Memorie van toelichting : Memorie van toelichting
36 443 Wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet primair onderwijs BES, de Wet voortgezet onderwijs 2020, de Wet op de expertisecentra en de Wet medezeggenschap op scholen in verband met het versterken van de positie van leerlingen die extra ondersteuning behoeven en hun ouders (Wet versterking positie ouders en leerlingen in het passend onderwijs)
Nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING
I. Algemeen deel
1. Inleiding
Dit wetsvoorstel beoogt de positie van leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte
en de positie van de ouders van deze leerlingen te versterken. Het wetsvoorstel bevat
ten behoeve daarvan regelingen op de volgende drie onderdelen:
(1) Leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte krijgen het recht om vrijelijk hun
mening te geven over het ontwikkelingsperspectief. Hierin staat onder andere de extra
ondersteuning die zij nodig hebben en hoe aan die ondersteuning vorm wordt gegeven.
(2) De basisondersteuningsvoorzieningen en het extra ondersteuningsaanbod van een school
worden opgenomen in de schoolgids. Het extra ondersteuningsaanbod van de school wordt
daarmee jaarlijks vastgesteld. Het schoolondersteuningsprofiel als losstaand document
komt te vervallen.
(3) Samenwerkingsverbanden passend onderwijs voor het primair en voortgezet onderwijs
krijgen tot taak een ouder- en jeugdsteunpunt in stand te houden dat, uitsluitend
in het belang van de leerling, ouders en leerlingen informeert over en ondersteunt
bij passend onderwijs. Het ouder- en jeugdsteunpunt bundelt verder de signalen van
ouders en leerlingen en informeert het bestuur van het samenwerkingsverband hierover
ten behoeve van beleidsontwikkeling.
Het wetsvoorstel sluit aan bij het coalitieakkoord «Omzien naar elkaar, vooruitkijken
naar de toekomst».1 Het wetsvoorstel is een onderdeel van de verbeteraanpak passend onderwijs en geeft
invulling aan één van de prioriteiten van de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs
op het gebied van passend onderwijs.2
Leeswijzer
Formeel is het bevoegd gezag, en niet de school, drager van rechten en plichten op
grond van de onderwijswetgeving. Omwille van de leesbaarheid wordt in deze toelichting
het «bevoegd gezag van een school» ook wel aangeduid als «school».
2. Achtergrond
In 2020 is de eindevaluatie over het passend onderwijs gepubliceerd.3 Deze eindevaluatie bestaat uit meer dan 70 deelstudies die in vijf jaar passend onderwijs
zijn uitgevoerd. Uit de evaluatie blijkt dat veel scholen de afgelopen jaren grote
stappen hebben gezet in het realiseren van passend onderwijs. Het grootste deel van
de leerlingen en ouders is tevreden met de geboden ondersteuning. Binnen samenwerkingsverbanden
realiseren scholen in de regio’s een divers en flexibel ondersteuningsaanbod, dat
aansluit op de specifieke situatie in het samenwerkingsverband.
Uit de evaluatie blijkt echter ook dat er ontevredenheid bestaat onder een deel van
de ouders en leerlingen, met name in de situaties waar het complexer is om passende
ondersteuning te bieden. Ouders en leerlingen zijn in deze gevallen vaker ontevreden
over de geboden ondersteuning. Ook blijkt dat ouders en leerlingen ontevreden zijn
over de interactie met de school, onder andere omdat zij niet als gelijkwaardige gesprekspartner
kunnen meepraten over de ondersteuning van de leerling.
Een aantal knelpunten van het stelsel passend onderwijs zijn in deze evaluatie naar
voren gekomen. De volgende drie knelpunten houden verband met de (informatie)positie
van ouders en leerlingen in het onderwijs en worden via de voorgestelde wijzigingen
in dit wetsvoorstel meegenomen:
– De ondersteuning die de school aan de leerling biedt sluit niet altijd goed aan op
de ondersteuningsbehoefte van de leerling. Een van de redenen hiervoor is dat in gesprekken
over de ondersteuning niet op elke school de desbetreffende leerling wordt gevraagd
naar zijn of haar mening en naar welke ondersteuning nodig is om tot leren te komen.
– Er is onvoldoende of onduidelijke informatie beschikbaar over passend onderwijs op
de school en in de regio. In de eerste plaats is de beschikbare informatie vaak moeilijk
vindbaar, op een ontoegankelijke manier geschreven of incompleet.4 Ouders moeten een zoektocht ondernemen om (informatie over) passend onderwijs voor
hun kind te vinden. Scholen hebben bijvoorbeeld wel informatie over de ondersteuning
op de eigen school, maar geen informatie over ondersteuning op andere scholen in de
regio.5
– De ondersteuning die de school op papier biedt, is niet altijd dezelfde als de ondersteuning
die in de praktijk gerealiseerd wordt. Dit komt doordat het schoolondersteuningsprofiel
eens in de vier jaar wordt vastgesteld en daarmee niet altijd volledig actueel is.
De systematiek van het stelsel passend onderwijs is voor ouders en leerlingen veelal
moeilijk te begrijpen. In de zoektocht naar een passend onderwijsaanbod komen ouders
en leerlingen vele drempels tegen. Zo weten zij niet altijd welke rechten ze hebben
ten opzichte van de school en welke plichten de school heeft ten opzichte van hen.
Ook weten ouders en leerlingen bijvoorbeeld regelmatig niet welke ondersteuning beschikbaar
is op de school en om welke ondersteuning zij kunnen vragen. Hierdoor kunnen zij vaak
geen gelijkwaardig gesprek voeren met de school over een passend onderwijs- en ondersteuningsaanbod.6
3. Hoofdlijnen van het voorstel
3.1. Hoorrecht voor de leerling over het ontwikkelingsperspectief
3.1.1. Probleembeschrijving
In 2020 heeft de Kinderombudsman een onderzoeksrapport gepubliceerd over de ervaringen
van leerlingen in passend onderwijs. In het onderzoek zijn leerlingen met een extra
ondersteuningsbehoefte bevraagd naar de ondersteuning die zij ontvangen op school.
Uit het onderzoek blijkt dat leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte die ontevreden
zijn over de ondersteuning met name knelpunten ervaren in de adequaatheid en toegankelijkheid
van de extra ondersteuning.7 Deze leerlingen geven aan dat de ondersteuning vaak niet aansluit bij hun specifieke
behoeftes. Zij hebben het gevoel dat scholen niet nauwkeurig genoeg kijken naar wat
zij precies nodig hebben.
Daarnaast blijkt uit het rapport dat deze leerlingen het gevoel hebben dat er niet
goed naar hen wordt geluisterd en dat ze niet goed worden begrepen door leraren en
onderwijsondersteuners.
Uit het rapport komt ook naar voren dat leerlingen met een meervoudige of complexe
ondersteuningsbehoefte vaker tegen problemen aanlopen en minder tevreden zijn over
passend onderwijs. Deze kinderen hebben meerdere ondersteuningsvragen, waardoor veelal
meerdere partijen betrokken zijn. De oplossing van de school is in deze gevallen vaak
minder eenvoudig en daardoor minder transparant voor de leerling. Leerlingen geven
dan ook aan dat niet duidelijk is hoe bij de besluitvorming hun belangen zijn meegewogen
tegenover andere belangen.
Hoewel veel onderwijsprofessionals zich inzetten om het gesprek aan te gaan met leerlingen
die extra ondersteuning nodig hebben, gebeurt dit aldus niet overal, niet structureel
of niet op een gelijkwaardige manier. Uit veldanalyses blijkt dat niet op alle scholen
een houding of een structuur aanwezig is die ervoor zorgt dat leerlingen hun mening
over de eigen ondersteuning kunnen geven. Het blijkt, vanwege gewoonten en gebruiken,
niet altijd gemakkelijk te zijn om op een gelijkwaardige wijze met kinderen te praten.
Luisteren naar kinderen en praten met kinderen, op een gelijkwaardige manier, is op
veel scholen nog niet vanzelfsprekend.
Het niet betrekken van de leerling kan negatieve gevolgen hebben voor de ontwikkeling
van de leerling. Doordat het kind niet naar de mening wordt gevraagd, wordt het perspectief
van deze leerlingen niet of onvoldoende meegenomen bij het bepalen van de extra ondersteuning.
Dit kan, zo blijkt uit het rapport van de Kinderombudsman, in sommige gevallen tot
gevolg hebben dat de ondersteuning niet goed aansluit op de ondersteuningsbehoefte
van de individuele leerling. In de gevallen waar de ontevredenheid onder leerlingen
te groot wordt, kan het tevens leiden tot bijvoorbeeld leervertraging, verzuim en
thuiszitten.
3.1.2. Probleemaanpak en motivering instrumentkeuze
Dit wetsvoorstel beoogt het hiervoor beschreven probleem aan te pakken door leerlingen
met een extra ondersteuningsbehoefte te betrekken bij de besluitvorming omtrent de
ondersteuning die aan hen wordt geboden. Het wetsvoorstel regelt hoorrecht voor de
leerling bij de beslismomenten over het ontwikkelingsperspectief. Hoorrecht betekent
in het wetsvoorstel dat leerlingen in de gelegenheid worden gesteld hun mening naar
voren te brengen bij de vaststelling, bijstelling en evaluatie van het ontwikkelingsperspectief.
Hoorrecht over het ontwikkelingsperspectief
Het ontwikkelingsperspectief bevat een beschrijving van de ondersteuning, begeleiding
en de verwachte uitstroombestemming voor leerlingen die extra ondersteuning krijgen
in het regulier onderwijs, (voortgezet) speciaal onderwijs, speciaal basisonderwijs
en praktijkonderwijs. In het ontwikkelingsperspectief wordt de verwachte uitstroombestemming
van de leerling, bijvoorbeeld dagbesteding of vervolgonderwijs, gemotiveerd door het
bevoegd gezag. De onderbouwing van de uitstroombestemming bevat ten minste de belemmerende
en bevorderende factoren die van invloed zijn op het onderwijsleerproces van de leerling.
Dit zijn kindgebonden factoren en omgevingsfactoren die het onderwijsproces kunnen
beïnvloeden en (mede) bepalen of een leerling een bepaalde uitstroombestemming kan
bereiken, zoals motivatie, doorzettingsvermogen, een stimulerende thuisomgeving of
kenmerken van de leerling. Daarnaast worden, indien aan de orde, de afwijkingen van
het (reguliere) onderwijsprogramma beschreven in het ontwikkelingsperspectief.
Aan de hand van het ontwikkelingsperspectief worden onderwerpen besproken die betrekking
hebben op de leerling en vervolgens wezenlijke besluiten genomen die de leerling aangaan.
De leerling wordt in de praktijk niet altijd standaard betrokken bij deze besluitvorming.
Door wettelijk te verankeren dat leerlingen ongeacht leeftijd, rijpheid en communicatieve
vaardigheden hoorrecht krijgen over het ontwikkelingsperspectief, wordt het horen
van deze leerlingen over onder meer de extra ondersteuning die zij nodig hebben, standaardpraktijk.
Hoorrecht over het ontwikkelingsperspectief betekent dat het bevoegd gezag8 in gesprek gaat met de leerling over de verschillende onderdelen in het ontwikkelingsperspectief,
op een manier die past bij de leeftijd, rijpheid en mogelijkheden van de leerling.
De leerling kan in dit gesprek bijvoorbeeld zijn mening geven over de belemmerende
en bevorderende factoren voor zijn of haar onderwijsleerproces. Mogelijke vragen zijn
hierbij hoe de leerling zich voelt op school en wat hij of zij nodig heeft om zich
ten volle te kunnen ontwikkelen.
Benadrukt wordt dat de leerling een recht heeft om haar of zijn mening te geven over
het ontwikkelingsperspectief; het is geen plicht voor de leerling. Uitgangspunt is
verder dat de leerling wordt gevraagd om zijn of haar mening, in zijn of haar eigen
belang.
Geborgd moet worden dat de leerling vrijelijk, zonder onwenselijke invloeden van anderen,
zijn of haar eigen mening kan geven. Om die reden bepaalt de leerling zelf op welke
wijze het bevoegd gezag kennisneemt van zijn of haar mening. De leerling kan bijvoorbeeld
kiezen om dit rechtstreeks te doen, of met tussenkomst van de ouders of een andere
vertegenwoordiger.
De inbreng van de leerling en hoe deze van invloed is geweest op de vaststelling of
bijstelling van het ontwikkelingsperspectief wordt door het bevoegd gezag beschreven
in het ontwikkelingsperspectief. De school kan ervoor kiezen een gespreksverslag aan
het ontwikkelingsperspectief toe te voegen of in de verschillende onderdelen van het
ontwikkelingsperspectief de inbreng van de leerling te verwerken. De school is hier
vrij in.
Nadat het besluit is genomen koppelt het bevoegd gezag aan de leerling terug hoe tot
de beslissing omtrent het ontwikkelingsperspectief is gekomen en op welke manier de
mening van de leerling is meegewogen in de besluitvorming. Zo wordt geborgd dat de
leerling niet alleen wordt gevraagd naar diens mening bij wijze van formaliteit, maar
dat zijn of haar mening serieus is betrokken in de overwegingen.
Uitgangspunten hoorrecht
Het is niet goed denkbaar dat een leerling zijn of haar mening zou kunnen geven voordat
hij of zij is geïnformeerd over de inhoud van het ontwikkelingsperspectief en de ondersteuningsmogelijkheden
op de school. Het ligt daarom in de rede dat de leerling vooraf hierover wordt geïnformeerd.
Om een mening te kunnen geven moet de leerling immers begrijpen waarover diens mening
wordt gevraagd.
Om de leerling daadwerkelijk in de gelegenheid te stellen om de mening te geven, is
bovendien voorwaardelijk dat het gesprek over het ontwikkelingsperspectief wordt gevoerd
op een wijze die passend is bij de leeftijd, rijpheid en mogelijkheden van de leerling.
Het gesprek over het ontwikkelingsperspectief zal dan ook voor elke leerling een eigen
invulling krijgen, afhankelijk van de mogelijkheden en het ontwikkelingsniveau van
de leerling. Het voeren van een gesprek op een wijze die passend is voor de leerling
betekent in elk geval voor leerlingen met een beperking dat de ondersteuning wordt
gekozen die nodig is om zijn mening te geven. Zo is denkbaar dat als dat nodig is
voor leerlingen met een auditieve beperking een tolk wordt ingeschakeld. Voor leerlingen
met het ontwikkelingsniveau van een nul- tot vierjarige betekent het dat met de leerling
op een eenvoudige manier wordt gecommuniceerd over het ontwikkelingsperspectief. Er
zijn in de onderwijspraktijk verschillende handreikingen beschikbaar over het voeren
van gesprekken met kinderen met een ondersteuningsbehoefte. De wijze waarop het gesprek
wordt gevoerd is uiteindelijk aan de school.
Wetenschappelijke onderbouwing van het voorstel
Onderzoek heeft aangetoond dat als minderjarigen, van welke leeftijd ook, gehoord
worden in alle aangelegenheden die hen betreffen, zij zich meer gewaardeerd voelen,
hun zelfvertrouwen groeit en hun autonomie toeneemt.9 Horen vergroot de gevoelens van eigenwaarde van kinderen, het stimuleert hun bekwaamheid,
versterkt hun begrip en betrokkenheid in het democratisch proces en levert uiteindelijk
betere uitkomsten op voor hen.10 Alleen door echt naar kinderen te luisteren kan duidelijk worden wat in hun belang
is en kan daar ook naar gehandeld worden.11
Uit onderzoek over de participatie van kinderen in het kader van juridische procedures
blijkt dat door de mening van het kind te betrekken een beslissing kan worden genomen
die beter aansluit op de behoefte van het kind.12 Kinderen zullen daarnaast een beslissing eerder respecteren als zij betrokken waren
in het proces, ook als de beslissing niet overeenkomt met de wensen van het kind.13
Alternatieven
In de beleidsvorming zijn ook andere vormen van participatie van leerlingen overwogen.
Zo is overwogen om alle leerlingen in de gelegenheid te stellen hun mening te geven
over alle beslissingen die de leerling aangaan.
Uitgangspunt bij de beleidsvorming is dat een algemene bepaling die alle leerlingen
het recht geeft de mening te geven over beslissingen die de leerling aangaan onvoldoende
houvast en rechtszekerheid biedt voor leerlingen, ouders, scholen en andere betrokkenen
in het onderwijs. Er wordt immers een groot aantal beslissingen genomen op school
die de leerling in meerdere en mindere mate aangaan. Over een deel van de beslissingen
hebben leerlingen via de medezeggenschap al een participatierecht, bijvoorbeeld beslissingen
over de voorzieningen voor leerlingen.
Om deze reden is in de eerste plaats geïnventariseerd over welke beslissingen die
de individuele leerling aangaan de leerling kan worden betrokken door de school. Vervolgens
is bezien welk nut en welke noodzaak bestaan om scholen wettelijk te verplichten leerlingen
in de gelegenheid te stellen hun mening te geven over bepaalde beslissingen.
Hoewel meerdere belangrijke beslismomenten bestaan in het onderwijs, zoals de beslismomenten
bij toelating, schorsing en verwijdering, kan de mening van de leerling met name van
invloed zijn bij het vaststellen of bijstellen van het ontwikkelingsperspectief. Het
ontwikkelingsperspectief gaat immers over de ondersteuning van de leerling en het
onderwijsprogramma dat specifiek voor de leerling wordt vastgesteld. De mening van
de leerling is bij het vaststellen hiervan van aanzienlijk belang. De ondersteuning
van de leerling wordt immers afgestemd op de behoeftes van de leerling. Deze kan de
leerling bij uitstek uitdragen. Bovendien kunnen de negatieve gevolgen van het niet
betrokken worden in de besluitvorming voor leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte
groter zijn dan voor leerlingen zonder ondersteuningsbehoefte. Kinderen met een ondersteuningsbehoefte
zijn namelijk ten opzichte van kinderen zonder ondersteuningsbehoefte vaker extra
kwetsbaar, ze komen meer obstakels tegen in het onderwijs en ze zijn afhankelijker
van volwassenen en extra voorzieningen.14 Er bestaat dan ook een duidelijke noodzaak om hoorrecht over het ontwikkelingsperspectief
vast te leggen in de wetgeving voor deze groep leerlingen.
De regering onderkent niettemin de waarde om leerlingen ook bij andere beslismomenten
die de leerling aangaan te betrekken. Uit internationale verdragen volgt bovendien
dat kinderen het recht hebben om hun mening te geven over alle beslissingen die de
leerling aangaan (zie paragraaf 4). Het wettelijk verankeren van het hoorrecht over
het ontwikkelingsperspectief is een eerste stap bij de verwezenlijking van dit recht.
Beoogd wordt om een beweging in gang te zetten die scholen ertoe aanzet leerlingen
ook te betrekken bij andere beslismomenten die de leerling aangaan. Zo zal het Ministerie
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: OCW) onderwijspartijen ondersteunen
bij het opstellen van handreikingen die ondersteuning bieden voor scholen bij de uitvoering
van het hoorrecht. De handreikingen zullen niet alleen toegespitst zijn op leerlingen
met een ondersteuningsbehoefte. De informatie in deze handreikingen zal ook relevant
zijn voor leerlingen zonder ondersteuningsbehoefte. De verwachting is dat leerkrachten
met behulp van de handreikingen en trainingen op basis van de handreikingen, ertoe
aangezet worden ook vaker naar de mening te vragen van leerlingen zonder ondersteuningsbehoefte
bij beslissingen die hen aangaan.
Indien uit de voortgangsrapportages passend onderwijs of andere relevante informatie
blijkt dat onvoldoende voortgang wordt gemaakt in de verdere verwezenlijking van het
hoorrecht op scholen kan de regering besluiten dat aanvullende wetgeving noodzakelijk
is. Dit zal in de komende periode worden gemonitord. Monitoringsinstrumenten die kunnen
worden ingezet zijn onder andere de doelstellingenmonitor passend onderwijs en monitoring
en evaluatie van trainingen in het ontwikkelingsperspectief. Ook zal de regering alert
zijn op signalen van verschillende stakeholders in het onderwijs.
Verhouding tussen hoorrecht leerling en inspraakrechten ouders
Het wetsvoorstel regelt dat leerlingen een recht krijgen om, onafhankelijk van hun
ouders, hun mening te geven over het ontwikkelingsperspectief. Hiermee wordt niet
beoogd veranderingen teweeg te brengen in de bestaande rechten van ouders op grond
van het Burgerlijk Wetboek of van de onderwijswetten.
Hoofdregel in het burgerlijk recht is dat minderjarigen, personen jonger dan achttien
jaar, onbekwaam zijn om rechtshandelingen te verrichten. Ouders zijn, ingevolge artikel
1:245 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), belast met het ouderlijk gezag over
hun minderjarige kinderen. Daaruit volgen de plicht en het recht van ouders om hun
minderjarige kinderen te verzorgen en op te voeden.15
In de sectorwetten heeft de wetgever aan ouders, uit hoofde van het ouderlijk gezag,
inspraakrechten toegekend over het ontwikkelingsperspectief. Het bevoegd gezag stelt
het ontwikkelingsperspectief vast nadat op overeenstemming gericht overleg is gevoerd
met de ouders.16 Ouders hebben verder een instemmingsrecht op het deel van het ontwikkelingsperspectief
dat de individuele begeleiding betreft.17
Het hoorrecht van de leerling over het ontwikkelingsperspectief bestaat naast de rechten
van ouders. Het geeft de leerling het recht rechtstreeks aan het bevoegd gezag zijn
of haar eigen mening te geven, in plaats van via de ouders. In het geval van een meningsverschil
tussen de ouders en de leerling dient het bevoegd gezag het grootste gewicht toe te
kennen aan de mening van de ouders in de besluitvorming. Het bevoegd gezag voert immers
op overeenstemming gericht overleg met de ouders over het ontwikkelingsperspectief
en heeft instemming nodig voor het deel van het ontwikkelingsperspectief over de individuele
begeleiding.
Er is niet voor gekozen om de leerling in dit wetsvoorstel een zelfstandige rechtspositie
toe te kennen en daarmee gelijke rechten te geven ten opzichte van de ouders. Het
wetsvoorstel maakt dan ook geen uitzondering op het uitgangspunt van het ouderlijk
gezag. De ouders worden geacht in het belang van het kind op te treden, ingevolge
1:247, tweede lid, BW. Het hoorrecht van leerlingen tegenover het bevoegd gezag vervangt
niet het gesprek dat ouders met hun kind hebben over het onderwijs en de ondersteuning
die hun kind ontvangt op de school. Ook van de ouders kan worden verwacht dat zij,
in het belang van het kind, in gesprek gaan met hun kind en met het oog hierop hun
rechten op grond van de wet uitoefenen.
3.1.3. Doelstelling
Door hoorrecht voor leerlingen bij het opstellen, evalueren en bijstellen van hun
eigen ontwikkelingsperspectief, wettelijk te verankeren wordt beoogd het onderwijsprogramma
en de extra ondersteuning en begeleiding sneller en beter te doen aansluiten op de
behoeften van de leerling.
Het vastleggen van hoorrecht over het ontwikkelingsperspectief in de wetgeving voorkomt
vrijblijvendheid of willekeur. Het zorgt ervoor dat leerlingen weten waarop zij kunnen
rekenen. Verder worden leraren en scholen aangezet tot het ontwikkelen van een heldere
werkwijze in de uitvoering van hoorrecht.
Positieve ervaringen in het betrekken van leerlingen bij het ontwikkelingsperspectief
kunnen scholen ertoe bewegen alle leerlingen te vragen naar hun mening bij andere
beslismomenten. Het voorstel is dan ook een eerste stap in een bredere implementatie
van het hoorrecht voor leerlingen.
3.2. Het ondersteuningsaanbod van de school in de schoolgids
3.2.1. Aanleiding
De schoolondersteuningsprofielen, waarin het extra ondersteuningsaanbod van de school
staat beschreven, zijn vaak moeilijk vindbaar voor leerlingen en ouders. De Tweede
Kamer heeft daarom de motie Van Meenen aangenomen waarin het kabinet wordt opgeroepen
om het extra ondersteuningsaanbod van de school in de schoolgids op te nemen en het
schoolondersteuningsprofiel als wettelijke verplichting voor scholen te schrappen.18 In de verbeteraanpak passend onderwijs, gepresenteerd in 2020, is aangekondigd deze
motie uit te voeren. Een van de 25 verbetermaatregelen is het zorgen voor betere informatie
in de schoolgids en het daarmee jaarlijks vaststellen van het extra ondersteuningsaanbod.
Het onderhavige wetsvoorstel voorziet hierin.
3.2.2. Probleembeschrijving
Huidige situatie
De basisondersteuning die op elke school wordt aangeboden is voor de hele regio van
het samenwerkingsverband gelijk. Deze wordt door het samenwerkingsverband vastgesteld
en vastgelegd in het ondersteuningsplan. Daarbovenop biedt elke school extra ondersteuning,
die per school kan verschillen. De beschrijving van de extra ondersteuning is verspreid
over de schoolgids en in het schoolondersteuningsprofiel. Het schoolondersteuningsprofiel
wordt ten minste eens per vier jaar vastgesteld en omvat een beschrijving van de voorzieningen
die zijn getroffen voor leerlingen die extra ondersteuning behoeven. In de schoolgids,
die elk jaar wordt vastgesteld, staat de wijze waarop de extra ondersteuning wordt
vormgegeven.
Probleembeschrijving
Het is voor ouders en leerlingen vaak moeilijk om erachter te komen wat scholen in
elk geval kunnen bieden aan ondersteuning. Schoolondersteuningsprofielen zijn niet
altijd makkelijk vindbaar of begrijpelijk voor ouders.19 De informatie over het ondersteuningsaanbod is namelijk verspreid over de schoolgids
(de wijze van vormgeving van de extra ondersteuning), het schoolondersteuningsprofiel
(de beschrijving van de voorzieningen voor extra ondersteuning) en het ondersteuningsplan
(de basisondersteuning op het niveau van samenwerkingsverband). Het schoolondersteuningsprofiel
is bij veel ouders en leerlingen niet bekend.20 Dit maakt het vinden van een geschikte school moeilijk voor ouders van leerlingen
met een ondersteuningsbehoefte die de basisondersteuning te boven gaat. Het is namelijk
niet inzichtelijk of de gevraagde ondersteuning kan worden geboden op de school. Verder
is het voor ouders moeilijker om het ondersteuningsaanbod op verschillende scholen
te vergelijken.
Het (ten minste) vierjaarlijks vaststellen van het schoolondersteuningsprofiel betekent
bovendien dat het extra ondersteuningsaanbod in de meeste gevallen slechts één keer
in de vier jaar wordt herzien. In vier jaar tijd kan echter veel veranderen; zo kunnen
bijvoorbeeld personeelsleden met bepaalde expertise zijn vertrokken of kan de ondersteuningsbehoefte
van de leerlingpopulatie veranderd zijn. De ondersteuning die beschreven wordt in
het schoolondersteuningsprofiel komt daarom niet altijd overeen met de daadwerkelijk
geboden of beschikbare ondersteuning. Ouders hebben dan op basis van het schoolondersteuningsprofiel
geen actueel en correct beeld meer van de ondersteuningsmogelijkheden op de school.
Verder worden leerkrachten veelal niet betrokken bij het opstellen van een schoolondersteuningsprofiel.
Het schoolondersteuningsprofiel wordt doorgaans opgesteld door onderwijsondersteunend
personeel. Dit leidt ertoe dat het ondersteuningsaanbod onvoldoende leeft bij leraren
en dat het onvoldoende duidelijk maakt wat er van een leraar verwacht wordt.
Tot slot wordt het opstellen van een schoolondersteuningsprofiel als administratieve
last ervaren door de school. Uit de evaluatie van het passend onderwijsbeleid komt
naar voren dat het document wordt ervaren als «een papieren tijger».21 De toegevoegde waarde van het opstellen van een schoolondersteuningsprofiel, terwijl
deze informatie ook in de schoolgids opgenomen kan worden, wordt niet gezien.
3.2.3. Probleemaanpak en motivering instrumentkeuze
Dit wetsvoorstel voorziet in de verplichting dat het basis en extra ondersteuningsaanbod
van de school wordt opgenomen in de schoolgids. De beschrijving van het extra ondersteuningsaanbod
in de schoolgids vervangt het, nu wettelijk verplichte, schoolondersteuningsprofiel
als een losstaand document. De omschrijving van de ondersteuning die op school aanwezig
is, wordt samengebracht op één vindbare plek: de schoolgids. Daarmee vervalt ook de
verplichting voor een apart schoolondersteuningsprofiel.
In tegenstelling tot het schoolondersteuningsprofiel is de schoolgids voor veel ouders
een bekend document, waarin informatie over de school staat beschreven. Aan het begin
van elk schooljaar wordt de schoolgids beschikbaar gesteld voor ouders, op papier
of digitaal. Met de opname van het basis en extra ondersteuningsaanbod in de schoolgids
is alle informatie die nodig is voor het maken van een schoolkeuze gebundeld in de
schoolgids. Het voorstel faciliteert ouders zodoende bij het vinden van een geschikte
school voor hun kinderen.
Door het opnemen van het extra ondersteuningsaanbod in de schoolgids wordt het extra
ondersteuningsaanbod daarnaast jaarlijks vastgesteld. Dit zal leiden tot een jaarlijkse
evaluatiecyclus en een terugkerend gesprek over de voorzieningen, ondersteuning en
expertise op de school. Het schoolbestuur wordt ertoe aangezet om jaarlijks te beoordelen
of het ondersteuningsaanbod nog voldoet en scholen worden gestimuleerd hierover frequent
het gesprek te voeren in de school en met de medezeggenschap.
Tegelijkertijd hebben leerkrachten baat bij het opnemen van het ondersteuningsaanbod
in de schoolgids. Leerkrachten worden betrokken bij de besluitvorming in de schoolgids
en krijgen dan ook zeggenschap over het ondersteuningsaanbod in de schoolgids. Zo
wordt voor hen beter inzichtelijk welke extra ondersteuning in de klas of in de school
kan worden aangeboden en wat daarin van hen wordt verwacht. Op die manier kunnen zij
hierover ouders en leerlingen ook beter informeren.
De jaarlijkse evaluatie hoeft niet noodzakelijkerwijs elk jaar te leiden tot een grote
wijziging van het extra ondersteuningsaanbod. Voorstelbaar is dat het extra ondersteuningsaanbod
in sommige jaren hetzelfde blijft of slechts op bepaalde onderdelen wordt gewijzigd.
De basisondersteuningsvoorzieningen worden op regionaal niveau bepaald en opgenomen
in het ondersteuningsplan van het samenwerkingsverband. De school is vrij om te kiezen
op welke wijze informatie over de basisondersteuningen opgenomen worden in de schoolgids.
Om het voor de school behapbaar te houden is het bijvoorbeeld mogelijk om te werken
met een verwijzing naar het ondersteuningsplan van het samenwerkingsverband. Daarnaast
is het mogelijk de basisondersteuningsvoorzieningen op te nemen in een bijlage. Op
deze manier wordt getracht de regeldruk voor scholen zo beperkt mogelijk te houden.
Onderzoeksplicht op grond van de Wet gelijke behandeling
Ten overvloede wordt opgemerkt dat het wetsvoorstel niets verandert aan de rechten
van leerlingen met een beperking op grond van de Wet gelijke behandeling op grond
van handicap of chronische ziekte (hierna: WGBH/CZ). Uit hoofde van artikel 2 van
de WGBH/CZ zijn scholen verplicht doeltreffende aanpassingen te verrichten indien
leerlingen met een handicap daarom vragen, tenzij de aanpassing een onevenredige belasting
vormt. Schoolbesturen hebben de plicht te onderzoeken of zij doeltreffende aanpassingen
kunnen verrichten voor individuele leerlingen, ook als de voorzieningen niet in de
schoolgids staan beschreven.
Medezeggenschap
De wijziging om het ondersteuningsaanbod op te nemen in de schoolgids zal niet voor
een wijziging zorgen in de rechten van de medezeggenschap voor de drie geledingen
in het funderend onderwijs (leerlingen, ouders en personeel). De volledige medezeggenschapsraad
heeft in de huidige situatie adviesrecht op het schoolondersteuningsprofiel, waarin
de extra ondersteuningsvoorzieningen staan beschreven. De leerling- en oudergeleding
van de medezeggenschapsraad heeft in de huidige situatie instemmingsrecht op de schoolgids.
De medezeggenschapsraad behoudt met het voorgenomen wetsvoorstel instemmingsrecht
op de schoolgids, behoudens de daarin opgenomen informatie over de basisondersteuningsvoorzieningen
en de extra ondersteuningsvoorzieningen. De medezeggenschapsraad behoudt daarnaast
het adviesrecht op het extra ondersteuningsaanbod. Dit betekent dat het bevoegd gezag
de medezeggenschapsraad vraagt vooraf advies te geven over het extra ondersteuningsaanbod.
Het bevoegd gezag kan gemotiveerd van het advies van de medezeggenschapsraad afwijken.
De basisondersteuning wordt vastgesteld door het samenwerkingsverband en is voor elke
school binnen het samenwerkingsverband gelijk. De ondersteuningsplanraad, die bestaat
uit afgevaardigden uit de verschillende medezeggenschapraden van de scholen, heeft
instemmingsrecht op het ondersteuningsplan. In het ondersteuningsplan staan de basisondersteuning
en extra ondersteuning beschreven.
3.2.4. Doelstelling
Door het basis en extra ondersteuningsaanbod in de schoolgids op te nemen wordt bereikt
dat de informatie over de ondersteuningsmogelijkheden duidelijker, actueler en toegankelijker
is voor ouders en leerlingen.
3.3. Ouder- en jeugdsteunpunten
3.3.1. Probleembeschrijving
Huidige situatie
Samenwerkingsverbanden zijn wettelijk verplicht om in hun ondersteuningsplan op te
nemen op welke wijze aan ouders informatie wordt verstrekt over de ondersteuningsvoorzieningen
en over de onafhankelijke ondersteuningsmogelijkheden voor ouders.22 Het is echter geen expliciete taak van samenwerkingsverbanden om ouders actief te
informeren. Dit terwijl samenwerkingsverbanden juist de partij zijn die informatie
over een dekkend aanbod binnen de regio beschikbaar hebben.
Er zijn samenwerkingsverbanden die ouders (en soms ook leerlingen) informeren over
passend onderwijs en soms ook ondersteunen, maar de beschikbaarheid en de mate van
informatievoorziening en ondersteuning is afhankelijk van het samenwerkingsverband.
Een groot deel van de samenwerkingsverbanden heeft geen steunpunt voor ouders en kinderen.23 Hierdoor zijn er verschillen in de mate waarin ouders en leerlingen geïnformeerd
en ondersteund worden in de eigen regio.
Probleembeschrijving
Uit de evaluatie passend onderwijs blijkt dat het moeilijk is voor ouders om de juiste
informatie te krijgen over de mogelijkheden in het passend onderwijsstelsel, op de
school en in de regio. Met name ouders van een kind met een ondersteuningsbehoefte
omschrijven het schoolkeuzeproces als een zoektocht die om veel doorzettingsvermogen
vraagt, vanwege de ondoorzichtigheid van het passend onderwijsstelsel.24 Het vinden van een passend onderwijs- en ondersteuningsaanbod is, in de ervaring
van deze ouders, deels afhankelijk van de assertiviteit en het doorzettingsvermogen
van de ouders zelf.25
Ouders zijn daarnaast niet bekend met de formele (inspraak)rechten die zij hebben
en de plichten die de school heeft ten opzichte van hun kind.26 Zo weten ouders vaak niet dat de school op overeenstemming gericht overleg met de
ouders dient te voeren over het ontwikkelingsperspectief en dat ouders instemmingsrecht
hebben over het handelingsdeel van het ontwikkelingsperspectief, waarin de extra ondersteuning
staat beschreven. Verder zijn ouders onvoldoende op de hoogte van de zorgplicht van
scholen ten aanzien van leerlingen.27 Dit heeft tot gevolg dat deze rechten voor ouders weinig betekenis hebben in de praktijk.
Als ouders en leerlingen niet tijdig goede informatie en steun krijgen kan er onbegrip
en miscommunicatie ontstaan tussen ouders, leerlingen en school. Ouders en school
kunnen dan terechtkomen in klachtenprocedures of ouders maken de gang naar de Stichting
Onderwijsconsulenten of uiteindelijk Stichting Gedragswerk; stichtingen die pas actie
ondernemen als ouders en het samenwerkingsverband niet tot een gezamenlijke oplossing
kunnen komen.
3.3.2. Probleemaanpak en motivering instrumentkeuze
Met onderhavig wetsvoorstel wordt de verplichting geregeld voor samenwerkingsverbanden
om ouder- en jeugdsteunpunten in te richten die ouders en leerlingen informeren over
en steunen bij passend onderwijs. Het ouder- en jeugdsteunpunt kan door ouders en
leerlingen in een vroeg stadium benaderd worden. Ouders en leerlingen kunnen er terecht
voor algemene en specifieke informatie en begeleiding, waardoor ze beter en gelijkwaardiger
het gesprek over passend onderwijs kunnen voeren met de school. In de volgende passages
worden de drie taken van de steunpunten toegelicht: informeren, ondersteunen en signaleren.
Deze drie taken en de invulling hiervan zijn afgestemd met vertegenwoordigers van
samenwerkingsverbanden, leerlingen en ouders. Aan de hand van deze afstemming is een
leidraad opgesteld waarin nader wordt ingegaan op de praktische uitwerking van deze
taken.28
De eerste taak van het steunpunt is het informeren van ouders en leerlingen over het
onderwijs voor leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte en over de ondersteuningsmogelijkheden
in de regio. Dit houdt in dat steunpunten informatie geven over passend onderwijs
in het algemeen (landelijk geldende informatie) en de regionale uitwerking daarvan
(procedures, werkwijzen, etc.). Ook geeft het steunpunt informatie over de rechten
en plichten van ouders, leerlingen en onderwijspartijen in het passend onderwijs.
Daarnaast voorziet het steunpunt ouders en leerlingen van informatie over de ondersteuningsmogelijkheden
op de scholen in de regio. Zo krijgen ouders en leerlingen de mogelijkheid om de informatie
van scholen nog eens door te nemen en keuzes af te wegen.
De tweede taak van het steunpunt is dat het zorgt voor advies, ondersteuning en begeleiding
bij passend onderwijs. Concreet kan het gaan om een gesprek over de specifieke casus
van een ouder of leerling, waarin ondersteuning op de school wordt besproken en de
mogelijkheden voor ondersteuning op die school of andere scholen in de regio. Verder
kan het steunpunt ondersteuning bieden bij klachtenprocedures, met informatie en uitleg
over mogelijke te zetten stappen. Het steunpunt neemt zelf geen klachten in behandeling.
De derde taak van het steunpunt is het signaleren van ontwikkelingen en trends in
de informatie- of ondersteuningsvragen van ouders of leerlingen. Deze ontwikkelingen
worden vervolgens teruggekoppeld aan het samenwerkingsverband ten behoeve van beleidsontwikkeling.
Achtergrond van deze functie is dat de ervaringen van het steunpunt van waarde kunnen
zijn voor het (ontwikkelen en aanpassen van het) beleid van het samenwerkingsverband
en voor de ontwikkeling van het steunpunt zelf.
Uitgangspunten ouder- en jeugdsteunpunt
Het steunpunt wordt door het samenwerkingsverband in de gelegenheid gesteld de ouders
en leerlingen uitsluitend in het belang van de leerling te informeren, adviseren en
steunen. Ouders en leerlingen moeten erop kunnen vertrouwen dat de steun van het steunpunt
niet in het belang van de school of het samenwerkingsverband wordt verleend. Het belang
van de school of het samenwerkingsverband, waar de school deel van uitmaakt, is immers
niet altijd gelijk aan het belang van de leerling.
Het uitsluitend in het belang van de leerling informeren en ondersteunen van de ouders
en de leerling houdt in dat de informatie en steun los staan van de besluitvorming
op de school of in het samenwerkingsverband. Verder is het in het belang van de leerling
dat ouders en leerlingen in vertrouwen terechtkunnen bij het steunpunt en dat informatie
over de leerling en de ouders niet ongewenst gedeeld wordt met andere partijen. Het
is dan ook niet zonder meer in het belang van de leerling om informatie door te spelen
aan de school ten behoeve van besluitvorming over de leerling op de school. Het is
bijvoorbeeld ook niet in het belang van de leerling dat het steunpunt onder invloed
van de school of het samenwerkingsverband een leerling «weg adviseert» naar een andere
school.
Het steunpunt neemt geen taken over van de scholen. Het wordt een voorziening ingericht
door het samenwerkingsverband, die een deel van de oplossingen biedt voor de geconstateerde
problemen. De informatievoorziening blijft primair een verantwoordelijkheid van scholen
en schoolbesturen, net als de behandeling van klachten en geschillen in procedures.
Voor vragen die tot de verantwoordelijkheid van de school behoren, kan het steunpunt
bijvoorbeeld terugverwijzen naar de school.
Daarnaast is voorstelbaar dat het steunpunt de school betrekt in de informatievoorziening
of ondersteuning van leerlingen en ouders. Het steunpunt kan in dergelijke gevallen
samen met de school, de ouder en de leerling zoeken naar oplossingen.
3.3.3. Doelstelling
Met dit onderdeel van het wetsvoorstel wordt beoogd te regelen dat alle ouders en
leerlingen terechtkunnen bij het ouder- en jeugdsteunpunt van het samenwerkingsverband
in de eigen regio voor informatie over en ondersteuning bij passend onderwijs. Door
ouders en leerlingen al in een vroeg stadium informatie over en steun bij passend
onderwijs te geven kan een passend onderwijsaanbod voor de leerling gefaciliteerd
worden en kunnen escalaties tussen de school, ouders en leerlingen worden voorkomen.
4. Monitoring en evaluatie
Voor de monitoring en evaluatie van de doelstellingen van dit wetsvoorstel zal worden
aangesloten bij de doelstellingenmonitor verbeteraanpak passend onderwijs.29 In de Beleidsnota Evaluatie en verbeteraanpak passend onderwijs zijn zeven (aangescherpte)
doelstellingen voor passend onderwijs geformuleerd.30 De onderdelen die in dit wetsvoorstel worden geregeld vallen onder de doelstellingen:
– De ondersteuningsbehoefte is leidend
– De leerling wordt gehoord en
– De ouder is gelijkwaardig partner
– Er is acceptabele administratieve belasting
Het Ministerie van OCW volgt de voortgang op alle doelstellingen met de doelstellingenmonitor
passend onderwijs. De monitor onderzoekt jaarlijks, door middel van enquêtes onder
verschillende actoren in het onderwijsveld, hoe het er in het veld voor staat en of
er vooruitgang op doelstellingen is. De voortgang op de doelstellingen wordt gemeten
aan de hand van 14 vragenlijsten. Elke doelstelling is vertaald in een beperkt aantal
indicatoren, die de meest belangrijke aspecten van een doelstelling omvat. De indicatoren
zijn leidend voor de vraagstelling, waarmee de beleving, ervaring of perceptie van
respondenten wordt gemeten. De nulmeting van het onderzoek heeft plaatsgevonden in
2022.
5. Toepassing in Caribisch deel van het Koninkrijk
Het uitgangspunt in de (onderwijs)wetgeving in Caribisch Nederland is dat deze zo
veel mogelijk gelijk is aan de wetgeving in Europees Nederland, tenzij er goede en
uitlegbare redenen zijn voor verschillen in de wetgeving. Deze redenen kunnen bijvoorbeeld
verband houden met de lokale context op de eilanden, die verschilt van Europees Nederland.
De onderdelen van het wetsvoorstel die toepasbaar zijn op Caribisch Nederland gelden
daarom ook voor Caribisch Nederland.
Hoorrecht over het ontwikkelingsperspectief
Op Caribisch Nederland wordt voor leerlingen met een ondersteuningsbehoefte geen ontwikkelingsperspectief
opgesteld, maar een handelingsplan. Het handelingsplan komt grotendeels overeen met
het ontwikkelingsperspectief. De overwegingen die uiteen zijn gezet in hoofdstuk 3.1
gelden ook voor leerlingen in Caribisch Nederland. De wetgeving die geldt in Caribisch
Nederland wordt daarom ook aangepast. Het artikel over het handelingsplan in de WPO
BES (artikel 45) is nog niet in werking getreden. Dit betekent dat het desbetreffende
wijzigingsvoorstel van kracht wordt op het tijdstip waarop het genoemde artikel in
werking treedt.
Ouder- en jeugdsteunpunten
Het systeem van passend onderwijs is op Caribisch Nederland niet op dezelfde manier
ingevoerd als in Europees Nederland. Gezien de schaalgrootte in Caribisch Nederland
is het immers niet haalbaar om een zorgstructuur in te richten conform de systematiek
in Europees Nederland. Vanwege de kleinschaligheid in Caribisch Nederland wordt de
extra begeleiding van leerlingen zo veel mogelijk in het reguliere onderwijs gerealiseerd.
De scholen worden bij het bieden van onderwijs en zorg ondersteund door de expertisecentra
onderwijszorg. Elk eiland heeft een Expertisecentrum Onderwijszorg (hierna: EOZ).
De EOZ’s leveren onder andere ambulante begeleiding voor de leerlingen en verzorgen
de diagnostiek voor leerlingen.
Aangezien het systeem passend onderwijs niet op Caribisch Nederland is ingevoerd,
ondervinden ouders in Caribisch Nederland niet dezelfde problematiek als ouders in
Europees Nederland. Het realiseren van een soortgelijk steunpunt in Caribisch Nederland
is dan ook niet noodzakelijk en zou gezien de kleinschaligheid van de eilanden onevenredige
uitvoeringsgevolgen hebben.
Schoolondersteuningsprofiel
In Caribisch Nederland gelden de bepalingen over het schoolondersteuningsprofiel niet.
De zorg voor leerlingen met een ondersteuningsbehoefte wordt reeds in de schoolgids
beschreven. Het voorstel omtrent het schoolondersteuningsprofiel heeft daarom geen
gevolgen voor Caribisch Nederland.
6. Verhouding tot hoger recht
Het IVRK en het VN-verdrag handicap, die in Nederland van toepassing zijn, regelen
een aantal uitgangspunten over de rechten van het kind en de rechten van kinderen
met een handicap. Dat betekent dat Nederland zich moet inzetten voor een geleidelijke
verwezenlijking van de rechten die in deze verdragen zijn neergelegd. Een aantal artikelen
zijn relevant voor het onderhavige wetsvoorstel.
Op grond van de artikelen 28 en 29 IVRK heeft een kind recht op onderwijs en recht
op onderwijs dat gericht is op de ontplooiing van het kind. Met dit wetsvoorstel krijgen
leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte de mogelijkheid om hun mening te geven
over hun eigen ontwikkelingsperspectief. Dit voorstel sluit aan bij de doelen van
de artikelen 3, 12, 28 en 29 van het IVRK. De overheid heeft de plicht om te zorgen
dat kinderen onderwijs krijgen dat is gericht op de ontwikkeling van het kind. Het
invoeren van een maatregel waarbij het kind wordt gehoord over het ontwikkelingsperspectief
en de inzet van extra ondersteuning, draagt bij aan deze plicht. Door het horen en
serieus nemen van de mening van het kind, worden de behoeften van het kind nadrukkelijker
meegenomen in het bepalen welke extra ondersteuning het kind nodig heeft. Het betrekken
van kinderen vergroot daarmee de kans dat het kind het onderwijs en de ondersteuning
krijgt die het beste bij het kind past, conform het doel van het IVRK.
Het wetsvoorstel draagt verder bij aan de uitvoering van het VN-verdrag inzake de
rechten van personen met een handicap. Verschillende beginselen uit het VN-verdrag
handicap zijn verankerd in dit wetsvoorstel. Dat leerlingen de gelegenheid krijgen
mee te praten over belangrijke beslissingen in hun leven, draagt bij aan de beginselen
van waardigheid en inclusie. Verder is het wetsvoorstel van betekenis voor de geleidelijke
verwezenlijking van het recht op onderwijs, bedoeld in artikel 24 van het VN-verdrag
handicap. Het wetsvoorstel draagt voorts in het bijzonder bij aan de verwezenlijking
van het hoorrecht van kinderen met een beperking en aan het vergemakkelijken van het
treffen van redelijke aanpassingen, indien leerlingen met een beperking dit nodig
hebben (artikelen 7, derde lid en 24, tweede lid, onder c, van het VN-verdrag handicap).
Artikel 7, derde lid, van het VN-verdrag handicap stelt dat verdragspartijen zorgdragen
dat kinderen met een beperking het recht hebben hun mening te uiten over zaken die
hen aangaan, waarbij zij passende ondersteuning krijgen om dat recht te realiseren.
Uit artikel 24, tweede lid, onder c, volgt dat, om het recht op onderwijs voor mensen
met een beperking te realiseren, zij de juiste ondersteuning ontvangen. Er moeten
zoveel mogelijk op het individu toegespitste juiste aanpassingen worden gedaan als
de leerling nodig heeft, voor zover dat in redelijkheid gevergd kan worden.
7. Doenvermogen
Dit wetsvoorstel beoogt zoveel mogelijk tegemoet te komen aan het doenvermogen van
burgers, in het bijzonder leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte en hun ouders.
Zo wordt door het ondersteuningsaanbod op te nemen in de schoolgids informatie die
voor veel ouders en leerlingen onduidelijk en moeilijk te vinden is, makkelijker vindbaar
en toegankelijker. Daarnaast kunnen ouders en leerlingen, door het instellen van steunpunten,
daar terecht indien zij informatie of steun nodig hebben bij passend onderwijs. Deze
twee onderdelen van het wetsvoorstel dragen er zodoende aan bij om passend onderwijs
toegankelijker, gemakkelijker en beter doenbaar voor ouders en leerlingen te maken.
Het onderdeel over het hoorrecht over het ontwikkelingsperspectief voor leerlingen
met een extra ondersteuningsbehoefte kan daarentegen een groter beroep doen op het
doenvermogen van leerlingen. De uitvoering van het wetsvoorstel kan met name voor
jonge leerlingen of leerlingen met een lage ontwikkelingsleeftijd veel vragen van
hun doenvermogen. Het is daarom belangrijk dat in de uitvoering oog is voor het ontwikkelingsniveau
van de leerling en dat met het kind wordt gecommuniceerd p een manier die past bij
de ontwikkelingsleeftijd van het kind.
Het voorstel voor het hoorrecht over het ontwikkelingsperspectief is niet leeftijdgebonden.
Het voeren van een gesprek met kinderen, mondeling of anderszins, is namelijk al mogelijk
vanaf de kleuterleeftijd.31 De taalontwikkeling van kinderen van vier jaar en ouder is doorgaans op een niveau
dat zij complexe zinnen kunnen begrijpen en produceren.32 Het kunnen formuleren van de eigen mening en uitdrukken van emoties of gevoelens
zijn vaardigheden die meer vragen van een kind. Om een mening te kunnen vormen moet
het kind immers informatie begrijpen, verschillende perspectieven meenemen en gedachten
en gevoelens organiseren.33 Hoewel het basisbegrip van de bedoelingen en emoties van andere mensen op zesjarige
leeftijd aanzienlijk is ontwikkeld, blijven deze vaardigheden zich ontwikkelen tot
de leeftijd van tien of twaalf jaar.34 Daarbij moet opgemerkt worden dat grote individuele verschillen bestaan bij de ontwikkeling
van deze vaardigheden; sommige kinderen kunnen een mening uiten op vierjarige leeftijd,
terwijl andere kinderen pas in het twaalfde levensjaar in staat zijn hun mening te
uiten. Dit houdt in dat de wijze waarop het bevoegd gezag om de mening van de leerling
vraagt niet alleen aansluit bij de leeftijd, maar ook bij het ontwikkelingsniveau
van de leerling. Na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel zal aandacht worden besteed
aan de communicatie hierover en zullen scholen en leerlingen instrumenten worden aangereikt
om het goede gesprek met elkaar te voeren.
8. Verwerking van persoonsgegevens
De verwerkingen van persoonsgegevens die voortvloeien uit dit wetsvoorstel zijn geanalyseerd
aan de hand van een Privacy impact assessment en voorgelegd aan de Autoriteit Persoonsgegevens.
De conclusie van deze analyse is dat er voor de scholen, in het kader van het verwerken
van persoonsgegevens voor het ontwikkelingsperspectief, reeds voldoende wettelijke
waarborgen zijn uit hoofde van de Algemene verordening gegevensbescherming. De huidige
praktijk noch de risico-inschatting geven aanleiding voor aanvullende wettelijke beveiligingsvoorschriften.
Bevoegd gezag van de school
Het bevoegd gezag van de school kan persoonsgegevens, waaronder begrepen gegevens
betreffende de gezondheid, verwerken om de mening van de leerling over het ontwikkelingsperspectief
vast te leggen. Dit zijn gegevens die door de leerling zelf aan het bevoegd gezag
worden verstrekt. Het registreren van de mening van de leerling kan de aansluiting
tussen het onderwijs- en ondersteuningsaanbod en de behoeftes van de leerling bevorderen.
Het draagt daarmee bij aan een ononderbroken ontwikkelingsproces en een geschikt en
passend onderwijs- en ondersteuningsaanbod van de school.
Een deel van de gegevens die op grond van het voorliggend wetsvoorstel kunnen worden
verwerkt betreffen bijzondere persoonsgegevens. Scholen zijn uit hoofde van artikel
30, tweede lid, onderdeel a, van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming
uitgezonderd van het verbod om bijzondere persoonsgegevens te verwerken. Het voorliggend
wetsvoorstel biedt met het invoeren van het hoorrecht de grondslag om op grond van
deze wettelijke taak (bijzondere) persoonsgegevens te verwerken. Zoals hierboven beschreven
volgen uit de Algemene verordening gegevensbescherming reeds voldoende waarborgen
voor deze verwerking. In algemene zin geldt dat ten aanzien van de verwerking van
bijzondere persoonsgegevens indien nodig aanvullende passende en specifieke maatregelen
kunnen worden getroffen. Op basis van de bestaande regelgeving en huidige praktijk
bestaat hier op dit moment geen noodzaak toe.
Ouder- en jeugdsteunpunten van het samenwerkingsverband
De ouder- en jeugdsteunpunten zullen, indien dat noodzakelijk is voor de uitvoering
van de wettelijke taken, persoonsgegevens, waaronder begrepen gegevens betreffende
de gezondheid, verwerken. Het kan inschrijvingsgegevens betreffen (naam van de school),
opleidingsgegevens (schooljaar, ontwikkelingsperspectief) en gespreksverslagen (samenvatting
van de ondersteuningsvraag en het antwoord). De persoonsgegevens zullen voornamelijk
noodzakelijk zijn ter uitvoering van de taken van het steunpunt die zien op het ondersteunen
en begeleiden van ouders en leerlingen. De persoonsgegevens zullen door de betrokken
ouders of leerlingen worden verstrekt aan het ouder- en jeugdsteunpunt ten behoeve
van een goede taakuitoefening. De betrokken ouders of leerlingen zijn echter niet
verplicht gegevens te verstrekken.
De verwerking van de bijzondere persoonsgegevens gebeurt met uitdrukkelijke toestemming
van de betrokkenen (leerling/ouders). Zonder toestemming worden de bijzondere persoonsgegevens
van de leerling niet verwerkt. De toestemming van de leerling en de ouders kunnen
vrijelijk worden gegeven. Het steunpunt dient enkel de belangen van de leerling en
heeft verder geen rol in, bijvoorbeeld, de beoordeling van de leerprestaties. Het
vragen om informatie, ondersteuning of advies van het steunpunt kan daarom in beginsel
geen negatieve gevolgen hebben voor de leerling. Daarnaast zijn ouders en leerlingen
vrij om al dan niet naar het steunpunt te stappen. Ouders en leerlingen kunnen ook
kiezen voor andere (particuliere) organisaties voor ondersteuning.
De gegevens worden niet verwerkt zonder dat de betrokkene het weet; daarop bestaat
dan ook geen risico. De betrokken ouder of leerling heeft vanaf het begin de controle
over welke gegevens worden verwerkt en voor welke doeleinden. De betrokkenen kunnen
ook ieder moment verzoeken om de begeleiding van het steunpunt, en daarmee de verwerking
van persoonsgegevens, te beëindigen. Zij hebben de verwerking van persoonsgegevens
dus in eigen hand.
De verwerkingen van persoonsgegevens door het bevoegd gezag en het ouder- en jeugdsteunpunt
van het samenwerkingsverband moeten voldoen aan de Algemene verordening gegevensbescherming,
waaronder het noodzakelijkheidsvereiste, het proportionaliteitsvereiste en het subsidiariteitsvereiste.35 Dit betekent onder meer dat het steunpunt bij elke mogelijke verwerking van persoonsgegevens
beoordeelt of de gegevensverwerking, gelet op het doel waarvoor de voorgenomen verwerking
plaatsvindt, zorgvuldig, noodzakelijk en proportioneel is.
8. Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid
De Dienst Uitvoering Onderwijs (hierna: DUO) en de Inspectie van het onderwijs hebben
een uitvoeringstoets verricht. De conclusie van de uitvoeringstoets is dat het wetsvoorstel
uitvoerbaar is. DUO concludeert dat het wetsvoorstel geen impact heeft op de hoofdproducten
van DUO. De Inspectie van het onderwijs heeft enkele opmerkingen geplaatst bij het
wetsvoorstel.
De inspectie geeft aan dat de bepaling in het wetsvoorstel omtrent het hoorrecht voor
leerlingen bij het ontwikkelingsperspectief niet aangeeft op welke wijze het bevoegd
gezag de leerling hoort.
Naar aanleiding van deze opmerking is het wetsvoorstel aangepast. In het ontwikkelingsperspectief
moet aandacht worden besteed aan de inbreng van de leerling en hoe deze van invloed
is geweest op de vast- of bijstelling van het ontwikkelingsperspectief.
Uitgangspunt is dat aan de leerling op een voor de leerling te begrijpen wijze wordt
gevraagd naar diens mening door het bevoegd gezag. Hierbij wordt passende ondersteuning
geboden indien nodig. Daarnaast wordt eveneens op een voor de leerling te begrijpen
wijze aan de leerling gemotiveerd op welke wijze de mening van de leerling van invloed
is geweest bij de besluitvorming.
Verder vraagt de inspectie wanneer de ouder- en jeugdsteunpunten aan hun taak voldoen.
Het belang van de leerling moet het enige belang zijn dat meetelt voor het ouder-
en jeugdsteunpunt. De ouder en/of leerling moet er op kunnen vertrouwen dat de informatie,
het advies en de ondersteuning die geboden worden, volledig onafhankelijk zijn van
eerdere besluiten of procedures van de school of het samenwerkingsverband en ook onafhankelijk
van het belang van school of samenwerkingsverband. Het ouder- en jeugdsteunpunt behandelt
elke vraag om informatie of ondersteuning als een nieuwe vraag, waar objectief en
zonder inachtneming van belangen van school en samenwerkingsverband naar wordt gekeken.
Het is belangrijk dat het ouder- en jeugdsteunpunt dit borgt door vast te leggen hoe
dit wordt gedaan, bijvoorbeeld door dit op te nemen in de eigen werkwijze.
Het toezicht van de inspectie op de samenwerkingsverbanden primair en voortgezet onderwijs
vindt onder meer plaats door middel van documentenanalyse en gesprekken met betrokkenen
bij het samenwerkingsverband. De inspectie kan in dat kader de jaarverslagen en het
ondersteuningsplan van het samenwerkingsverband benutten in haar toezicht. Ook kunnen
samenwerkingsverbanden beschikken over specifieke stukken waarin het beleid of de
uitvoering van het steunpunt wordt beschreven. Verder kan de inspectie gesprekken
voeren met betrokkenen bij het samenwerkingsverband, zoals het bestuur, ouders en
leerlingen. Zo kan de inspectie aan ouders en leerlingen vragen of er sprake is van
een informatievoorziening vanuit het steunpunt en of ouders en leerlingen binnen het
samenwerkingsverband worden ondersteund. Op basis van de uitkomsten van de documentenanalyse
en de gesprekken met betrokkenen kan de inspectie controleren wanneer de ouder- en
jeugdsteunpunten aan hun taak voldoen.
De bepaling omtrent de steunpunten betreft een vorm van doelregelgeving, een zorgplicht,
waarbij het samenwerkingsverband de keuze wordt gelaten om te beslissen op welke manier
aan de verplichtingen (informeren, ondersteunen en signaleren) wordt voldaan. Het
ligt in de rede dat in het toezicht daar ook rekening mee wordt gehouden.
9. Financiële gevolgen
10.1. Gevolgen voor de rijksbegroting
Dit wetsvoorstel heeft geen structurele gevolgen voor de rijksbegroting. Incidenteel
is in 2022 aan samenwerkingsverbanden passend onderwijs een toelage van € 15.000.000
toegekend voor gemaakte kosten tijdens de opstartfase van de ouder- en jeugdsteunpunten.
De structurele kosten worden gedragen door de samenwerkingsverbanden.
De extra kosten voor de samenwerkingsverbanden zijn beperkt. Qua personele lasten
bijvoorbeeld wordt verwacht dat dit minder dan 1,0 fte zal zijn (zie paragraaf 10.2).
Een aantal samenwerkingsverbanden bieden een dergelijke ondersteuning reeds vanuit
hun basisbekostiging. Samenwerkingsverbanden worden geacht om de kosten te kunnen
dragen, ook gelet op de incidentele middelen die zijn toegekend voor gemaakte kosten
tijdens de opstartfase.
10.2. Gevolgen voor de regeldruk
Van de verplichtingen die uit dit wetsvoorstel voortvloeien is nagegaan met welke
regeldrukkosten ze gepaard gaan. Regeldrukkosten vallen uiteen in kennisnamekosten,
inhoudelijke nalevingskosten en administratieve lasten. Onder kennisnamekosten en
inhoudelijke nalevingskosten wordt verstaan: kosten die burgers of instellingen moeten
maken om kennis te nemen van en te voldoen aan de inhoudelijke eisen die wet- en regelgeving
stellen. Dit zijn de overige kosten die moeten worden gemaakt (bovenop de «business
as usual»-kosten) om aan wet- en regelgeving te voldoen. Onder administratieve lasten
wordt verstaan: de kosten om te voldoen aan informatieverplichtingen aan de overheid,
anders dan nalevingskosten, en voortvloeiend uit wet- en regelgeving van de overheid.
De gevolgen voor de regeldruk in verband met onderhavig wetsvoorstel zijn voor het
opnemen van de basisondersteuningsvoorzieningen en het extra ondersteuningsaanbod
in de schoolgids beperkt. Opname van de basisondersteuningsvoorzieningen in de schoolgids
kan door middel van een verwijzing of een bijlage bij de schoolgids. De beschrijving
van de basisondersteuningsvoorzieningen kan worden overgenomen uit het ondersteuningsplan
van het samenwerkingsverband. Ten aanzien van het extra ondersteuningsaanbod zullen
de gevolgen voor de regeldruk eveneens beperkt zijn. Er zal op onderdelen een intensivering
optreden, omdat er jaarlijks een inventarisatie plaats moet vinden van wat er op school
aan ondersteuning wordt geboden. Op basis hiervan wordt het extra ondersteuningsaanbod
jaarlijks heroverwogen.
Met betrekking tot hoorrecht zal er naar verwachting per leerling per jaar een uur
besteed moeten worden aan het voeren van gesprekken met de leerling bij het opstellen,
bijstellen en evalueren van het ontwikkelingsperspectief en de terugkoppeling daarover.36 Het voeren van gesprekken met leerlingen is echter geen nieuwe taak voor onderwijsprofessionals
en gebeurt al op veel scholen; echter niet overal structureel. De verplichting aan
het bevoegd gezag om over specifiek het ontwikkelingsperspectief de mening van de
leerling te vragen kan worden uitgevoerd in aansluiting op bestaande gesprekken met
leerlingen, bijvoorbeeld in het kader van de mentorgesprekken die op veel scholen
periodiek met leerlingen worden gevoerd.
De inrichting van de ouder- en jeugdsteunpunten is voor samenwerkingsverbanden een
nieuwe wettelijke taak. Een deel van de samenwerkingsverbanden informeert ouders echter
al op zijn minst via een website over passend onderwijs. Een klein aantal heeft ook
informatie, specifiek gericht op leerlingen. Regeldrukkosten zullen voornamelijk ontstaan
omdat het informeren en ondersteunen van ouders en leerlingen voor de meeste samenwerkingsverbanden
een nieuwe taak is. Als gevolg van het wetsvoorstel zullen samenwerkingsverbanden
uren inzetten om ouders en leerlingen te informeren en te ondersteunen. Afhankelijk
van de grootte van het samenwerkingsverband en het aantal leerlingen met een extra
ondersteuningsbehoefte zal dit naar verwachting minimaal zes uren per week zijn.
Maar er zijn mitigerende factoren. De steunpunten worden in de opstartfase ondersteund
door het Ministerie van OCW. Verder laat de wettekst ruimte voor samenwerkingsverbanden
om samen te werken in de opzet van ouder- en jeugdsteunpunten. Voorstelbaar is dat
een samenwerkingsverband voor primair onderwijs samenwerkt met een samenwerkingsverband
voor voortgezet onderwijs in de regio. Ook is het mogelijk om bijvoorbeeld als samenwerkingsverbanden
vo samen te werken bij het opzetten en in stand houden van een steunpunt.
10. Advies en consultatie
11.1. Adviescollege toetsing regeldruk
Het Adviescollege toetsing regeldruk (hierna: ATR) adviseert het wetsvoorstel niet
in te dienen, tenzij met de adviespunten rekening is gehouden. De regering heeft rekening
gehouden met de adviezen van de ATR. De adviespunten zijn verwerkt in de toelichting
en worden hieronder kort toegelicht.
Het adviescollege adviseert toe te lichten waarom het hoorrecht exclusief wordt geregeld
voor leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben en voor wie een ontwikkelingsperspectief
of handelingsplan is opgesteld.
In paragraaf 2.1 is toegelicht om welke reden de reikwijdte van het voorstel beperkt
is tot het ontwikkelingsperspectief. De reden is dat voor deze leerlingen een grote
noodzaak bestaat om hoorrecht wettelijk te verankeren. Zoals weergegeven in de probleemanalyse
sluit de ondersteuning voor deze leerlingen niet altijd aan op de ondersteuningsbehoefte.
De regering erkent ook dat elke leerling, ingevolge internationale verdragen, het
recht heeft om gehoord te worden bij beslissingen die diegene aangaan. Dit is een
stap in de goede richting van de verwezenlijking van het hoorrecht van alle leerlingen,
ook voor leerlingen zonder ondersteuningsbehoefte.
Het college adviseert toe te lichten hoe het risico op verschuiving van verantwoordelijkheden
en taken beperkt wordt. Het college adviseert ervoor te zorgen dat scholen voldoende
toegerust zijn en blijven om ouders en leerlingen informatie en ondersteuning te bieden,
zodat de ouder- en jeugdsteunpunten een aanvullende rol kunnen vervullen in het geval
ouders en leerlingen dat willen.
In paragraaf 2.3 is meer duiding gegeven aan de aanvullende rol van het steunpunt.
Inderdaad blijft de school verantwoordelijk om leerlingen en ouders informatie en
ondersteuning te bieden. Zo is de school verplicht om bij verwijdering van een leerling
met een ondersteuningsbehoefte een andere school te vinden. De steunpunten nemen deze
verplichting niet over van de school. De steunpunten kunnen wel bemiddelen tussen
school, ouders en leerling.
Het college adviseert toe te lichten wat de mogelijkheden en vereisten zijn bij het
opstellen van een ontwikkelingsperspectief, waaruit blijkt hoe de inbreng van een
leerling is meegenomen.
Het wetsvoorstel is op dit onderdeel aangepast. Het bevoegd gezag licht aan de leerling
toe op welke wijze de inbreng van de leerling van invloed is geweest. Verder is opgenomen
dat het bevoegd gezag in het ontwikkelingsperspectief de inbreng van de leerling beschrijft
en daarbij opneemt hoe deze van invloed is geweest op de vast- of bijstelling. Door
deze extra materiële vereisten wordt voorkomen dat de inbreng van de leerling niet
zou worden meegenomen door het bevoegd gezag.
Het college adviseert in de schoolgids het volledige ondersteuningsaanbod voor leerlingen
te (laten) omschrijven en niet alleen de extra ondersteuning die de school te bieden
heeft.
Het wetsvoorstel is aangepast op dit onderdeel. In de schoolgids wordt het volledige
ondersteuningsaanbod beschreven, bestaande uit de basisondersteuning en de extra ondersteuning.
Door het hele ondersteuningsaanbod op te nemen in de schoolgids kunnen ouders en leerlingen
alle informatie over de ondersteuning vinden in een overzichtelijk document.
11.2. Autoriteit Persoonsgegevens
Het voorstel is aan de Autoriteit Persoonsgegevens voorgelegd ter advisering. De Autoriteit
Persoonsgegevens heeft geen opmerkingen bij het voorstel.
11.3. Internetconsultatie
Het wetsvoorstel is van 21 juli 2022 tot 30 september 2022 voorgelegd voor openbare
internetconsultatie. Op de consultatie zijn 40 openbare reacties binnengekomen en
14 besloten reacties. Reacties zijn afkomstig van ouders, leraren, deskundigen en
uiteenlopende organisaties, waaronder de PO-raad, VO-raad, Sectorraad GO, Netwerk
LPO, Ouders en Onderwijs, Balans digitaal, IederIN, samenwerkingsverbanden, Kinderombudsman
en het College voor de Rechten van de Mens. Het wetsvoorstel is over het algemeen
goed ontvangen. Het merendeel van de respondenten begrijpt het nut en de noodzaak
van het voorstel.
Naar aanleiding van de internetconsultatie zijn het wetsvoorstel en de toelichting
waar nodig aangepast en aangevuld.
Algemene opmerkingen
Uit een deel van de reacties blijkt dat ouders, leraren en andere betrokkenen zich
afvragen of dit wetsvoorstel de huidige problemen in het onderwijs oplost. Als voorbeeld
wordt vaak de thuiszittersproblematiek genoemd. Zij wijzen erop dat meer aandacht
moet zijn voor leerrecht om thuiszitters terug in het onderwijs te brengen.
De thuiszittersproblematiek staat hoog op de agenda van de regering. Het terugdringen
van het aantal thuiszitters is een belangrijk doel geweest van de Wet passend onderwijs
in 2014. Uit de evaluatie passend onderwijs blijkt evenwel dat deze wet er niet in
is geslaagd om het aantal thuiszitters terug te dringen. De regering heeft naar aanleiding
van de evaluatie passend onderwijs in de verbeteraanpak passend onderwijs een twintigtal
maatregelen aangekondigd die onder andere beogen het aantal thuiszitters naar beneden
te brengen.37 Dit wetsvoorstel bevat een aantal van deze maatregelen en is daarmee onderdeel van
een breder pakket aan maatregelen gericht op het verbeteren van het passend onderwijs.
De thuiszittersproblematiek is zeer complex en raakt aan verschillende beleidsdomeinen,
in het bijzonder het onderwijs en de zorg. Een deel van de thuiszitters vallen uit
van het onderwijs vanwege een gebrek aan maatwerk op het gebied van onderwijs en zorg.
De regering onderkent de knelpunten in de verbinding tussen onderwijs en zorg. De
regering heeft om die reden maatregelen aangekondigd om de verbinding tussen deze
twee domeinen te versterken. Zo is 1 januari 2023 het Besluit experiment onderwijszorgarrangementen
in werking getreden. Bevoegde gezagen die deelnemen aan het experiment kunnen afwijken
van bepaalde wetgeving om meer maatwerk op het vlak van onderwijs en zorg voor leerlingen
met een complexe ondersteuningsbehoefte te realiseren. Parallel aan het experiment
wordt gestart met een wetstraject.38
Hoorrecht
Enkele respondenten, waaronder JongPit, geven aan dat het hoorrecht niet alleen voor
leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte wettelijk moet worden verankerd. Zij
geven aan dat alle leerlingen hoorrecht hebben.
De regering onderkent dat het IVKR voor alle leerlingen hoorrecht beoogt, leerlingen
met en zonder ondersteuningsbehoefte. Er is gekozen om voor leerlingen met een extra
ondersteuningsbehoefte hoorrecht te verankeren in nationale wetgeving, omdat dit kan
leiden tot een betere aansluiting tussen de geboden ondersteuning op school en de
gevraagde ondersteuning. In de implementatie van het wetsvoorstel zal breder uitvoering
gegeven worden aan het hoorrecht in het onderwijs, ook voor leerlingen zonder een
ondersteuningsbehoefte.
Verder vragen respondenten zich af of de leerling daadwerkelijk geholpen is met het
hoorrecht, zoals vormgegeven in het wetsvoorstel dat is voorgelegd in de internetconsultatie.
Ze vrezen dat het betrekken van de leerling slechts het plaatsen van een vinkje betekent.
Het voorstel is aangevuld met materiële eisen ten aanzien van het hoorrecht van leerlingen
en de belangenafweging bij het ontwikkelingsperspectief. Zo motiveert het bevoegd
gezag de beslissing aan de leerling. Dit geeft verdere invulling aan het hoorrecht
van leerlingen en voorkomt dat het voorstel betekenisloos zou worden.
Ook worden zorgen geuit over de regeldruk die voortvloeit uit deze extra wettelijke
vereisten. Dit geldt met name voor scholen in het (voortgezet) speciaal onderwijs,
waar elke leerling betrokken dient te worden bij de besluitvorming over het ontwikkelingsperspectief.
De uitvoering van de verplichtingen het wetsvoorstel zal naar verwachting enige regeldruk
met zich brengen, zoals uiteengezet in paragraaf 10.2. In het ontwerp van het wetsvoorstel
is getracht de regeldruk zo gering mogelijk te houden. Zo is ruimte gelaten voor de
scholen om, met instemming van de leerling, de gesprekken samen met de ouders te voeren.
Het is dan ook niet vereist om de gesprekken met de ouders en de leerling afzonderlijk
van elkaar te voeren. Dit kan de extra regeldruk aanzienlijk verminderen. De gesprekken
met de ouders worden immers al gevoerd.
Men vraagt zich af hoe scholen kleuters of meervoudig beperkte leerlingen de gelegenheid
moeten geven de mening te geven, gezien de ontwikkelingsleeftijd van deze doelgroepen.
Het wetsvoorstel regelt dat scholen naar de mening van de leerling vragen op een wijze
die past bij de ontwikkelingsleeftijd van de leerling. Hetzelfde geldt voor de terugkoppeling
van de beslissing aan de leerling en de motivering hiervan. Het wetsvoorstel schrijft
niet voor hoe de leerling naar de mening wordt gevraagd. Zo wordt tegemoetgekomen
aan de professionele autonomie van het onderwijzend personeel.
Verder wordt benadrukt dat de leerling niet verplicht is de mening te geven; de school
moet de leerling ten minste in de gelegenheid stellen de mening te geven.
Schoolgids
De meeste respondenten noemen het voorstel over de schoolgids een vooruitgang. Ze
beamen dat het opnemen van het schoolondersteuningsprofiel in de schoolgids leidt
tot minder bureaucratie voor scholen en dat het de vindbaarheid van de extra ondersteuning
voor leerlingen en ouders vergroot. Een beschrijving van de geboden ondersteuning
op de school is immers niet meer verspreid over twee aparte documenten.
Het college voor de rechten van de mens merkt op dat het opnemen van de ondersteuningsvoorzieningen
in de schoolgids onverlet laat dat scholen op grond van de Wet gelijke behandeling
op grond van handicap of chronische ziekte onderzoek moeten doen of bepaalde ondersteuning
geboden kan worden.
De regering beaamt dat scholen een onderzoeksplicht hebben op grond van de WGBH/CZ.
In paragraaf 3.2.3 is deze verplichting voor scholen nader uiteengezet.
Ouder- en jeugdsteunpunten
Veel respondenten herkennen het probleem dat de invoering van het steunpunt tracht
op te lossen: de zoektocht van ouders naar informatie en ondersteuning binnen het
systeem van passend onderwijs.
Enkele respondenten vragen hoe de regering de onafhankelijkheid van de steunpunten
ziet, aangezien de steunpunten in stand worden gehouden door de samenwerkingsverbanden.
Het wetsvoorstel is op dit onderdeel aangepast. De bepaling brengt het onderdeel over
de onafhankelijkheid van de steunpunten tot uitdrukking door de toevoeging «uitsluitend
in het belang van de leerling». Dit betekent dat het steunpunt de ouders en de leerling
informeert of ondersteunt in het belang van de leerling en niet in het belang van
de school of het samenwerkingsverband.
Samenwerkingsverbanden hebben zorgen over de financiering van de steunpunten. De middelen
die naar het steunpunt gaan kunnen volgens respondenten niet naar de scholen om leerlingen
te ondersteunen.
Er worden naast de incidentele startkosten geen extra middelen beschikbaar gesteld
om de steunpunten in stand te houden. De steunpunten worden dan ook vanuit de bestaande
middelen bekostigd. De regering benadrukt dat het steunpunt kan bestaan uit een medewerker
die een deel van de week belast is met het informeren en ondersteunen van ouders en
leerlingen.
Een deel van de ondersteuningsmiddelen van het samenwerkingsverband zal ter uitvoering
van de verplichtingen in dit wetsvoorstel worden ingezet om het steunpunt in stand
te houden. Deze middelen gaan dientengevolge niet direct naar scholen ter ondersteuning
van de leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte. Met het steunpunt wordt echter
beoogd escalatie, verergering van de problematiek van de leerling en mogelijk thuiszitten
te voorkomen. De informatievoorziening en ondersteuning vanuit het steunpunt hebben
dan ook een preventieve functie. Dit kan uiteindelijk een efficiëntere besteding van
de bekostiging tot gevolg hebben.
II. Artikelsgewijze toelichting
Artikel I, onderdeel A, artikel II, onderdeel A, en artikel IV, onderdeel A
Onder voorzieningen voor extra ondersteuning in de bestaande begripsomschrijving van
het begrip «ondersteuningsaanbod van de school» (nieuw) wordt het brede scala van
voorzieningen verstaan voor leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte, zoals
een aangepast onderwijsprogramma, een ondersteuningsklas of extra begeleiding.
Artikel I, onderdeel B, artikel II, onderdeel B, en artikel IV, onderdeel B
Bij wijziging van een regeling worden de leden van een artikel vernummerd, tenzij
daartegen overwegend bezwaar bestaat. In dit geval bestaat overwegend bezwaar tegen
de vernummering van de betreffende artikelen, aangezien vernummering zou leiden tot
een groot aantal wijzigingen in lagere regelgeving.
Artikel I, onderdeel D, artikel II, onderdeel D, en artikel IV, onderdeel G
De basisondersteuningsvoorzieningen zijn op elke vestiging van een school behorend
tot het samenwerkingsverband gelijk. Deze voorzieningen worden afgestemd binnen het
samenwerkingsverband en zijn opgenomen in het ondersteuningsplan van het samenwerkingsverband.
De school kan een beschrijving van de basisondersteuningsvoorzieningen opnemen in
de schoolgids of verwijzen naar de basisondersteuningsvoorzieningen in het ondersteuningsplan.
Voor wat betreft artikel I, onderdeel D: cluster 1- en 2-scholen maken geen onderdeel
uit van een samenwerkingsverband. Om die reden zijn in dit artikel alleen cluster
3- en 4-scholen meegenomen.
Artikel I, onderdeel F, artikel II, onderdeel H, artikel III, onderdeel A, en artikel
IV, onderdeel C
Deze figuur verschilt van het recht op instemming van ouders op het deel van het ontwikkelingsperspectief
betreffende de individuele begeleiding, bedoeld in de artikelen 40a, tweede lid, van
de Wet op het primair onderwijs, 41a, tweede lid, van de Wet op de expertisecentra
en 2.44, tweede lid, van de Wet voortgezet onderwijs 2020, en het op overeenstemming
gericht overleg, bedoeld in de artikelen 40a, eerste lid, van de Wet op het primair
onderwijs, 41a, eerste lid, van de Wet op de expertisecentra en 2.44, eerste lid,
van de Wet voortgezet onderwijs 2020. Het bevoegd gezag is verplicht de mening van
de leerling te betrekken bij de besluitvorming over het ontwikkelingsperspectief,
maar heeft de instemming van de leerling niet nodig. Daarnaast wordt het bevoegd gezag
niet verplicht te streven naar consensus met de leerling, zoals het geval is bij het
op overeenstemming gericht overleg. Het wetsvoorstel doorkruist daarmee niet het ouderlijk
gezag.
Het bevoegd gezag zorgt dat de leerling vrijelijk, zonder onwenselijke beïnvloeding
van anderen zijn of haar mening kan geven. Hieraan wordt invulling gegeven door de
leerling te laten beslissen op welke manier hij of zij wordt betrokken. De leerling
bepaalt namelijk op welke wijze hij of zij wordt gevraagd naar zijn of haar mening.
De leerling kan bijvoorbeeld, afhankelijk van de behoeftes, haar of zijn mening geven
in aanwezigheid van de ouders of afzonderlijk van de ouders. Het bevoegd gezag biedt
de leerling bij het geven van zijn of haar mening de ondersteuning die hij of zij
nodig heeft.
Artikel 45 van de Wet primair onderwijs BES is nog niet in werking getreden. Op het
moment dat artikel 45 in werking treedt zal de beoogde wijziging in artikel III, onderdeel
A, worden doorgevoerd.
Artikel V, onderdeel B
De wijziging om het ondersteuningsaanbod van de school op te nemen in de schoolgids
beoogt geen wijziging teweeg te brengen in de rechten van de medezeggenschapsraad.
De volledige medezeggenschapsraad heeft adviesrecht op het extra ondersteuningsaanbod
van de school, en dat blijft ook zo. De leerling- en oudergeleding van de medezeggenschapsraad
heeft instemmingrecht op de vaststelling van de schoolgids. Met de aanpassing van
de artikelen 13 en 14 wordt bereikt dat het instemmingsrecht geen betrekking heeft
op de informatie betreffende het extra ondersteuningsaanbod van de school, nu daarop
reeds adviesrecht bestaat.
De school heeft geen zeggenschap over de basisondersteuningsvoorzieningen. De basisondersteuningsvoorzieningen
worden vastgesteld door het samenwerkingsverband in het ondersteuningsplan. De ondersteuningsplanraad
van het samenwerkingsverband heeft instemmingsrecht op het ondersteuningsplan, waarin
de basisondersteuningsvoorzieningen en het ondersteuningsaanbod van alle scholen binnen
het samenwerkingsverband staan beschreven. De medezeggenschap is dan ook bij de ondersteuningsplanraad
belegd.
Artikel VI
Het wetsvoorstel voorziet in de mogelijkheid voor gedifferentieerde inwerkingtreding.
Bij het moment van inwerkingtreding van het onderdeel over de basis en extra ondersteuningsvoorzieningen
in de schoolgids wordt namelijk rekening gehouden met het feit dat de schoolgids een
keer per jaar wordt vastgesteld. De schoolgids wordt immers in het voorjaar vastgesteld
voor het daaropvolgende schooljaar. Om te voorkomen dat scholen de schoolgids opnieuw
moeten vaststellen naar aanleiding van het wetsvoorstel, zal de invoeringstermijn
van dit onderdeel langer zijn. Bevoegde gezagen zullen in de schoolgids van het eerstvolgende
schooljaar aan de verplichting voldoen.
De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs, M.L.J. Paul
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.L.J. Paul, minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.