Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Verslag
36 425 Wijziging van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en enige andere wetten tot codificatie en aanvulling van het fiscale kwalificatiebeleid inzake buitenlandse rechtsvormen en tot afschaffing van de zelfstandige belastingplicht van de open commanditaire vennootschap (Wet fiscaal kwalificatiebeleid rechtsvormen)
Nr. 5 VERSLAG
            
Vastgesteld 6 oktober 2023
De vaste commissie voor Financiën, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand
                  wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.
               
Onder het voorbehoud dat de regering op de gestelde vragen tijdig en genoegzaam zal
                  hebben geantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel
                  voldoende voorbereid.
               
I. ALGEMEEN
               
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel
                  Wet fiscaal kwalificatiebeleid rechtsvormen. Deze leden hebben enkele vragen.
               
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel en
                  moedigen elke stap die belastingontwijking voorkomt of moeilijker maakt aan. Deze
                  leden hebben hierover op dit moment geen aanvullende vragen.
               
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van de Wet fiscaal kwalificatiebeleid
                  rechtsvormen. Deze leden zien het nut in van het in lijn brengen van het kwalificatiebeleid
                  met (buitenlandse) rechtsvormen. Deze leden hebben op dit moment geen aanvullende
                  vragen.
               
De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van de voorgenomen wetswijziging
                  van de Wet fiscaal kwalificatiebeleid rechtsvormen. Hierover hebben deze leden nog
                  een aantal vragen.
               
1. Aanleiding
De leden van de VVD-fractie lezen dat de aanpassingen in het kwalificatiebeleid die
                  een gevolg zijn van het onderhavige wetsvoorstel met name zijn gericht op het voorkomen
                  van hybride mismatches. Kan de regering toelichten welke mogelijke toekomstige hybride
                  mismatches als gevolg van het voorstel naar verwachting worden voorkomen?
               
De leden van de VVD-fractie wijzen erop dat het Belastingplan 2024 meerdere voorstellen
                  ten aanzien van veranderingen in (de wet- en regelgeving rondom fiscale) rechtsvormen
                  bevat, zoals de voorstellen ten aanzien van de fiscale beleggingsinstelling en de
                  aanpassing van het fonds voor gemene rekening. Deze leden vragen of de regering kan
                  toelichten op welke wijze deze voorstellen zich tot elkaar verhouden.
               
De leden van de VVD-fractie vragen eveneens of de regering kan toelichten in relatie
                  tot welke rechtsvormen uit welke landen vaak hybride mismatches ontstaan, hoe vaak
                  dit in de praktijk voorkomt en in hoeverre het voorliggende voorstel geschikt is om
                  dit te voorkomen.
               
De leden van de VVD-fractie vragen eveneens of de regering in kan gaan op de vraag
                  of het uitstel van de inwerkingtreding van het wetsvoorstel van 2024 naar 2025 gevolgen
                  heeft voor buitenlandse personenvennootschappen die gedurende deze periode mogelijk
                  als opbrengstgerechtigden van dividenden worden aangemerkt. Is dit het geval? Zo ja,
                  welke gevolgen heeft dit?
               
De leden van de CDA-fractie vinden het in het kader van het tegengaan van belastingconstructies
                  goed dat de regering de oorzaak van hybride mismatches aan wil pakken, namelijk het
                  verschil in kwalificatie van rechtsvormen. Deze leden zien de methoden die de regering
                  hiervoor aandraagt als passend, omdat die zorgen voor meer eenduidigheid en aansluiten
                  bij de behandeling van lichamen in het buitenland.
               
2. De codificatie van het Nederlandse kwalificatiebeleid voor (buitenlandse) rechtsvormen
De leden van de VVD-fractie lezen dat er de afgelopen jaren herhaaldelijk kritiek
                  is geuit op het toestemmingsvereiste. Deze leden vragen of de regering kan toelichten
                  uit welke hoek deze kritiek afkomstig was.
               
De leden van de CDA-fractie lezen dat in de afgelopen jaren onder andere kritiek is
                  geuit op het toestemmingsvereiste in het Nederlandse kwalificatiebeleid, waardoor
                  bepaalde buitenlandse lichamen als niet-transparant voor fiscale doeleinden worden
                  aangemerkt, terwijl deze lichamen in de staat van vestiging als transparant worden
                  aangemerkt. Dat kon voor hybride mismatches zorgen. Deze leden vinden het vanuit dat
                  perspectief begrijpelijk dat de open commanditaire vennootschap (CV) vervalt. Deze
                  leden vragen de regering waarom bij het fonds voor gemene rekening nog wel een ander
                  criterium wordt aangehouden om als niet-transparant te kunnen worden aangemerkt, terwijl
                  dit bij de CV niet wordt gedaan.
               
2.2 Kwalificatie van buitenlandse rechtsvormen: twee aanvullende methoden
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering een overzicht kan geven van de verschillende
                  buitenlandse rechtsvormen waarvoor in Nederland geen vergelijkbare rechtsvorm bestaat.
               
Deze leden lezen dat twee verschillende aanvullende methoden zullen worden toegepast
                  in de kwalificatie van rechtsvormen, de vaste en de symmetrische methode. Deze leden
                  vragen of de regering kan toelichten welke van deze twee methoden in de praktijk het
                  vaakst zal worden toegepast.
               
Deze leden lezen eveneens dat een buitenlands lichaam dat in Nederland is gevestigd
                  en waarvan de rechtsvorm niet vergelijkbaar is met die van een naar Nederlands recht
                  opgericht of aangegaan lichaam altijd wordt aangemerkt als niet transparant. Hoeveel
                  van dergelijke rechtsvormen zijn in Nederland gevestigd?
               
De leden van de CDA-fractie lezen dat ten behoeve van het kwalificeren van buitenlandse
                  lichamen waarvoor geen vergelijkbare Nederlandse rechtsvorm bestaan, twee aanvullende
                  methoden worden gehanteerd: de vaste methode en de symmetrische methode. Deze leden
                  zijn ook benieuwd hoe andere landen met de fiscale kwalificatieproblematiek omgaan.
                  Worden daar vergelijkbare methoden gebruikt?
               
Voorts lezen de leden van de CDA-fractie dat alle buitenlandse lichamen die niet reeds
                  op grond van de rechtsvormvergelijkings-, vaste of symmetrische methode een fiscale
                  kwalificatie hebben gekregen, als fiscaal transparant aangemerkt worden. Deze leden
                  vragen of als gevolg van de drie methoden geen hybride mismatches vanuit Nederlands
                  perspectief meer kunnen ontstaan en mocht dat nog wel het geval zijn, of die dan onder
                  de hybridemismatchmaatregelen van ATAD2 worden aangepakt. Ook vragen deze leden hoe
                  de interactie tussen deze twee voorstellen uitpakt.
               
De leden van de BBB-fractie lezen dat in het wetsvoorstel twee aanvullende methoden
                  worden geïntroduceerd op de kwalificatie van buitenlandse rechtsvormen. Eén hiervan
                  is de symmetrische methode. Voorbeeld drie in de memorie van toelichting beschrijft
                  een beeld wat bij deze leden een vraag oproept. Is het mogelijk dat dit scenario het
                  voor buitenlandse bedrijven en/of werknemers minder aantrekkelijk maakt om met Nederlandse
                  ondernemingen in zee te gaan?
               
2.3 Codificatie
De leden van de BBB-fractie lezen dat wordt voorgesteld om de zin «en andere vennootschappen
                  welker kapitaal geheel of ten dele in aandelen in verdeeld» te laten vervallen met
                  de reden dat de zinsnede geen functie meer heeft. Deze leden zien deze zinsnede als
                  een verduidelijking van de methodes en zien hoe misvattingen hiermee voorkomen kunnen
                  worden. Vanwaar wordt geredeneerd dat deze zinsnede des temeer overbodig is, dan aanvullend
                  is op de nieuwe bepalingen?
               
3.1. Algemeen
De leden van de D66-fractie zouden graag wat meer inzicht krijgen in het onderliggende
                  probleem. Zo zijn deze leden benieuwd in hoeveel gevallen het gaat om hybride mismatches.
               
3.2 Wijzigingen in wetgeving
De leden van de D66-fractie hebben nog wat vragen over de gemaakte keuzes. De regering
                  stelt voor om naast de rechtsvormvergelijkingsmethode gebruik te gaan maken van de
                  vaste- en symmetrische methode. Welke andere methoden zijn overwogen? Waarom is er
                  uiteindelijk gekozen voor deze twee en niet voor andere methoden? In hoeveel gevallen
                  zal de vaste methode een uitkomst bieden? Zijn deze uitkomsten wenselijk? In hoeveel
                  gevallen zal de symmetrische methode een uitkomst bieden? Zijn deze uitkomsten wenselijk?
                  De regering draagt een voorstel aan om de open CV als fiscale kwalificatie te laten
                  vervallen. Heeft de regering inzicht hoeveel de opbrengsten aan vennootschapsbelasting
                  (VPB) zullen afnemen en hoeveel de opbrengsten aan inkomstenbelasting (IB) zullen
                  stijgen?
               
Over het laten vervallen van de open CV hebben de leden van de D66-fractie ook nog
                  een vraag, aangezien dit mogelijk behoorlijke gevolgen heeft voor veel commanditaire
                  vennootschappen. Kan de regering inzichtelijk maken wat dit betekent voor de belastingdruk
                  voor deze vennootschappen en is de verwachting dat er hierdoor minder commanditaire
                  vennootschappen zullen zijn? Het einde van de open CV heeft tot gevolg dat er over
                  de eindafrekeningswinst afgerekend zal moeten worden door de CV, wanneer er sprake
                  is van ten minste één subjectief vrijgestelde CV. Heeft de regering in beeld of dit
                  betaalbaar is voor CV’s? Of lopen beherende vennoten hierdoor schade doordat activa
                  verkocht zal moeten worden, ondanks de tienjaarstermijn?
               
3.3 Overgangsrecht bij het vervallen van de zelfstandige belastingplicht van de open
                     cv
De leden van de D66-fractie hebben ook nog enkele vragen wat betreft het overgangsrecht
                  bij het vervallen van de zelfstandige belastingplicht van de open cv, specifiek in
                  relatie tot de BOR. De regering vindt het wenselijk om voor de situatie omtrent het
                  niet voldoen aan de BOR, overgangsrecht te treffen. Het is deze leden nog niet helemaal
                  duidelijk wat dit overgangsrecht concreet inhoudt. Worden er door het overgangsrecht
                  nu vennoten toch meegenomen in de BOR, terwijl dit eerst niet het geval zou zijn geweest?
                  Zou de regering dit cijfermatig inzichtelijk willen maken?
               
Het lid Omtzigt vraagt de regering ten aanzien van het wetsvoorstel het volgende.
                  Gezien het feit dat met de verwerking van inschrijvingen bij de Kamer van Koophandel
                  enige tijd gemoeid is, kan worden afgevraagd of de termijn voor het overgangsrecht
                  niet verlengd zou moeten worden. Wat is de visie van de regering hierover?
               
5. Budgettaire aspecten
De leden van de VVD-fractie merken op dat in de budgettaire toelichting bij het onderhavige
                  wetsvoorstel wordt vermeld dat het voorstel ¨naar verwachting slechts in een gering
                  aantal zeer specifieke gevallen tot een wijziging van de kwalificatie van voor Nederlandse
                  fiscale doeleinden transparant naar niet-transparant of omgekeerd¨. Deze leden vragen
                  of de regering deze specifieke gevallen nader kan toelichten. Deze leden vragen eveneens
                  of de regering kan toelichten hoe deze verwachting en de bijbehorende verwachte budgettaire
                  opbrengst, zich verhoudt tot het doel van het wetsvoorstel, te weten het voorkomen
                  van hybride mismatches. Temeer daar de voorgestelde wijzigingen doorwerken in een
                  breed scala aan belastingheffingen, zoals te lezen valt in de inleiding, lijkt de
                  verwachte budgettaire opbrengst moeilijk verenigbaar met de gestelde doelstellingen.
                  Indien deze er met name in gelegen is om te voorkomen dat hybride mismatches ontstaan,
                  kan de regering dan toelichten of benaderen wat de mogelijke belastingderving is die
                  als gevolg van het wetsvoorstel voorkomen wordt?
               
8. Gevolgen voor bedrijfsleven en burger
De leden van de VVD-fractie lezen dat het wetsvoorstel geen «noemenswaardige» gevolgen
                  voor de regeldruk zal kennen. Kan de regering deze aanname nader toelichten en onderbouwen?
                  Hoe verhoudt deze aanname zich tot de uitvoeringskosten bij de Belastingdienst (zie
                  paragraaf 9)?
               
9. Uitvoeringskosten Belastingdienst
De leden van de VVD-fractie lezen dat de komende jaren forse uitvoeringskosten gemaakt
                  zullen moeten worden als gevolg van de inwerkingtreding van het wetsvoorstel, in ieder
                  geval ruim 15 miljoen euro tot en met 2028. Deze leden vragen of de regering in kan
                  gaan op de verhouding tussen deze uitvoeringskosten en de verwachtte opbrengst van
                  het onderhavige wetsvoorstel (gering). Deze leden vragen eveneens of de regering in
                  kan gaan op de vraag in hoeverre deze verhouding de vraag opwerpt of het wetsvoorstel
                  in huidige vorm proportioneel is.
               
De leden van de CDA-fractie lezen dat de uitvoeringskosten in 2024 meer dan vijf miljoen
                  euro bedragen, in 2025 3,5 miljoen euro en in 2026 ook nog 2,6 miljoen euro. Hierna
                  lopen de kosten af. Deze leden vragen de regering waarom de kosten zo hoog zijn. Mede
                  gelet op het feit dat er geen budgettaire gevolgen zijn, omdat er volgens de regering
                  nauwelijks herkwalificatie plaats zal vinden. Ook lezen deze leden dat er qua capaciteit
                  de komende jaren 83 fte incidentele inzet nodig is. Deze leden vragen de regering
                  waarom de aanpassingen zoveel extra mankracht vergen en waar de Belastingdienst deze
                  capaciteit vandaan wil halen als het niet lukt die te werven.
               
Het lid Omtzigt vraagt of de regering meer duidelijkheid kan scheppen rondom de uitvoerbaarheid
                  van het onderhavige wetsvoorstel. In hoeverre is het realistisch dat 83 fte’s op korte
                  termijn zijn geworven? Welk competentieprofiel wordt hier gezocht?
               
10. Doelmatigheid en doeltreffendheid, monitoring en evaluatie
De leden van de VVD-fractie lezen dat in monitoring van het wetsvoorstel niet is voorzien.
                  Deze leden vragen of de regering bereid is om dit te heroverwegen ten aanzien van
                  de budgettaire opbrengst van het voorstel. Is de regering bereid om de Kamer periodiek
                  te informeren ten aanzien van dit punt?
               
II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
               
I onderdeel A
De leden van de VVD-fractie begrijpen dat de regering middels een algemene maatregel
                  van bestuur regels zal stellen voor de beoordeling of voor de toepassing van de Wet
                  IB en de daarop berustende bepalingen een naar het recht van een andere staat opgericht
                  of aangegaan lichaam een met de lichamen als bedoeld in artikel 1.11, eerste of tweede
                  lid, vergelijkbare rechtsvorm heeft. Voorts begrijpen deze leden dat de regering nog
                  geen concept-algemene maatregel van bestuur heeft. Kan de regering ten behoeve van
                  de rechtszekerheid in algemene termen omschrijven hoe deze algemene maatregel van
                  bestuur eruit zal zien? Zal dit vergelijkbaar zijn met het Besluit van 11 december
                  2009, nr. CPP2009/519M, met dien verstande dat de CV-achtige en het toestemmingsvereiste
                  geschrapt zullen worden? Zal de regering ook een bijlage met een lijst van gekwalificeerde
                  buitenlandse samenwerkingsverbanden publiceren? Of zal de Belastingdienst anderszins
                  kenbaar maken hoe specifieke buitenlandse samenwerkingsverbanden gekwalificeerd moeten
                  worden?
               
I onderdeel B
De leden van de VVD-fractie begrijpen dat de regering middels een algemene maatregel
                  van bestuur regels zal stellen voor de beoordeling of voor de toepassing van de Wet
                  IB en de daarop berustende bepalingen een naar het recht van een andere staat opgericht
                  of aangegaan lichaam een met de rechtsvorm van een lichaam als bedoeld in artikel 2,
                  eerste lid, onderdelen c, e of g, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 of
                  een met die van een maatschap, vennootschap onder firma, commanditaire vennootschap
                  of transparant fonds vergelijkbare rechtsvorm heeft. Kan de regering ten behoeve van
                  de rechtszekerheid in algemene termen omschrijven hoe deze algemene maatregel van
                  bestuur eruit zal zien? Zal dit vergelijkbaar zijn met het Besluit van 11 december
                  2009, nr. CPP2009/519M, met dien verstande dat de CV-achtige en het toestemmingsvereiste
                  geschrapt zullen worden? Zal de regering ook een bijlage met een lijst van gekwalificeerde
                  buitenlandse samenwerkingsverbanden publiceren? Of zal de Belastingdienst anderszins
                  kenbaar maken hoe specifieke buitenlandse samenwerkingsverbanden gekwalificeerd moeten
                  worden?
               
II onderdeel A
De leden van de VVD-fractie begrijpen dat de regering middels een algemene maatregel
                  van bestuur regels zal stellen voor de beoordeling of voor de toepassing van de Wet
                  Vpb en de daarop berustende bepalingen een naar het recht van een andere staat opgericht
                  of aangegaan lichaam een met de rechtsvorm van een lichaam als bedoeld in artikel 1a,
                  eerste of tweede lid of een met die van een maatschap, vennootschap onder firma, commanditaire
                  vennootschap of transparant fonds als bedoeld in artikel 2.14bis, zevende lid, van
                  de Wet inkomstenbelasting 2001 vergelijkbare rechtsvorm heeft. Voorts begrijpen deze
                  leden dat de regering nog geen concept-algemene maatregel van bestuur heeft. Kan de
                  regering ten behoeve van de rechtszekerheid in algemene termen omschrijven hoe deze
                  algemene maatregel van bestuur eruit zal zien? Zal dit vergelijkbaar zijn met het
                  Besluit van 11 december 2009, nr. CPP2009/519M, met dien verstande dat de CV-achtige
                  en het toestemmingsvereiste geschrapt zullen worden? Zal de regering ook een bijlage
                  met een lijst van gekwalificeerde buitenlandse samenwerkingsverbanden publiceren?
                  Of zal de Belastingdienst anderszins kenbaar maken hoe specifieke buitenlandse samenwerkingsverbanden
                  gekwalificeerd moeten worden?
               
II onderdeel C
De leden van de VVD-fractie constateren dat artikel 3, eerste lid, onderdeel c, Wet
                  Vpb komt te vervallen. Klopt het dat het doelvermogen, welke was opgenomen in het
                  hiervoor genoemde artikel, kwalificeert als een naar het recht van een andere staat
                  opgericht of aangegaan lichaam waarvan de rechtsvorm niet vergelijkbaar is met die
                  van een lichaam als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdelen a, b, c, e, f of
                  g, noch met die van een maatschap, vennootschap onder firma, commanditaire vennootschap
                  of transparant fonds als bedoeld in artikel 2.14bis, zevende lid, van de Wet inkomstenbelasting
                  2001?
               
IV
Heeft de regering signalen uit de praktijk ontvangen dat de uitgestelde inwerkingtredingsdatum
                  tot knelpunten zal leiden doordat de hybridebepaling van de Wet BB 2021 van toepassing
                  is op dividenden per 1 januari 2024? Kan de regering alsnog de uitbreiding van de
                  Wet BB 2021 uitstellen voor zover deze van toepassing zou zijn op situaties die niet
                  onder de reikwijdte van de Wet BB 2021 hadden gevallen als de relevante onderdelen
                  van dit wetsvoorstel per 1 januari 2024 in werking waren getreden?
               
IX
De leden van de VVD-fractie begrijpen dat er op grond van artikel IX(1) van het onderhavige
                  wetsvoorstel, een eindafrekening zal plaatsvinden bij open commanditaire vennootschappen
                  die bestaan onmiddellijk voorafgaand aan 1 januari 2025. Kan de regering met een cijfervoorbeeld
                  uiteenzetten hoe deze eindafrekening zal plaatsvinden bij een open commanditaire vennootschap
                  met verrekenbare verliezen van meer dan één miljoen euro? Indien de verliesverrekeningsmaatregel
                  toepassing vindt, kan de regering artikel IX van het wetsvoorstel zo aanpassen dat
                  de verliesverrekeningsmaatregel geen toepassing vindt ten aanzien van deze gedwongen
                  eindafrekening?
               
De voorzitter van de vaste commissie, Tielen
De adjunct-griffier van de commissie, Kruithof
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
J.Z.C.M. Tielen, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën 
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.