Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over het Fiche: Mededeling en Verordening nieuw Douanewetboek van de Unie (Kamerstuk 22112-3725)
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
Nr. 3805
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 18 oktober 2023
De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd
aan de Staatssecretaris van Financiën over de brief van 30 juni 2023 over het Fiche:
Mededeling en Verordening nieuw Douanewetboek van de Unie (Kamerstuk 22 112, nr. 3725).
De vragen en opmerkingen zijn op 6 september 2023 aan de Staatssecretaris van Financiën
voorgelegd. Bij brief van 16 oktober 2023 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Tielen
De griffier van de commissie, Weeber
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het fiche over de Mededeling
en de Verordening over een nieuw Douanewetboek van de Unie en hebben enkele vragen
en opmerkingen.
De leden van de VVD-fractie vragen of het kabinet kan aangeven hoeveel aangiften (invoer,
vervoersaangiften, et cetera) er op jaarbasis in Nederland worden gedaan. Welk percentage
van deze aangiften is bestemd voor andere lidstaten? Kan bij deze cijfers een onderscheid
gemaakt worden tussen e-commercestromen en de overige goederenstromen? Verder vragen
deze leden, mede in het licht van de cijfers van de vorige vraag, op welke aannames
– naast de mogelijkheid dat Nederlandse vertegenwoordigers de verplichtingen van importeurs
overnemen – het standpunt van het kabinet is gebaseerd dat de gevolgen voor de perceptiekosten
beperkt zijn of mogelijk zelfs positief?
De leden van de VVD-fractie vragen wat de impact van het voorstel op de positie van
Nederland als logistieke internationale hub zal zijn. Hoe weegt het kabinet de impact
van de voorstellen op de Nederlandse economie, het vestigingsklimaat en werkgelegenheid
als gevolg van een eventuele verschuiving van de douaneafhandeling naar andere lidstaten?
De leden van de VVD-fractie vragen of kan worden aangegeven in hoeverre het midden-
en kleinbedrijf (mkb) bedrijfsleven wordt geraakt door de «alles of niets» benadering
bij de invoering van de status van een «Trust & Check Trader» (TCT). Wat is de verwachting
van het kabinet ten aanzien van het percentage van de importeurs dat TCT zal worden?
Welke impact hebben de strikte voorwaarden die hieraan worden gesteld? Wat betekent
dit voor de regeldruk voor ondernemers? Kan een niet-TCT nog onder redelijke voorwaarden
deelnemen aan het internationale handels- en goederenverkeer? Welke stappen gaat het
kabinet ondernemen een toename van de regeldruk voor ondernemers zoveel mogelijk te
beperken?
De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre het kabinet vindt dat de indirecte
vertegenwoordiging een realistische optie is voor het mkb-bedrijfsleven. Heeft het
kabinet een beeld bij de risico’s die indirecte vertegenwoordigers lopen, omdat zij
alle verantwoordelijkheden krijgen van een importeur? Hoe groot acht het kabinet de
kans dat douanevertegenwoordigers alleen maar voor bepaalde klanten willen gaan optreden?
Denkt het kabinet dat er voldoende indirecte vertegenwoordigers bereid zijn om op
te treden voor niet-TCT’s? Zo nee, wat vindt het kabinet van de gevolgen hiervan,
namelijk dat voor niet-TCT’s er geen enkele vereenvoudiging beschikbaar is, zelfs
niet met betrekking tot uitstel en betaling van de douaneschuld?
De leden van de VVD-fractie vragen of het volgens het kabinet mogelijk zou moeten
zijn dat één importeur voor één invoerzending meerdere vertegenwoordigers aanwijst
die hem bijstaan bij de fiscale en niet-fiscale verplichtingen of verantwoordelijkheden,
die voortvloeien uit het binnenbrengen of invoeren van goederen van buiten de Unie?
Zo ja, welke stappen gaat het kabinet ondernemen om dit te bewerkstelligen?
Wat vindt het kabinet van het idee om een nieuwe vorm van vertegenwoordiging – de
geassocieerd vertegenwoordiger – te introduceren die, in tegenstelling tot de direct
vertegenwoordiger, de douanefunctie namens de importeur overneemt? Wat kan het kabinet
doen om het voorstel op die manier gewijzigd te krijgen? Waarom stelt het kabinet
dat de status van «Authorised Economic Operator» blijft bestaan, terwijl uit artikel 26
van de voorstellen volgt dat deze zal verdwijnen aan het eind van de transitieperiode?
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van het onderhavige fiche en hebben
hier vragen over.
De leden van de PVV-fractie merken, samen met het kabinet, op dat het voorstel op
veel vlakken onduidelijk is aangaande een concrete invulling van voorgestelde en beoogde
aanpassingen. Deze leden verzoeken het kabinet om aan te geven of sedert 30 juni 2023
nieuwe ontwikkelingen hebben plaatsgevonden op dit vlak die de inkleding van diverse
voorstellen verder concretiseren.
Kan het kabinet bevestigen dat zij in algemene zin niet zal instemmen met overdracht
van één of meerdere Nederlandse bevoegdheden aan de Europese Commissie (hierna: Commissie)
dan wel de beoogde op te richten EU-hub of EU-douaneautoriteit?
In het kader van de oprichting van een EU-douaneautoriteit, merken de leden van de
PVV-fractie op dat het kabinet hier niet evident een toegevoegde waarde van inziet,
een kritische grondhouding hanteert en ervoor zal waken dat geen extra bevoegdheden
naar de EU-douaneautoriteit worden overgedragen. Kan het kabinet aangeven hoe aan
deze kritische grondhouding gestalte wordt gegeven?
Deze leden merken op dat taken die tot nu toe door de Commissie worden verricht in
het voorstel voortaan door de EU-douaneautoriteit zullen worden verricht en zullen
worden uitgebreid. Kan het kabinet aangeven of dit al dan niet een overdracht van
Nederlandse bevoegdheden behelst?
Wat betreft de EU-hub voor douanegegevens vragen de leden van de PVV-fractie of het
kabinet kan aangeven of inmiddels duidelijk is geworden hoe de Commissie denkt deze
EU-hub vorm te geven? Waar zou deze in fysieke zin komen te staan, welke gegevens
worden verzameld, welke gegevens worden gedeeld, welke instanties en welke andere
systemen zouden toegang krijgen tot deze hub, hoe wordt voorkomen dat persoons- en
bedrijfsgegevens in de verkeerde handen vallen, hoe wordt voorkomen dat Nederland
afhankelijk wordt van een (centrale) EU-database, et cetera?
II. Reactie van de bewindspersoon
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD
De leden van de VVD-fractie vragen of het kabinet kan aangeven hoeveel aangiften (invoer,
vervoersaangiften, et cetera) er op jaarbasis in Nederland worden gedaan. Welk percentage
van deze aangiften is bestemd voor andere lidstaten? Kan bij deze cijfers een onderscheid
gemaakt worden tussen e-commercestromen en de overige goederenstromen?
Het kabinet beschikt met betrekking tot 2022 over het volgende cijfermateriaal. De
totale aangegeven handelswaarde bedroeg € 677 miljard. De totaal geheven douanerechten
waren € 4,8 miljard. Het aantal aangiften bij de douane (exclusief e-commerce) was
161 miljoen. Het percentage van de invoer in Nederland direct bestemd voor andere
lidstaten was ongeveer 55%. Van de e-commerce zendingen die via Nederland onder de
Import One Stop Shop (IOSS) de EU binnenkomen was zo’n 95% bestemd voor consumenten
in een andere lidstaten.
Verder vragen deze leden, mede in het licht van de cijfers van de vorige vraag, op
welke aannames – naast de mogelijkheid dat Nederlandse vertegenwoordigers de verplichtingen
van importeurs overnemen – het standpunt van het kabinet is gebaseerd dat de gevolgen
voor de perceptiekosten beperkt zijn of mogelijk zelfs positief? De leden van de VVD-fractie
vragen wat de impact van het voorstel op de positie van Nederland als logistieke internationale
hub zal zijn. Hoe weegt het kabinet de impact van de voorstellen op de Nederlandse
economie, het vestigingsklimaat en werkgelegenheid als gevolg van een eventuele verschuiving
van de douaneafhandeling naar andere lidstaten?
Wat de beperkte of zelfs positieve gevolgen betreft voor de Nederlandse ontvangst
van perceptiekosten, merkt het kabinet op dat deze verwachting is gebaseerd op de
aanname dat in andere lidstaten gevestigde importeurs gebruik zullen blijven maken
van Nederlandse logistieke dienstverleners (indirecte vertegenwoordigers). Bovenal
omdat Nederland bekendstaat als een lidstaat met een goede logistieke dienstverlenerssector.
Bij gebruik van een Nederlandse indirecte vertegenwoordiger ontstaat de douaneschuld
in Nederland en ontvangt Nederland de aan de heffing gerelateerde perceptiekosten.
De impact van de voorstellen op de Nederlandse economie, het vestigingsklimaat en
werkgelegenheid is uiteraard van groot belang. In dit kader merkt het kabinet op dat
het bij de voorgestelde bepalingen gaat over wie de verantwoordelijkheid draagt voor
de douaneformaliteiten binnen de gehele EU. Niet over andere aspecten die logistieke
keuzes beïnvloeden, zoals de kwaliteit van de dienstverlening en de kosten.
Door de voorgestelde aanpassingen met betrekking tot indirecte vertegenwoordiging,
blijft het voor de Nederlandse logistiek sector mogelijk om een spilfunctie voor douaneformaliteiten
te vervullen bij de invoer van goederen in de EU. In samenspraak met vertegenwoordigers
van het bedrijfsleven zal wel bezien moeten worden hoe deze bepalingen geformuleerd
moeten worden, zodat de logistieke dienstverleners in Nederland in staat blijven om
goede diensten te blijven verlenen aan bedrijven in de EU en daarbuiten.
De inzet van het kabinet is in ieder geval dat de sterke Nederlandse logistieke sector
in staat gesteld wordt om haar spilfunctie te blijven vervullen.
De leden van de VVD-fractie vragen of kan worden aangegeven in hoeverre het midden-
en kleinbedrijf (mkb) bedrijfsleven wordt geraakt door de «alles of niets» benadering
bij de invoering van de status van een «Trust & Check Trader» (TCT). Wat is de verwachting
van het kabinet ten aanzien van het percentage van de importeurs dat TCT zal worden?
Welke impact hebben de strikte voorwaarden die hieraan worden gesteld? Wat betekent
dit voor de regeldruk voor ondernemers? Kan een niet-TCT nog onder redelijke voorwaarden
deelnemen aan het internationale handels- en goederenverkeer? Welke stappen gaat het
kabinet ondernemen een toename van de regeldruk voor ondernemers zoveel mogelijk te
beperken?
De inzet van het kabinet is dat de voorgestelde TCT-status, of een groot deel van
de vereenvoudigingen die daaraan zijn verbonden, bereikbaar wordt voor grote groepen
bedrijven, inclusief het MKB. De voorwaarden om in aanmerking te komen voor de TCT-status,
of een groot deel van de vereenvoudigingen die daaraan zijn verbonden, moeten daarom
redelijk zijn. Te strikte voorwaarden zullen immers betekenen dat het percentage van
importeurs en exporteurs dat in aanmerking komt voor vereenvoudigde procedures (te)
laag zal zijn. Zo is één van de voorwaarden in het voorstel dat TCT’s digitaal toegang
moeten verlenen tot de bedrijfsadministraties aan de Douane. Zoals is aangegeven in
het BNC-fiche, is het kabinet zeer kritisch over deze voorwaarde en zal beoordelen
of deze voorwaarde in de praktijk acceptabel is.
Het kabinet kan nog geen inschatting maken van het percentage bedrijven dat in aanmerking
zal komen voor de TCT-status, mede omdat dat afhankelijk zal zijn van hoe de voorwaarden
voor het verkrijgen van de TCT-status uiteindelijk komen te luiden.
Het is uiteraard belangrijk dat de regeldruk voor bedrijven, waaronder het MKB, zoveel
mogelijk wordt beperkt. Hoe hoog die regeldruk is, zal mede afhangen van de voorwaarden
die gesteld worden aan het verkrijgen van de TCT-status door bedrijven. Inzet van
het kabinet zijn redelijke voorwaarden, waardoor de gevolgen voor de regeldruk voor
het bedrijfsleven zo beperkt mogelijk blijven. Bedrijven zonder TCT-status moeten
onder redelijke voorwaarden kunnen deelnemen aan het internationale handels- en goederenverkeer.
Zoals aangegeven in het BNC-fiche, zal het kabinet zich daar tijdens de onderhandelingen
voor inzetten.
De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre het kabinet vindt dat de indirecte
vertegenwoordiging een realistische optie is voor het mkb-bedrijfsleven. Heeft het
kabinet een beeld bij de risico’s die indirecte vertegenwoordigers lopen, omdat zij
alle verantwoordelijkheden krijgen van een importeur? Hoe groot acht het kabinet de
kans dat douanevertegenwoordigers alleen maar voor bepaalde klanten willen gaan optreden?
Denkt het kabinet dat er voldoende indirecte vertegenwoordigers bereid zijn om op
te treden voor niet-TCT’s? Zo nee, wat vindt het kabinet van de gevolgen hiervan,
namelijk dat voor niet-TCT’s er geen enkele vereenvoudiging beschikbaar is, zelfs
niet met betrekking tot uitstel en betaling van de douaneschuld?
Het kabinet kent de zorgen van de logistieke sector op dit vlak en heeft deze zorgen
zowel op ambtelijk als politiek niveau opgebracht bij de Commissie. De Nederlandse
inzet daarbij is dat vereenvoudiging voor niet-TCT’s door vertegenwoordiging mogelijk
moet zijn. Dit past binnen het uitgangspunt van het kabinet dat ook het MKB in staat
moet zijn om gebruik te maken van vereenvoudigingen van douaneprocessen. Samen met
het bedrijfsleven wordt bezien hoe zorgen mogelijk kunnen worden weggenomen door aanvullende
voorwaarden of waarborgen op te nemen in de voorstellen. Wat uitstel van betaling
betreft, merkt het kabinet overigens op dat in de voorstellen van deze faciliteit
door bedrijven zonder de TCT-status nog steeds gebruik kan worden gemaakt.
De leden van de VVD-fractie vragen of het volgens het kabinet mogelijk zou moeten
zijn dat één importeur voor één invoerzending meerdere vertegenwoordigers aanwijst
die hem bijstaan bij de fiscale en niet-fiscale verplichtingen of verantwoordelijkheden,
die voortvloeien uit het binnenbrengen of invoeren van goederen van buiten de Unie?
Zo ja, welke stappen gaat het kabinet ondernemen om dit te bewerkstelligen?
In de voorstellen van de Commissie is het mogelijk om een vertegenwoordiger aan te
wijzen. Dit kan een directe of een indirecte vertegenwoordiger zijn. Een directe vertegenwoordiger
handelt in naam en voor rekening van de importeur. De indirecte vertegenwoordiger
handelt in eigen naam maar voor rekening van de importeur. Bij indirecte vertegenwoordiging
neemt de vertegenwoordiger de plaats in van de importeur. Het lijkt niet voor de hand
te liggen dat meerdere vertegenwoordigers door de importeur kunnen worden aangewezen
in relatie tot één invoer. Dat zou haaks staan op de onderliggende gedachte om één
verantwoordelijk persoon te hebben zodat het evident is welke partij de verantwoordelijkheid
draagt voor de formaliteiten die behoren bij EU-buitengrens overschrijdend goederenverkeer.
In samenspraak met vertegenwoordigers van het bedrijfsleven zal worden bezien hoe
deze bepalingen geformuleerd kunnen worden, zodat de logistieke dienstverleners in
Nederland in staat zijn om hun diensten te verlenen aan bedrijven in de EU en daarbuiten.
Wat vindt het kabinet van het idee om een nieuwe vorm van vertegenwoordiging – de
geassocieerd vertegenwoordiger – te introduceren die, in tegenstelling tot de direct
vertegenwoordiger, de douanefunctie namens de importeur overneemt? Wat kan het kabinet
doen om het voorstel op die manier gewijzigd te krijgen? Waarom stelt het kabinet
dat de status van «Authorised Economic Operator» blijft bestaan, terwijl uit artikel 26
van de voorstellen volgt dat deze zal verdwijnen aan het eind van de transitieperiode?
Het kabinet heeft met belangstelling kennisgenomen van het voorstel van het bedrijfsleven
om een zogenaamde geassocieerde vertegenwoordiger te introduceren. De vraag die daarbij
centraal staat is of op basis van de gezamenlijke kennis van importeur (zonder TCT-status)
en direct vertegenwoordiger (met TCT-status) vereenvoudigingen toegekend kunnen worden
aan de importeur. Het kabinet is van mening dat dit niet voor de hand ligt. De vertegenwoordiger
heeft immers slechts beperkte mogelijkheden om de juistheid van de van de importeur
ontvangen informatie te controleren. Zoals hiervoor aangegeven zal het kabinet zich
ervoor inzetten dat ook het bewezen betrouwbare bedrijfsleven, inclusief MKB, gebruik
kan blijven maken van vereenvoudigingen van douaneprocessen.
Wat de «Authorised Economic Operator» (AEO) betreft merkt het kabinet op dat deze
in beperkte vorm blijft bestaan, namelijk de zogenaamde AEO-S (beveiliging). Dit vloeit
ook voort uit internationale verplichtingen die de EU heeft in de Mutual Recognition
Agreements.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie merken, samen met het kabinet, op dat het voorstel op
veel vlakken onduidelijk is aangaande een concrete invulling van voorgestelde en beoogde
aanpassingen. Deze leden verzoeken het kabinet om aan te geven of sedert 30 juni 2023
nieuwe ontwikkelingen hebben plaatsgevonden op dit vlak die de inkleding van diverse
voorstellen verder concretiseren.
Sinds 30 juni 2023 heeft het Spaanse voorzitterschap van de EU in enkele vergaderingen
van de Raadswerkgroep Douane Unie de Commissievoorstellen geagendeerd. In die vergaderingen
zijn op hoofdlijnen presentaties door de Commissie gegeven en hebben de lidstaten
vragen gesteld. Over de concrete invulling van de voorgestelde aanpassingen zal naar
verwachting meer duidelijkheid ontstaan, wanneer in de raadswerkgroep op detailniveau
naar de voorgestelde artikelen zal worden gekeken. De planning van het Spaanse voorzitterschap
is, dat hier vanaf oktober 2023 mee zal worden aangevangen.
Kan het kabinet bevestigen dat zij in algemene zin niet zal instemmen met overdracht
van één of meerdere Nederlandse bevoegdheden aan de Europese Commissie (hierna: Commissie)
dan wel de beoogde op te richten EU-hub of EU-douaneautoriteit?
Op het terrein van de EU douane-unie is reeds veel op EU-niveau geregeld. Het kabinet
zal er voor waken dat er bij de hervorming van de douane-unie geen nationale bevoegdheden
worden overgedragen. In dit kader kan worden opgemerkt dat taken die tot nu toe worden
verricht door de Commissie in het voorstel voortaan door de EU-douaneautoriteit worden
verricht en worden uitgebreid. Gedacht kan worden aan de analyse van EU-brede data,
het opstellen van voorschriften of het opstellen van protocollen en procedures voor
crisismanagement. Hierdoor komen deze taken dichter bij de lidstaten te liggen. In
de besturing van een EU-douaneautoriteit zijn de lidstaten namelijk vertegenwoordigd
met stemrecht. De inzet van het kabinet is dat de lidstaten een doorslaggevende stem
hebben bij de besluitvorming in de EU-douaneautoriteit.
In het kader van de oprichting van een EU-douaneautoriteit, merken de leden van de
PVV-fractie op dat het kabinet hier niet evident een toegevoegde waarde van inziet,
een kritische grondhouding hanteert en ervoor zal waken dat geen extra bevoegdheden
naar de EU-douaneautoriteit worden overgedragen. Kan het kabinet aangeven hoe aan
deze kritische grondhouding gestalte wordt gegeven?
Aan de kritische grondhouding wordt door het kabinet gestalte gegeven door voorwaarden
te stellen aan de eventuele oprichting van een EU-douaneautoriteit. Een EU-douane-autoriteit
moet een duidelijke toegevoegde waarde hebben. Ook moet de invloed van de lidstaten
op het beleid van de douane-unie groter worden dan nu. Inzet van het kabinet is daarbij
dat in de uitwerking voldoende rekening wordt gehouden met de verschillen tussen de
verschillende grensmodaliteiten (grote zeehavens, of luchthavens of landsgrenzen)
om zo gedifferentieerd douanetoezicht mogelijk te maken. Het is belangrijk dat de
lidstaten een bepalende stem hebben bij de besluitvorming in de EU-douaneautoriteit.
Voorwaarde is tot slot dat de daadwerkelijke uitvoering en de inzet van douanecapaciteit
verantwoordelijkheden van de lidstaten blijven. Gemeenschappelijk risicobeheer moet
niet leiden tot een situatie waarbij lidstaten geen eigen prioriteiten kunnen stellen.
Deze leden merken op dat taken die tot nu toe door de Commissie worden verricht in
het voorstel voortaan door de EU-douaneautoriteit zullen worden verricht en zullen
worden uitgebreid. Kan het kabinet aangeven of dit al dan niet een overdracht van
Nederlandse bevoegdheden behelst?
Nee, dat is niet het geval. Wat de verschuiving van taken betreft van de Commissie
naar de EU-douaneautoriteit, merkt het kabinet op dat deze taken dichter bij de lidstaten
komen te liggen. In een EU-douaneautoriteit zijn de lidstaten namelijk vertegenwoordigd
met stemrecht.
Wat betreft de EU-hub voor douanegegevens vragen de leden van de PVV-fractie of het
kabinet kan aangeven of inmiddels duidelijk is geworden hoe de Commissie denkt deze
EU-hub vorm te geven? Waar zou deze in fysieke zin komen te staan, welke gegevens
worden verzameld, welke gegevens worden gedeeld, welke instanties en welke andere
systemen zouden toegang krijgen tot deze hub, hoe wordt voorkomen dat persoons- en
bedrijfsgegevens in de verkeerde handen vallen, hoe wordt voorkomen dat Nederland
afhankelijk wordt van een (centrale) EU-database, et cetera?
In het voorstel zijn de ontwikkeling, de implementatie en het onderhoud van de EU-hub
voor douanegegevens niet verder uitgewerkt. Dit is dus nu nog niet duidelijk. Zoals
is aangegeven in het BNC-fiche, is het belangrijk dat er met betrekking tot het gezamenlijk
ontwikkelen van IT ruim voldoende zeggenschap en ruimte is voor de lidstaten om eigen
keuzes te kunnen blijven maken. Ook is het belangrijk dat de Douane voldoende controle
houdt op de eigen data en kan beschikken over data uit andere lidstaten en niet afhankelijk
wordt van een centrale EU-database. Evenmin is bekend welke data precies in de EU-hub
voor douanegegevens worden verzameld. Alvorens het kabinet een definitief standpunt
over de introductie van een EU-hub voor douanegegevens kan innemen, moet er over al
deze punten duidelijkheid zijn. In het voorstel van de Commissie worden wel de instellingen
opgesomd die toegang hebben tot de gegevens in de EU-hub voor douanegegevens, met
welke doeleinden, beperkingen en voorwaarden daarvoor gelden. Zo moet voorkomen worden
dat persoons- en bedrijfsgegevens in verkeerde handen vallen. Tijdens de onderhandelingen
zal het kabinet daar op inzetten.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.Z.C.M. Tielen, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën -
Mede ondertekenaar
A.H.M. Weeber, griffier