Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de voorhang tijdelijke prestatie cliëntgebonden coördinatieactiviteiten levensloopfunctie (ggz en fz) (Kamerstuk 25424-673)
25 424 Geestelijke gezondheidszorg
Nr. 674
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 17 oktober 2023
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft een aantal vragen
en opmerkingen voorgelegd aan de Minister voor Langdurige Zorg en Sport over de brief
van 26 september 2023 over de voorhang tijdelijke prestatie cliëntgebonden coördinatieactiviteiten
levensloopfunctie (ggz en fz) (Kamerstuk 25 424, nr. 673).
De vragen en opmerkingen zijn op 5 oktober 2023 aan de Minister voor Langdurige Zorg
en Sport voorgelegd. Bij brief van 17 oktober 2023 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Smals
De adjunct-griffier van de commissie, Heller
Inhoudsopgave
I.
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties00
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie
3
II.
Reactie van de Minister
3
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister aangaande
de «voorhang prestatie cliëntgebonden coördinatieactiviteiten levensloopfunctie (ggz
en fz)». Zij hebben hier nog enkele vragen over.
In de brief is te lezen dat een overeenkomst tussen een zorgverzekeraar of de Forensische
Zorg/Justitiële Jeugdinrichtingen (ForZo/JJI) van de Dienst Justitiële Inrichtingen
(DJI) en de zorgaanbieder een voorwaarde is alvorens de zorgaanbieder de prestatie
in rekening brengt. Wat als er toch (vaak met spoed) zorg nodig is en er is met betreffende
zorgverzekeraar van patiënt geen overeenkomst? Hoe werkt dit in de praktijk, zo vragen
deze leden de Minister.
Verder lezen genoemde leden dat aan een structurele bekostiging nog gewerkt wordt
samen met de Minister van Justitie en Veiligheid (J&V). De leden van de VVD-fractie
menen dat een structurele oplossing voor de bekostiging zo spoedig mogelijk gevonden
dient te worden. Zij menen verder dat meer duidelijkheid over welk departement de
leidende rol heeft in dit dossier, wenselijk is. Wanneer verwacht de Minister hierover
meer te kunnen zeggen?
Tot slot vragen de leden van de VVD-fractie aan de Minister of er in voldoende mate
toegang is en blijft tot beveiligde bedden in de forensische zorg. En is er ook in
voldoende mate toegang tot bedden in crisisdienst?
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister aangaande
de tijdelijke prestatie voor cliëntgebonden coördinatieactiviteiten levensloopfunctie.
Daarover bestaan bij deze leden nog enkele vragen.
Hoe kan het dat er geen structurele bekostiging voor deze zorg bestaat en dit momenteel
bekostigd wordt middels een tijdelijke prestatie?
De leden van de D66-fractie begrijpen dat er een duiding is gegeven door het Zorginstituut
Nederland (ZIN). De kosten voor deze activiteiten vallen ten laste van de Zorgverzekeringswet
(Zvw) bij cliënten wiens primaire zorgvraag geneeskundig van aard is en aangewezen
zijn op casemanagement. Voor cliënten waar sprake is van een forensische titel, komen
de kosten ten laste van de Wet forensische zorg. Wanneer er geen primaire zorgvraag
van geneeskundige aard is, komen de kosten voor de rekening van de Wet maatschappelijke
opvang (Wmo) 2015. In hoeverre zorgen deze verschillende geldstromen en verantwoordelijkheden
voor onduidelijkheid voor de cliënt? Betekent deze verschillende bekostiging ook dat
cliënten te maken krijgen met verschillende instanties? In hoeverre vindt de Minister
het wenselijk dat deze activiteiten in de toekomst uit één en dezelfde wet worden
gefinancierd en in hoeverre is dit mogelijk?
Ook lezen de leden van de D66-fractie dat er voorwaarden zijn gesteld binnen deze
tijdelijke prestatie, namelijk dat de zorgaanbieder de kosten alleen in rekening kan
brengen als er een overeenkomst is gesloten tussen de zorgaanbieder en de zorgaanbieder.
In hoeverre bestaat er dan nog een vrije keuze voor deze specifieke doelgroep? En
in hoeverre blijft het hinderpaalcriterium, die ook in het Integraal Zorgakkoord (IZA)
(Kamerstuk 31 765, nr. 655) gewaarborgd blijft, geldig?
Er wordt een prestatiebeschrijving met een vrij tarief opgesteld. Kan de Minister
toelichten waarom er onvoldoende informatie beschikbaar is om tot een maximumtarief
te komen? Welke stappen zet zij zodat dit in de toekomst wél kan? Kan de Minister
een inschatting maken van de kosten die met een vrij tarief gepaard gaan? Om welke
aantallen gaat dit, zo vragen deze leden? De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) geeft
aan dat een dergelijke prestatie op zichzelf geen garantie biedt dat afspraken ook
daadwerkelijk tot stand komen tussen aanbieders en verzekeraars. Welke stappen zet
de Minister om te monitoren en te stimuleren dat dit wél gebeurt?
Tenslotte lezen deze leden dat de financiële gevolgen van deze tijdelijke prestatie
worden opgevangen binnen het macro-kader van de ggz. Waarom is hiervoor gekozen? In
hoeverre heeft dit gevolgen voor het financiële kader van de ggz?
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie begrijpen dat er besloten is om een tijdelijke
bekostiging in te stellen voor 2024 en 2025 gedurende de verkenning van een structurele
bekostigingsvorm. Deze leden vinden het echter wel belangrijk dat dit snel structureel
geregeld wordt en moedigen de Minister dan ook aan om spoedig tot een structurele
bekostigingsvorm te komen. Hoe staat het met de verkenning tot deze structurele bekostigingsvorm?
Wordt er voldoende urgentie gevoeld om dit op korte termijn te regelen? Is er één
Minister en ministerie die zich hier voor verantwoordelijk voelt? Welk Minister en
welk ministerie trekt de kar? Is er enig zicht op een structurele oplossing en wanneer
deze geïmplementeerd zou kunnen worden?
II. Reactie van de Minister
1.
In de brief is te lezen dat een overeenkomst tussen een zorgverzekeraar of de Forensische
Zorg/Justitiële Jeugdinrichtingen (ForZo/JJI) van de Dienst Justitiële Inrichtingen
(DJI) en de zorgaanbieder een voorwaarde is alvorens de zorgaanbieder de prestatie
in rekening brengt. Wat als er toch (vaak met spoed) zorg nodig is en er is met betreffende
zorgverzekeraar van patiënt geen overeenkomst? Hoe werkt dit in de praktijk?
De te sluiten overeenkomst belemmert het leveren van zorg in crisissituaties niet.
De tijdelijke prestatie is bedoeld voor de bekostiging van de cliëntgebonden coördinatie
activiteiten die worden gemaakt door de levensloopaanbieder in de levensloopaanpak
voor zover deze ten laste van de Zorgverzekeringswet en ten laste van de Wet forensische
zorg komen. Dit betreft niet de zorgkosten, welke de aanbieder die zorg verleent aan
de cliënt vergoed krijgt binnen de reguliere bekostiging, ook wanneer de zorgaanbieder
in een crisissituatie zorg verleent aan een patiënt. Includering van personen in de
levensloop is een proces dat los staat van eventuele crisissituaties, de levensloop
is juist gericht op het voorkomen van dergelijke (nieuwe) crisissituaties.
2.
Wanneer verwacht de Minister meer te kunnen zeggen over welk departement de leidende
rol heeft in dit dossier?
De levensloopaanpak is gericht op personen die zich op de scheidslijn tussen zorg
en veiligheid bevinden en die geregeld in aanraking komen met partijen in beide domeinen.
Voor het slagen van deze aanpak in de praktijk is een goede samenwerking tussen alle
betrokken ketenpartners op zowel regionaal als landelijk niveau essentieel. Zorg en
veiligheidspartners hebben hierin een gedeelde verantwoordelijkheid, daar de inzet
van ketenpartners vanuit beide domeinen kan plaatsvinden en op elkaar wordt afgestemd.
De uitvoering raakt dus de afzonderlijke verantwoordelijkheden van beide Ministers,
die net als de uitvoeringspartijen, een gedeelde verantwoordelijkheid hebben. Op landelijk
niveau zijn de Ministers daarom gezamenlijk verantwoordelijk voor het creëren van
passende randvoorwaarden voor uitvoering van de levensloopaanpak, waaronder het vormgeven
van een structurele oplossing voor de bekostiging van de coördinatiekosten.
3.
Tot slot vragen de leden van de VVD-fractie aan de Minister of er in voldoende mate
toegang is en blijft tot beveiligde bedden in de forensische zorg. En is er ook in
voldoende mate toegang tot bedden in crisisdienst?
Landelijke implementatie van de levensloopaanpak is niet van invloed op de toegang
tot beveiligde bedden in de reguliere of forensische zorg of op de toegang tot bedden
in de crisiszorg.
In algemene zin voorzien het dashboard en het bijbehorende Landelijke Coördinatiepunt
Beveiligde Bedden (LCBB) in de behoefte om structureel inzicht te verkrijgen in de
capaciteit, beschikbaarheid en expertise van de beveiligde bedden. Ook maken het dashboard
en het coördinatiepunt inzichtelijk waar er knelpunten zijn in het aanbod van beveiligde
zorg. De beschikbare capaciteit, maar ook op de mate waarin de beschikbare zorg past
bij de zorgbehoefte, is in sommige regio’s een uitdaging. Tevens is het aantal bedden
in de beveiligde langdurige zorg voor mensen met complexe problematiek en soms ook
een verstandelijk beperking beperkt. Zorgaanbieders en zorgfinanciers zijn op regionaal
niveau verantwoordelijk voor het maken van passende inkoopafspraken. Zo zijn zorgaanbieders
en zorgkantoren op verzoek van de Minister voor LZS met elkaar in gesprek gegaan om
te bezien of de capaciteit vanuit de langdurige zorg vergroot kan worden, zodat mensen
die behoefte hebben aan beveiligde zorg hier ook op kunnen rekenen.
4.
Hoe kan het dat er geen structurele bekostiging voor deze zorg bestaat en dit momenteel
bekostigd wordt middels een tijdelijke prestatie?
De levensloopaanpak is een relatief nieuw instrument, dat ontwikkeld is om te voorkomen
dat mensen van zorg verstoken blijven of uit beeld verdwijnen op de overgangen tussen
stelsels. Het uitgangspunt van de levensloopaanpak is daarbij dat de levensloopaanbieder
langdurig betrokken blijft; dit betekent dat de levensloopaanbieder ook betrokken
blijft bij op- of afschalen van de zorg, of wanneer een cliënt in (kortdurende) detentie
zit. De coördinatiekosten vallen hierdoor op verschillende momenten in verschillende
zorgkaders (Zvw, Wlz, Wmo en/of Wfz). Deze versnippering van financiering en bekostiging
van de coördinatiekosten over de verschillende stelsels maakt bekostiging voor aanbieders
in de praktijk (zeer) lastig uitvoerbaar, zo bleek lopende de implementatie van het
instrument. Om de implementatie toch voort te kunnen zetten, hebben departementen
en veldpartijen afspraken gemaakt over een tijdelijke oplossing voor 2022 en 2023.
Voor het in stand houden van deze tijdelijke oplossing wordt een nieuwe tijdelijke
prestatie voor 2024 en 2025 wenselijk geacht, omdat de structurele wijze van financiering
nog niet gereed is. Gelijktijdig wordt er door departementen en veldpartijen gewerkt
aan een structurele oplossing.
5.
In hoeverre zorgen deze verschillende geldstromen (Zvw, Wfz, Wmo) en verantwoordelijkheden
voor onduidelijkheid voor de cliënt? Betekent deze verschillende bekostiging ook dat
cliënten te maken krijgen met verschillende instanties?
De coördinatiekosten zijn kosten die worden gemaakt door de levensloopaanbieder ten
behoeve van coördinatie van de zorg voor een geïncludeerde. De levensloopaanbieder
declareert deze kosten bij de zorgverzekeraar, het zorgkantoor of DJI, afhankelijk
van de situatie van de cliënt. Voor de cliënt is niet zichtbaar noch merkbaar welke
achterliggende financier de coördinatiekosten vergoed.
6.
In hoeverre vindt de Minister het wenselijk dat deze activiteiten in de toekomst uit
één en dezelfde wet worden gefinancierd en in hoeverre is dit mogelijk?
In hoeverre het wenselijk is om de coördinatieactiviteiten in de toekomst uit één
wet te financieren kan ik niet aangeven, dit wordt momenteel bezien door de departementen
in afstemming met veldpartijen. De resultaten van deze verkenning worden begin 2024
verwacht.
7.
De zorgaanbieder kan de kosten alleen in rekening brengen als er een overeenkomst
is gesloten tussen de zorgaanbieder en de zorgaanbieder. In hoeverre bestaat er dan
nog een vrije keuze voor deze specifieke doelgroep? En in hoeverre blijft het hinderpaalcriterium,
die ook in het Integraal Zorgakkoord (IZA) gewaarborgd blijft, geldig?
De levensloopaanpak is gericht op personen met verward gedrag en een hoog veiligheidsrisico.
De levensloopaanbieder heeft hierbij een rol om de inzet van partners in de zorgketen
te coördineren. Als mensen in de levensloopaanpak worden geïncludeerd krijgen zij
een levensloopcoördinator toegewezen. De levensloopcoördinator zorgt voor de continuïteit
van zorg en ondersteuning in het sociaal domein, het veiligheidsdomein en de zorg.
De coördinatie activiteiten (deels vergelijkbaar met casemanagement) betreffen indirecte
kosten voor de zorg voor de geïncludeerde cliënt. Hierbij zijn regionaal afspraken
gemaakt over welke aanbieders levensloopaanbieders zijn en een coördinerende rol uitvoeren.
Vrije keuze voor de cliënt hierbij is niet aan de orde, dit geldt vanzelfsprekend
wel voor de directe zorg die een cliënt ontvangt zolang deze vrijwillig van aard is
en/of niet vanuit strafrechtelijk kader is opgelegd.
8.
Er wordt een prestatiebeschrijving met een vrij tarief opgesteld. Kan de Minister
toelichten waarom er onvoldoende informatie beschikbaar is om tot een maximumtarief
te komen? Welke stappen zet zij zodat dit in de toekomst wél kan? Kan de Minister
een inschatting maken van de kosten die met een vrij tarief gepaard gaan? Om welke
aantallen gaat dit, zo vragen deze leden?
Binnen de ggz en fz geldt de tariefsoort maximumtarieven. Om een prestatie met een
maximumtarief vast te stellen heeft de NZa geen aanwijzing nodig vanuit mij. Om tot
een onderbouwing van maximumtarief te komen voor een (tijdelijke) prestatie cliëntgebonden
coördinatieactiviteiten levensloopfunctie heeft de NZa in 2022 een uitvraag gedaan
onder een kleine groep van vijf levensloopaanbieders met in totaal 104 patiënten.
Hiervan zijn de cliëntgebonden coördinatiekosten uitgevraagd. De NZa zag, samen met
de veldpartijen, dat er in de data uitvraag een grote variatie in kosten zat tussen
aanbieders en tussen patiënten. Van de vijf aanbieders hadden twee aanbieders benedengemiddelde
kosten en drie aanbieders bovengemiddelde kosten. De grote variatie in kosten maakte
het niet mogelijk om tot een goed onderbouwd (maximum)tarief (redelijkerwijs kostendekkend)
te komen.1 Daarom is ervoor gekozen een andere tariefsoort, namelijk een vrij tarief, te hanteren
voor deze tijdelijke prestatie.
Bij het kostprijsonderzoek dat de NZa momenteel uitvoert en moet leiden tot aangepaste
tarieven per 2026, zal de NZa opnieuw de kosten voor de cliëntgebonden coördinatiekosten
uitvragen. In vergelijking met het onderzoek uit 2022 zullen er dit keer bij meer
aanbieders de cliëntgebonden coördinatiekosten worden opgevraagd. Vanwege de uitvraag
onder een grote groep aanbieders en omdat aanbieders meer ervaring hebben opgedaan,
verwacht ik dat de variatie dit keer kleiner zal zijn.
Voor de kosten van deze tijdelijke prestatie is een grove schatting te maken op basis
van meerdere aannames. Het gaat dan om een kosteninschatting bij volledige implementatie
van de levensloopaanpak. Geschat wordt dat er, bij volledige implementatie van de
levensloopaanpak, tussen de 1.500 en 2.000 patiënten geïncludeerd zijn. Zorgverzekeraars
en zorgaanbieders zijn voor de financiering van de cliëntgebonden coördinatieactiviteiten
in 2022 en 2023 een bedrag per dag overeengekomen dat ligt rond het gemiddelde bedrag
dat uit het bovengenoemde NZa-onderzoek kwam. Bij volledige implementatie van de levensloopaanpak
en 2.000 geïncludeerden, zijn de kosten rond de € 15 miljoen. Deze kosten vallen in
verschillende zorgkaders (Zvw, Wlz, Wmo en/of Wfz).
9.
De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) geeft aan dat een dergelijke prestatie op zichzelf
geen garantie biedt dat afspraken ook daadwerkelijk tot stand komen tussen aanbieders
en verzekeraars. Welke stappen zet de Minister om te monitoren en te stimuleren dat
dit wél gebeurt?
Er zijn eerder bestuurlijke afspraken gemaakt over de tijdelijke oplossing voor bekostiging
van de coördinatie activiteiten. De bestuurlijke afspraken worden bij het creëren
van de tijdelijke prestatie (ggz en fz) vernieuwd, om te garanderen dat de benodigde
bekostiging ook daadwerkelijk beschikbaar is voor zorgaanbieders om deze taken uit
te kunnen voeren.
10.
Tenslotte lezen deze leden dat de financiële gevolgen van deze tijdelijke prestatie
worden opgevangen binnen het macro-kader van de ggz. Waarom is hiervoor gekozen? In
hoeverre heeft dit gevolgen voor het financiële kader van de ggz?
Bij het afsluiten van het Integraal Zorgakkoord is het macrokader voor de ggz per
2023 met € 180 miljoen opwaarts bijgesteld, met onder meer als expliciete reden de
aanvullende kosten in het kader van de ketenveldnorm. In het macrokader wordt dus
al rekening gehouden met de uitgaven in het kader van de levensloopfunctie. De kosten
van de levensloopfunctie moeten daarom binnen het kader worden opgevangen.
11.
Deze leden vinden het echter wel belangrijk dat dit snel structureel geregeld wordt
en moedigen de Minister dan ook aan om spoedig tot een structurele bekostigingsvorm
te komen. Hoe staat het met de verkenning tot deze structurele bekostigingsvorm? Wordt
er voldoende urgentie gevoeld om dit op korte termijn te regelen? Is er één Minister
en ministerie die zich hier voor verantwoordelijk voelt? Welk Minister en welk ministerie
trekt de kar? Is er enig zicht op een structurele oplossing en wanneer deze geïmplementeerd
zou kunnen worden?
Zoals bij de beantwoording van vraag 2 aangegeven zijn de Ministers overeengekomen
dat zij gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor het creëren van passende randvoorwaarden,
waaronder het vormgeven van een structurele oplossing voor de bekostiging van de coördinatiekosten,
voor uitvoering van de levensloopaanpak.
Zoals bij vraag 4 aangegeven, maakt de versnippering van financiering en bekostiging
van de coördinatiekosten over de verschillende stelsels de bekostiging voor aanbieders
in de praktijk lastig uitvoerbaar. Om de implementatie voort te zeten wordt een nieuwe
tijdelijke prestatie voor 2024 en 2025 wenselijk geacht, omdat de structurele wijze
van financiering nog niet gereed is. Zoals bij vraag 6 aangegeven wordt er gewerkt
aan een structurele oplossing. De resultaten van deze verkenning worden begin 2024
verwacht.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
B.M.G. Smals, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
M. Heller, adjunct-griffier