnen vergelijken, zeker wanneer
het landschap van de energiemarkt diffuser wordt. Bovendien zijn modelcontracten belangrijk
voor netbeheerders voor de planbaarheid en balanshandhaving van het net. Deze leden
vragen op welke manier er, naast de verplichting om een modelcontract voor bepaalde
tijd en een modelcontract voor onbepaalde tijd met variabele tarieven aan te bieden,
aanvullende criteria kunnen worden gesteld aan modelcontracten.
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fracties vragen of de voorstellen rondom tariefregulering
genoeg zijn om bij een eventuele volgende energiecrisis de negatieve gevolgen voor
huishoudens en het mkb te beperken. De afgelopen energiecrisis laat zien hoe belangrijk
dit is en dat een gebrek aan tariefregulering grote impact kan hebben op huishoudens.
Wordt met dit wetsvoorstel voldoende voorzien in het voorkomen van een situatie zoals
bij de afgelopen energiecrisis? Hoe staat de regering tegenover een compensatiefonds
om consumenten beter te beschermen bij faillissementen van energieleveranciers? In
het wetsvoorstel ontbreekt de bevoegdheid voor ACM om onredelijke tarieven te maximeren.
Deze leden vinden dit zeer onwenselijk. Waarom is deze mogelijkheid weggehaald? Is
de regering bereid deze mogelijkheid te handhaven?
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fracties zouden graag zien dat energiecontracten
beter vergeleken kunnen worden. Hoe staat de regering tegenover de aanbeveling van
de ACM om energieleveranciers te verplichten om al hun actuele contracten uniform
en makkelijk leesbaar te publiceren op hun websites?
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben nog enkele vragen ten aanzien van consumentenbescherming
in dit wetsvoorstel. Sommigen hiervan, waaronder over «redelijke prijzen» en het toezicht
daarop zullen volgen bij de relevantie wetsbepaling. Deze leden vragen in meer algemenere
zin hoe de regering staat tegenover het voorstel van de ACM om een compensatiefonds
voor consumenten bij faillissement te introduceren in de Energiewet, waarmee teveel
betaalde voorschotten wel terugvloeien naar de consument wanneer een energiemaatschappij
failliet gaat. Dit naar voorbeeld van de reisbranche, bijvoorbeeld, waar dit soort
fondsen bestaan.
De leden van de SGP-fractie constateren dat de Autoriteit Consument en Markt (ACM)
pleit voor een compensatiefonds om eindafnemers te beschermen bij een faillissement
van de energieleverancier. Zo kwamen verschillende huishoudens in financiële problemen
door faillissementen tijdens de recente energiecrisis. De ACM geeft aan dat dergelijke
fondsen ook bestaan in de reisbranche en voor woonwinkels. Kan de regering aangeven
in hoeverre de genoemde fondssystematiek ook toepasbaar zou zijn in de energiebranche?
Waarom acht de regering de aanscherping van regels voor en het toezicht op de vergunningen
voor energieleveranciers voldoende waarborgen om faillissementen als tijdens de recente
energiecrisis voor te zijn?
4.5 Aggregeren (elektriciteit)
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fracties krijgen graag nog een beter begrip van
wat het wetsvoorstel precies betekent voor het aggregeren, verzamelen en verkopen
van energie door verschillende actoren en hun afnemers. Kan de regering een aantal
situaties (3–5) schetsen met actieve afnemers, consumenten, energiegemeenschappen
en daarbij aangeven aan welke wettelijke voorschriften deze actoren al dan niet moeten
voldoen en hoe dit in de praktijk werkt? Bijvoorbeeld of er een vergunning aangevraagd
dient te worden, of er een modelcontract moet worden aangeboden, et cetera.
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fracties vinden het belangrijk dat huishoudens
lokaal energie kunnen delen. Dit kan de energietransitie helpen en zorgt ervoor dat
energiecoöperaties beter kunnen functioneren. Het delen van elektriciteit kent echter
nog geen vastgestelde definitie. Deze leden vragen of energiedelen wordt beperkt tot
elektriciteit of dat het delen van de energiedrager «warmte» en de functie «opslag»
ook onderdeel is van dit voorstel. Kan in de Energiewet een definitie worden opgenomen
zodat energie daadwerkelijk lokaal wordt gedeeld en wordt gefaciliteerd dat huishoudens
eenvoudig en transparant kunnen delen?
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fracties vragen hoe ervoor wordt gezorgd dat energiedelen
zodanig kan worden toegepast dat het helpt bij het oplossen van netcongestieproblematiek.
Hoe wordt gezorgd voor een (fiscaal) prijssysteem dat lokale opwek en lokaal gebruik
mogelijk maakt en aanmoedigt?
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fracties horen graag wat de regering verder gaat
doen om gelijke kansen binnen het energiesysteem (naast de benodigde wetgeving) te
bevorderen? Om actief te worden binnen het energiesysteem, hebben burgers kennis en
financiële middelen nodig. Dit heeft niet iedereen in gelijke mate met het risico
dat er kansenverschillen ontstaan tussen burgers. Dat kan de inclusiviteit van de
energietransitie ondermijnen.
4.6 Balanceren
De leden van de D66-fractie vragen de regering toe te lichten in de Energiewet het
geëigende instrument is om regels te stellen voor nieuwe bronnen van afnemers die
helpen het elektriciteitsnet te stimuleren. Te denken valt aan het verplichten van
bidirectioneel of slim laden bij een laadpaal van een afnemer of regels voor contracten
en financiële prikkels voor het wanneer wel en juist wanneer niet laden van het voertuig
in verband met het drukken van de vraagpiek?
5. Beheren van systemen (hoofdstuk 3 Energiewet)
5.2 Inrichting transmissiesysteem- en distributiesysteembeheerders
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen dat het pakket van toegestane activiteiten
en handelingen van infrastructuurbedrijven rondom waterstofgas wordt uitgebreid. Deze
leden verzoeken een overzicht van deze nieuwe ontwikkelingen. Tevens vragen zij of
er stimulansen worden gecreëerd voor elektrolysers om het net te ontlasten.
5.3 Taken en verplichtingen van TSB’s en DSB’s
De leden van de commissie merken op dat de motie-Grinwis/Erkens (Kamerstukken 32 813, nr. 1188) de regering verzoekt in beleid en wetgeving groen gas een prominente plek te geven
en een gelijker en daarmee veel beter speelveld te creëren voor groen gas. In de memorie
van toelichting (p. 77) wordt aangegeven dat systeembeheerders op basis van het zogenoemde
«afwegingskader groen gas» een economische afweging maken over de wenselijkheid van
aansluiting van groen gas. Om vanuit de overheid meer richting te geven aan deze afweging,
wordt voorgesteld om een grondslag te creëren voor de vaststelling van nadere uitgangspunten
over deze afweging. Er wordt echter momenteel geen materiële wijziging beoogd van
de wijze waarop deze afweging wordt gemaakt. De leden van de commissie vragen of de
regering verwacht dat het vaststellen van nadere uitgangspunten voor het afwegingskader
groen gas bijdraagt aan een beter speelveld voor groen gas? Welke andere beleidsmaatregelen
acht de regering in lijn met de motie Grinwis en Erkens nog nodig om dit betere speelveld
te realiseren?
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de taken en verplichtingen van
transmissie- en distributiesysteembeheerders (respectievelijk TSB en DSB). Deze leden
vragen hoe wordt voorkomen dat TSB’s en DSB’s concurrent worden van marktpartijen
gezien zij mogen participeren in opslag-projecten.
De leden van de D66-fractie zijn tevreden dat de mogelijkheden tot cable pooling worden
verruimd. Deze leden vragen de regering naar de voor- en nadelen van het verder uitbreiden
hiervan met conversie en afname. Wordt het zo mogelijk om aansluitingen (nog) efficiënter
te benutten? Is de regering bereid dit op te nemen?
De leden van de D66-fractie merken op dat de regering in een Kamerbrief (Kamerstuk
29 023, nr. 263) heeft geschreven dat de tijdelijke oplossing voor het socialiseren van het verwijderen
van gasaansluitingen een blijvend(er) karakter zou krijgen in de energiewet. Waarom
is ervoor gekozen dat nog niet op te nemen in de geconsulteerde wet? Is de regering
voornemens dit alsnog te doen?
De leden van de CDA-fractie merken op dat in het wetsvoorstel nog geen partij wordt
aangewezen voor het aanleggen en onderhouden van interconnectoren op zee. Deze interconnectoren
zijn echter wel belangrijk voor onze leveringszekerheid, omdat zij het mogelijk maken
om teveel geproduceerde elektriciteit te exporteren en om elektriciteit te importeren
op het moment dat er in Nederland zelf te weinig energie wordt opgewekt. Deze leden
merken op dat netbeheerder TenneT er nadrukkelijk voor pleit om haar de wettelijke
taak te geven om deze interconnectoren op zee te ontwikkelen. Deze leden vragen de
regering om te reageren op deze oproep en daarbij aan te geven op welke termijn zij
verwacht een besluit te nemen over het aanwijzen van de netbeheerder voor interconnectoren
op zee en of het mogelijk is dat alsnog in de Energiewet te regelen.
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fracties vinden het goed om te lezen dat de investeringsplannen
van TSB’s en DSB’s met dit wetsvoorstel niet alleen zullen worden getoetst op de toekomst
van de energiemarkt maar ook op hoe de plannen zich verhouden tot het Integraal Nationaal
Energie- en Klimaatplan 2021–2030 (INEK) en het Meerjarenprogramma Infrastructuur
Energie en Klimaat (MIEK). Deze leden vragen waarom er is gekozen voor het INEK en
het MIEK en niet (daarnaast ook) voor bijvoorbeeld de jaarlijkse Klimaatnota.
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fracties begrijpen dat TSB’s en DSB’s flexibiliteitsdiensten
in kunnen zetten om congestieproblematiek op te lossen, maar vragen in hoeverre de
verantwoordelijkheid voor het oplossen van netcongestie hiermee kan worden doorgeschoven
naar private partijen. Kan de regering aangeven op welke manier wordt geborgd dat
netbeheerders voldoende prikkels houden en verantwoordelijkheid blijven dragen voor
het oplossen van congestieproblematiek?
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fracties krijgen graag een nadere toelichting
op de wijzigingen van het recht op aansluiting zoals die in het wetsvoorstel worden
voorgesteld. Deze leden lezen dat een aansluiting kan worden uitgesteld als er te
weinig transportcapaciteit is. Daarbij wordt ook de maximumtermijn van 18 maanden
voor aansluiting afgeschaft. Waarom wordt deze termijn afgeschaft? Hoe wordt ervoor
gezorgd dat projecten ook zonder wettelijke termijn tijdig een aansluiting krijgen?
Op welke manier kan mogelijk worden gemaakt dat duurzame bedrijven en projecten (wettelijk)
voorrang krijgen bij het verkrijgen van een aansluiting op het net?
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fracties vragen hoe de regering aankijkt tegen
de rolverdeling voor windenergie op zee. Krijgt TenneT de taak om interconnectoren
op zee te ontwikkelen en te onderhouden?
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fracties vragen wat het wetsvoorstel precies regelt
voor cable pooling. Wat betekent dit wetsvoorstel voor verschillende juridische entiteiten
die cable pooling willen toepassen? Deze leden zien graag dat de mogelijkheden voor
cable pooling worden verruimd, bijvoorbeeld door productie met opslag te poolen of
productie met verbruik. Is de regering hiertoe bereid?
De leden van de SGP-fractie hebben een vraag over de mogelijkheden voor groepsovereenkomsten
(groeps-ATO’s). Kan gekozen worden voor wettelijke borging van de mogelijkheid om
met het oog op de toekomst overal groepsovereenkomsten af te sluiten en niet alleen
in actuele congestiegebieden? Een belangrijk bezwaar van ondernemers om mee te doen
aan een groepsovereenkomst is de aansprakelijkheid: als een ondernemer meer stroom
gebruikt dan afgesproken zijn ook andere ondernemers hiervoor aansprakelijk, terwijl
ze weinig mogelijkheden hebben om in te grijpen. Ziet de regering mogelijkheden voor
aanwijzing van een externe, onafhankelijke partij die bijvoorbeeld de bevoegdheid
krijgt om individuele ondernemers indien nodig af te sluiten?
De leden van de SGP-fractie hebben een vraag over de mogelijkheden voor cable pooling.
Dat is in het voorstel beperkt tot installaties voor productie van wind- of zonne-energie.
De regering wijst erop dat opslaginstallaties via het genoemde amendement bij het
wetsvoorstel voor afbouw van de salderingsregeling daarbij meegenomen kunnen worden.
Het is echter onzeker of dit wetsvoorstel de eindstreep haalt. Is de regering bereid
opslaginstallaties via nota van wijziging in het voorliggende wetsvoorstel op te nemen?
Is de regering bereid ook verbruikers (met laadpleinen, industriële elektrische boilers
en dergelijke) daarbij mee te nemen, zoals onder meer door netbeheerders wordt geadviseerd
(tot maximaal vier onroerende zaken achter een aansluiting)?
5.4 Overige beheerders van systemen
De leden van de VVD-fractie hechten het belang aan het goed regelen van opslag van
gas. Deze leden vragen hoe opslag van gas via de Energiewet wordt geregeld. Tevens
vragen zij hoe de opslag van waterstof via de Energiewet mogelijk kan worden geregeld.
Ook vragen zij of er waarborgen zijn dat gasopslagen niet puur commercieel worden
benut.
De leden van de SGP-fractie hebben begrepen dat TenneT heeft aangegeven dat zij als
netbeheerder op zee graag ook aangewezen zou worden als verantwoordelijke voor de
aanleg en het onderhoud van interconnectoren op zee. Deze leden horen graag hoe de
regering hier tegenaan kijkt. In hoeverre kan aanwijzing van TenneT als interconnectiebeheerder
op zee bijdragen aan proactieve aanleg van interconnectoren op zee?
6. Beheer en uitwisseling gegevens (hoofdstukken 2, 3, 4 Energiewet)
6.1 Ter introductie
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fracties maken zich zorgen om de onduidelijke
verantwoordelijkheidslegging betreffende de privacy bij de toezichthouders Autoriteit
Consument en Markt (ACM), Rijksinspectie Digitale Infrastructuur (RDI) en de Autoriteit
Persoonsgegevens (AP). De regering geeft aan dat er afgelopen jaren onduidelijkheid
bestond over de afbakening van bevoegdheden, en dat dit heeft geleid tot een verminderde
kwaliteit van de gegevensuitwisseling. Tegelijkertijd is de regering van mening dat
ACM, RDI en AP zelf nadere afspraken moeten maken met betrekking tot gegevensbescherming
en cybersecurity. Wel onderschrijft de regering dat er een toegevoegde waarde ligt
in het vastleggen van onderlinge afspraken. Deze leden zijn van mening dat er onvoldoende
onderscheid is gemaakt in de soorten privacygevoelige informatie en welke toezichthouder
hier dan verantwoordelijk voor is. De regering geeft aan dat AP verantwoordelijk is
voor het controleren op AVG-overtredingen. Enkel persoonsgegevens vallen onder AVG-regelgeving,
en dus onder het toezicht van AP. Echter geeft de regering ook aan dat er privacygevoelige
informatie is die niet vallen onder de persoonsgegevens, zoals gas- en elektriciteitsdata
die informatie kunnen blootleggen over de bedrijfsvoering. Kan de regering voorbeelden
geven van gevoelige informatie die niet onder privacywetgeving vallen? Welke negatieve
gevolgen zouden kunnen ontstaan als niet adequaat wordt omgegaan met deze informatie?
Op welke wijze wordt geacht dat er samenwerking is tussen de toezichthouders als de
soorten gegevensoverdracht meerdere toezichthouders beslaat?
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fracties vragen wat de structurele oplossing is
voor het verwijderen van gasaansluitingen. In een Kamerbrief uit 2020 (Kamerstuk 29 023, nr. 263) werd aangegeven dat hier ene oplossing voor zou worden bedacht, maar die is er nog
niet, constateren deze leden. Kan in de Energiewet een oplossing hiervoor worden opgenomen?
6.4 Het verzamelen van gegevens en bijhouden van registers
De leden van de VVD-fractie lezen dat er gebruik wordt gemaakt van persoonsgebonden
en niet-persoonsgebonden gegevens en deze in context te herleiden zijn. Deze leden
achten privacy en databescherming van consumenten als een belangrijke voorwaarde.
Zij vragen of er enkel gebruik wordt gemaakt van essentiële data. Tevens vragen zij
in hoeverre de reikwijdte van de ACM zal zijn om te borgen dat energiedata niet kwetsbaar
is.
6.5 Gegevensprocessen: gebruik en verstrekking van gegevens
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fracties zijn van mening dat de regering te weinig
oog heeft voor de rol van de consumenten binnen de gegevensprocessen. De regering
geeft aan voor uitwisseling op verzoek van de aangeslotene om in onderliggende regelgeving
vast te leggen welke gegevens toegankelijk worden gemaakt en onder welke voorwaarde.
Deze leden zijn van mening dat niet enkel toegankelijkheid belangrijk is, maar ook
inzichtelijkheid. Dit is van belang bij bijvoorbeeld het overstappen van energie of
ter verkenning bij het oprichten van een energiegemeenschap. Kan de regering toelichten
op welke manier kan worden vastgelegd dat de informatiestrekking ten behoeve komt
van de aangeslotene? Hoe worden digitale vaardigheden van aangeslotenen meegenomen
in regelgeving?
6.6 Gegevensontsluiting: de gegevensuitwisselingsentiteit en sectorafspraken
De leden van de CDA-fractie zien het belang van een snelle en vooral veilige uitwisseling
van data. Met het wetsvoorstel Energiewet wordt de gegevensuitwisselingsentiteit (GUE)
geïntroduceerd. Deze entiteit heeft onder andere de taak om de uitwisseling van gegevens
te faciliteren. Het is daarbij de bedoeling dat deze entiteit in overleg treedt met
belanghebbende partijen om tot afspraken te komen. Overleg met de betrokken partijen
vindt op dit moment plaats in het Marktfaciliteringsforum (MFF). Deze leden vragen
de regering te verduidelijken in hoeverre er eisen worden gesteld over hoe het overleg
plaatsvindt tussen GUE en de partijen die een belang hebben. Worden er in het wetsvoorstel
of in lagere regelgeving bijvoorbeeld ook eisen gesteld aan de wijze waarop het overleg
gevoerd wordt en de representativiteit van de partijen in het overleg voor de groep
belanghebbenden waartoe zij behoren? Ook vragen deze leden of de regering voornemens
en bereid is om eisen te stellen aan de toegang tot en de werkwijze van het overleg
tussen GUE en de belanghebbende partijen. Is de regering bereid om hierover in gesprek
te gaan met bijvoorbeeld het MFF?
De leden van de CDA-fractie merken op dat de regels voor de gegevensuitwisseling in
lagere regelgeving zullen worden vastgelegd. Deze leden vragen de regering om ervoor
te zorgen dat deze regelgeving voldoende ruimte biedt voor handelingsperspectief in
de komende vijf tot tien jaar om in te kunnen spelen op veranderende omstandigheden
en zo de energietransitie maximaal te faciliteren. Daartoe is het belangrijk dat eventuele
wijzigingen in de gegevensuitwisselingen, indien deze nodig zijn, relatief eenvoudig
door kunnen worden gevoerd. Een te groot detailniveau van deze regelgeving zou er
namelijk voor kunnen zorgen dat het doorvoeren van proceswijzigingen op sectorniveau
onnodig ingewikkeld en tijdrovend wordt. Zij vragen de regering om deze aspecten ter
overweging mee te nemen bij het opstellen van de lagere regelgeving en ervoor te waken
dat deze niet teveel wordt dichtgetimmerd, waardoor eventuele wijzigingen later heel
ingewikkeld worden. Is de regering daartoe bereid?
De leden van de SGP-fractie hechten aan meer zelfbeschikking van burgers ten aanzien
van hun energiedata. Deze leden constateren dat de gegevensuitwisselingsentiteit een
belangrijke rol krijgt. De gegevensuitwisselingsentiteit moet afspraken maken met
onder meer marktpartijen (artikel 4.25). Deze leden constateren eveneens dat de vormgeving
van dit overleg en deze afspraken open gelaten wordt. Kan de regering nader aangeven
wat zij voor ogen heeft? Hoe kijkt de regering aan tegen verplichte advisering door
bijvoorbeeld de Autoriteit Persoonsgegevens?
7. Uitvoering en handhaving (hoofdstuk 5 Energiewet)
7.2 Uitvoering door de Autoriteit Consument en Markt
De leden van de SP-fractie vragen of de regering het nodig acht dat de ACM uitgebreid
wordt als gevolg van de aanvullende handhavingstaken voortvloeiend uit deze wet. Deze
leden constateren dat het handhaven van een veelvoud aan nieuwe, extra, lokale en
decentrale energieleveranciers en producenten een zeer omvangrijke opgave is die desondanks
van groot belang is om consumenten te beschermen. Hoe is de ACM voornemens op te treden
tegen een wildgroei aan kleine peer-to-peer handelaren? Hoe wordt volgens de ACM «marktfalen»
in deze context gedefinieerd, hoe controleert zij of hier sprake van is en hoe kan
zij hier tegen optreden? Kan de regering toelichten wat een bindende gedragslijn inhoudt
en hoe dit er voor zorgt dat bedrijven geen onredelijke prijzen vragen?
8. Overige, overgangs- en slot bepalingen (hoofdstukken 6 en 7 Energiewet)
De leden van de VVD-fractie lezen dat er wordt verwezen naar de Crisis- en herstelwet
dat afwijkingen kunnen worden aangevraagd op basis van een AMvB. Verder lezen deze
leden dat er niet voor is gekozen om dezelfde regelingen van de Crisis- en herstelwet
opnieuw in de wet op te nemen na de resultaten van een internetconsultatie. Deze leden
vragen waarom de Crisis- en herstelwet niet is ingebed in de Energiewet.
10. EU-kader, verhouding (inter)nationaal recht; rechtsbescherming
10.1 Europeesrechtelijke kader elektriciteit en gas
De leden van de CDA-fractie merken op dat het wetsvoorstel ook dient ter implementatie
van onder andere de EU-Elektriciteitsrichtlijn, maar dat de implementatietermijn met
bijna drie jaar is overschreden, waardoor Nederland zelfs riskeert dat de Europese
Commissie een inbreukprocedure tegen Nederland opstart. In deze context merken de
leden ook op dat er de komende jaren waarschijnlijk nog veel meer nieuwe EU wet- en
regelgeving op energiegebied zal worden vastgesteld en dat ook die wetgeving geïmplementeerd
zal moeten worden. Deze leden vragen de regering hoe er voor worden zal gezorgd dat
de implementatie van deze regelgeving niet wederom zo traag zal verlopen. Welke stappen
worden er concreet gezet om dat te voorkomen?
10.4 Delegatie naar lagere regelgeving
De leden van de commissie merken op dat het wetsvoorstel verscheidene grondslagen
voor gedelegeerde regelgeving bevat. Artikel 6.4 bevat een voorhangbepaling, en schrijft
voor krachtens welke van deze grondslagen vast te stellen AMvB’s voorafgaand aan vaststelling
voorgehangen dienen te worden bij de beide Kamers. De leden van de commissie vragen
hoeveel AMvB’s «onder» de Energiewet de regering beoogt. Zal of zullen deze nieuwe
AMvB’s voor de eerste keer integraal als geheel worden voorgehangen?
De leden van de D66-fractie merken op de onderhavige wet talloze delegatiebepalingen
kent. Kan de regering de Kamer voorzien van een overzicht van de belangrijkste nieuwe
of gewijzigde delegatiebepalingen, wat hierin wordt geregeld en wat (na inwerkingtreding
van de wet) de beoogde planning van deze delegatiebepalingen is?
DEEL C: GEVOLGEN VAN HET WETSVOORSTEL
11. Gevolgen van het wetsvoorstel
11.2 Gevolgen voor burgers
De leden van de commissie merken op dat de Minister heeft toegezegd in de najaarsbrief
over dynamische contracten op de consumentenmarkt energie in te zullen gaan op de
mogelijkheid van een financiële bijsluiter.3 In de memorie van toelichting (p. 167) wordt vermeld: «In het wetsvoorstel is daarom
opgenomen dat dynamische leverancier een eindafnemer voor het sluiten van een overeenkomst
informeert over de mogelijkheden, kosten en risico’s van deze contractvorm (artikel 2.9)».
De leden van de commissie vragen in hoeverre ziet de regering dit als de in de toezegging
genoemde financiële bijsluiter? Wie wordt verantwoordelijk voor de tekst van deze
informatie, de leverancier of de overheid?
De leden van de VVD-fractie lezen dat een eindafnemer een leveringsovereenkomst moet
kunnen sluiten met een leverancier naar keuze en hierbij een aantal keuzes heeft,
zoals een overeenkomst met een vast tarief. Deze leden vragen hoe de wet ervoor zorgt
dat hierdoor meer langetermijncontracten voor consumenten worden afgesloten.
De leden van de ChristenUnie-fractie zien op veel punten vooruitgang in de positie
van burgers in de energiewereld. Zo krijgen zij met de Energiewet meer regie over
hun energiedata en kunnen ze meer inzicht krijgen in hun verbruik, maar ook actief
worden op de markt via een aggregator of energiegemeenschap. Deze leden vragen of
voldoende wordt aangesloten bij de «gemiddelde» burger, of dat deze extra rechten
alleen nuttig zullen zijn voor mensen met kennis van techniek en energiemarkt en de
sociale en financiele mogelijkheid hebben om er gebruik van te maken. Welke plannen
heeft de regering om deze ongelijkheid in doenvermogen recht te trekken en is zij
voornemens om hier extra actie op te nemen? Zo nee, waarom niet en zo ja, op welke
manier dan?
11.3 Gevolgen voor bedrijven en instellingen (Bedrijfseffectentoets, inclusief MKB-toets)
De leden van de commissie lezen dat in het wetsvoorstel de vaste aansluittermijn van
18 weken wordt vervangen door een «redelijke termijn». In de uitgevoerde bedrijfseffectentoets
geven «potentieel aangeslotenen» aan geen bezwaren te hebben tegen het vervallen van
de termijn van 18 weken, maar vinden zij het wel belangrijk om zekerheid te hebben.
Volgens hen moet vooraf worden bepaald hoe lang de «redelijke termijn», zodat de systeembeheerder
hieraan gehouden kan worden. Het Europese Hof van Justitie heeft duidelijk gemaakt
dat invulling van de aansluittermijn behoort tot de exclusieve bevoegdheid van de
ACM. Het wetsvoorstel voorziet er daarom in dat de termijnen worden uitgewerkt in
methoden en voorwaarden die ter goedkeuring moeten worden voorgelegd aan de ACM (artikel 3.38
lid 7 en 3.40 lid 7), volgens de nieuwe totstandkomingsprocedure van de methoden en
voorwaarden waarin het wetsvoorstel voorziet (artikel 3.116 e.v.). Kan de regering
inzicht geven in (de verwachtingen over) de mate van duidelijkheid en zekerheid die
de methoden en voorwaarden op dit punt aan potentiele aangeslotenen zullen verschaffen?
De leden van de VVD-fractie hechten er belang aan dat bedrijven zo snel mogelijk op
het net kunnen worden aangesloten. Deze leden vragen wat de gevolgen zijn voor aansluiting
op het net voor ondernemers en welke zekerheid hen wordt geboden. Verder vragen zij
hoe kleine ondernemers vallen onder de Energiewet en hoe deze ondernemers vallen onder
toezicht van de ACM.
De leden van de SGP-fractie constateren dat de bedrijfseffectentoets is gebaseerd
op toentertijd beschikbare conceptwetteksten. De uitwerking van lagere regelgeving
was nog niet beschikbaar. Deze leden horen graag of er in de definitieve wetteksten
wijzigingen zijn aangebracht ten opzichte van de beoordeelde conceptteksten die significante
gevolgen voor het betrokken bedrijfsleven kunnen hebben. Ook horen zij graag of inmiddels
meer zicht geboden kan worden op de gevolgen van lagere regelgeving voor het bedrijfsleven.
11.4 Gevolgen voor de overheid
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fracties zouden graag zien dat omgevingsdiensten
over de juiste data beschikken om de energiebesparingsverplichting te kunnen handhaven,
zoals in het amendement-Kröger wordt geregeld (Kamerstuk 35 594, nr. 27). Dit amendement hangt samen met de wetgeving over de salderingsregeling. Is de regering
bereid om deze mogelijkheid op te nemen in de Energiewet, zodat zeker is dat deze
mogelijkheid wordt geschapen?
DEEL D: CONSULTATIE, TOETSING EN ADVIEZEN
12. Publieke (internet) consultatie
12.2 Algemene uitkomsten internetconsultatie
De leden van de SGP-fractie hebben begrepen dat netbeheerders gezien het voorliggende
wetsvoorstel pleiten voor onder meer 1) meer mogelijkheden om meetdata te gebruiken
en om in contact te komen met aangesloten klanten, 2) meer mogelijkheden om data te
kunnen delen met overheden die willen weten welke ontwikkelingen in hun regio nog
mogelijk zijn, 3) het regelen van normering voor netbewust laden van elektrische voertuigen
om overbelasting in het laagspanningsnet te voorkomen, 4) het opnemen van een definitie
voor het energie delen door huishoudens. Deze leden horen graag hoe de regering tegen
deze aanbevelingen aankijkt.
13. Omgang met uitgevoerde toetsen en ontvangen adviezen
13.1 Adviescollege Toetsing Regeldruk: wetgevingsadvies
De leden van de CDA-fractie lezen in het advies van het Adviescollege Toetsing Regeldruk
(ATR) dat er nog weinig te zeggen is over de regeldruk, omdat een groot deel van de
te verwachten regeldruk uit de gedelegeerde regelgeving zal voortkomen. Het ATR adviseert
daarom om bij de nadere uitwerking in lagere regelgeving meer inzicht te geven in
de regeldrukgevolgen, bijvoorbeeld met scenario’s en/of bandbreedtes. Deze leden vinden
het van belang dat de effecten op de regeldruk goed in kaart worden gebracht en vragen
de regering hoe zij daar invulling aan zal geven bij de uitwerking van de lagere regelgeving.
Is de regering voornemens om het advies van het ATR op dit punt op te volgen? Zo nee,
waarom niet?
13.2 ACM: toets op uitvoerbaarheid en handhaaf-baarheid
De leden van de VVD-fractie lezen dat de ACM de wens heeft uitgesproken tot het right
to challenge-principe en het verlagen van de ondergrens voor het zelf aan te leggen
van grote aansluitingen te onderzoeken. Deze leden lezen dat deze maatregelen zijn
onderzocht, maar er geen aanleiding was om het wetsvoorstel hierop aan te passen.
Zij vragen waarom het right to challenge-principe niet is ingebed in de wet. Deze
leden vragen hoe dit zou zijn ingebed in de wet. Tevens vragen deze leden in welke
relatie het right to challenge-principe staat tot het privatiseringsverbod.
13.4 SodM: toets op uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid
De leden van de SGP-fractie constateren dat de regering de aanbeveling van het Staatstoezicht
op de Mijnen (SodM) om een gedeeld handhaafbaar minimumveiligheidsniveau vast te stellen
naast zich neerlegt. Deze leden horen graag wat het voorliggende wetsvoorstel wat
betreft de veiligheid van het gas(net) en het toezicht daarop wijzigt ten opzichte
van de huidige situatie. Waarom zou het gezamenlijk vaststellen van een minimumveiligheidsniveau
te beperkt en te statisch zijn? Deze leden ontvangen graag een nadere duiding.
De leden van de SGP-fractie horen graag wat de regering bedoeld met de opmerking dat
het voorstel van het SodM voor registratie van private netten ten behoeve van het
toezicht betrokken zal worden bij de ontwikkeling van nieuw beleid hiervoor. Wordt
dit meegenomen in lagere regelgeving of wordt een wetswijziging voorbereid?
13.7 Autoriteit Persoonsgegevens: wetgevingsadvies
De leden van de commissie lezen dat de Autoriteit Persoonsgegevens onder meer wijst
op onwenselijke samenloop tussen bepalingen in het wetsvoorstel en de Algemene Verordening
Gegevensbescherming (AVG). In reactie daarop merkt de regering onder meer op dat de
in het wetsvoorstel opgenomen voorschriften de bepalingen van de AVG onverlet laten,
hetgeen betekent dat maatregelen die worden genomen ter bescherming van persoonsgegevens
geen lager beschermingsniveau mogen bieden dan waartoe de AVG verplicht (memorie van
toelichting, paragraaf 13.7). Kan de regering toelichten uit welk(e) (samenstel van)
bepalingen in het wetsvoorstel dit precies volgt?
II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
Artikel 1.1 begripsbepalingen
De leden van de D66-fractie merken op dat de wet geen definitie bevat voor kwetsbare
afnemers, ondanks dat de Elektriciteit- en Gasrichtlijnen dit wel voorschrijven. Deze
leden vragen de regering kwetsbare afnemers alsnog te definiëren, ook gelet op de
noodzaak hiertoe voor het bestrijden van energie-armoede en noodinterventies. Waarom
is hier niet voor gekozen? Als het verweer van de regering is dat (zoals aangegeven
in het nader verslag in reactie op de Raad van State) dat ook andere instrumenten
buiten het energiedomein dienen ter beschermen van een kwetsbare afnemer, zou dan
niet andere wet- of regelgeving hier een juridische basis of definitie voor moeten
bieden? Zo nee, versterkt dat dan niet de noodzaak om dat juist in de Energiewet wel
te doen?
Artikel 2.1 rechten en plichten ten aanzien van leveren en aggregeren
De leden van de D66-fractie stellen dat de energietransitie kan zorgen voor veel onvoorziene
situaties, gelet op het aantal ontwikkelingen, nieuwe actoren, nieuwe energievormen,
samenwerkingsverbanden enzovoorts. Acht de regering het verstandig een experimenteerregeling
op te nemen ten aanzien van actieve afnemers? Kan dit helpen de wet meer toekomstbestendig
te maken door de overheid, toezichthouders, energieleveranciers en afnemers (tijdelijk)
meer ruimte te geven te experimenteren met afwijkingen van sommige bepalingen in deze
wet? Deze leden markeren dat experimenteerregelingen niet ongebruikelijk zijn in overheidsbeleid
en wijzen op bijvoorbeeld succesvolle toepassing in de Wet luchtvaart.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben nog een zorg ten aanzien van de prijsstelling
voor de levering van energie aan kwetsbare afnemers, en het ontbreken van een regeling
die het mogelijk maakt om hierop in te grijpen. In het licht van de recente gascrisis,
en de verwachting dat de gasmarkt voorlopig onzeker blijft, lijkt het logisch om vooraf
in de wet op te nemen welke categorieën van kwetsbare afnemers door middel van ingrijpen
in de prijsstelling kunnen worden beschermd. De huidige Electriciteitswet 1998 en
Gaswet hebben een vangnetregeling, deze leden zullen hier later in de inbreng nog
naar verwijzen. Welke instrumenten heeft de regering overwogen om kwetsbare afnemers
meer bescherming tegen de markt te bieden en waarom heeft zij uiteindelijk geen regeling
hierop opgenomen in de Energiewet?
Artikel 2.4 voorwaarden energiegemeenschap
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoe de strenge voorwaarden waar een energiegemeenschap
aan moet voldoen zich verhouden tot het Europees recht. Op enkele punten wijkt het
wetsvoorstel af van de Clean Energy Policy en EU-richtlijnen zoals EGB’s en HEG’s,
die energiegemeenschappen het recht geven om te voorzien in de productie, distributie
en levering van elektriciteit en het aanbieden van diensten en faciliteiten als aggregatie,
energieopslag, energie-efficiencydiensten en oplaaddiensten. Zo kent het voorstel
maar één enkele activiteit waarbij energiegemeenschappen soepeler worden behandeld
dan andere marktpartijen – het leveren van elektriciteit – en dus zullen energiegemeenschappen
bij alle andere activiteiten moeten voldoen aan dezelfde eisen als andere, vaak veel
grotere en krachtigere marktpartijen.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat ook de Raad van State dit is opgevallen
en een voorstel doet tot een «doenvermogentoets» en met de uitkomsten daarvan rekening
te houden in de voorstellen voor regulering. Deze leden vinden de reactie van de regering
te mager op dit punt van de Raad van State en verzoeken de regering tot een uitgebreidere
reactie hierop.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben tevens zorgen over de voorwaarden voor
de uitzondering op de vergunningsplicht voor een energiegemeenschap, namelijk het
niet meer elektriciteit leveren over een periode van een jaar dan op jaarbasis wordt
ingevoerd op het systeem, alleen levering aan leden of aandeelhouders en de desbetreffende
leden moeten eindafnemers met een kleine aansluiting zijn en de nog nader door de
Minister te bepalen bovengrens van het aantal leden of aandeelhouders. In praktijk
hebben deze eisen behoorlijk wat gevolgen, namelijk dat leden van een energiegemeenschap
toch een contract zullen moeten aangaan met een commercieel energiebedrijf om zich
in te dekken voor de situatie waarin de energiegemeenschap, om wat voor reden dan
ook, over een jaar gerekend niet genoeg produceert om aan de vraag van de leden te
voldoen. Daarnaast kunnen afnemers met een groot-verbruik-aansluiting, zoals wellicht
de lokale bakker of andere mkb’er die energie-intensief is niet meer meedoen. Tot
slot hebben deze leden de vraag of de laatste eis, een restrictief aantal leden, niet
in strijd is met het recht op vereniging en vergadering? Hoe weegt de regering deze
praktische bezwaren en verwachtte gevolgen? Wordt hiermee wel voldoende tegemoetgekomen
aan de Europese wens om energiegemeenschappen volwaardige spelers op de energiemarkt
te laten zijn?
Artikel 2.5 voorwaarden voor leveranciers
De leden van de SP-fractie vragen de regering om toe te lichten wat bedoeld wordt
met «redelijke prijzen». Deze leden vragen de regering om hiervan een concrete definitie
te geven die voor de consument begrijpelijk en inzichtelijk is en niet leidt tot onnodig
hoge prijzen voor energie. Deze leden vinden het namelijk onvoldoende om alleen toe
te zien of de prijs onder «vrije concurrentie» tot stand is gekomen. Hoe is de regering
voornemens om transparantie vorm te geven. Genoemde leden vragen de regering welk
effect het schrappen van de «vangnetregulering» heeft op de handhaafbaarheid en de
controleerbaarheid van de prijsvorming door de Autoriteit Consument en Markt, en of
huishoudens hierdoor nog wel voldoende beschermd worden tegen onredelijke prijsvorming.
Kan de regering inhoudelijk motiveren waarom zij stelt dat de «vangnetregeling» in
strijd is met het uitgangspunt van vrije prijsvorming in de 4e elektriciteitsrichtlijn.
Artikel 2.6 leveringsovereenkomst en leveringsovereenkomst inzake peer-to-peer-handel
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben enkele vragen over het concept peer-to-peerlevering,
en de uitwerking ervan in de nieuwe Energiewet. De regering heeft gekozen om peer-to-peerlevering
via een eigen netwerk buiten het landelijk netwerk om uit te sluiten maar, in verband
met de balansverantwoordelijkheid op het net, te kiezen voor aggregatieovereenkomsten.
Dit is een wijziging ten opzichte van de tijdelijke regeling. Wat zijn de gevolgen
hiervoor voor energy hubs, bijvoorbeeld? Wat is de belangrijkste afweging geweest
van de regering om te kiezen voor het model van aggregatieovereenkomsten? Peer-to-Peer
levering is al jaren een wezenlijk onderdeel van het Clean Energy Package van de EU,
waarbij de optie van een eigen energienet heel nadrukkelijk wordt genoemd. Is de wet
voldoende uitwerking van deze eis, verwacht de regering?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen wat volgens de regering het potentieel
van peer-to-peer is in de energietransitie en in het toekomstig energienet? Ziet zij
peer-to-peerlevering als cruciaal instrument om lokale netcongestie tegen te gaan
en beter in te spelen op vraag en aanbod van energie of ziet de regering meer in het
landelijk uitbalanceren van het net, door via aggregatieovereenkomsten alsnog balansverantwoordelijkheid
te eisen? Hoeveel aggregatieovereenkomsten verwacht de regering? Wordt het plaatselijk
delen van energie geremd of juist aangemoedigd door het uitsluiten van de mogelijkheid
om om het landelijk net heen te werken? En wie gaat deze regeling over het algemeen
bereiken? Zijn dat met name technisch geschoolden of zal het een breder bereik hebben?
Wat is de verwachting van de regering hierop?
Redelijk en transparante prijzen
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben tevens vragen over de in het artikel genoemde
redelijke (en transparante) prijzen en voorwaarden. Door de bevoegdheid van de ACM
om te toetsen of prijzen redelijk en transparant zijn in te perken tot het toetsen
of een prijs in werkelijk vrije concurrentie tot stand is gekomen wordt een flinke
stap achteruit in consumentenbescherming gezet, naar mening van de leden. De regering
kiest hier voor het waarborgen van daadwerkelijke concurrentie als garantie op redelijke
prijzen. Waarom is hiervoor gekozen? Soms is er immers onvoldoende concurrentie, waardoor
tarieven kunnen stijgen tot onredelijke hoogte. We hebben zeer recent nog gezien dat
bij een dreiging van een tekort aan aardgas, prijzen tot onredelijke hoogte stijgen.
Deelt de regering de zorg dat we tijdens de transitie naar duurzame energie nog veel
onvoorspelbare situaties zullen tegenkomen, waarbij vrije en eerlijke concurrentie
niet altijd gegarandeerd zullen zijn?
De leden van de ChristenUnie-fractie zien dat de huidige bevoegdheid waarbij de ACM
een vervangend maximumtarief mag voorschrijven wanneer leveranciers te veel geld vragen
bovenop de prijs die zij zelf voor energie betalen zijn nut al bewezen heeft. Zo is
de ACM in het voorjaar van 2023 in staat gesteld om intensief onderzoek te kunnen
doen naar de redelijkheid van de tarieven van een aantal grote energieleveranciers.
Bovendien werkt deze bevoegdheid ook preventief. Erkent de regering de voordelen die
deze bevoegdheid de ACM en de maatschappij in het verleden heeft geboden? Waarom is
dan alsnog gekozen voor het inperken van de huidige bevoegdheid? Deelt de regering
de analyse van de ACM zelf dat Europese Elektriciteitsrichtlijn ruimte biedt om een
dergelijk instrument in de wet op te nemen? Hoe worden de zogenoemde slapers, consumenten
die niet overstappen, beschermd tegen onredelijke tarieven? Deelt de regering de inschatting
van deze leden dat niet iedereen de tijd, kennis en energie heeft om regelmatig van
contract te wisselen en de energiemarkt in de gaten te houden, maar dat dat niet zou
moeten betekenen dat deze mensen te veel moeten betalen voor een basisvoorziening?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoe zich dit verhoudt tot de Wet Collectieve
Warmtevoorziening, waarbij via de borging van publieke belangen door middel van publiek
eigenaarschap wordt voorkomen dat misbruik gemaakt wordt van een monopoliepositie.
Wil de regering daarop reflecteren?
Artikel 2.9 dynamische elektriciteitsprijs
De leden van de VVD-fractie lezen in het tweede dat een leverancier voorafgaand aan
het sluiten van een overeenkomst met een dynamische elektriciteitsprijs de eindafnemer
informeert over de mogelijkheden, kosten en risico’s van een dergelijke overeenkomst.
Deze leden vragen hoe consumenten worden geïnformeerd over de mogelijke nadelen van
dynamische energiecontracten. Tevens vragen zij of deze wet voldoende borgt dat consumenten
over deze mogelijke nadelen worden geïnformeerd.
De leden van de SP-fractie vragen de regering om kritisch te kijken naar de toename
van het aantal contracten met een dynamische prijs. Energiecontracten met een vaste
prijs zijn bedoeld om consumenten te beschermen tegen pieken en dalen in de energieprijs
en zo de rekening te verdelen over het jaar heen wat budgetteren makkelijker maakt.
Dynamische tarieven zorgen ervoor dat het risico van prijsschommelingen weer volledig
wordt gedragen door individuele huishoudens in plaats van gesocialiseerd over alle
huishoudens samen en de energieleverancier. Het gevolg is dat kapitaalkrachtigere
huishoudens kunnen genieten van de voordelen van dynamische tarieven, omdat zij voldoende
bestand zijn tegen prijspieken, maar dat geldt niet voor alle huishoudens in Nederland.
De leden van de SP-fractie vinden dat de prikkel om energie te gebruiken op een moment
waarop de prijs laag is een bovenmatige druk legt op huishoudens om te moeten plannen
wanneer zij een wasmachine mogen aanzetten of niet en is daarmee ook met te veel onzekerheid
omgeven. Heeft de regering onderzocht welke doelgroepen in staat zijn om hun energievraag
daadwerkelijk aan te passen aan de energieopwekking. Kan de regering deze conclusies
delen? Zo niet, waarom heeft de regering hier geen onderzoek naar gedaan en is zij
toch voornemens een dergelijke ingrijpende wijziging door te voeren? Bovendien is
een systeem met dynamische tarieven gestoeld op denken vanuit schaarste, terwijl een
toekomstig energiesysteem gebaseerd moet zijn op een overvloed aan duurzame energie.
Deze leden vragen de regering om inhoudelijk op het bovenstaande te reageren en te
motiveren waarom er ingezet wordt op deze toegenomen flexibilisering.
Artikel 2.12 overeenkomsten met micro-ondernemingen
De leden van de VVD-fractie lezen dat consumentenbescherming berust op de gedachte
dat de consument zich bevindt tegenover een handelaar in een zwakke onderhandelingspositie
en over minder informatie dan deze beschikt. Deze leden vragen in hoeverre de Energiewet
ervoor zorgt dat energieleveranciers energiecontracten niet meer via deur-tot-deur-verkoop
kunnen aanbieden.
Artikel 2.17 vergunningsplicht leverancier
De leden van de SP-fractie vragen de regering hoe zij garandeert dat peer-to-peer
leveranciers ook hun contractuele verplichting tot leveren na komen omdat zij niet
te allen tijde een vergunning hebben en welke maatregelen zij kan treffen in het geval
dat dit niet gebeurd. Hoe voorkomt de regering met deze nieuwe regeling dat huishoudens
zonder energie komen te zitten omdat een eventuele buurman/vrouw geen energie meer
levert? Kan de regering toelichten wat er gebeurt indien een peer-to-peerhandelaar
failliet gaat en wat dit betekent voor de afnemer?
Artikel 2.20 weigering of intrekking vergunning op grond van de Wet Bibob
De leden van de VVD-fractie lezen dat er een mogelijkheid is tot weigering of intrekking
van een vergunning op grond van de Wet BiBob. Deze leden vragen op welke wijze de
ACM consumenten kan beschermen tegen malafide energieleveranciers. Welke instrumenten
heeft de ACM tot haar beschikking hiertoe en in hoeverre reiken deze instrumenten?
De leden van de SP-fractie vragen de regering om toe te lichten hoe zij verwacht dat
het mogelijk intrekken van een vergunning op grond van de Wet Bibob de consument daadwerkelijk
beschermd. Erkent zij dat een Bibop procedure veel tijd in beslag kan nemen en dat
de consument in die tussentijd niet geholpen is, maar ook na afronding van het proces
niet noodzakelijkerwijs is geholpen? Deze leden vragen de regering met andere woorden
om ook andere handhavende maatregelen te nemen waar de consument bij gebaat is, zoals
het dwingend opleggen van lagere prijs indien onredelijke prijzen zijn geconstateerd.
Artikel 2.23 modelcontract
De leden van de SP-fractie vragen de regering waarom niet is overwogen om loyaliteits-en
welkomstbonussen te verbieden omdat dit leidt tot ondoelmatige besteding van marketingbudgetten
en niet tot de kerntaak van de levering van energie behoort maar het bovenal onnodig
veel complexer maakt voor huishoudens om prijzen te vergelijken. Kan de regering daarin
de antwoorden op vragen van het lid Leijten met betrekking tot wasmachines en tv’s
als welkomstbonussen herzien (Aanhangsel Handelingen II, vergaderjaar 2022–23, nr. 788). Kan de regering toelichten of zij bereid is tot oprichting of stimulering van onafhankelijke
prijsvergelijkers zodat consumenten gemakkelijk en onafhankelijk kunnen vinden waar
zij het goedkoopste uit zijn? Kan de regering uit een zetten welke rol zij ziet voor
prijsvergelijkers wanneer de energieopwekking veel decentraler gaat plaatsvinden?
Artikel 2.24 faillissementsregime
De leden van de SP-fractie vragen de regering hoe consumenten worden beschermd indien
hun leverancier van energie failliet gaat. Deze leden lezen in dit voorstel alleen
dat de regering voornemens is om financiële eisen te stellen aan leveranciers, en
daarmee de kans op faillissement te verkleinen. Deze leden vragen de regering om toch
ook verscherpte bescherming voor consumenten in het geval van een faillissement op
te nemen. Deze leden vragen of de regering de opvatting deelt dat het niet van consumenten
verwacht kan worden inzicht te verkrijgen in de financiële positie van een leverancier
en dat zij daarom ook geen nadeel mogen ondervinden van een faillissement. Is de regering
bereid om samen met de netbeheerders tot een regeling te komen waarbij de netbeheerders
tegen een redelijk tarief deze klanten overnemen totdat zij een nieuwe leverancier
hebben gevonden? Deze leden vragen de regering waarom zij geen gehoor heeft gegeven
aan het advies van de ACM tot oprichting van een compensatiefonds om consumenten te
beschermen bij een faillissement.
Artikel 2.27 informatie over aansluit- en transportovereenkomsten
De leden van de D66-fractie hebben begrepen dat regels met betrekking tot het beschermen
van persoonsgegevens van afnemers ertoe leidt dat het voor netbeheerders uitsluitend
mogelijk is om per briefpost te communiceren met afnemers. Deelt de regering de mening
dat dit niet passend is voor een samenleving in de 21e eeuw? Welke mogelijkheden heeft de regering om, met oog voor gegevensbescherming,
deze communicatie vaker digitaal te laten verlopen, zoals de overheid dat voor belangrijke
zaken als belasting, zorg en onderwijs ook doet? Is de regering het met deze leden
eens dat dit de processen en werkwijzen van de netbeheerders, bijvoorbeeld bij aanpassingen
in het netwerk, kan bespoedigen?
Artikel 2.66 vergelijkingsinstrument
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fracties zijn van mening dat er nog te veel onduidelijk
is omtrent vergelijkingsinstrumenten. Door middel van de liberalisering van de gas-
en elektriciteitsmarkt zoals omschreven in de Energiewet zijn de keuzemogelijkheden
voor consumenten exponentieel gegroeid. Deze leden zijn van mening dat het essentieel
is dat gewaarborgd moet worden dat consumenten een weloverwogen kunnen besluiten wat
voor soort contract het beste bij hen past. De regering kiest er niet voor om een
centraal vergelijkingsinstrument te ontwikkelen, maar geeft vergelijkingsinstrumenten
wel de mogelijkheid om een certificaat aan te vragen bij ACM. Ook wordt er voorgeschreven
dat het vergelijkingsinstrument het gehele of een significant deel van de markt beslaat.
Deze leden roepen op om erop toe te zien dat er duidelijkheid is over de wettelijke
eisen van vergelijkingsinstrumenten, en wat de certificering van ACM kan toevoegen
aan de kwaliteit. Kan de regering toelichten waarom een centraal vergelijkingsinstrument
overbodig wordt geacht? Is de regering van mening dat de reeds bestaande vergelijkingsinstrumenten
voldoen aan de eis dat ze een significant deel van de markt beslaan en verwacht de
regering dezelfde kwaliteit in de toekomst? Welke voorwaarden van het vergelijkingsinstrument
is de regering voornemens om op te nemen in de AMvB? Welke aanvullende voorwaarden
acht de regering wenselijk dat de ACM stelt voor certificering? Hoe wordt inzichtelijkheid
voor de consument gewaarborgd, bijvoorbeeld met betrekking op dynamische prijzen,
aggregratieovereenkomsten en welkomsbonussen? Stelt de regering transparantie-eisen
aan vergelijkinstrumenten?
De leden van de SGP-fractie horen graag hoe de regering aankijkt tegen de mogelijkheid
om het voldoen aan de regels op grond van de algemene maatregel van bestuur verplicht
te stellen voor alle vergelijkingsinstrumenten.
Artikelen 3.34, 3.35 en 3.36 investeringsplan
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van het vormgeven van de
mogelijkheid tot prioritering op het net. Deze leden vragen waarom het Rijk deze prioritering
vooralsnog bij de systeembeheerder of de toezichthouder laat, terwijl de maatschappelijke
impact van de volgorde van de noodzakelijke uitbreidingssystemen groot kan zijn. Deze
leden denken hierbij aan het mogelijk maken van woningbouw, CO2-reductie, stikstof- en biodiversiteitsdoelen en regionale economische ontwikkeling.
Dit zijn maatschappelijke en daarmee ook politieke vraagstukken, waarop beperkte netcapaciteit
invloed kan hebben. Deelt de regering die inschatting? Hoe weegt de regering de roep
om meer regie op bijvoorbeeld de verduurzaming van de industrie met het niet in eigen
hand nemen van het formuleren van de prioriteringsvolgorde?
Artikel 3.62 verordening risicoparaatheid en leveringszekerheid gas
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het artikel. Deze leden lezen
dat TSB’s voor elektriciteit en gas op verzoek bepaalde werkzaamheden moeten uitvoeren
wanneer de Minister dat aan hen opdraagt. Deze leden vragen welke werkzaamheden dat
zullen zijn. Zij vragen tevens hoe het noodplan voor verstoring gaslevering geïntegreerd
is in de Energiewet.
Artikel 3.119 totstandkoming voorstel transmissie- en distributie-systeembeheerders
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen ten aanzien van de aanwijzing tot transmissie-
en distributie-systeembeheerders hoe de regering staat tegenover het voorstel van
TenneT om zijn wettelijke taak om de hoogspanningsinterconnectoren op land te ontwikkelen
en te onderhouden, uit te breiden tot het ontwikkelen en onderhouden van om (hybride)
interconnectoren te ontwikkelen en te onderhouden op zee? Deelt de regering de inschatting
van TenneT dat dit goed aansluit in de huidige rol van Tennet als netbeheerder op
zee? Wat heeft de regering gedaan met de oproep om, nu wind op zee een steeds internationaler
karakter krijgt, het voor de hand ligt om regie te pakken op de ontwikkeling van interconnectie
op zee?
Artikel 4.8 aanleveren gegevens
De leden van de ChristenUnie-fractie zijn van mening dat energiedata, bij juist gebruik
ervan potentie hebben voor het tegengaan van netcongestie en daarbij het vooruit brengen
van de energietransitie. Zij vernemen van de netbeheerders dat zij ook in dit wetsvoorstel
onvoldoende toegang hebben tot data die verzameld wordt door slimme meters. Welke
opties tot verruiming zijn er en wat is de impact daarop op de privacy van kleine
aansluitingen? Is onderzocht welke data precies nodig zijn voor het doel, namelijk
het maken van optimale keuzes in het tegengaan van netcongestie, en zo ja, wil de
regering dit onderzoek met de Kamer delen? In hoeverre is inperking van eventuele
privacyschending mogelijk, bijvoorbeeld door het anonimiseren van de gegevens of acht
de regering de mate van schending gerechtvaardigd, gezien het belang van de energietransitie
en het op korte termijn oplossen van netcongestie? Welke risico’s ziet de regering
van het op afstand uitlezen van de slimme meters door netbeheerders? Wil de regering
de afwegingen die hierover gemaakt worden ook aan de Kamer voorleggen ter controle,
aangezien veel van deze normen nog geconcretiseerd worden via uitvoeringsbesluiten
en sectorale afspraken? Wil de regering de Kamer meer duidelijkheid geven over wie
er inspraak heeft in het Markfaciliteringsforum, die de afspraken rondom het delen
van data mede vorm zal geven?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoe de regering tegenover het verlenen
van toestemming tot het delen van e-mail en telefoonnummer van aangeslotenen staat,
waardoor bij dreigende afsluiting ook via andere wegen gecommuniceerd kan worden dan
alleen via brievenpost en zou dit via lagere regelgeving geregeld kunnen worden? Hoe
ziet de regering een mogelijke identificatieplicht bij het aansluiten van een transport-
en aansluitingsovereenkomst met de netbeheerder? Wat is de afweging geweest om deze
tot op heden niet in de wet of lagere regelgeving op te nemen?
Artikelen 4.9 tot en met 4.11 gebruiken en verstrekken gegevens
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen waarom het tegengaan van netcongestie
geen grond is voor het delen van gegevens en waarom lagere overheden en provincies
legale ontvanger van deze gegevens zijn. Provincies en gemeenten hebben door de genoemde
congestieproblematiek behoefte aan meer inzicht op de nog beschikbare netcapaciteit
en willen weten welke (economische) ontwikkeling nog mogelijk is in hun regio. Deze
leden vragen daarom aan netbeheerders om de energiedata van hun regio te delen, maar
netbeheerders zijn hierin gehinderd door de wettelijke geheimhoudingsplicht. Hoe staat
de regering tegenover een regeling die overheden in staat stelt om, voor de uitvoering
van hun wettelijke taak, data op te vragen bij de netbeheerder.
Artikelen 4.15 tot en met 4.24 gegevensuitwisselingsentiteit
De leden van de D66-fractie lezen over de introductie van een gegevensuitwisselingsautoriteit.
Deze leden vragen de regering of het niet verstandig is, gelet op de grote en belangrijke
rol van deze entiteit, om het artikel nader uit te bouwen en de verantwoordelijkheden,
rechten en plichten van deze entiteit (vis-a-vis de distributiesysteem- en transmissiesysteembeheerders)
nader toe te lichten en uit te bouwen. Is het niet van belang om bijvoorbeeld transparantie,
privacy en voorwaarden voor bescherming van gegevensuitwisseling nader te definiëren?
Artikel 5.1. Aanwijzen regulerende instantie en taken ACM
De leden van de VVD-fractie lezen de monitorverplichting leveringsovereenkomsten dynamische
elektriciteitsprijs wordt toebedeeld aan de ACM. Deze leden achten consumentenbescherming
op de energiemarkt van groot belang en merken op dat er nadelige effecten kunnen zijn
bij een dynamisch energiecontract. Zij vragen op welke wijze de ACM zal monitoren
dat energieleveranciers blijvend informatie blijven voorzien voor het afsluiten van
een dynamisch energiecontract.
Artikel 5.2 markttoezicht levering
De leden van de D66-fractie constateren dat de regering de zogenaamde vangnetregulering
heeft geschrapt. Kan de regering reflecteren op het standpunt van de ACM dat dit niet
in strijd is met het EU recht, in het bijzonder de Elektriciteitsrichtlijn? Dient
dit instrument niet als een slot op de deur ter bescherming van consumenten bovenop
(dus niet in plaats van) het aanscherpen van bijvoorbeeld noodzakelijke vergunningen?
Ook begrijpen deze leden dat het instrument van een maximumprijs niet langer tot beschikking
is voor de ACM in de geconsulteerde versie van de Energiewet. Kan de regering ingaan
op de redenen waarom dit is gedaan? De ACM geeft aan dat dit een belangrijk instrument
in het kader van redelijke prijzen, die immers gaan om het inperken van de winsten
van leveranciers en niet zozeer betaalbaarheid waar de regering andere instrumenten
voor heeft. Klopt het dat België wel een maximumprijs als instrument kent, in gevallen
dat concurrentie niet functioneert? Ook vragen deze leden de regering te reflecteren
op de suggestie van de ACM voor het opleggen van een tijdelijke wervingsstop als opmaat
naar het intrekken van een vergunning van een leverancier.
De leden van de D66-fractie vragen de regering eveneens te reageren op de kritiek
van de ACM dat modelcontracten in praktijk weinig worden gebruikt en dat het verbieden
van welkomstbonussen en loyaliteitsbonussen en het transparanter maken van tarieven
effectievere bijdragen leveren aan de vergelijkbaarheid en «overstapbaarheid» van
afnemers.
De leden van de D66-fractie vragen of de regering de mogelijkheden voor een compensatiefonds
naar voorbeeld van de reisbranche heeft onderzocht. Welke (on-)mogelijkheden zijn
hier en welke effecten brengt dit met zich mee voor afnemers van elektriciteit en
energie? Indien dit is onderzocht, kunnen de bevindingen met de Kamer worden gedeeld?
Welke EU-lidstaten kennen wél een dergelijk fonds?
Artikel 5.12 strategische reserve
De leden van de VVD-fractie lezen dat als de regering het noodzakelijk acht een strategische
reserve in te richten om leveringszekerheid te behouden, genoemde eisen bij of krachtens
AMvB nader kunnen worden geconcretiseerd. Deze leden vragen op welke manier de wet
hiermee de aanleg van strategische reserves bevordert. Tevens lezen deze leden dat
een strategische reserve voorkeur heeft boven een capaciteitsmechanisme. Zij vragen
of er mogelijkheden worden gecreëerd in de Energiewet om een capaciteitsmechanisme
toe te passen in de toekomst. Daarnaast vragen deze leden welke businesscase wordt
verzekerd via de Energiewet voor de energieopslag via batterijen.
De leden van de SGP-fractie lezen dat artikel 5.12 de regering de mogelijkheid geeft
om te zorgen voor een strategische reserve. Dat is volgens de toelichting aan de orde
«voor het geval de leveringszekerheid van elektriciteit niet meer op orde is» en het
noodzakelijk is om leveringszekerheid te behouden. Via artikel 5.13 wordt gezorgd
voor een analyse van de leveringszekerheid. Deze leden horen graag welke criteria
de regering wil hanteren om vast te stellen of het instellen van een strategische
reserve nodig is. Wanneer vindt de regering dat sprake is van onvoldoende behoud of
het onvoldoende op orde zijn van de leveringszekerheid? Welke procedure wordt gehanteerd
om ervoor te zorgen dat op basis van de monitoringsresultaten tijdig actie wordt ondernomen?
Artikel 5.13 analyse leveringszekerheid en voorzieningszekerheid
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Minister de taak heeft om leveringszekerheid
te monitoren, en dit op grond van dit artikel tevens kan worden uitbesteed aan een
TSB. Deze leden vragen hoe deze partijen energieleveringszekerheid monitoren en hoe
de controle van deze monitoring plaatsvindt. Verder vragen zij hoe leveringszekerheid
gewaarborgd wordt middels de Energiewet.
Artikel 7.50 samenloop salderen
De leden van de VVD-fractie zijn positief dat de samenloop van salderen is meegenomen
in de Energiewet. Deze leden vragen of concreet kan worden gemaakt hoe de inbedding
van de afbouw van salderen wordt geregeld middels dit artikel.
De leden van de ChristenUnie-fractie zijn blij met de voorgestelde mogelijkheid cable
pooling en de uitbreiding voor opslag. Hoe staat de regering tegen verdere uitbreiding
met conversie en afname? Het uitbreiden naar conversie en afname maakt het mogelijk
om aansluitingen nog efficiënter te benutten. Kan de regering onderbouwen waarom hier
niet voor is gekozen in het huidige wetsvoorstel?
De voorzitter van de commissie, Klink
De adjunct-griffier van de commissie, Reinders
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
R.A.A. Jetten, minister voor Klimaat en Energie -
Mede ondertekenaar
H.G.J. Bruins Slot, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.