Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het verslag
36 424 Regels ten behoeve van de compensatie voor burgers wegens de selectie van de aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen waarvan niet aannemelijk is dat die selectie heeft plaatsgevonden op fiscale gronden (Wet compensatie wegens selectie aan de poort)
Nr. 6 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 18 oktober 2023
Inhoudsopgave
blz.
I.
ALGEMEEN
1
1.
Inleiding
1
2.
Herbeoordeling van de betreffende aangiften
4
3.
Compensatie Selectie aan de Poort
5
4.
Reikwijdte compensatie
6
5.
Forfaitaire compensatie
6
6.
Geen actieve verrekening door de Belastingdienst
9
7.
Aanvullende compensatie bij bijkomend direct nadeel
9
8.
Rentecompensatie
11
9.
Uitvoering en budgettaire gevolgen
11
10.
Doenvermogen
12
11.
Advies en consultatie
12
12.
Rechtsbescherming
12
13.
Overig
13
II.
Artikelsgewijze toelichting
13
14.
Horizonbepaling
13
15.
Artikel 9. Inwerkingtreding
14
I. ALGEMEEN
1. Inleiding
Het kabinet heeft met interesse kennisgenomen van de vragen en opmerkingen van de
leden van de fracties van D66, BBB, VDD, SGP, CDA, ChristenUnie en het lid Omtzigt.
Hierna wordt bij de beantwoording van de vragen zoveel mogelijk de volgorde van het
verslag aangehouden, met dien verstande dat gelijkluidende of in elkaars verlengde
antwoorden tezamen zijn beantwoord.
Het lid Omtzigt vraagt naar de RAM database, de ervaringen met de FSV-helpdesk en
het delen van gegevens uit de Fraude Signalering Voorziening (FSV). In het FSV-domein
zijn (recent) soortgelijke vragen gesteld, die op zeer korte termijn schriftelijk
door het kabinet zullen worden beantwoord. Gelet op de samenhang met die vragen en
de omstandigheid dat de gestelde vragen over de RAM database, de FSV-helpdeks en het
delen van gegevens uit de FSV daar in een breder perspectief kunnen worden besproken,
zullen de betreffende vragen die in het verslag zijn opgenomen en zien op de FSV,
FSV-helpdesk en RAM database tegelijkertijd en uiterlijk voor het eerste wetgevingsoverleg
met de soortgelijke vragen worden beantwoord.
De leden van de fractie van de VVD vragen in welke mate aan betrokkenen formeel excuses
is aangeboden. Vanuit de Belastingdienst wordt een strategie opgesteld voor de communicatie
richting de burgers die onderdeel uitmaken van het onderzoek. Persoonlijke communicatie
staat hierin centraal. Uitvoerig zal in de communicatie worden ingegaan op de wijze
waarop het onderzoek heeft plaatsgevonden en wat de uitkomsten op individueel niveau
voor de burger zijn en welke gevolgen dit heeft. Daar waar sprake is van een onrechtmatige
selectie worden ook excuses aangeboden. Ook burgers die niet in aanmerking komen voor
een financiële compensatie, omdat een fiscale grond voor selectie is aangetroffen,
worden uitvoerig ingelicht. Deze informatie ziet er met name op om de burger zo volledig
mogelijk te informeren op de uitkomsten van de herbeoordeling.
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen hoe de ervaringen rond de Cathuisregeling
betrokken zijn bij dit wetsvoorstel. Het kabinet en de Belastingdienst hebben ervaringen
uit het verleden met andere regelingen, zoals de Cathuisregeling, betrokken bij de
vormgeving van deze compensatieregeling. Bij de vormgeving is bijvoorbeeld veel aandacht
geweest voor hoe het contact met de burger moet worden vormgegeven en hoe de burger
het contact laagdrempelig ervaart. Daarbij is onder meer gekeken naar ervaringen uit
het verleden in het kader van communicatie met de burger. Deze ervaringen zullen worden
meegenomen bij de op te stellen strategie voor de communicatie richting de burgers
die onderdeel uitmaken van de herbeoordeling. Daarnaast is veel aandacht besteed aan
de voortvarendheid waarmee de Belastingdienst uitvoering kan geven aan de compensatieregeling,
bijvoorbeeld binnen welke termijn de selectiegrond van de aangifte kan worden herbeoordeeld
en de compensatie kan worden uitbetaald.
De leden van de fractie van de BBB en de ChristenUnie vragen of het voor de Belastingdienst
qua te verrichten werkzaamheden en uitvoeringskosten verschil uitmaakt als de compensatie
een vast bedrag behelst. Bij de totstandkoming van het compensatiebeleid zijn meerdere
opties overwogen. Naast de forfaitaire compensatie op basis van de van daadwerkelijke
correctie van het verzamelinkomen in de aangifte inkomstenbelasting is een compensatie
in de vorm van een vast bedrag, zoals is toegepast in de tegemoetkoming van de immateriële
schade als gevolg van de schending van de regels van de Algemene verordening gegevensbescherming
(AVG) in de FSV, nadrukkelijk beschouwd.
Voor het kunnen toekennen van een compensatie zal de Belastingdienst eerst moeten
vaststellen dat de aangifte destijds zonder fiscale grondslag is geselecteerd. De
vormgeving van de compensatie − gelijk aan de correctie van het verzamelinkomen of
een vast bedrag − staat hier los van. Het financiële nadeel als gevolg van de onterechte
selectie is in dezen relatief eenvoudig te berekenen op basis van de hoogte van de
correctie van het verzamelinkomen in de aangifte inkomstenbelasting. Om deze reden
is gekozen voor een individuele benadering, die voor de Belastingdienst ook goed uitvoerbaar
is.
De keuze voor een vast bedrag, zoals toegepast bij de tegemoetkoming voor immateriële
schade als gevolg van AVG-schending in FSV, is gelegen in het feit dat de hoogte van
de immateriële schade door die schending niet bij voorbaat en op individueel niveau
nader is vast te stellen. Dit is ook de reden waarom de onderhavige compensatie van
het financiële nadeel los gezien moet worden van de tegemoetkomingen die verstrekt
zijn voor mogelijke immateriële schade die ontstaan is als gevolg van een AVG-schending.
Voor de Belastingdienst is het in de uitvoering niet noemenswaardig eenvoudiger om
voor een vast bedrag bij de onderhavige compensatieregeling toe te passen, omdat dan
eerst berekend zou moeten worden wat een passend vast bedrag is dat voortkomt uit
een gewogen gemiddelde over de onderzoekspopulatie. In de individuele benadering is
de hoogte van het compensatiebedrag direct uit de systemen uit te lezen. Gelet daarop
geniet een compensatie gelijk aan de correctie van het verzamelinkomen in de aangifte
inkomstenbelasting de voorkeur vanuit uitvoeringsperspectief.
De leden van de fracties van de BBB, ChristenUnie en het CDA vragen om een alternatief
in de vorm van een vast bedrag te wegen. Het kabinet wil met deze compensatieregeling
een duidelijk signaal afgegeven. Een selectie op discriminatoire gronden mag nooit
gebeuren. Een compensatie voor de in het wetsvoorstel omschreven gevallen wordt daarom
ook passend geacht. Het uitgangspunt hierbij is dat de burger zo veel mogelijk in
een vergelijkbare positie wordt gebracht met een burger die met vergelijkbare (fiscale)
gegevens niet is geselecteerd. Voor de hoogte van de compensatie is gekeken naar het
financiële nadeel dat de burger van de selectie zonder fiscale grondslag heeft ondervonden.
Het financiële nadeel dat de burger heeft ondervonden hangt samen met de omstandigheid
dat zijn aangifte is gecorrigeerd, terwijl die correctie zonder de selectie niet had
plaatsgevonden. Dit financiële nadeel is relatief eenvoudig individueel te benaderen
op basis van de hoogte van de correctie. Voor de herbeoordeling neemt de Belastingdienst
al kennis van de aangifte en daarmee de toegepaste correctie. Voorts vindt het kabinet
het belangrijk dat zowel ondercompensatie als overcompensatie zo veel mogelijk wordt
voorkomen. Door te kiezen voor een compensatie gelijk aan de correctie van het verzamelinkomen
in de aangifte inkomstenbelasting, wordt zo veel mogelijk aangesloten bij het daadwerkelijke,
financiële nadeel dat de burger heeft ervaren door de correctie. Gelet daarop is ervoor
gekozen om voor de compensatie aan te sluiten bij de hoogte van de correctie van het
verzamelinkomen in de aangifte inkomstenbelasting die heeft plaatsgevonden als gevolg
van de selectie zonder fiscale grondslag.
Bij een alternatief in de vorm van een vast bedrag is de crux de bepaling van het
bedrag. Het kabinet ziet weinig tot geen aanknopingspunten om zonder meer tot een
passend vast bedrag te komen, dat recht doet aan de ernst van de fouten die zijn gemaakt.
De Belastingdienst zou dan eerst een uitvoerig en complex onderzoek moeten doen om
tot een bedrag te komen dat passend is voor de hele populatie. Weliswaar kan worden
gekeken naar het gemiddelde correctiebedrag dat naar voren is gekomen bij de steekproef,
maar het is aannemelijk dat tussen de correcties van de aangiften die zonder fiscale
grondslag zijn geselecteerd aanzienlijke verschillen zullen zitten. Het kan bij burger
A gaan om een correctie van het verzamelinkomen in de aangifte inkomstenbelasting
van € 100, terwijl het bij burger B gaat om een correctie van € 1.000. Binnen de in
de memorie van toelichting genoemde bandbreedte zit al een behoorlijke marge, te weten
€ 1.050.1 Door te kiezen voor een vast bedrag wordt het risico op ondercompensatie of overcompensatie
groter. Dit heeft vervolgens weer gevolgen voor de uitvoering. De druk op de uitvoering
wordt bij ondercompensatie namelijk vergroot, omdat dan meer burgers zullen menen
dat zij recht hebben op een grotere compensatie en de compensatie aan zullen vechten.
Het risico op ondercompensatie bij een vast bedrag kan worden beperkt door voor een
bedrag te kiezen waarbij aannemelijk is dat ondercompensatie nauwelijks plaatsvindt.
In dat geval zal er vaker sprake zijn van (meer) overcompensatie, zeker als er grote
verschillen tussen de hoogte van de correcties zijn. Wanneer voor een vast bedrag
gekozen wordt, dan is ook de verwachting dat in hogere mate overgecompenseerd wordt
dan bij een compensatie gelijk aan de correctie van het verzamelinkomen in de aangifte
inkomstenbelasting. Door te kiezen voor een compensatie gelijk aan de correctie van
het verzamelinkomen in de aangifte inkomstenbelasting kan derhalve het risico op onder-
en overcompensatie in vergelijking met een compensatie met een vast bedrag worden
beperkt. Daarnaast heeft een compensatie gelijk aan de correctie van het verzamelinkomen
in de aangifte inkomstenbelasting het voordeel dat dit, vanuit de gedachte van herstel
van de situatie zoals die zonder de selectie zou zijn, minder arbitrair voor de burger
kan zijn dan een compensatie met een vast bedrag. Een compensatie gelijk aan de correctie
van het verzamelinkomen in de aangifte inkomstenbelasting doet meer recht aan de daadwerkelijke
gevolgen voor de burger. De compensatie wordt immers gebaseerd op het financiële nadeel
wat de burger heeft geleden. Daarnaast is het voor een burger begrijpelijker hoe de
Belastingdienst tot een bepaald bedrag is gekomen. De compensatie is gelijk aan de
bruto correctie en wordt in de meeste gevallen ook direct gecompenseerd voor de doorwerking
naar de belasting, premies en inkomensafhankelijke regelingen.
2. Herbeoordeling van de betreffende aangiften
De leden van de fractie van het CDA merken op dat het stappenplan voor de herbeoordeling
als complex kan worden ervaren en vragen of een overzichtelijke en begrijpelijke samenvatting
voor de burgers kan worden gemaakt. Het stappenplan is opgesteld voor intern gebruik
bij de Belastingdienst om tot een herbeoordeling te komen. Dit stappenplan is getoetst
door het College voor de Rechten van de Mens op uitvoerbaarheid en juridische juistheid,
de opmerkingen die zij daarbij hadden zijn verwerkt. Vervolgens is het stappenplan
uitgewerkt in een concrete werkinstructie. De Belastingdienst gaat de belastingplichtigen
die onderdeel uitmaken van de onderzoekspopulatie actief informeren over de uitkomst
van de herbeoordeling. Hierbij zal inzichtelijk worden gemaakt hoe de Belastingdienst
tot een beslissing is gekomen en waarom de burger wel of geen recht op een compensatie
heeft. Het uitgangspunt is dat de burger zo volledig en begrijpelijk mogelijk wordt
geïnformeerd over de uitkomsten van de herbeoordeling. De burger zal geen samenvatting
van het stappenplan ontvangen, aangezien dit ook weer vragen bij de burger kan oproepen.
De burger heeft meer baat bij een toelichting van de herbeoordeling die heeft plaatsgevonden
en wat de gevolgen daarvan zijn. De Belastingdienst zal daarom op individueel niveau
ingaan op de wijze waarop het onderzoek heeft plaatsgevonden en wat de uitkomsten
voor de burger zijn.
Deze leden vragen ook of het klopt dat voor de uitkomst van de herbeoordeling het
belangrijk is of de Belastingdienst over voldoende archiefinformatie beschikt en of
het kabinet kan garanderen dat voldoende informatie aanwezig is om redelijkerwijs
een afweging te kunnen maken. Ook vragen zij of het klopt dat hoe minder informatie
beschikbaar is, hoe meer compensatie gegeven moet worden. Uit de uitvoeringstoets
blijkt dat de compensatieregeling uitvoerbaar is voor de Belastingdienst. De steekproef
in het kader van de uitvoeringstoets had naast het doel om een inschatting van de
financiële lasten inzichtelijk te maken ook tot doel om de uitvoerbaarheid van het
onderzoek te toetsen. Hieruit is gebleken dat het voorstel uitvoerbaar is. Het stappenplan
waaraan wordt gerefereerd, is uitgewerkt in een concrete werkinstructie die bij de
herbeoordeling wordt gebruikt. Hiermee is eveneens geborgd dat inzichtelijk is welke
informatie benodigd is, en dat deze informatie dan ook beschikbaar is voor het onderzoek.
De verwachting is dat de Belastingdienst over de benodigde gegevens beschikt om de
betreffende aangiften opnieuw te beoordelen.
Voor het kunnen uitvoeren van een herbeoordeling dient de Belastingdienst in ieder
geval te beschikken over de betreffende aangifte. Verder dient de Belastingdienst
bijvoorbeeld kennis te kunnen nemen van de in het betreffende jaar gehanteerde selectieregels.
Daarnaast kan overige informatie in het dossier van de belastingplichtige relevant
zijn voor de herbeoordeling. Indien genoeg informatie voorhanden is, dan kan de Belastingdienst
beoordelen wat destijds de reden voor de selectie is geweest. Hierbij kan de conclusie
zijn dat voor deze selectie geen relevante en objectief gerechtvaardigde reden kan
worden gevonden. De Belastingdienst kan vervolgens ook direct kennisnemen van de correctie
die de inspecteur heeft toegepast naar aanleiding van de selectie. Deze informatie
is nodig voor het bepalen van de hoogte van de compensatie. Het ontbreken van (alle
benodigde) informatie kan betekenen dat de Belastingdienst niet kan vaststellen dat
een selectie op een fiscale grondslag heeft plaatsgevonden. In dat geval komt de burger
in aanmerking voor een compensatie, aangezien van geen selectie is gebleken waar een
relevante en objectief gerechtvaardigde reden voor kan worden gevonden.
3. Compensatie Selectie aan de Poort
De leden van de fractie van de VVD vragen of verwacht wordt dat het aantal burgers
dat in aanmerking komt voor een compensatie nog zal stijgen of niet. De onderzoekspopulatie
voor herbeoordeling staat vast en zal gedurende het onderzoek niet meer veranderen.
De resultaten van de herbeoordeling laten zien dat het daadwerkelijke aantal aangiften
dat thans in aanmerking komt voor een financiële compensatie circa 30 tot 35% van
de totale onderzoekspopulatie bedraagt. Dit betreft ongeveer 3.500 burgers. Deze leden
vragen verder hoe zal worden omgegaan met een groot aantal bezwaren en hoe wordt geborgd
dat deze bezwaren binnen een redelijke termijn worden afgedaan. Voorts vragen de leden
welk afwegingskader hierbij wordt gehanteerd.
De inschatting van het aantal bezwaren is gebaseerd op eerdere ervaringen vanuit het
programma Buitengewone Zaken Blauw (BZB) van de Belastingdienst. Het is inderdaad
mogelijk dat het aantal bezwaren hoger uitvalt, omdat meer burgers dan verwacht het
niet eens zijn met de uitkomst van het onderzoek of van mening zijn dat zij recht
hebben op meer financiële compensatie. Mocht het zo zijn dat het aantal bezwaren hoger
uitvalt, dan is dit uitvoerbaar voor de Belastingdienst. Dit volgt ook uit de uitvoeringstoets.
Voor het behandelen van de bezwaren wordt een doorlooptijd van zes weken gehanteerd,
zoals gebruikelijk is binnen de Belastingdienst. Verder geldt dat gedurende het onderzoek
gebruik wordt gemaakt van een stappenplan en een werkinstructie waarmee geborgd wordt
dat het onderzoek geobjectiveerd wordt uitgevoerd. Tenslotte geldt dat veel aandacht
wordt besteed aan het (proactief) informeren van de burgers, zodat het voor burgers
inzichtelijk is op welke wijze de uitkomsten tot stand zijn gekomen.
4. Reikwijdte compensatie
De leden van de fractie van het CDA vragen of een inschatting is gemaakt van het aantal
aangiften waarin niet precies duidelijk is of een selectie zonder fiscale grondslag
heeft plaatsgevonden. De resultaten van de steekproef die uitgevoerd is in kader van
de uitvoeringstoets wijzen uit dat het percentage van de handmatig beoordeelde aangiften
die in aanmerking komen voor een compensatie ten opzichte van de totale onderzoekspopulatie
19% is. Dit betreft circa 2.000 burgers. Inmiddels is gestart met de uitvoering van
de herbeoordeling. De resultaten van de herbeoordeling laten zien dat het daadwerkelijke
aantal aangiften dat in aanmerking komt voor een financiële compensatie hoger ligt,
namelijk op circa 30 tot 35% (ongeveer 3.500 burgers).
5. Forfaitaire compensatie
De leden van de fractie van de SGP en D66 vragen in welk van de gevallen wordt verwacht
dat er sprake zal zijn van over- of ondercompensatie vanwege het toekennen van een
compensatie gelijk aan de bruto correctie. Bij de vormgeving van de compensatieregeling
is expliciet gekozen voor een forfaitaire compensatie ter hoogte van 100% van de bruto
correctie van het verzamelinkomen in de aangifte inkomstenbelasting. Hiermee wordt
relatief ruimhartig gecompenseerd om zo ook eventuele effecten op inkomensafhankelijke
regelingen ten tijde van de correctie mee te kunnen nemen.
Het is voor de Belastingdienst complex om de mate van overcompensatie precies te berekenen.
Een berekening van de overcompensatie vraagt een reconstructie van de individuele
gevallen in de situatie voor en na de correctie van het verzamelinkomen in de aangifte
inkomstenbelasting. Dit komt doordat de doorwerking van de correctie op inkomensafhankelijke
regelingen moet worden meegenomen. Factoren die hierbij spelen zijn bijvoorbeeld de
gezinssamenstelling, huisvesting (koop- of huurhuis) en of de burger in loondienst
is of ondernemer is.
De leden van de fractie van het CDA vragen of het klopt dat het effect van de correctie
op toeslagen en andere regelingen door te kiezen voor een compensatie van 100% gelijk
aan de bruto correctie van het verzamelinkomen in de aangifte inkomstenbelasting vrijwel
in alle gevallen geheel is gecompenseerd. Verder vragen de leden hierbij om een representatief
rekenvoorbeeld. Voor de nadere invulling van de hoogte van de compensatie is onderzoek
verricht naar de marginale belastingdruk. Bij het onderzoek zijn de inkomensafhankelijke
regelingen in de inkomstenbelasting en toeslagen meegenomen. Uit het onderzoek is
gebleken dat de marginale druk alleen in hele specifieke situaties boven de 100% is
uitgekomen. Op basis hiervan is besloten de compensatie gelijk te stellen aan 100%
van de bruto correctie van het verzamelinkomen in de aangifte inkomstenbelasting.
Hiermee is de kans klein dat er ondercompensatie optreedt en zal in de regel de burger
in voldoende mate worden gecompenseerd voor alle gevolgen van de correctie voor belasting,
premies en inkomensafhankelijke regelingen.
Het is moeilijk om tot representatieve rekenvoorbeelden te komen, omdat de marginale
druk van veel factoren afhangt. De marginale druk van de groep die gecompenseerd wordt
is niet noodzakelijkerwijs gelijk aan de marginale druk van een willekeurige Nederlandse
belastingplichtige. Een marginale druk van meer dan 100% was in theorie wel mogelijk
in de jaren waarvoor gecompenseerd gaat worden. Dit had vooral te maken met de harde
afbouw van de huurtoeslag. Door het niet toekennen van een aftrekpost kon het verzamelinkomen
hoger uitkomen, waardoor in een keer de volledige huurtoeslag werd teruggevorderd.
Onderstaand figuur van belastingjaar 2019 uit de begroting van het Ministerie van
Sociale Zaken en Werkgelegenheid laat deze piek in de marginale druk vanwege de huurtoeslag
goed zien. Ook is te zien dat de marginale druk in de meeste gevallen veel lager was.
Figuur 5.2.3 Gemiddelde en extreme marginale druk naar inkomensniveau 2019
Indien de toegekende compensatie onvoldoende is om ook het bijkomende directe nadeel
– schade die betrekking heeft op de doorwerking van de correctie naar belasting, premies
en inkomensafhankelijke regelingen en direct het gevolg is van de correctie − volledig
te compenseren, dan kan de burger op verzoek een aanvullende compensatie ontvangen.
De Belastingdienst onderzoekt proactief of sprake is van bijkomend direct nadeel.
De inschatting daarbij is dat dit hoogstens voor enkele tientallen burgers geldt.
Voor de burgers die een verzoek om aanvullende compensatie indienen geldt dat de Belastingdienst
het bijkomend direct nadeel aanvullend compenseert.
De leden van de fracties van het CDA, SGP en de ChristenUnie vragen of nader kan worden
toegelicht welke maatregelen worden getroffen om de doorwerking naar het recht op
een bijstandsuitkering te beperken en of deze maatregelen ook gelden bij het recht
op andere inkomensafhankelijke regelingen in het kader van ondersteuning. Het kabinet
acht het passend om rekening te houden met de mogelijke doorwerking van de compensatie
naar het recht op een bijstandsuitkering. Het kabinet wil voorkomen dat de burger
die een compensatie ontvangt vervolgens op zijn bijstandsuitkering wordt gekort of
zelfs het recht daarop verliest, omdat deze burger door het ontvangen van de compensatie
over een te hoog inkomen of vermogen beschikt. Gelet daarop is onderzocht of de compensatie
kan worden uitgezonderd bij het in aanmerking te nemen inkomen en vermogen in het
kader van de Participatiewet. Het voornemen is om in de Regeling Participatiewet,
IOAW en IOAZ op te nemen dat de compensatie niet tot het inkomen en vermogen van de
burger in het kader van een bijstandsuitkering wordt gerekend. Voorts is het voornemen
om de compensatie uit te zonderen van het in aanmerking te nemen vermogen bij een
aanvraag voor een toeslag. Deze wijzigingen hebben geen betrekking op andere inkomensafhankelijke
regelingen in het kader van ondersteuning. Eventuele maatregelen voor andere inkomensafhankelijke
regelingen in het kader van ondersteuning worden op dit moment ook niet nader onderzocht.
De leden van de fractie van het CDA vragen in welke mate bij de onderhavige aangiften
al verzoeken om ambtshalve vermindering zijn ingediend en hoe op een dergelijk verzoek
zal worden beslist. De Belastingdienst zal verzoeken om ambtshalve vermindering die
binnenkomen op de reguliere wijze – met inachtneming van de jurisprudentie – afdoen.
Welke beslissing op het verzoek om ambtshalve vermindering wordt, dan wel is, genomen,
is afhankelijk van omstandigheden van het geval. Bijvoorbeeld of de vijfjaarstermijn
al is verstreken en of alle benodigde informatie is verstrekt. Voor een ambtshalve
vermindering geldt – in beginsel – een termijn van vijf jaar. Buiten deze termijn
bestaat alleen een recht op ambtshalve vermindering als er sprake is van een verschoonbare
termijnoverschrijding. Bij de betreffende aangiften gaat het in vrijwel alle gevallen
om aangiften waarbij de vijfjaarstermijn reeds is verstreken. Als de vijfjaarstermijn
is verstreken, dan zal de burger moeten motiveren waarom er sprake is van een verschoonbare
termijnoverschrijding. Burgers die het niet eens zijn met de beslissing op hun verzoek
om ambtshalve vermindering kunnen tegen deze beslissing in bezwaar en beroep gaan.
Bij het toekennen van een compensatie wordt rekening gehouden met een verzoek om ambtshalve
vermindering waarop nog niet is beslist. Als er sprake is van ingediend verzoek om
ambtshalve vermindering dan wordt de beslissing op het verzoek afgewacht. Hiermee
wordt voorkomen dat de forfaitaire compensatie te hoog of te laag wordt vastgesteld,
als het verzamelinkomen vervolgens wijzigt als gevolg van het verzoek om ambtshalve
vermindering.
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen wat in de praktijk het verschil
is tussen een bruto compensatie en een netto compensatie en waarom voor een bruto
compensatie is gekozen. Bij de voorgestelde compensatieregeling is er geen sprake
van een bruto compensatie dan wel netto compensatie. Bij de vormgeving is gekozen
voor een compensatie gelijk aan de bruto correctie van het verzamelinkomen in de aangifte
inkomstenbelasting. De bruto correctie ziet op de totale correctie die op het verzamelinkomen
is gedaan, zonder dat hierbij wordt gekeken naar het daadwerkelijke gevolg voor de
te betalen inkomstenbelasting. Een netto correctie ziet niet enkel op de correctie
die op het verzamelinkomen is gedaan, maar ook het gevolg voor gehele aangifte en
de te betalen inkomstenbelasting.
Het kabinet acht het niet wenselijk als de voorgestelde compensatie leidt tot een
minder gunstige situatie voor de burger dan bij een compensatie door middel van een
ambtshalve vermindering. Ambtshalve vermindering – waarmee het belastbare inkomen
van een burger wordt aangepast – heeft behalve een rechtstreekse werking op de te
betalen belasting en premies ook een doorwerking naar inkomensafhankelijke regelingen.
Gelet daarop dient bij de compensatie ook rekening te worden gehouden met de gevolgen
van de correctie ten aanzien van de belasting, premies en inkomensafhankelijke regelingen.
Daarom is er gekozen voor een compensatie gelijk aan de bruto correctie. Door te kiezen
voor een compensatie gelijk aan de bruto correctie wordt in de meeste gevallen ook
direct gecompenseerd voor de doorwerking naar de belasting, premies en inkomensafhankelijke
regelingen.
Daarnaast merken deze leden op dat in de memorie van toelichting staat dat niet zeker
is of de Belastingdienst over alle benodigde gegevens beschikt om te compenseren door
middel van ambtshalve vermindering. Zij vragen aan welke gegevens hierbij moet worden
gedacht en in hoeveel gevallen waarschijnlijk onvoldoende gegevens aanwezig zijn om
ambtshalve vermindering toe te passen.
De vraag in hoeveel gevallen onvoldoende gegevens aanwezig zijn om ambtshalve vermindering
toe te passen is door de Belastingdienst niet zonder meer te beantwoorden. Hiervoor
zal de Belastingdienst eerst bij alle individuele gevallen moeten nagaan of de benodigde
informatie voor het kunnen toepassen van ambtshalve vermindering aanwezig is. Voorts
zal de Belastingdienst op individueel niveau moeten vaststellen welke gegevens daadwerkelijk
ontbreken. Gegevens waarvan kan blijken dat die niet meer voorhanden zijn, kunnen
bijvoorbeeld betrekking hebben op het opgevoerde inkomen of andere onderdelen van
de aangifte inkomstenbelasting. In de memorie van toelichting is reeds opgemerkt dat
niet vaststaat dat de Belastingdienst in alle individuele gevallen over de benodigde
gegevens beschikt om over de kalenderjaren 2012 tot en met 2019 via ambtshalve vermindering
passend herstel te kunnen bieden.2 Daarentegen staat wel vast dat de Belastingdienst over voldoende gegevens beschikt
om een forfaitaire compensatie te kunnen vaststellen. Overigens kan de keuze voor
een forfaitaire compensatie niet los worden gezien van de substantiële uitvoeringsopgaven
voor andere uitvoeringsorganisaties dan de Belastingdienst, bijvoorbeeld de Sociale
Verzekeringsbank en het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, bij een compensatieregeling
door middel van ambtshalve vermindering die zullen ontstaan door de doorwerking van
het aangepaste verzamelinkomen. Voor een succesvolle compensatieregeling waarbij compensatie
plaatsvindt door middel van ambtshalve vermindering dienen ook de andere uitvoeringsorganisaties
over de benodigde gegevens te beschikken om de gevolgen van een aangepast verzamelinkomen
te kunnen verwerken.
6. Geen actieve verrekening door de Belastingdienst
De leden van de fractie van het CDA vragen of het niet actief verrekenen van de compensatie
met andere belastingschulden ook geldt voor andere schuldeisers en of er mogelijkheden
zijn om dit voor andere schuldeisers toe te passen naar analogie met de hersteloperatie
toeslagen. De bepaling ziet op het niet actief verrekenen van de compensatie door
de Belastingdienst heeft geen doorwerking naar andere schuldeisers. Het heeft alleen
betrekking op de schulden die een burger bij de Belastingdienst heeft. Er worden geen
maatregelen getroffen om dit ook voor andere schuldeisers te laten gelden. De aard
en omvang van deze compensatie verschilt dusdanig van de hersteloperatie toeslagen,
dat niet zonder meer voor een vergelijkbaar beleid kan worden gekozen. Het kabinet
acht het dan ook niet opportuun om naar analogie van de hersteloperatie toeslagen
vergelijkbare maatregelen te treffen ten aanzien van schulden bij andere schuldeisers.
7. Aanvullende compensatie bij bijkomend direct nadeel
De leden van de fracties van het CDA en de ChristenUnie vragen aandacht voor het doenvermogen
van de burgers ten aanzien van een verzoek om aanvullende compensatie. Zij vragen
hoe de Belastingdienst zich inspant om aan te sluiten bij het doenvermogen van de
doelgroep en hoe burgers worden geïnformeerd over deze mogelijkheid. Voorts vragen
zij waaraan een verzoek om aanvullende compensatie moet voldoen. Het uitgangspunt
is om de drempel voor de burger zo laag mogelijk te houden. Er worden geen eisen gesteld
aan de vorm waarop de burger een verzoek om compensatie voor aanvullend nadeel doet.
Ieder verzoek zal door de Belastingdienst zorgvuldig worden beoordeeld. Voor een succesvol
verzoek is het noodzakelijk dat de burger duidelijk maakt van welk direct financieel
nadeel sprake is wat niet wordt gedekt door de toegekende compensatie en dat vervolgens
voldoende onderbouwt.
De Belastingdienst zal de burger actief wijzen op de mogelijkheid voor een aanvullende
compensatie en daarbij duidelijk maken welke gegevens nodig zijn om te kunnen bepalen
of de burger recht heeft op een aanvullende compensatie. Voorts zal de Belastingdienst
de burger, waar mogelijk, ondersteunen bij diens verzoek om een aanvullende compensatie.
Dit kan bijvoorbeeld door gebruik te maken van de relevante fiscale gegevens die reeds
beschikbaar zijn. Het is aannemelijk dat de Belastingdienst over (een gedeelte van)
de noodzakelijke stukken voor de beoordeling van het verzoek reeds beschikt. Daarnaast
zal de Belastingdienst aan de hand van de gegevens die beschikbaar zijn proactief
zoeken naar burgers die mogelijk recht hebben op een aanvullende compensatie. De Belastingdienst
zal het proces omtrent de aanvullende compensatie overigens nauwgezet monitoren, zodat
tijdig het proces wordt aangepast indien dat gewenst dan wel noodzakelijk is. Tot
slot is in dit kader relevant dat burgers zich ook kunnen wenden tot het FSV Meldpunt
en Servicepunt van BZB. De Belastingdienst zal burgers hier ook actief op wijzen.
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen zich verder af waarom de burger
wel zelf moet verzoeken om een aanvullende compensatie voor bijkomend nadeel omtrent
de belasting, premies en inkomensafhankelijke regelingen, terwijl dat voor de gevolgen
voor iemands recht op de bijstandsuitkering niet hoeft. Het voornemen om maatregelingen
te treffen voor de eventuele doorwerking van de compensatie naar het recht op een
bijstandsuitkering in de toekomst – vanaf 2024 en later − staat los van de mogelijkheid
om een verzoek tot aanvullende compensatie in te dienen. Een verzoek tot aanvullende
compensatie zal betrekking hebben op het verleden, en niet op toekomstige jaren. Bij
de aanvullende compensatie gaat het om het meer direct financieel nadeel in de periode
waarover de betreffende aangifte die is geselecteerd en gecorrigeerd betrekking had.
Bij de maatregelen in het kader van het recht op een bijstandsuitkering gaat het niet
om een (aanvullende) compensatie die de burger kan krijgen, maar juist om het voorkomen
van een nadeel nadat de compensatie is uitgekeerd.
Daarnaast vragen deze leden of de fiscale partners worden geïnformeerd over de schadeprocessen
binnen de Belastingdienst als zij materiële schade hebben ondervonden. De Belastingdienst
informeert alleen burgers wier aangifte opnieuw worden beoordeeld. In de communicatie
met die burgers wordt het proces omtrent een verzoek tot een aanvullende compensatie
uitgebreid toegelicht. De aanvullende compensatie kan enkel betrekking hebben op het
bijkomend direct nadeel voor de burger wiens aangifte is geselecteerd en gecorrigeerd,
en bijvoorbeeld niet op de materiële schade van zijn fiscale partner die indirect
het gevolg kan zijn geweest van de selectie en correctie op het verzamelinkomen. De
fiscale partner kan voor een vergoeding van zijn of haar schade een beroep doen op
de reguliere schadeprocessen binnen de Belastingdienst omtrent de gevolgen door de
FSV. In de communicatie naar de burger die een compensatie ontvangt zal dit nadrukkelijk
worden benoemd, zodat de burger zijn fiscale partner hierop kan attenderen. Verder
kunnen zowel de burger die een compensatie heeft ontvangen als de fiscale partner
zich wenden tot het FSV Meldpunt en Servicepunt van BZB bij vragen over schadeverzoeken.
8. Rentecompensatie
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen of het kabinet in het licht dat
de burger in beginsel geen recht had op hetgeen is gecorrigeerd na de selectie, dan
wel recht heeft op rente over dit bedrag als dat eigenlijk niet tot hun vermogen behoort.
De burger heeft als gevolg van een selectie zonder aanwijsbare fiscale grondslag niet
over een bepaald bedrag kunnen beschikken. De omstandigheid dat de burger een bepaalde
periode niet over het bedrag heeft kunnen beschikken is het gevolg van een selectie
die niet had mogen plaatsvinden. Zonder die selectie zou de correctie niet hebben
plaatsgevonden en had de burger wél over het betreffende bedrag kunnen beschikken.
Gelet daarop acht het kabinet het passend om de compensatie te vermeerderen met een
rentevergoeding. Met het oog op de uitvoerbaarheid van de regeling is gekozen voor
een forfaitaire rentevergoeding.
9. Uitvoering en budgettaire gevolgen
De leden van de fractie van D66 vragen het kabinet om nader in te gaan op de mate
van de zekerheid van de raming van de uitvoeringskosten. De onderzoekspopulatie voor
herbeoordeling staat vast en zal gedurende het onderzoek niet meer veranderen. Om
tot een inschatting van lasten gemoeid met de financiële compensatie te komen is in
kader van de uitvoeringstoets een representatieve steekproef getrokken. Hieruit is
gebleken dat circa 19% van de burgers uit de onderzoekspopulatie in aanmerking komt
voor financiële compensatie. In de berekening van de lasten is vervolgens nog een
risicomarge van 25% opgenomen. Hiermee is dus rekening gehouden met een eventuele
stijging van het aantal burgers dat in aanmerking komt voor compensatie. Inmiddels
is gestart met de uitvoering van de herbeoordeling. De resultaten van de herbeoordeling
laten zien dat het daadwerkelijke aantal aangiften dat in aanmerking komt voor een
financiële compensatie hoger ligt, namelijk op circa 30 tot 35% (ongeveer 3.500 burgers).
Dit leidt ertoe dat het bedrag aan financiële compensatie hoger kan uitvallen dan
de geraamde € 12,3 miljoen. De uitvoeringslasten van € 2,65 miljoen veranderen hier
niet door.
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen wat het totaalbedrag aan overcompensatie
is wanneer gekozen wordt voor een compensatie met een vast bedrag van € 2.200 en of
de uitvoeringskosten mogelijk hoger zullen zijn dan de totale overcompensatie. De
Belastingdienst kan niet zonder meer de mate van overcompensatie precies berekenen,
aangezien dit complex is. Voor een schatting van het totaalbedrag aan overcompensatie
bij bijvoorbeeld een compensatie van een vast bedrag van € 2.000 dient de Belastingdienst
bij alle individuele gevallen te berekenen of en in welke mate sprake is van overcompensatie.
Hierdoor is het ook niet aan te geven of de uitvoeringskosten mogelijk hoger zijn
dan de totale overcompensatie. De verwachting is dat de uitvoeringskosten en het totaalbedrag
aan overcompensatie bij een compensatie gelijk aan de bruto correctie niet hoger zullen
zijn dan bij een compensatie via een vast bedrag. Daarnaast is het voor de Belastingdienst
qua uitvoering niet complexer.
10. Doenvermogen
De leden van de fractie van de VVD vragen of nader ingegaan kan worden op hoe het
kabinet omgaat met de invloed die de compensatie kan hebben op de hoogte van het vermogen
en of verzamelinkomen en het effect op de hoogte van de ontvangen toeslagen. Aangezien
de compensatie geen relatie met winst, loon of werkzaamheid heeft, is deze in beginsel
geen fiscale bron van inkomen. De compensatie kan wel tot (fiscale) vermogen van de
burger gaan behoren als de burger ervoor kiest de compensatie op zijn bank- of spaarrekening
te laten staan. Op die manier kan het effect hebben op bijvoorbeeld een aanvraag voor
een toeslag of een aangifte inkomstenbelasting. In de memorie van toelichting is reeds
toegelicht waarom het niet opportuun wordt geacht om de compensatie van het vermogen
bij een aangifte inkomstenbelasting uit te zonderen.3 Met betrekking tot de doorwerking van de compensatie naar toeslagen is wel besloten
om de compensatie uit te zonderen van het in aanmerking te nemen vermogen bij een
aanvraag voor een toeslag.
De leden van de fractie van het CDA vragen of de brieven die in het kader van de onderhavige
compensatieregeling naar burgers worden gestuurd begrijpelijk zullen zijn en zullen
voldoen aan de kaders die de Belastingdienst hierbij zelf heeft gesteld, bijvoorbeeld
vanuit het project «Begrijpelijke brieven Belastingdienst». De Belastingdienst maakt
gebruik van een zogenaamde brieventeststraat waarin conceptbrieven in een panel getoetst
worden op begrijpelijkheid en daarmee ook voldoen aan de kaders die de Belastingdienst
zelf heeft gesteld. Uit de eerste resultaten blijkt dat de huidige conceptbrieven
als begrijpelijk worden ervaren en geschikt zijn geacht om aan burgers te versturen.
11. Advies en consultatie
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen om een reflectie op de opmerking
van de Afdeling advisering van de Raad van State (de Afdeling) met betrekking tot
het hoger «belonen» van grotere fouten. In het nader rapport naar aanleiding van het
advies van de Afdeling heeft het kabinet reeds opgemerkt het door de Afdeling geschetste
dilemma te onderschrijven.4 Het signaal dat het kabinet wil afgeven − een selectie op discriminatoire gronden
is ontoelaatbaar en aan schending van een grondrecht kan niet zonder meer voorbij
worden gegaan – heeft het kabinet doen besluiten om te kiezen voor een ruim compensatiebeleid,
ondanks dat een correctie fiscaal gezien juist was. Bij de voorgestelde compensatieregeling
ligt derhalve het zwaartepunt bij het compenseren van een mogelijke schending van
een grondrecht in plaats van wat materieel de juiste belastingafdracht is.
12. Rechtsbescherming
De leden van de fractie van het CDA merken op dat de inschatting is gemaakt dat slechts
tegen 1% van de beschikkingen bezwaren zal worden ingediend. Deze leden missen een
nadere onderbouwing hiervan en vragen om toe te lichten op welk vergelijkbaar proces
dit is gebaseerd en hoe vergelijkbaar dat is voor de onderhavige compensatieregeling.
De Belastingdienst refereert hier aan de ervaringen van het programma BZB dat binnen
de Belastingdienst belast is met het herstel na de FSV. Het proces waaraan gerefereerd
wordt is het proces dat opgezet is voor de opvolging van motie Snels5 – het inzichtelijk maken van effecten van de FSV per burger die in de FSV geregistreerd
stond − en de communicatie hiervan.
13. Overig
De leden van de fractie van het CDA vragen om in te gaan op de constateringen van
de Afdeling dat in het wetsvoorstel niet de dubbele toets gehanteerd wordt, vanwege
de aanname in het voorstel dat sprake is van een grondrechtschending en dat uit de
jurisprudentie niet lijkt te volgen dat compensatie voor omliggende aangiftejaren
nodig is. In de memorie van toelichting is opgemerkt dat de voorgestelde compensatie
wellicht verder gaat dan uit de jurisprudentie volgt, maar dat dit passend wordt geacht
en bij kan dragen aan het terugwinnen van het vertrouwen in algemene zin en bij de
betrokken burgers.6 Aangiften selecteren op discriminatoire gronden is niet te rechtvaardigen en gegeven
de specifieke situatie rond selectie aan de poort is een ruimhartig compensatiebeleid
in dezen volgens het kabinet gepast.
Bij de voorgestelde compensatieregeling zal inderdaad niet per aangifte worden bekeken
of er sprake is van een grondrechtschending en of de overheid daarbij heeft gehandeld
op een wijze die zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid
mag worden verwacht. Bij de herbeoordeling zal, voor de aangiften die onderdeel uitmaken
van de onderzoekspopulatie, worden bezien of de aangifte op relevante en objectief
gerechtvaardigde gronden is geselecteerd voor een controle. Indien dat niet aannemelijk
kan worden gemaakt, bestaat – in het licht van de bevindingen uit het rapport van
PricewaterhouseCoopers over selectie aan de poort – een reële mogelijkheid dat bij
de selectie van de aangifte een grondrecht is geschonden. De (on)mogelijk om dit bijvoorbeeld
door het ontbreken van gegevens, met zekerheid vast te stellen, komt volgens het kabinet
– gegeven de specifieke situatie rond selectie aan de poort – alsdan voor rekening
van de Belastingdienst.
De gevolgen van een selectie zonder fiscale grondslag – ofwel een selectie die niet
had mogen plaatsvinden – waren niet alleen beperkt tot een correctie van de betreffende
aangifte. De selectie zonder fiscale grondslag met de daaruit voortvloeiende correctie
heeft als gevolg kunnen hebben dat de burger bij omliggende aangiftejaren is geconfronteerd
met een onderzoek naar zijn aangiften met eventuele correcties in de aangifte, terwijl
dat onderzoek met de daaruit voortvloeiende correcties niet zou hebben plaatsgevonden
als de initiële aangifte niet zou zijn geselecteerd. In dat geval heeft de selectie
zonder fiscale grondslag ook indirect negatieve invloed op hoe de Belastingdienst
in de jaren na die selectie de burger heeft beoordeeld. Als voor de omliggende aangiftejaren
blijkt dat er geen zelfstandige gerechtvaardigde reden was voor een onderzoek naar
de aangifte en dat dit onderzoek dus enkel het gevolg is van de selectie van de selectie
zonder fiscale grondslag van de initiële aangifte, dan kan volgens het kabinet daar
niet zonder meer aan voorbij worden gegaan. Gelet daarop acht het kabinet het gepast
om ook voor omliggende aangiftejaren een compensatie toe te kennen.
II. Artikelsgewijze toelichting
14. Horizonbepaling
De leden van de fractie van de SGP vragen waarom niet is gekozen voor een horizonbepaling,
nu de wet een tijdelijk karakter kent. De verwachting is dat de Belastingdienst binnen
redelijk korte termijn na de inwerkingtreding van de wetgeving de compensaties voor
de selecties zonder fiscale grondslag kan toekennen en uitkeren. Dit wil echter niet
zeggen dat kan worden volstaan met een wettelijke grondslag voor een vooraf te bepalen
periode. De wettelijke grondslag is bijvoorbeeld ook nodig voor de afwikkeling van
verzoeken om een aanvullende compensatie. Aangezien de burger tot één jaar na toekenning
van de compensatie heeft om een verzoek om aanvullende compensatie in te dienen en
in een individueel geval de herbeoordeling en of toekenning van de compensatie langer
kan duren dan vooraf wordt verwacht, is het mogelijk dat tussen de inwerkingtreding
en de daadwerkelijk laatste handeling van de Belastingdienst op grond van de voorgestelde
wet een lange periode zit. Daarnaast is het mogelijk dat eerst een ingediend verzoek
om ambtshalve vermindering of een lopende bezwaar- dan wel beroepsprocedure tegen
de aanslag of navorderingsaanslag moet worden wordt afgewacht. Op voorhand is daarom
niet goed in te schatten binnen welke termijn de Belastingdienst geen gebruik meer
maakt van de voorgestelde wet en deze derhalve kan komen te vervallen. Tevens lijken
de huidige fiscale wetten gezien hun aard niet geschikt om daarin de voorgestelde
compensatieregeling op te nemen. De voorgestelde compensatie is geen reguliere fiscale
aangelegenheid.
Het kabinet zal monitoren wanneer de voorgestelde compensatieregeling in zijn geheel
is afgewikkeld. De wet zal worden ingetrokken zodra blijkt dat niet langer behoefte
is aan de wettelijke grondslag. Hiervan zal sprake zijn als de Belastingdienst niet
langer op grond van deze wet een (aanvullende) compensatie zal verstrekken dan wel
een beslissing daartoe dient te nemen.
15. Artikel 9. Inwerkingtreding
De leden van de fractie van het CDA vragen wanneer het compenseren van burgers na
inwerkingtreding van het wetsvoorstel op 1 januari 2024 naar verwachting is afgerond.
De verwachting is dat het compenseren van de burgers die in aanmerking komen voor
een compensatie in het derde kwartaal van 2024 kan zijn afgerond.
Verder vragen deze leden of er een evaluatie van het wetsvoorstel en de compensatie
zal plaatsvinden en hoe dit uit de tekst van het wetsvoorstel blijkt. Bij het wetsvoorstel
is niet voorzien in een evaluatiebepaling. Gelet op het bijzondere (specifieke) karakter
van deze compensatieregeling en de omstandigheid dat de Belastingdienst naar verwachting
binnen een redelijke termijn het compensatiebeleid kan uitvoeren, wordt een evaluatie
niet opportuun geacht. Het ontbreken van een evaluatiebepaling laat onverlet dat gedurende
de periode dat de Belastingdienst de voorgestelde compensatieregeling uitvoert, wordt
gemonitord of het proces voldoet. Indien blijkt dat gedurende de uitvoering door de
Belastingdienst wijzigingen in het proces, bijvoorbeeld omtrent het verzoek om aanvullende
compensatie, nodig zijn dan zal de Belastingdienst daarnaar handelen. Voorts zullen
eventuele ervaringen bij de uitvoering van deze compensatieregeling uiteraard worden
meegenomen bij eventuele toekomstige, nog vorm te geven compensatieregelingen.
De Staatssecretaris van Financiën, M.L.A. van Rij
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.L.A. van Rij, staatssecretaris van Financiën