Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op Vragen van het lid Van Baarle over het stelselmatig achterhouden van stukken door de Belastingdienst en discriminatie van de islamitische instellingen
Vragen van het lid Van Baarle (DENK) aan de Staatssecretaris van Financiën over het stelselmatig achterhouden van stukken door de Belastingdienst en discriminatie van de islamitische instellingen (ingezonden 25 augustus 2023).
Antwoord van Staatssecretaris Van Rij (Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst)
(ontvangen 9 oktober 2023). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023,
nr. 3589.
Inleiding
Drie punten die in de beantwoording aan de orde komen wil ik hier nader toelichten:
• Leden van uw Kamer hebben vragen gesteld over de individuele belastingplichtige. Vanwege
de fiscale geheimhoudingsplicht (art. 67 AWR) kan ik niet ingaan op een individuele
belastingplichtige en de gestelde vragen daarover.
• De inspecteur van de Belastingdienst heeft pro forma hoger beroep ingesteld tegen
de uitspraak van de rechtbank van 8 augustus jl. Het Hof heeft de Belastingdienst
tot uiterlijk 19 oktober 2023 gegeven om het hoger beroep te motiveren. Dit hoger
beroep moet nog dienen en zolang de zaak onder de rechter is, kan ik niet reflecteren
op de uitspraak.
• Een aantal vragen heeft betrekking op de rol en werkwijze van het Combiteam Aanpak
Facilitators (CAF) binnen de Belastingdienst. Ik heb uw Kamer op 5 juli 2023 het tussenrapport
onderzoeksvraag deel 1a inzake Onderzoek werkwijze CAF toegestuurd1. KPMG is op dit moment bezig met het tweede deel van het onderzoek waarin KPMG aan
de hand van een door KPMG te ontwikkelen toetsingskader de CAF-dossiers zal toetsen.
Ik verwacht het tweede deel van het onderzoek aan het eind van dit jaar met uw Kamer
te delen.
Ik vind het onbevredigend dat ik de door u gestelde vragen op dit moment niet volledig
kan beantwoorden. Nadat de rechter een uitspraak heeft gedaan en het oordeel definitief
is, wil ik de huidige beantwoording – waar dat kan in verband met de fiscale geheimhoudingsplicht
– aanvullen. Dit geldt eveneens bij oplevering van het tweede deel van het onderzoek
door KPMG naar CAF.
Vraag 1
Bent u op de hoogte van het NRC-artikel «De fiscus was te hard voor de Haagse As-Soennah-moskee,
discrimineerde mogelijk zelfs»2.
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Bent u benaderd door de NRC voor vragen en hoe heeft u daarop gereageerd?
Antwoord 2
Het klopt dat door de NRC vragen zijn gesteld. Daar waar door de NRC gevraagd is naar
openbare informatie, is deze gedeeld met de NRC. Vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht
kan en mag geen informatie over individuele belastingplichtigen gedeeld worden.
Vraag 3
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van Rechtbank Den Haag van 8 augustus 2023?3
Antwoord 3
Ja.
Vraag 4
Bent u op de hoogte van het feit dat rechtbank heeft aangenomen dat sprake is van
discriminatie doordat de Belastingdienst geen openheid van zaken heeft gegeven?
Antwoord 4
De rechtbank heeft in de uitspraak (r.o. 23) als volgt geoordeeld: «Gelet daarop,
in samenhang bezien met al het vorengaande, komt de rechtbank tot de slotsom dat verweerder
onvoldoende heeft aangedragen om te kunnen concluderen dat, anders dan eiseres gemotiveerd
heeft gesteld, de islamitische achtergrond van eiseres geen rol heeft gespeeld bij
de risicoselectie.» De Belastingdienst heeft pro-forma hoger beroep ingesteld tegen
de uitspraak van rechtbank.
Vraag 5
Waarom heeft de Belastingdienst geen openheid van zaken gegeven door geen stukken
te overleggen op het verzoek van de rechtbank?
Antwoord 5
Op grond van artikel 8:42 Awb dient het bestuursorgaan binnen vier weken na de dag
van verzending van de gronden van het beroepschrift aan het bestuursorgaan de op de
zaak betrekking hebbende stukken aan de bestuursrechter te zenden en kan het bestuursorgaan
een verweerschrift indienen. Uit het procesverloop van de uitspraak blijkt dat de
verweerder namens de Belastingdienst een verweerschrift heeft ingediend. Daarbij zijn
ook op de zaak betrekking hebbende stukken meegestuurd. Verder blijkt uit het procesverloop
dat de rechtbank het onderzoek heeft geschorst en partijen bij brieven van 22 november
2022 heeft verzocht nadere informatie te verstrekken. Zowel belanghebbende als de
verweerder hebben daaraan gevolg gegeven.
Vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht kan ik verder niet ingaan op deze individuele
belastingplichtige.
Vraag 6
Wat is het beleid van de Belastingdienst als de rechtbank in een procedure verzoekt
om stukken te overleggen?
Antwoord 6
De Belastingdienst staat voor eerlijke procesgang en transparantie. Uitgangspunt is
dat alle op de zaak betrekking hebbende stukken worden overgelegd. Dit dient conform
de wet binnen vier weken te geschieden nadat de gronden van het beroep aan de Inspecteur
zijn verzonden. Een stuk dat later (gedurende een procedure) als op de zaak betrekking
hebbend wordt bepaald door de rechter, bijvoorbeeld omdat het geschil wordt uitgebreid,
zal alsnog worden ingebracht. Slechts indien gewichtige redenen daarom vragen kan
een beroep worden gedaan op volledige of beperkte geheimhouding (art. 8:29 Awb).
Vraag 7
Wat zijn de redenen om geen stukken te overleggen in een rechtszaak als de rechtbank
daar expliciet om vraagt?
Antwoord 7
Zoals in het antwoord bij vraag 6 aangegeven kunnen gewichtige redenen aanleiding
geven om de gevraagde stukken onder beperkte kennisneming te overleggen. Eveneens
biedt de wet de mogelijkheid om te weigeren de gevraagde stukken te overleggen. De
rechter wordt in dergelijke situaties gevraagd een oordeel te geven over het beroep
op volledige dan wel beperkte geheimhouding.
Redenen voor een beroep op deze wettelijke mogelijkheid zijn onder meer de privacy
van derden of ambtenaren, controlestrategie of (het belang van) opsporing en vervolging
van strafbare feiten en juridische adviezen ten behoeve van het bepalen van de procespositie.
De rechter kan in de situatie dat de Belastingdienst de gevraagde informatie niet
heeft overgelegd (of ten onrechte een beroep doet op beperkte dan wel volledige geheimhouding),
gevolgen verbinden die de rechtbank nodig acht.
Vraag 8
Mag de Belastingdienst zelf bepalen om geen stukken te overleggen aan de rechtbank?
Antwoord 8
Zie het antwoord bij vraag 7.
Vraag 9
Kunt u bevestigen dat de Belastingdienst op grond van artikel 8:42 Algemene wet bestuursrecht
(Awb) verplicht is om alle op de zaak betrekking hebbende stukken te verstrekken?
Klopt het dat u eerder in een interview aan RTL4 heeft aangegeven dat – in de kern
– er niets aan de hand is4? Erkent u dat de Belastingdienst wederom geen stukken overlegd en daarmee artikel 8:42
Awb heeft geschonden? Bent u bereid om toch wel te erkennen dat er sprake is van een
structureel probleem?
Antwoord 9
Artikel 8:42 van de Awb schrijft inderdaad voor dat bestuursorganen alle op de zaak
betrekking hebbende stukken dienen te overleggen indien de gronden van het beroep
bij hen bekend zijn. Dit is ook de werkwijze van de Belastingdienst. Zoals aangegeven
in reactie op eerdere vragen en opmerkingen van de vaste commissie voor Financiën5 kan het voorkomen dat er in bepaalde gevallen discussie ontstaat over de reikwijdte
en invulling van deze wettelijke verplichting, alsook of een beroep op (beperkte)
geheimhouding gerechtvaardigd is. In die gevallen zal de rechter een oordeel vellen.
Het komt ook voor dat bepaalde stukken zijn zoekgeraakt of niet tijdig overgelegd
kunnen worden; dit zijn menselijke fouten die ik zoveel mogelijk wil voorkomen. Gelet
op de hoeveelheid procedures die er jaarlijks worden gevoerd en de hoeveelheid informatie(systemen)
waar de Belastingdienst mee werkt, zijn deze incidenten nooit helemaal uit te sluiten.
Van een structureel probleem is mijns inziens geen sprake, maar ik betreur de voorkomende
incidenten. Mede daarom wacht ik met belangstelling het onderzoek van de Inspectie
Belastingdienst, Douane en Toeslagen (IBTD) naar «informatieverstrekking aan de rechter
door de Belastingdienst» af om te bezien waar ik passende en gerichte verbeteracties
kan doorvoeren.
Vraag 10
Gaat u onderzoek instellen naar het handelen van de Belastingdienst, in het bijzonder
naar het achterhouden van stukken? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 10
Zie het antwoord bij vraag 9.
Vraag 11
Hoe classificeert u het bij voorbaat verdacht beschouwen van andere islamitische instellingen?
Antwoord 11
In het antwoord op vraag 6 heb ik aangegeven dat moskeeën als zodanig niet werden
gezien als risico op fraude. Zij werden dan ook niet bij voorbaat als verdacht beschouwd.
Het rapport «Onderzoek query’s aan de Poort» van PwC van maart 2022 beschrijft dat
in de handleiding bij de giftenquery is opgenomen dat giften met in het tekstveld
«moskeeën» of «moskee als periodieke gift» als risico op fraude moeten worden aangemerkt.
PwC verwijst hierbij naar een korte opsomming in de handleidingen voor de jaren 2014
tot en met 2018. Deze opsomming bevatte een aanduiding van de in de giftenaftrek opgevoerde
soorten uitgaven die als risico beschouwd werden, waaronder (periodieke) giften aan
moskeeën.
Het luistert heel nauw op welke manier het met extra aandacht bekijken van giften
aan moskeeën geclassificeerd moet worden. Het is niet altijd direct duidelijk of een
onderscheid gerechtvaardigd of discriminerend is. In mijn brief van 30 mei 2022 besteedde
ik hier aandacht aan. Ik haalde daar het voorbeeld aan van ANBI’s die nader bekeken
werden omdat zij in verband gebracht werden met vervalste kwitanties of hun donateurs
met gefingeerde giften naar aanleiding van een strafrechtelijk onderzoek. Vervolgens
bleek dat deze ANBI’s voor een groot deel, maar niet exclusief, uit moskeeën bestond.
Hierdoor kan indirect onderscheid zijn ontstaan (naar godsdienst), ook al was het
selecteren van moslims voor controle niet het doel. Of dit onderscheid gerechtvaardigd
is, moet getoetst worden aan de hand van de volgende eisen: «Als het maken van onderscheid
een gerechtvaardigd doel heeft, een passende en geschikte maatregel is en voldoet
aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit, dan is sprake van een gerechtvaardigd
onderscheid». Waar dat relevant is zal per individueel geval deze beoordeling gemaakt
moeten worden.
Vraag 12
Waarom zijn alleen islamitische instellingen door het CAF-team onderzocht? Welk (wetenschappelijk)
onderzoek ligt daaraan ten grondslag?
Antwoord 12
Het CAF-team heeft zich gericht op fenomenen. Daarbij kwamen stichtingen naar voren,
waaronder islamitische. In het tussenrapport onderzoeksvraag deel 1a inzake Onderzoek
werkwijze CAF dat ik op 5 juli jl. aan uw Kamer heb gestuurd en in het bijzonder paragraaf
2.3.2 van dat rapport staat de opdracht van het CAF beschreven. Daarin staat onder
meer: «Het PvA beschrijft dat het CAF-team doet aan gericht toezicht op facilitators
met als doel de fraude in een zo vroeg mogelijk stadium te verstoren en te stoppen.»
In deze paragraaf worden een aantal voorbeelden genoemd van fenomenen waar het CAF
zich op richtte, bijvoorbeeld voorlopige teruggave inkomstenheffing, omzetbelasting
en toeslagen. Daarnaast heeft de Belastingdienst zich ook gericht op het bestrijden
van (mogelijke) fraude met de giftenaftrek.6
Vraag 13
Heeft het onderzoek naar de islamitische instellingen gevolgen gehad voor de donateurs
aan islamitische instellingen? Zo ja, welke gevolgen zijn dat?
Antwoord 13
Deze vraag kan ik niet beantwoorden, omdat er geen onderzoek is gedaan naar de gevolgen
voor donateurs in concrete situaties waarbij de Belastingdienst onderzoek heeft gedaan
naar een islamitische instelling.
In het algemeen kan ik in reactie op deze vraag wel aangeven wat de consequenties
kunnen zijn als de ANBI-status van een organisatie wordt ingetrokken. Een donateur
heeft dan geen recht (gehad) op aftrek van (periodieke) giften Inkomstenbelasting
en giftenaftrek Vennootschapsbelasting in de periode dat de instelling geen ANBI was.
Echter, op grond van het vertrouwensbeginsel zijn betalingen die aan een instelling
werden gedaan na het verlies van de ANBI-status aftrekbaar, zolang de ANBI-status
in het ANBI-register van de Belastingdienst stond vermeld. Mocht een donateur te kwader
trouw zijn geweest, dan bestaat tot vijf jaar na afloop van het belastingjaar de mogelijkheid
dat een navorderingsaanslag wordt opgelegd.
Indien bij de controle van een aangifte blijkt dat een in aftrek opgevoerde gift gedaan
is nadat de intrekking van de ANBI-status in het ANBI-register zichtbaar is geworden,
zal de Belastingdienst giftenaftrek voor deze uitgave niet toestaan.
Vraag 14
Kunt u het beeld uit de WOB-stukken bevestigen, zoals beschreven in het NRC-artikel,
dat donateurs op basis van hun tweede nationaliteit zijn geselecteerd? Is deze blauwdruk
nog beschikbaar? Zo ja, hoeveel mensen zijn opgenomen in deze blauwdruk?
Antwoord 14
Deze vraag kan ik op dit moment niet beantwoorden omdat ik (nog) geen volledig beeld
heb van de wijze waarop de Belastingdienst in die tijd giftencasussen selecteerde
en onderzocht. Ik verwacht dat de resultaten van het KPMG onderzoek deel 2 naar de
rol en werkwijze van het CAF een bijdrage kunnen leveren aan het vollediger krijgen
van dat beeld. Voor de volledigheid merk ik op dat de Belastingdienst geen zogenoemde
«blauwdruk» heeft gemaakt van de stichting As-Soennah Moskee.
Vraag 15
Welke nationaliteiten zijn in dat kader geselecteerd?
Antwoord 15
Zie het antwoord op vraag 14.
Vraag 16
Welke selectiecriteria zijn daarbij toegepast?
Antwoord 16
Zie het antwoord op vraag 14.
Vraag 17
Hoe zijn die selectiecriteria tot stand gekomen?
Antwoord 17
Zie het antwoord op vraag 14.
Vraag 18
Zijn deze mensen geïnformeerd over het feit dat zij op basis van hun tweede nationaliteit
zijn geselecteerd? Zijn deze personen geïnformeerd dat door die selectie dit gevolgen
heeft gehad voor hun giftenaftrek? Zo nee, waarom niet en bent u bereid deze personen
alsnog te informeren?
Antwoord 18
Zie het antwoord op vraag 14.
Vraag 19
Van hoeveel islamitische instellingen is sinds 2015 de ANBI-status ingetrokken?
Antwoord 19
Het ANBI-team maakt gebruik van een administratiesysteem waar een indeling wordt gehanteerd
op basis van de wettelijke categorieën ANBI’s. Het is mogelijk om daarin te zoeken,
maar het is niet mogelijk om daaruit het aantal moskeeën te selecteren waarvan sinds
2015 de ANBI-status is ingetrokken. Dat vergt een handmatige zoekactie, die onvolledig
kan zijn.
De zoekactie heeft, gegeven de eerdergenoemde beperking, het volgende opgeleverd:
• Van de 43.961 organisaties met een ANBI-status vallen 10.585 organisaties onder de
categorie «Religie, levensbeschouwing en spiritualiteit».
• Met als einddatum vanaf 1 januari 2015 tot heden zijn er totaal 3.598 intrekkingen
geweest (exclusief opheffingen wegens liquidatie van de organisatie). Daarvan bevinden
zich 380 organisaties in de categorie «Religie, levensbeschouwing en spiritualiteit».
• Vervolgens is handmatig geconstateerd dat er tussen die 380 organisaties zich 16 moskeeën
bevinden. In de overige categorieën zaten nog 4 moskeeën waarvan de ANBI-status in
die periode is ingetrokken. In totaal gaat het dus om 20 moskeeën waarvan de ANBI-status
sinds 2015 is ingetrokken.
• De ANBI-status kan zijn ingetrokken op eigen verzoek, wegens fusies of naar aanleiding
van toezicht.
Vraag 20
Zijn er nog moskeeën waarbij de ANBI-status in onderzoek is en dat onderzoek voortvloeit
uit het project van het CAF-team?
Antwoord 20
Nee.
Vraag 21
Klopt het dat in de handleiding bij de giftenquery 2014–2018 aangegeven is dat een
gift aan een moskee als een risico op fraude moet worden aangemerkt?
Antwoord 21
De desbetreffende passage komt voor in het rapport Onderzoek Query's aan de Poort
dat ik op 29 maart 2022 aan uw Kamer gestuurd heb7, en ziet op aanwijzingen die aangetroffen zijn in ieder van de handleidingen voor
de (kalender)jaren 2014 tot en met 2018 die in het onderzoek betrokken zijn.
Vraag 22
Klopt het dat in de handleiding bij de giftenquery uit 2016 staat dat giften aan «kerkelijke
instellingen alleen met hoofdletters in gevuld door allochtonen» een frauderisico
zijn?
Antwoord 22
De passage komt voor in het rapport Onderzoek Query's aan de Poort dat ik op 29 maart
2022 aan uw Kamer gestuurd heb8. Het rapport verwijst op dit punt naar een memo Werkzaamheden aan de Poort gedateerd
op 15 mei 2017 waarin passages uit de Handleiding voor analisten werkzaam aan De Poort
voor het jaar 2016 zijn opgenomen. De in de vraag geciteerde zinsnede is eveneens
vermeld in de door PwC aangedragen voorbeeldcasussen, 4.3 Voorbeeld hoofdletters (2017)9 en in de beantwoording van Kamervragen over mijn brief van 30 mei 2022 inzake reactie
op nadere verzoeken Fraude signalering Voorziening (Kamerstuk 31 066, nr. 1030)10.
Vraag 23
Klopt het dat het nationaliteitscodes zijn opgenomen in de handleiding bij de giftenquery
uit 2016, hetgeen volgens de handleiding, «Zeker bij giften een belangrijk gegeven»
is?
Antwoord 23
De passage komt voor in het rapport Onderzoek Query's aan de Poort dat ik op 29 maart
2022 aan uw Kamer gestuurd heb11. De in de vraag geciteerde zinsnede is eveneens opgenomen in de door PwC aangedragen
voorbeeldcasussen, 4.1 Voorbeeld giften12 en is aangetroffen in de versie van de Handleiding voor analisten werkzaam aan De
Poort die gedateerd is op 1 september 2016. De handleiding beschrijft dat in de laatste
twee kolommen van de query de nationaliteitscodes zijn opgenomen, de handleiding zelf
bevat geen nationaliteitscodes.
Vraag 24
Klopt het dat in de handleiding bij de giftenquery is opgenomen dat «giften boven
een drempelwaarde altijd als fraude moeten worden aangemerkt, bij twee organisaties
een voetnoot «mits niet autochtoon»?»
Antwoord 24
De passage komt voor in het rapport Onderzoek Query's aan de Poort dat ik op 29 maart
2022 aan uw Kamer gestuurd heb13. De in de vraag geciteerde zinsnede is eveneens opgenomen in de door PwC aangedragen
voorbeeldcasussen, 4.1 Voorbeeld giften14 en is aangetroffen in de versie van de Handleiding voor analisten werkzaam aan De
Poort die gedateerd is op 1 september 2016.
Vraag 25
Wat vindt u van de door de rechtbank aangehaalde handelwijze van de Belastingdienst
om snel een query te laten maken voordat de 2e nationaliteit van burgers uit een systeem
is verwijderd? Vindt u dat daarmee in de geest van uw (latere) toezegging om niet
te profileren op nationaliteit is gehandeld? Vindt u die handelwijze behoorlijk?
Antwoord 25
Voor de beantwoording van deze vraag heb ik de bevindingen nodig van KPMG die op dit
moment onderzoek verricht naar de rol en werkwijze van het Combiteam Aanpak Facilitators
(CAF) binnen de Belastingdienst. Zie hiervoor mijn aanbiedingsbrief.
Vraag 26
Klopt het dat de rechtbank overweegt dat de aanleiding voor de controle het ontbreken
van de mogelijkheid van het kunnen opvragen van stukken bij een individuele belastingplichtige
was? Vindt u het in overeenstemming met het fair play- en zorgvuldigheidsbeginsel
om op die grond een derdenonderzoek in te stellen?
Antwoord 26
In het algemeen kan ik u het volgende zeggen over het instrument derdenonderzoek.
Indien de Belastingdienst de benodigde informatie, bijvoorbeeld om een ingediende
aangifte te controleren, niet van de belastingplichtige zelf krijgt of kan verkrijgen
of ingeval het de verkregen informatie wil controleren aan de hand van contragegevens
kan een derdenonderzoek worden gedaan bij een derde (administratieplichtige) die deze
informatie mogelijk wel bezit. Op grond van de wet is deze derde gehouden om aan het
onderzoek medewerking te verlenen. Ik vind dat in overeenstemming met het fair play-
en zorgvuldigheidsbeginsel.
Vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht kan ik niet ingaan op deze individuele belastingplichtige.
Vraag 27
Vindt u de gang van zaken, vanaf de brief van 30 mei 2018 waarin, zoals de rechtbank
overweegt, een volledig nieuw standpunt is ingenomen door de Belastingdienst, en de
beschikking van 14 juni 2018 waarin de ANBI-status is ingetrokken, zonder de As-Soennah-moskee
alsnog in de gelegenheid te stellen te kunnen reageren op dit nieuwe standpunt, behoorlijk?
Antwoord 27
Ik heb kennis genomen van het tijdsverloop tussen de start van het boekenonderzoek
bij belanghebbende op 26 oktober 2016 en het versturen van het definitieve controlerapport
aan belanghebbende op 13 juni 2018 (r.o. 6 t/m 10). Uit het beschreven tijdsverloop
leid ik af dat belanghebbende weliswaar in de gelegenheid is gesteld om te reageren
op onder meer het conceptrapport (23 april 2018), maar dat belanghebbende niet expliciet
de mogelijkheid is aangeboden om eventuele aanwezige formele gebreken te herstellen.
Vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht kan ik verder niet ingaan op deze individuele
belastingplichtige.
Vraag 28
Vindt u het proportioneel c.q. voldoen aan de menselijke maat om de ANBI-status met
meer dan tien jaar terugwerkende kracht in te trekken?
Antwoord 28
In artikel 5b, lid 7 AWR staat beschreven wanneer de ANBI-status komt te vervallen.
Er is geen maximale termijn van terugwerkende kracht bepaald, wel zal het ANBI-team
aannemelijk moeten kunnen maken dat over de gehele periode van terugwerkende kracht
niet voldaan is aan één of meer criteria.
Als de ANBI-status met terugwerkende kracht wordt ingetrokken, was er sprake van onterecht
fiscaal voordeel in de betreffende periode. Daarom vind ik het rechtvaardig om de
status in te trekken met terugwerkende kracht.
Op grond van het vertrouwensbeginsel zijn betalingen die aan een instelling werden
gedaan na het verlies van de ANBI-status aftrekbaar, zolang de ANBI-status in het
ANBI-register van de Belastingdienst stond vermeld.
Indien bij de controle van een aangifte blijkt dat een in aftrek opgevoerde gift gedaan
is nadat de intrekking van de ANBI-status in het ANBI-register zichtbaar is geworden,
zal de Belastingdienst giftenaftrek voor deze uitgave niet toestaan.
Mocht een donateur te kwader trouw zijn geweest, dan bestaat tot vijf jaar na afloop
van het belastingjaar de mogelijkheid dat een navorderingsaanslag wordt opgelegd.
Vraag 29
Wat voor nut heeft het de ANBI-status met meer dan vijf jaar terugwerkende kracht
in te trekken?
Antwoord 29
Zie het antwoord op vraag 28.
Vraag 30
Is het juist, zoals het NRC bericht, dat het besluit om geen mogelijkheid tot herstel
te bieden «onder druk van de leiding» is genomen? Wie of welke functie was die leiding?
Antwoord 30
Omdat er pro forma hoger beroep is ingesteld en de zaak nog onder de rechter is, kan
ik op de uitspraak of de onderliggende stukken niet ingaan.
Vraag 31
Hoe ziet u uw antwoorden op de laatste drie vragen, nu de wetgever heeft gewild dat
eerst een mogelijkheid tot herstel wordt geboden aan de ANBI-instelling?
Antwoord 31
Vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht kan ik niet ingaan op een individuele belastingplichtige.
Vraag 32
Gezien de laatste vier vragen: deelt u de zienswijze dat de Belastingdienst door het
niet bieden van een herstelmogelijkheid contra legem heeft gehandeld?
Antwoord 32
Vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht kan ik niet ingaan op een individuele belastingplichtige.
Vraag 33
Heeft het CAF-team ook onderzoeken ingesteld naar giften bij niet-islamitische geloofsinstellingen?
Zo nee, waarom niet? Als daar vanwege de naar aanleiding van procedures ingevoerde
systeem van collectebonnen toentertijd geen aanleiding meer voor was, waarom is de
Haagse As-Soennah-moskee dan deze optie niet geboden?
Antwoord 33
Ja, de Belastingdienst heeft ook onderzoeken ingesteld naar mogelijke fraude met giften
aan andere (niet-islamitische) instellingen. De Belastingdienst keek naar patronen
in reeksen van aangiften inkomstenbelasting die gedaan werden door tussenkomst van
een facilitator/belastingadviseur. Indien uit deze analyse bleek dat opvallend veel
giftenaftrek of hoge percentages zorgkosten werden opgevoerd in de door die facilitator/belastingadviseur
ingediende aangiften en er bovendien veel aangiften van een dergelijke bron afkomstig
waren, dan was dit aanleiding om een nader onderzoek te doen. Daarbij kon blijken
dat een probleem zich dan alleen voordeed binnen een bepaalde gemeenschap. De Belastingdienst
kon in voorkomend geval dan de keuze maken om nader onderzoek te doen.
Vraag 34
Hoe reflecteert u op de uitspraak van de rechtbank die de door de inspecteur overgelegde
stukken te summier achtte? Waarom is dit niet, zoals door uw voorganger aan de Belastingdienst
opgedragen is, ruimhartig gebeurd?
Antwoord 34
Vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht kan ik niet ingaan op een individuele belastingplichtige.
Omdat er pro forma hoger beroep is ingesteld en de zaak nog onder de rechter is, wil
ik ook niet reflecteren op de uitspraak van de rechtbank.
Vraag 35
Houdt u vol dat de zaken waarin de Belastingdienst niet, zoals de wet voorschrijft,
uit zichzelf de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de As-Soennah-moskee en
de rechter geeft, incidenten zijn?
Antwoord 35
Zie het antwoord bij vraag 9.
Vraag 36
Waarom was het noodzakelijk deze procedure zo te voeren en waarom kon deze niet worden
voorkomen?
Antwoord 36
Vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht kan ik niet ingaan op een individuele belastingplichtige.
Vraag 37
Bent u bereid om de islamitische instellingen die op oneigenlijke gronden zijn onderzocht
door de fiscus eventueel financieel te vergoeden voor de geleden schade? Zo nee, waarom
niet?
Antwoord 37
Deze vraag kan ik op dit moment niet beantwoorden, omdat niet duidelijk is geworden
of er islamitische instellingen zijn die op oneigenlijke gronden zijn onderzocht,
en als daar in een individueel geval sprake van zou zijn, of er dan schade is geleden.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.L.A. van Rij, staatssecretaris van Financiën
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.