Voorstel van wet : Voorstel van wet (herdruk)
36 440 Regels over het bemannen van zeeschepen (Wet bemanning zeeschepen)
HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
Artikel 2 Reikwijdte en uitzonderingen
Artikel 3 Ontheffing ten behoeve van experimenten
HOOFDSTUK 2. HET BEMANNEN VAN ZEESCHEPEN
HOOFDSTUK 3 VAARBEVOEGDHEDEN EN BEROEPSEISEN
Artikel 23 Bezit vaarbevoegdheidsbewijs
Artikel 24 Bijzondere beroepseisen bepaalde scheepstypen
Artikel 25 Aanvullende beroepseisen
Artikel 26 Afgifte vaarbevoegdheidsbewijs, bekwaamheidsbewijs of schriftelijk bewijs
Artikel 27 Erkenning buitenlands vaarbevoegdheidsbewijs of bekwaamheidsbewijs
Artikel 28 Aanvaarding buitenlands vaarbevoegdheidsbewijs of bekwaamheidsbewijs
Artikel 29 Beroepseisen Caribisch-Nederlandse zeeschepen
Artikel 30 Examen bekwaamheidsbewijzen zeilvaart
Artikel 31 Medische geschiktheid
Artikel 32 Medisch scheidsrechter
Artikel 33 Aanwijzingen van medische ongeschiktheid of onbekwaamheid
Artikel 34 Verwerking persoonsgegevens
HOOFDSTUK 4 WERK- EN LEEFOMSTANDIGHEDEN
Artikel 35 Verklaring naleving maritieme arbeid deel I
Artikel 36 Verklaring naleving maritieme arbeid deel II
Artikel 37 Certificaat maritieme arbeid
Artikel 38 Visserij-arbeidscertificaat
Artikel 39 Onderzoek en afgifte certificaat maritieme arbeid en visserij-arbeidscertificaat
Artikel 40 Klacht zeevarende aan de wal
HOOFDSTUK 5. TUCHTRECHTSPRAAK
HOOFDSTUK 6. TOEZICHT EN OPSPORING
Artikel 61 Aanwijzing toezichthouders
Artikel 62 Aanwijzing opsporingsambtenaren
Artikel 63 Bevoegdheden toezichthouder
Artikel 64 Gronden aanhouding zeeschip
Artikel 65 In kennisstelling aanhouding
Artikel 66 Administratief beroep
HOOFDSTUK 7. VERBODSBEPALINGEN
Artikel 67 Bescherming klager
Artikel 68 Verbod varen zonder geldig bemanningscertificaat
Artikel 69 Verbod niet naleven bemanningseisen
Artikel 70 Verbod nalaten opmaken bemanningslijst
Artikel 71 Verbod niet naleven wachtverplichting
Artikel 72 Verbod varen zonder geldig certificaat maritieme arbeid of visserij-arbeidscertificaat
Artikel 73 Verbod niet naleven aanhouding
Artikel 74 Verbod gebruik drugs en alcohol
Artikel 75 Verbodsbepalingen
HOOFDSTUK 8. OVERIGE BEPALINGEN
HOOFDSTUK 9 OVERGANGSBEPALINGEN
Artikel 80 Geldigheid bemanningscertificaat
Artikel 81 Geldigheid vaarbevoegdheidsbewijs of bekwaamheidsbewijs
Artikel 82 Geldigheid certificaat maritieme arbeid of een visserij-arbeidscertificaat
Artikel 83 privaatrechtelijke regeling nationaliteit kapiteins
HOOFDSTUK 10 SLOTBEPALINGEN
Artikel 84 Uitvoering van verdragen en besluiten van volkenrechtelijke organisaties
Artikel 85 Dynamische verwijzing (wijzigingen)
Artikel 86 Gebruik Engelse taal
Artikel 87 Intrekken Wet zeevarenden
Artikel 88 Wijziging Algemene douanewet
Artikel 89 Wijziging Ambtenarenwet
Artikel 90 Wijziging Burgerlijk Wetboek
Artikel 91 Wijziging Wet op de economische delicten
Artikel 92 Wijziging Wet ruimtevaartactiviteiten
Artikel 93 Wijziging Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen
Artikel 94 Wijziging Wetboek van Strafrecht
Artikel 95 Citeertitel
Artikel 96 Inwerkingtreding
Nr. 2 HERDRUK1
VOORSTEL VAN WET
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben dat het wenselijk is de bepalingen ten aanzien
van het bemannen van zeeschepen in de Wet zeevarenden te herzien en te moderniseren
met het oogmerk de veiligheid van zeeschepen en de scheepvaart verder te bevorderen,
het welzijn van de zeevarenden aan boord te waarborgen en ter uitvoering van het op
7 juli 1978 te Londen tot stand gekomen Verdrag betreffende de normen voor zeevarenden
inzake opleiding, diplomering en wachtdienst, 1978 (Trb. 1981, 144), het op 7 juli 1995 te Londen tot stand gekomen Internationaal Verdrag betreffende
de normen inzake opleiding, diplomering en wachtdienst van personeel van vissersschepen
van de Internationale Maritieme Organisatie (Trb. 2013, 218), het op 23 februari 2006 te Genève tot stand gekomen Maritiem Arbeidsverdrag, 2006
(Trb. 2007, 93), het op 14 juni 2007 te Genève tot stand gekomen Verdrag betreffende werk in de
visserijsector (Trb. 2011, 152) en de daarmee samenhangende Europese richtlijnen;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen
overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden
en verstaan bij deze:
HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
ambtenaren van de Inspectie Leefomgeving en Transport:
door Onze Minister aangewezen ambtenaren van de Inspectie Leefomgeving en Transport;
bekwaamheidsbewijs:
geldig document, anders dan een vaarbevoegdheidsbewijs, afgegeven aan een zeevarende,
waaruit blijkt dat een door Onze Minister erkende training met goed gevolg is afgesloten
waarmee wordt voldaan aan een of meer beroepseisen;
bemanning:
kapitein, de officieren, de gezellen en de overige zeevarenden;
bemanningscertificaat:
door Onze Minister afgegeven certificaat, houdende het minimumaantal bemanningsleden
met hun functies aan boord van het betrokken zeeschip;
bemanningslijst:
bij het FAL-verdrag ingevoerde standaardverklaring die informatie bevat die betrekking
heeft op de bemanningssamenstelling van een zeeschip;
bemanningsplan:
voorstel van de scheepsbeheerder, houdende het aantal bemanningsleden met hun functies
aan boord waarmee de scheepsbeheerder het betrokken zeeschip minimaal wenst te bemannen;
beroepseisen:
krachtens deze wet gestelde eisen ten aanzien van de kennis, de vaardigheden, de diensttijd
en de leeftijd voor een functie aan boord of voor werkzaamheden waarop deze wet van
toepassing is;
C188-verdrag:
het op 14 juni 2007 te Genève tot stand gekomen Verdrag betreffende werk in de visserijsector
(Trb. 2011, 152);
Caribisch-Nederlands zeeschip:
zeeschip dat op grond van de Vaartuigenwet 1930 BES is geregistreerd in de openbare
lichamen Bonaire, Sint-Eustatius of Saba;
certificaat maritieme arbeid:
certificaat, bedoeld in voorschrift 5.1.3, derde lid, van het MLC-verdrag;
diensttijd:
dienstdoen aan boord van een zeeschip voor zover van belang voor de afgifte of vernieuwing
van een vaarbevoegdheidsbewijs, een bekwaamheidsbewijs of een andere kwalificatie;
FAL-verdrag:
op 9 april 1965 te Londen tot stand gekomen Verdrag inzake het vergemakkelijken van
het internationale verkeer ter zee (Trb. 1966, 162);
geneeskundige verklaring zeevaart:
verklaring als bedoeld in artikel 31, eerste lid;
GT:
maateenheid brutotonnage waarin de totale inhoud van een zeeschip, vastgesteld overeenkomstig
het op 23 juni 1969 te Londen tot stand gekomen Verdrag betreffende de meting van
schepen (Trb. 1970, 122), wordt uitgedrukt;
gezel:
lid van de bemanning, anders dan de kapitein of een officier die een functie uitoefent
genoemd in het STCW-verdrag of STCW F-verdrag;
IMO-nummer:
scheepsidentificatienummer, bedoeld in voorschrift XI-1/3 van het SOLAS-verdrag;
kapitein:
gezagvoerder van een zeeschip;
kennisbewijs:
bewijs van:
1° het met goed gevolg hebben afgesloten van een beroepsopleiding of een onderdeel daarvan
als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs, of
2° het met goed gevolg hebben afgelegd van het afsluitend examen van een opleiding of
een tentamen van een tot die opleiding behorende onderwijseenheid als bedoeld in de
Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;
koud opgelegd zeeschip:
zeeschip zonder vaste bemanning dat gedurende langere tijd niet wordt geëxploiteerd;
maand:
een kalendermaand of 30 dagen samengesteld uit perioden van minder dan een maand;
MLC-verdrag:
op 23 februari 2006 te Genève tot stand gekomen Maritiem Arbeidsverdrag, 2006 (Trb. 2007, 93) en de bij dat verdrag behorende bindende protocollen en aanhangselen;
monsterboekje:
door Onze Minister of een bevoegde buitenlandse maritieme autoriteit afgegeven document
uitgereikt aan een zeevarende dat een overzicht bevat van zijn functie en opgedane
diensttijd aan boord van een of meer schepen als bedoeld in het STCW-verdrag, het
STCW F-verdrag, norm A2.1 van het MLC-verdrag of norm 3.10 van het FAL-verdrag;
Onze Minister:
Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat;
officier:
lid van de bemanning, niet zijnde de kapitein, die als zodanig is aangewezen bij of
krachtens deze wet;
opvarende:
eenieder die zich gedurende de vaart aan boord van het zeeschip bevindt;
pleziervaartuig:
zeeschip, bestemd of gebruikt voor sport, vrijetijdsbesteding of recreatie, ongeacht
het type of de wijze van voortstuwing;
richtlijn (EU) 2022/993:
Richtlijn (EU) 2022/993 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2022 inzake
het minimumopleidingsniveau van zeevarenden (PbEU 2022, L 169);
richtlijn 92/29/EEG:
Richtlijn 92/29/EEG van de Raad van 31 maart 1992 betreffende de minimumvoorschriften
inzake veiligheid en gezondheid ter bevordering van een betere medische hulpverlening
aan boord van schepen (PbEG 1992, L 113);
richtlijn 2009/13/EG:
Richtlijn 2009/13/EG van de Raad van 16 februari 2009 tot tenuitvoerlegging van de
overeenkomst tussen de Associatie van reders van de Europese Gemeenschap (ECSA) en
de Europese Federatie van vervoerswerknemers (ETF) inzake het verdrag betreffende
maritieme arbeid van 2006 en tot wijziging van Richtlijn 1999/63/EG (PbEU 2009, L 124);
richtlijn (EU) 2017/ 159:
Richtlijn (EU) 2017/159 van de Raad van 19 december 2016 tot uitvoering van de op
21 mei 2012 door het Algemeen Comité van de landbouwcoöperaties van de Europese Unie
(COGECA), de Europese Federatie van vervoerswerknemers (EFT) en de Vereniging van
de nationale organisaties van visserijondernemingen in de Europese Unie (Europêche)
gesloten Overeenkomst betreffende de uitvoering van het Verdrag betreffende werk in
de visserijsector van de Internationale Arbeidsorganisatie uit 2007 (PbEU 2016, L 25);
scheepsbeheerder:
eigenaar of de rompbevrachter van een zeeschip, of een vennootschap als bedoeld in
artikel 194a van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek aan wie de eigenaar de verantwoordelijkheid
voor de exploitatie van het zeeschip heeft overgedragen, of indien het een vissersvaartuig
betreft, de natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie de eigenaar de verantwoordelijkheid
voor de exploitatie van het vissersvaartuig heeft overgedragen;
scheepslengte:
tenzij anders bepaald, 96 procent van de totale lengte op een waterlijn op 85 procent
van de kleinste holte gemeten vanaf de kiellijn, of de lengte van de voorzijde van
de voorsteven tot de hartlijn van de roerkoning op die waterlijn, indien deze lengte
groter is; bij vissersvaartuigen die met een stuurlast ontworpen zijn, moet de waterlijn
waarop deze lengte gemeten wordt, evenwijdig aan de ontwerplastlijn worden genomen;
schipper:
kapitein van een vissersvaartuig;
schriftelijk bewijs:
bewijs, anders dan een vaarbevoegdheidsbewijs of een bekwaamheidsbewijs, dat door
een zeevarende aan een beroepseis is voldaan;
SCV-code:
de in februari 2001 onder auspiciën van de IMO opgestelde en bij circulaire SLS.14/Circ.396,
als voor het Koninkrijk der Nederlanden geldende equivalente regeling, aangemelde
Code voor de veiligheid van kleine commerciële schepen waarmee reizen worden ondernomen
in het Caribisch gebied (Code of Safety for Small Commercial Vessels operating in
the Caribbean);
SOLAS-verdrag:
op 1 november 1974 te Londen tot stand gekomen Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens
op zee (Trb. 1976, 157) en de bij dat verdrag behorende bindende protocollen, aanhangsels en bijlagen;
STCW-verdrag:
op 7 juli 1978 te Londen tot stand gekomen Verdrag betreffende de normen voor zeevarenden
inzake opleiding, diplomering en wachtdienst, 1978 (Trb. 1981, 144) en de bij dat verdrag behorende bindende bijlagen;
STCW F-verdrag:
op 7 juli 1995 te Londen tot stand gekomen Internationaal Verdrag betreffende de normen
inzake opleiding, diplomering en wachtdienst van personeel van vissersschepen van
de Internationale Maritieme Organisatie (Trb. 2013, 218);
tuchtcollege:
tuchtcollege voor de scheepvaart als bedoeld in artikel 41;
vaarbevoegdheidsbewijs:
geldig document afgegeven door Onze Minister waaruit de bevoegdheid blijkt om in een
of meer functies, waarvoor bij of krachtens deze wet beroepseisen zijn gesteld, aan
boord van een zeeschip dienst te doen;
verklaring naleving maritieme arbeid:
verklaring als bedoeld in norm A 5.1.3, tiende lid, van het MLC-verdrag, bestaande
uit deel I en deel II;
verwerking van persoonsgegevens:
het verwerken van persoonsgegevens als bedoeld in artikel 4, onderdelen 1 en 2, van
de Algemene verordening gegevensbescherming;
visser:
zeevarende werkzaam op een vissersvaartuig;
vissersvaartuig:
zeeschip dat bestemd is of gebezigd wordt voor het bedrijfsmatig vangen van vis of
van andere levende rijkdommen van de zee;
visserij-arbeidscertificaat:
document als bedoeld in artikel 41 van het C188-verdrag;
zeeschip:
schip dat op grond van voor Nederland geldende rechtsregels gerechtigd is de vlag
van het Koninkrijk te voeren;
zeevarende:
natuurlijke persoon die in enige hoedanigheid werkzaamheden verricht aan boord van
een zeeschip;
zeilschip:
zeeschip dat bestemd en ingericht is om hoofdzakelijk door middel van zeilen te worden
voortbewogen;
zeilvaart:
bedrijfsmatige vaart met zeilschepen op zee.
Artikel 2 Reikwijdte en uitzonderingen
1. Het bepaalde bij of krachtens deze wet is van toepassing ten aanzien van zeeschepen,
voor zover ten aanzien van vissersvaartuigen niet anders is bepaald en, in de bij
of krachtens deze wet aangewezen gevallen, op Caribisch-Nederlandse zeeschepen.
2. Deze wet is niet van toepassing ten aanzien van:
a. zeeschepen die uitsluitend varen op Nederlandse binnenwateren of gebieden waar Nederlandse
havenvoorschriften gelden;
b. zeeschepen zonder vaste bemanning die niet van middelen tot werktuiglijke voortstuwing
zijn voorzien;
c. koud opgelegde zeeschepen;
d. oorlogsschepen, marinehulpschepen of andere schepen in gebruik voor de uitvoering
van de militaire taak;
e. reddingsvaartuigen; en
f. pleziervaartuigen.
3. Bij ministeriële regeling kunnen na overleg met de betrokken organisaties van scheepsbeheerders
en zeevarenden categorieën van zeeschepen worden aangewezen waarop het bepaalde bij
of krachtens deze wet geheel of gedeeltelijk niet van toepassing is als bedoeld in
artikel III van het STCW-verdrag en artikel II, vijfde lid, van het MLC-verdrag.
4. Voor de toepassing van het derde lid kunnen bij ministeriële regeling nadere regels
worden gesteld en kan nader worden bepaald welke categorieën van zeeschepen in ieder
geval vallen onder de in het derde lid bedoelde uitzonderingen.
5. Het bepaalde bij of krachtens de artikelen 6, en 35 tot en met 40 is niet van toepassing
op niet commercieel gebruikte zeeschepen.
6. Bij ministeriële regeling kan na overleg met de betrokken organisaties van scheepsbeheerders
en zeevarenden, voor categorieën zeeschepen van minder dan 200 GT die geen internationale
reizen maken, worden bepaald dat van het bepaalde bij of krachtens deze wet onder
daarbij te stellen regels vrijstelling wordt verleend indien deze niet praktisch uitvoerbaar
of onredelijk zijn, als bedoeld in artikel II, zesde lid, van het MLC-verdrag.
7. Bij ministeriële regeling kunnen, na overleg met de betrokken organisaties van scheepsbeheerders
en zeevarenden, categorieën van personen worden aangewezen die in afwijking van artikel
1 niet worden aangemerkt als zeevarenden, als bedoeld in artikel II, derde lid, van
het MLC-verdrag.
Artikel 3 Ontheffing ten behoeve van experimenten
1. Indien er sprake is van aantoonbare technologische innovatie kan Onze Minister na
overleg met de betrokken organisaties van scheepsbeheerders en zeevarenden en andere
betrokken belangenorganisaties ten behoeve van de uitvoering van een experiment gedurende
ten hoogste drie jaar ontheffing verlenen van het bepaalde in de artikelen 9, tweede
en zesde lid, 20, 23, eerste tot en met vierde lid, 24, eerste tot en met het derde
lid, 25, eerste tot en met vierde lid, of 71 en de daarop berustende bepalingen. Aan
deze ontheffing worden ter waarborging van de veiligheid beperkingen en voorwaarden
verbonden.
2. Een ontheffing als bedoeld in het eerste lid heeft tot doel om vooruitlopend op mogelijke
aanpassing van regelgeving te kunnen experimenteren met:
a. de bemanningssamenstelling van een specifiek zeeschip; of
b. de beroepseisen van zeevarenden werkzaam aan boord van een specifiek zeeschip.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden ter waarborging van de veiligheid
nadere regels gesteld met betrekking tot de beperkingen en voorwaarden die aan een
ontheffing worden verbonden.
4. Indien evaluatie van het experiment aanleiding geeft tot het aanpassen van regelgeving,
kan Onze Minister eenmalig een ontheffing met ten hoogste drie jaar verlengen met
het oog op het aanpassen van die regelgeving.
HOOFDSTUK 2. HET BEMANNEN VAN ZEESCHEPEN
Paragraaf 1 Bepalingen met betrekking tot de scheepsbeheerder
Artikel 4 Zorgplicht scheepsbeheerder
1. De scheepsbeheerder draagt er zorg voor dat zijn zeeschip of zeeschepen zodanig zijn
bemand dat redelijkerwijs alle werkzaamheden aan boord kunnen worden verricht gelet
op de bedrijfsvoering, het voorkomen van oververmoeidheid van zeevarenden, zonder
gevaar voor de opvarenden, het zeeschip, de lading, het milieu of het scheepvaartverkeer
en met inachtneming van de geldende arbeids- en rusttijden.
2. De scheepsbeheerder draagt er zorg voor dat elke zeevarende aan boord voldoet aan
de bij of krachtens deze wet gestelde eisen ten aanzien van de opleiding, kennis,
diensttijd, vakbekwaamheid en medische geschiktheid, in overeenstemming met de bepalingen
opgenomen in richtlijn (EU) 2022/993, richtlijn 2009/13/EG, richtlijn (EU) 2017/159,
het SOLAS-verdrag, het STCW-verdrag, STCW F-verdrag, het MLC-verdrag of het C188-verdrag.
3. De scheepsbeheerder draagt zorg voor behoorlijke en veilige huisvesting, recreatieve
voorzieningen en kosteloos drinkwater en voeding van voldoende hoeveelheid, kwaliteit,
voedingswaarde en variëteit en rekening houdend met godsdienstige voorschriften en
culturele gebruiken voor de zeevarenden aan boord van zijn zeeschip, met inachtneming
van de daaraan bij ministeriële regeling, in overeenstemming met de in het MLC-verdrag
of het C188-verdrag gestelde eisen.
4. De scheepsbeheerder draagt zorg voor een schriftelijk beleid ten aanzien van de voorkoming
van alcohol- en drugsmisbruik door zeevarenden die veiligheidstaken, beveiligingstaken
of taken die verband houden met het mariene milieu uitvoeren. Hierbij wordt aandacht
geschonken aan voorlichting omtrent de gevolgen van het gebruik van alcohol en drugs
en aan het gebruik van alcohol en drugs door zeevarenden tijdens het werk.
5. De scheepsbeheerder verschaft de kapitein de middelen die hem in staat stellen om
aan zijn verplichtingen ingevolge deze wet te voldoen.
6. Bij ministeriële regeling kunnen in het belang van een goede uitvoering nadere regels
worden gesteld met betrekking tot de uitvoering van het gestelde in het eerste tot
en met het vijfde lid.
Artikel 5 Overzicht opleiding en diensttijd zeevarenden aan boord
1. De scheepsbeheerder houdt, ten behoeve van de met het toezicht op de naleving van
deze wet belaste autoriteiten, per schip van elk daarop dienstdoend bemanningslid
een overzicht bij van ten minste het volgende:
a. opleiding;
b. diensttijd;
c. bijzondere- of aanvullende beroepseisen;
d. medische geschiktheid.
2. Ter uitvoering van de in het eerste lid, onderdelen a tot en met c, bedoelde verplichting
worden persoonsgegevens verwerkt. De verwerking van deze gegevens vindt plaats ten
einde te kunnen beoordelen of de bemanning van de door de scheepsbeheerder beheerde
zeeschepen voldoet aan de wettelijke eisen betreffende de kennis en vaardigheden en
ter uitvoering van verdragen of bindende EU-rechtshandelingen alleen of gezamenlijk.
De scheepsbeheerder is verwerkingsverantwoordelijke voor deze verwerking.
3. Ter uitvoering van de in het eerste lid, aanhef en onderdeel d, bedoelde verplichting
worden persoonsgegevens over gezondheid als bedoeld in artikel 4, onderdeel 15, van
de Algemene verordening gegevensbescherming verwerkt. De verwerking van deze gegevens
vindt plaats ten einde te kunnen beoordelen of de bemanning van de door de scheepsbeheerder
beheerde zeeschepen voldoet aan de wettelijke eisen betreffende de lichamelijke en
geestelijke geschiktheid en ter uitvoering van verdragen of bindende EU-rechtshandelingen
alleen of gezamenlijk. De scheepsbeheerder is verwerkingsverantwoordelijke voor deze
verwerking.
4. Persoonsgegevens bedoeld in het eerste lid worden zo spoedig mogelijk en in ieder
geval binnen vier weken vernietigd nadat deze niet langer nodig zijn ten behoeve van
de met het toezicht op de naleving van deze wet belaste autoriteiten.
Artikel 6 Afhandeling klachten zeevarenden aan boord
1. De scheepsbeheerder van een zeeschip draagt zorg voor de afhandeling van klachten
over schending of vermoedelijke schending van het MLC-verdrag of het C188-verdrag
volgens een door de scheepsbeheerder vastgestelde klachtenprocedure als bedoeld in
voorschrift 5.1.5 van het MLC-verdrag.
2. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld waaraan de in het eerste lid bedoelde
klachtenprocedure moet voldoen.
Artikel 7 Nakoming verplichtingen BW
1. De scheepsbeheerder van een zeeschip, anders dan een vissersvaartuig, draagt zorg
voor de nakoming van zijn verplichtingen op grond van Boek 7, Titel 10, Afdeling 12,
van het Burgerlijk Wetboek en handelt overeenkomstig de voor het desbetreffende zeeschip
afgegeven verklaring naleving maritieme arbeid deel I.
2. De scheepsbeheerder van een vissersvaartuig, draagt zorg voor de nakoming van zijn
verplichtingen op grond van Boek 7, Titel 10, Afdeling 12A of 12B, van het Burgerlijk
Wetboek.
3. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld over wijze waarop een zeevarende
informatie omtrent zijn arbeidsvoorwaarden kan verkrijgen met inbegrip van een afschrift
van zijn arbeidsovereenkomst, als bedoeld in Norm A2.1, van de Code bij het MLC-verdrag
of artikel 18 van het C188-verdrag.
Paragraaf 2 Bepalingen met betrekking tot de kapitein en de officieren
Artikel 8 Goed zeemanschap
De kapitein en de officieren gedragen zich aan boord ten opzichte van de opvarenden,
het schip, de lading, het milieu en het scheepvaartverkeer zoals het een goed zeeman
betaamt.
Artikel 9 Zorgplicht kapitein
1. De kapitein draagt er zorg voor dat de bemanning van het zeeschip te allen tijde
berekend is op het verrichten van de werkzaamheden aan boord gelet op de bedrijfsvoering
van het zeeschip, de lading, het milieu of het scheepvaartverkeer en kan daartoe noodzakelijke
maatregelen nemen, waaronder de maatregel om het schip niet te laten uitvaren.
2. De kapitein draagt er zorg voor dat het wachtpersoneel de beginselen van een veilige
wacht in acht neemt in overeenstemming met de voorschriften VIII/1 en VIII/2 van de
bijlage bij het STCW-verdrag dan wel, voor vissersvaartuigen, de voorschriften voor
een veilige wacht in overeenstemming met voorschrift 1 van hoofdstuk IV van de annex
bij het STCW F-verdrag.
3. De kapitein draagt er zorg voor dat een op grond van hoofdstuk 3 vereist vaarbevoegdheidsbewijs,
bekwaamheidsbewijs of schriftelijk bewijs aan boord aanwezig is.
4. De kapitein organiseert de werkzaamheden en de wachtindeling zodanig dat het wachtpersoneel
voldoende uitgerust en anderszins geschikt is om dienst te doen bij aanvang van de
wacht.
5. De kapitein verlaat het zeeschip niet gedurende de vaart of bij dreigend gevaar,
tenzij zijn afwezigheid volstrekt noodzakelijk is of de zorg voor lijfsbehoud hem
daartoe dwingt.
6. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot
de uitvoering van het eerste tot en met vierde lid.
Artikel 10 Openbare orde
1. De kapitein is belast met de handhaving van de openbare orde aan boord van het zeeschip
en oefent aan boord over alle opvarenden disciplinair gezag uit. Hij kan tot handhaving
van dit gezag de maatregelen nemen die redelijkerwijs nodig zijn.
2. De opvarenden zijn verplicht de bevelen op te volgen die door de kapitein worden
gegeven in het belang van de veiligheid of tot handhaving van de orde, met inbegrip
van de openbare orde.
Artikel 11 Werkzaamheden waarvoor een vaarbevoegdheidsbewijs is vereist of andere
beroepseisen zijn vastgesteld
De kapitein belast een zeevarende met werkzaamheden aan boord waarvoor een vaarbevoegdheidsbewijs
is vereist of andere beroepseisen zijn vastgesteld alleen voor zover die zeevarende
beschikt over het daarvoor benodigde geldig vaarbevoegdheidsbewijs of voldoet aan
de daarvoor benodigde beroepseisen.
Artikel 12 Verlaten zeeschip
1. Een opvarende verlaat het zeeschip niet zonder toestemming van de kapitein.
2. Toestemming van de kapitein is niet nodig voor het in een haven verlaten van het
zeeschip voor het, wanneer dit mogelijk is, onverwijld raadplegen van een arts of
tandarts door een zeevarende.
Artikel 13 Weigering toestemming om het zeeschip te verlaten
De kapitein vermeldt een weigering van toestemming om het zeeschip te verlaten aan
een zeevarende en de reden daarvoor in het scheepsdagboek en verstrekt desgevraagd
aan de zeevarende binnen twaalf uur een schriftelijke bevestiging daarvan.
Artikel 14 Aanvang uitoefening gezag kapitein
De kapitein oefent zijn gezag uit zodra hij aan boord is en het gezag heeft aanvaard
of overgenomen, en zolang hij het gezag niet heeft overgedragen of de scheepsbeheerder
hem het gezag niet heeft ontnomen.
Artikel 15 Niet functionerende kapitein
1. In geval de kapitein aan boord van een zeeschip niet meer kan functioneren, treedt
als kapitein op de eerste stuurman, onderscheidenlijk de eerste maritiem officier.
Indien geen eerste stuurman of eerste maritiem officier aanwezig is, treedt als kapitein
op een door de scheepsbeheerder aangewezen persoon.
2. In geval de schipper aan boord van een vissersvaartuig niet meer kan functioneren,
treedt als schipper op de plaatsvervangend schipper of, bij afwezigheid van een plaatsvervangend
schipper, een door de scheepsbeheerder aangewezen persoon.
Artikel 16 Verplichtingen kapitein jegens scheepsbeheerder
1. De kapitein is tegenover de scheepsbeheerder verplicht te handelen overeenkomstig
de hem door de scheepsbeheerder gegeven orders, mits deze orders niet in strijd zijn
met de verplichtingen, hem als kapitein door de wet opgelegd.
2. De kapitein stelt de scheepsbeheerder in kennis van alles wat het zeeschip en de
zaken aan boord betreft.
3. Indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven bij de toepassing van artikel 9,
eerste lid, verzoekt de kapitein de scheepsbeheerder gemotiveerd hem voor een bepaald
tijdstip de benodigde aanvullende middelen te verschaffen. Een mondeling verzoek wordt
zo spoedig mogelijk schriftelijk bevestigd.
4. Indien de scheepsbeheerder niet tijdig of geen gevolg geeft aan het verzoek, bedoeld
in het derde lid, stelt de kapitein Onze Minister daarvan in kennis.
Artikel 17 Bescherming kapitein
De scheepsbeheerder draagt er zorg voor dat de kapitein vanwege de toepassing van
artikel 9, eerste lid, niet benadeeld wordt.
Artikel 18 Nationaliteit kapitein
1. Op een zeeschip worden alleen personen als kapitein aangesteld die de nationaliteit
bezitten van:
a. het Koninkrijk der Nederlanden;
b. een lidstaat van de Europese Unie of van een van de overige staten die partij zijn
bij de Overeenkomst inzake de Europese Economische Ruimte, voor zover dat zeeschip
geen vissersvaartuig is en Nederland met die staat een schriftelijke afspraak heeft
gemaakt voor de erkenning van vaarbevoegdheidsbewijzen als bedoeld in voorschrift
I/10 van de Bijlage bij het STCW-verdrag;
c. een andere staat die verdragspartij is bij het STCW-verdrag indien de betrokken kapitein
in het bezit is van een schriftelijke toestemming ingevolge artikel 19, vierde lid.
2. Bij ministeriële regeling kan, onder het stellen van voorwaarden of beperkingen,
ten behoeve van vissersvaartuigen vrijstelling worden verleend van het in het eerste
lid bedoelde vereiste.
Artikel 19 Vrijstellingsregeling nationaliteit kapitein
1. Aan personen die de nationaliteit bezitten van een andere staat dan genoemd in artikel
18, eerste lid, onderdeel b, kan bij ministeriële regeling vrijstelling worden verleend
van de nationaliteitseis, bedoeld in artikel 18, eerste lid, voor het dienstdoen op
een zeeschip dat geen vissersvaartuig is.
2. Een vrijstelling als bedoeld in het eerste lid, kan slechts worden verleend aan de
houder van een vaarbevoegdheidsbewijs dat is erkend op grond van artikel 27.
3. Aan een vrijstelling als bedoeld in het eerste lid, kunnen beperkingen of nadere
voorschriften worden verbonden.
4. Door werkgevers- en werknemersorganisaties in de sector koopvaardij, respectievelijk
de sector zeegaande waterbouw wordt, ter regulering van de arbeidsmarkt voor kapiteins
met de Nederlandse nationaliteit, respectievelijk die van een staat als bedoeld artikel
18, eerste lid, onderdeel c, voor hun sector een privaatrechtelijke regeling vastgesteld
omtrent afgifte aan een scheepsbeheerder van een schriftelijke toestemming tot het
aanstellen van een persoon met een andere nationaliteit in de functie van kapitein.
5. Elk van de regelingen, bedoeld in het vierde lid, bevat bepalingen ten aanzien van
de afgifte, respectievelijk de weigering van een schriftelijke toestemming, door een
paritair samengestelde commissie, bestaande uit vertegenwoordigers van de werkgevers-
en werknemersorganisaties in de sector koopvaardij, respectievelijk de sector zeegaande
waterbouw.
6. Bij algemene maatregel van bestuur worden indien van belang voor een goede uitvoering,
regels gesteld met betrekking tot de inhoud van de regelingen als bedoeld in het vierde
lid.
7. Bij regeling van Onze Minister worden regels gesteld met betrekking tot de vrijstelling
van de eisen neergelegd in artikel 18, eerste lid, onderdeel c, voor de gevallen waarin
de privaatrechtelijke regeling is vervallen zonder dat door de werkgevers- en werknemersorganisaties
in de desbetreffende sector is voorzien in vervanging van die regeling.
Paragraaf 3 Bepalingen met betrekking tot de bemanningssterkte
Artikel 20 Bemanningssamenstelling en bemanningscertificaat
1. Een zeeschip is voorzien van een geldig bemanningscertificaat afgegeven door Onze
Minister.
2. Een zeeschip is ten minste bemand overeenkomstig het bemanningscertificaat.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de minimaal
voor de veiligheid benodigde bemanningssterkte als bedoeld in voorschrift 14 van hoofdstuk
V van het SOLAS-verdrag of artikel 14 van het C188-verdrag en de inhoud, de aanvraag,
de afgifte, wijziging, intrekking of het model van een bemanningscertificaat.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voorschriften worden gegeven
met betrekking tot de samenstelling van de bemanning opgenomen op het bemanningscertificaat
voor verschillende categorieën vissersvaartuigen.
5. Van de in het eerste lid bedoelde verplichting kan in bijzondere gevallen en indien
er geen risico is voor de veiligheid ten behoeve van een bepaald zeeschip en gedurende
niet meer dan zes maanden door Onze Minister ontheffing worden verleend. Aan een besluit
tot ontheffing kunnen ter waarborging van de veiligheid voorschriften worden verbonden.
6. Bij ministeriële regeling kan onder het stellen van regels worden bepaald dat een
bemanningscertificaat geheel of gedeeltelijk wordt vervangen door een geautomatiseerd
bestand.
Artikel 21 Bemanningslijst
1. Een zeeschip is voorzien van een actuele bemanningslijst.
2. De kapitein draagt zorg voor het opmaken van de bemanningslijst.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de voorwaarden
voor opname op de bemanningslijst en de inhoud, alsmede het opmaken, wijzigen en bewaren
van de bemanningslijst.
4. Onze Minister kan in bijzondere gevallen en indien er geen risico is voor de veiligheid
van de verplichting, genoemd in het eerste lid, en van de bepalingen krachtens het
derde lid ontheffing verlenen ten behoeve van een bepaald schip en gedurende een bepaalde
periode. Aan deze ontheffing kunnen ter waarborging van de veiligheid beperkingen
en voorwaarden worden verbonden.
5. Bij ministeriële regeling kan onder het stellen van regels worden bepaald dat een
bemanningslijst geheel of gedeeltelijk wordt vervangen door een geautomatiseerd bestand.
Artikel 22 Monsterboekje en alternatieve diensttijdverklaring
1. Een zeevarende, als bedoeld in artikel 23, eerste of tweede lid, is in het bezit
van een geldig monsterboekje.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op een zeevarende met een andere nationaliteit
dan de Nederlandse, indien de zeevarende in het bezit is van een geldig monsterboekje
dat ten minste in de Engelse taal is gesteld en is afgegeven door of namens de bevoegde
autoriteit van het land van herkomst of van een ander land.
3. Een zeevarende, anders dan een zeevarende als bedoeld in het eerste lid, is in het
bezit van een geldig monsterboekje of een alternatieve diensttijdverklaring die door
de kapitein wordt aangetekend dan wel uitgereikt.
4. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over de inhoud, het aantekenen, de
afgifte, wijziging of geldigheid, de bewaring en de teruggave van het monsterboekje
en de alternatieve diensttijdverklaring.
5. Bij ministeriële regeling kan onder het stellen van regels worden bepaald dat de
inhoud van een monsterboekje of de alternatieve diensttijdverklaring geheel of gedeeltelijk
wordt vervangen door een geautomatiseerd bestand.
HOOFDSTUK 3 VAARBEVOEGDHEDEN EN BEROEPSEISEN
Artikel 23 Bezit vaarbevoegdheidsbewijs
1. Een zeevarende die aan boord van een zeeschip een functie vervult van kapitein of
officier als bedoeld in:
a. de hoofdstukken II tot en met IV of VII van de bijlage bij het STCW-verdrag en de
bijbehorende codes, of
b. hoofdstuk II van de bijlage bij het STCW F-verdrag;
is in het bezit van een vaarbevoegdheidsbewijs of door Onze Minister erkend buitenlands
vaarbevoegdheidsbewijs voor die functie.
2. Een zeevarende die aan boord van een zeeschip een functie van gezel vervult als bedoeld
in de hoofdstukken II, III en VII van de bijlage bij het STCW-verdrag en de bijbehorende
codes of hoofdstuk IV van het STCW F-verdrag is in het bezit van een vaarbevoegdheidsbewijs
voor die functie.
3. Bij algemene maatregel van bestuur worden normen gesteld met betrekking tot de minimumeisen
voor een functie of taak als bedoeld in het eerste en tweede lid.
4. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld met betrekking tot de invulling
van de normen als bedoeld in het derde lid, en de benodigde kennisbewijzen, beroepseisen
en eisen van medische geschiktheid van de zeevarende vereist voor de afgifte van een
vaarbevoegdheidsbewijs voor de genoemde functies.
5. Van de in het eerste lid bedoelde verplichting kan ten aanzien van een zeevarende,
met inachtneming van bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels, voor een
bepaald zeeschip, een bepaalde functie of een bepaalde periode van niet meer dan zes
maanden, door Onze Minister ontheffing worden verleend. Aan een besluit tot ontheffing
kunnen ter waarborging van de veiligheid voorschriften worden verbonden.
Artikel 24 Bijzondere beroepseisen bepaalde scheepstypen
1. Een zeevarende die aan boord van een zeeschip een functie of taak vervult als bedoeld
in hoofdstuk V van de bijlage bij het STCW-verdrag is in het bezit van een bekwaamheidsbewijs
of schriftelijk bewijs voor die functie of taak en voldoet alvorens hij deze aanvangt
aan de overige bijzondere eisen voor die functie of taak.
2. Bij algemene maatregel van bestuur worden normen gesteld met betrekking tot de minimumeisen
voor een functie of taak als bedoeld in het eerste lid.
3. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld met betrekking tot de invulling
van de normen als bedoeld in het tweede lid, de benodigde trainingen en beroepseisen
vereist voor de afgifte van een bekwaamheidsbewijs voor de genoemde functie of taak
en het schriftelijk bewijs om aan te tonen dat voldaan wordt aan de overige bijzondere
eisen voor die functie of taak.
4. De trainingen, bedoeld in het derde lid, worden op aanvraag door Onze Minister erkend.
5. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot de aanvraag en
de intrekking van een erkenning van een training als bedoeld in het vierde lid.
Artikel 25 Aanvullende beroepseisen
1. Een zeevarende die aan boord van een zeeschip een functie of taak vervult als bedoeld
in hoofdstuk VI van het STCW-verdrag, de hoofdstukken III en IV van het STCW F-verdrag,
voorschrift 1.3, eerste en tweede lid, van de code bij het MLC-verdrag, artikel 31,
onderdeel b, van het C188-verdrag of richtlijn 92/29/EEG is in het bezit van een bekwaamheidsbewijs
of schriftelijk bewijs voor die functie of taak en voldoet alvorens hij deze aanvangt
aan de overige aanvullende eisen voor die functie of taak.
2. Bij algemene maatregel van bestuur worden normen gesteld met betrekking tot de minimumeisen
voor een functie of taak als bedoeld in het eerste lid.
3. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld met betrekking tot de invulling
van de normen als bedoeld in het tweede lid en de benodigde trainingen en beroepseisen
vereist voor de afgifte van een bekwaamheidsbewijs voor de genoemde functie of taak
en het schriftelijk bewijs om aan te tonen dat voldaan wordt aan de overige aanvullende
eisen voor die functie of taak.
4. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald voor welke bij internationale regeling
aangewezen taak of functie het bezit van een bekwaamheidsbewijs of enig ander document
voorgeschreven is, alsmede welke beroepsvereisten daarvoor gelden.
5. De trainingen, bedoeld in het derde lid worden op aanvraag door Onze Minister erkend.
6. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot de aanvraag en
de intrekking van een erkenning van een training als bedoeld in het vierde lid.
Artikel 26 Afgifte vaarbevoegdheidsbewijs, bekwaamheidsbewijs of schriftelijk bewijs
1. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de geldigheid,
de vernieuwing, ophoging, schorsing of intrekking van een vaarbevoegdheidsbewijs,
een bekwaamheidsbewijs of schriftelijk bewijs.
2. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot de benodigde gegevens
voor de afgifte, het model van een vaarbevoegdheidsbewijs, bekwaamheidsbewijs of schriftelijk
bewijs en de erkenning van trainingen of trainingsinstituten.
3. Bij ministeriële regeling kan onder het stellen van regels worden bepaald dat een
vaarbevoegdheidsbewijs, een bekwaamheidsbewijs of schriftelijk bewijs geheel of gedeeltelijk
wordt vervangen door een geautomatiseerd bestand.
Artikel 27 Erkenning buitenlands vaarbevoegdheidsbewijs of bekwaamheidsbewijs
1. Onze Minister kan een vaarbevoegdheidsbewijs of bekwaamheidsbewijs als bedoeld in
artikel 20 van richtlijn (EU) 2022/993 of een vaarbevoegdheidsbewijs als bedoeld in
hoofdstuk II van de bijlage bij het STCW F-verdrag dat is afgegeven door of namens
de bevoegde autoriteit van een staat die verdragspartij is bij het STCW-verdrag of
het STCW F-verdrag erkennen.
2. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot afgifte
en intrekking van een erkenning als bedoeld in het eerste lid.
3. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot de benodigde gegevens
voor de afgifte van een erkenning.
4. Een zeevarende die erkenning van zijn vaarbevoegdheidsbewijs of bekwaamheidsbewijs
heeft aangevraagd kan, voor een periode van niet meer dan drie maanden volstaan met
een door Onze Minister op aanvraag afgegeven bewijs van aanvraag om erkenning van
een vaarbevoegdheidsbewijs of bekwaamheidsbewijs, tezamen met het te erkennen vaarbevoegdheidsbewijs
of bekwaamheidsbewijs.
5. Bij ministeriële regeling worden de voorwaarden vastgesteld waaronder een bewijs
van aanvraag om erkenning van een vaarbevoegdheidsbewijs of bekwaamheidsbewijs wordt
afgegeven.
Artikel 28 Aanvaarding buitenlands vaarbevoegdheidsbewijs of bekwaamheidsbewijs
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen in overeenstemming met richtlijn (EU) 2022/993
en het STCW-verdrag regels worden gesteld met betrekking tot de aanvaarding van een
vaarbevoegdheidsbewijs of een bekwaamheidsbewijs dat is afgegeven door of namens de
bevoegde autoriteit van een staat die verdragspartij is bij het STCW-verdrag, anders
dan een vaarbevoegdheidsbewijs of bekwaamheidsbewijs als bedoeld in artikel 27, eerste
lid.
Artikel 29 Beroepseisen Caribisch-Nederlandse zeeschepen
Bij ministeriële regeling kan worden bepaald voor welke functies of werkzaamheden
van zeevarenden aan boord van een Caribisch-Nederlands zeeschip het bezit van een
bekwaamheidsbewijs of enig ander document inzake beroepseisen voorgeschreven is, alsmede
welke beroepseisen daarvoor gelden.
Artikel 30 Examen bekwaamheidsbewijzen zeilvaart
1. Onze Minister kan een examencommissie aanwijzen bij welke gelegenheid wordt geboden
examen af te leggen voor de hierna genoemde bekwaamheidsbewijzen:
a. stuurman grote zeilvaart;
b. stuurman kleine zeilvaart.
2. Onze Minister kan gecommitteerden of deskundigen aanwijzen, die bevoegd zijn de examens
bij te wonen die worden afgenomen ter verkrijging van een bekwaamheidsbewijs, bedoeld
in het eerste lid.
3. Bij krachtens algemene maatregel van bestuur worden de beroepseisen vastgesteld om in aanmerking te kunnen komen voor een in het eerste lid, onder
a, genoemd bekwaamheidsbewijs.
4. Bij ministeriële regeling worden de beroepseisen vastgesteld om in aanmerking te
kunnen komen voor een in het eerste lid, onder b, genoemd bekwaamheidsbewijs.
Artikel 31 Medische geschiktheid
1. Elke zeevarende is in het bezit van een geldige geneeskundige verklaring zeevaart
waaruit blijkt dat hij voldoet aan de voor zijn functie vereiste medische geschiktheid.
2. De geneeskundige verklaring zeevaart wordt afgegeven door een keuringsarts die daartoe
door Onze Minister is aangewezen of erkend.
3. Een geldige geneeskundige verklaring zeevaart afgegeven door een keuringsarts die
door de bevoegde autoriteit van een andere lidstaat van de Europese Unie, een andere
staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte
of Zwitserland of die onder de verantwoordelijkheid van een bevoegde autoriteit als
bedoeld in artikel 27, eerste lid, is aangewezen of erkend, wordt aanvaard als een
geneeskundige verklaring als bedoeld in het eerste lid.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking
tot de eisen van medische geschiktheid, de wijze van keuren en het model, afgifte
of geldigheid van een geneeskundige verklaring zeevaart.
5. Indien de geldigheid van een geneeskundige verklaring zeevaart gedurende een reis
verstrijkt, kan de betrokken zeevarende zijn werkzaamheden verrichten tot aan de volgende
aanloophaven waar een keuring voor medische geschiktheid kan worden verricht, maar
niet meer dan voor een termijn van drie maanden na het verstrijken.
6. Indien korte tijd voor vertrek van een schip de bemanning moet worden aangevuld,
kan, indien dringende omstandigheden nopen tot het aanmonsteren van personen die niet
in het bezit zijn van een geldige geneeskundige verklaring van geschiktheid voor de
zeevaart, door Onze Minister aan een zeevarende die in het bezit is van een geneeskundige
verklaring van geschiktheid voor de zeevaart waarvan de geldigheidsduur recentelijk
is verstreken, ontheffing worden verleend van de in het eerste of tweede lid, bedoelde
verplichting.
7. De in het zesde lid bedoelde ontheffing geldt tot aan de volgende aanloophaven waar
een medische keuring door een keuringsarts als bedoeld in het eerste of tweede lid,
kan worden verricht, maar niet meer dan voor een termijn van drie maanden.
8. Bij ministeriële regeling kan onder het stellen van regels worden bepaald dat een
geneeskundige verklaring zeevaart geheel of gedeeltelijk wordt vervangen door een
geautomatiseerd bestand.
Artikel 32 Medisch scheidsrechter
1. Indien de keuringsarts na de keuring aan de gekeurde de vereiste geneeskundige verklaring
zeevaart niet kan afgeven, heeft de gekeurde het recht zich te laten herkeuren door
een door Onze Minister als scheidsrechter aangewezen keuringsarts.
2. Het oordeel van de als scheidsrechter aangewezen keuringsarts is bindend.
3. De gekeurde, aan wie geen geneeskundige verklaring zeevaart kon worden afgegeven,
heeft het recht zich opnieuw door een scheidsrechter te laten onderzoeken, indien
er medische feiten worden aangetoond, die veronderstellen dat de reden voor de eerdere
afkeuring is vervallen.
4. De gekeurde die tijdens het onderzoek aan de keuringsarts heeft meegedeeld dat hij
van mening is dat hij op medische gronden ongeschikt voor de zeevaart moet worden
bevonden, heeft het recht zich door een scheidsrechter te laten onderzoeken, indien
de keuringsarts geen bezwaren heeft geconstateerd tegen afgifte aan hem van een geneeskundige
verklaring zeevaart.
5. Onze Minister kan voor een bepaalde periode ontheffing verlenen van de verplichting
te voldoen aan de geldende medische normen, indien een als scheidsrechter aangewezen
keuringsarts daartoe gemotiveerd adviseert.
6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking
tot:
a. de herkeuring door een als scheidsrechter aangewezen keuringsarts;
b. de aanwijzing en erkenning van een als scheidsrechter aangewezen keuringsarts, alsmede
de intrekking van deze aanwijzing en erkenning.
Artikel 33 Aanwijzingen van medische ongeschiktheid of onbekwaamheid
1. Onze Minister onderzoekt schriftelijke verklaringen over of aanwijzingen van medische
ongeschiktheid of onbekwaamheid tot het uitoefenen van een functie aan boord van houders
van een vaarbevoegdheidsbewijs of bekwaamheidsbewijs als bedoeld in artikel 23, eerste
en tweede lid, 24, eerste lid en 25, eerste lid.
2. Onze Minister stelt de houder van een vaarbevoegdheidsbewijs of bekwaamheidsbewijs,
ten aanzien van wie een gegrond vermoeden van medische ongeschiktheid of onbekwaamheid
tot het uitoefenen van zijn functie aan boord bestaat, daarvan in kennis. De zeevarende
is verplicht zich bij de eerste gelegenheid te onderwerpen aan een medisch onderzoek
met inachtneming van door Onze Minister te geven aanwijzingen.
3. Bij gegrond vermoeden van medische ongeschiktheid wordt het onderzoek, bedoeld in
het tweede lid, ingesteld door een door Onze Minister aangewezen keuringsarts die
onderzoekt of de betrokkene medisch geschikt is voor de functie die hij uitoefent.
4. Indien bij een periodiek onderzoek of bij een in het tweede lid bedoeld onderzoek
blijkt dat de houder van een vaarbevoegdheidsbewijs of bekwaamheidsbewijs niet voldoet
aan de krachtens deze wet gestelde eisen voor medische geschiktheid, zal de keuringsarts
geen nieuwe geneeskundige verklaring zeevaart afgeven. Onze Minister kan de desbetreffende
geneeskundige verklaring zeevaart ongeldig verklaren.
5. Artikel 32 is van overeenkomstige toepassing.
6. Bij gegrond vermoeden van onbekwaamheid tot het uitoefenen van een functie aan boord
wordt het onderzoek, bedoeld in het tweede lid, ingesteld door een door Onze Minister
aangewezen deskundige die onderzoekt of de houder voldoet aan de medische beroepseisen
voor de functie die hij uitoefent.
7. Indien bij een in het tweede lid bedoeld onderzoek blijkt dat de houder van een vaarbevoegdheidsbewijs
of bekwaamheidsbewijs niet voldoet aan de krachtens deze wet gestelde medische beroepseisen
voor de functie die hij uitoefent, verklaart Onze Minister het afgegeven vaarbevoegdheidsbewijs
of bekwaamheidsbewijs ongeldig.
8. Indien de houder van een vaarbevoegdheidsbewijs niet aan de in het tweede lid bedoelde
verplichting voldoet zonder dat van een geldige reden daartoe blijkt, kan Onze Minister
zonder nader onderzoek het afgegeven vaarbevoegdheidsbewijs of bekwaamheidsbewijs
ongeldig verklaren.
Artikel 34 Verwerking persoonsgegevens
1. Ter uitvoering van de artikelen 23 tot en met 32 worden persoonsgegevens en persoonsgegevens
betreffende de gezondheid verwerkt. De verwerking van deze gegevens vindt plaats teneinde
te kunnen beoordelen of degene die aan boord van een zeeschip werkzaamheden verricht
waarvoor het bezit van een vaarbevoegdheidsbewijs of bekwaamheidsbewijs is vereist,
voldoet of niet meer voldoet aan de wettelijke eisen betreffende de medische geschiktheid
in verband met de afgifte of het behoud van een vaarbevoegdheidsbewijs. Onze Minister
is verantwoordelijk voor deze verwerking.
2. Ter uitvoering van artikel 33 worden persoonsgegevens en persoonsgegevens betreffende
de gezondheid verwerkt teneinde te kunnen beoordelen of een zeevarende in het bezit
van een geldige geneeskundige verklaring zeevaart, medisch ongeschikt of onbekwaam
is. Onze Minister is verantwoordelijk voor deze verwerking.
3. Persoonsgegevens bedoeld in de artikelen 23 tot en met 33 worden zo spoedig mogelijk
en in ieder geval binnen vier weken vernietigd nadat deze niet langer nodig zijn ten
behoeve van het beoordelen van de medische geschiktheid.
HOOFDSTUK 4 WERK- EN LEEFOMSTANDIGHEDEN
Artikel 35 Verklaring naleving maritieme arbeid deel I
1. Onze Minister geeft op aanvraag van de scheepsbeheerder van een zeeschip van 500
GT of meer dat internationale reizen maakt, anders dan een vissersvaartuig, een verklaring
naleving maritieme arbeid deel I af als bedoeld in het MLC-verdrag.
2. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de aanvraag, de inhoud
en het model van de verklaring naleving maritieme arbeid deel I.
Artikel 36 Verklaring naleving maritieme arbeid deel II
1. De scheepsbeheerder van een zeeschip van 500 GT of meer dat internationale reizen
maakt, anders dan een vissersvaartuig, stelt een verklaring naleving maritieme arbeid
deel II op waarin maatregelen zijn opgenomen om te waarborgen dat de voorschriften
bedoeld in Aanhangsel A5-1 van het MLC-verdrag voortdurend worden nageleefd.
2. De scheepsbeheerder draagt er zorg voor dat de maatregelen, bedoeld in het eerste
lid, voortdurend worden nageleefd.
3. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de inhoud en het model
van de verklaring naleving maritieme arbeid deel II.
Artikel 37 Certificaat maritieme arbeid
1. Onze Minister geeft op aanvraag van de scheepbeheerder een certificaat maritieme
arbeid af voor een zeeschip van 500 GT of meer dat internationale reizen maakt, anders
dan een vissersvaartuig, indien de door de scheepsbeheerder opgestelde verklaring
naleving maritieme arbeid deel II ten minste voldoet aan het bepaalde krachtens artikel
35 of 36 en na onderzoek is gebleken dat het desbetreffende zeeschip voldoet aan de
eisen, bedoeld in aanhangsel A5-I van het MLC-verdrag.
2. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de wijze waarop
voldaan moet worden aan de eisen van het MLC-verdrag en de wijze waarop dat aan boord
wordt bekendgemaakt.
3. Onze Minister kan op verzoek van de scheepsbeheerder een voorlopig certificaat maritieme
arbeid afgeven. De artikelen 35 en 36 zijn niet van toepassing op dat verzoek.
4. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot de eisen voor
de verkrijging, geldigheid, verlenging en intrekking van een certificaat maritieme
arbeid, een verklaring naleving maritieme arbeid of een voorlopig certificaat maritieme
arbeid.
5. Op verzoek van de scheepsbeheerder geeft Onze Minister voor een zeeschip kleiner
dan 500 GT, anders dan een vissersvaartuig, overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens
dit artikel een certificaat maritieme arbeid af. De artikelen 35 en 36 zijn van overeenkomstige
toepassing.
Artikel 38 Visserij-arbeidscertificaat
1. Onze Minister geeft op aanvraag van de scheepsbeheerder een visserij-arbeidscertificaat
af voor een vissersvaartuig dat gewoonlijk per reis meer dan drie dagen op zee verblijft
en een lengte heeft van 24 meter of meer dan wel normaliter vaart op een afstand van
meer dan 200 zeemijl tot de Nederlandse kustlijn, indien na onderzoek is gebleken
dat het desbetreffende vissersvaartuig ten minste voldoet aan de eisen van het C188-verdrag.
2. De scheepsbeheerder draagt er zorg voor dat de eisen voortkomend uit het C188-verdrag
voortdurend worden nageleefd.
3. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de wijze waarop
voldaan moet worden aan de eisen van het C188-verdrag en de wijze waarop dat aan boord
wordt bekendgemaakt.
4. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot de eisen voor
de verkrijging, geldigheid, verlenging en intrekking van een visserij-arbeidscertificaat.
Artikel 39 Onderzoek en afgifte certificaat maritieme arbeid en visserij-arbeidscertificaat
1. Onze Minister wijst ambtenaren aan die worden belast met de behandeling van een aanvraag
als bedoeld in artikel 35, eerste lid, 37, eerste lid, of 38, eerste lid, en met het
verrichten van het onderzoek als bedoeld in artikel 37, eerste, derde en vijfde lid,
of 38, eerste lid. De behandeling van de aanvraag of het onderzoek kunnen tevens geheel
of ten dele worden verricht door daartoe door Onze Minister aangewezen rechtspersonen.
2. Aan een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid kunnen voorschriften worden verbonden.
3. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot
de aanwijzing van natuurlijke personen of rechtspersonen krachtens het eerste lid.
4. Onze Minister kan slechts door hem erkende natuurlijke personen of rechtspersonen
aanwijzen. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot de wijze
van erkenning, de voorwaarden voor erkenning, de intrekking van de erkenning indien
niet meer aan deze voorwaarden wordt voldaan en de bekendmaking van een erkenning
of intrekking van een erkenning.
5. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot:
a. onderzoeken waaraan een zeeschip wordt onderworpen ter verkrijging en verlenging van
een certificaat maritieme arbeid, een verklaring naleving maritieme arbeid deel I
of een visserij-arbeidscertificaat, alsmede de inhoud van die onderzoeken en de frequentie
waarmee zij worden verricht;
b. de registratie van de bij de inspectie verzamelde onderzoeksgegevens.
Artikel 40 Klacht zeevarende aan de wal
1. Elke zeevarende aan boord van een Nederlands zeeschip of zijn vertegenwoordiger kan
een klacht betreffende de vermoedelijke schending van het MLC-verdrag of het C188-verdrag
of een klacht betreffende een vermeend onrechtmatig bevel van de kapitein melden bij
een daartoe aangewezen ambtenaar.
2. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over de wijze van indiening, de procedure
en ontvankelijkheid van een klacht.
HOOFDSTUK 5. TUCHTRECHTSPRAAK
§ 1. Algemeen
Artikel 41 Tuchtrechtspraak en tuchtcollege
1. De kapitein en de officieren zijn aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig
handelen of nalaten in strijd met de zorg die zij als een goed zeeman in acht behoren
te nemen ten opzichte van de opvarenden, het zeeschip, de lading, het milieu of het
scheepvaartverkeer.
2. De tuchtrechtspraak in eerste aanleg wordt uitgeoefend door het tuchtcollege voor
de scheepvaart. Het tuchtcollege voor de scheepvaart is gevestigd te Amsterdam.
3. De tuchtrechtspraak in hoger beroep wordt uitgeoefend door het College van Beroep
voor het bedrijfsleven. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven beslist in hoogste
ressort.
§ 2. Het tuchtcollege voor de scheepvaart
Artikel 42 Samenstelling tuchtcollege
1. Het tuchtcollege bestaat uit een voorzitter, twee plaatsvervangende voorzitters,
veertien leden en twintig plaatsvervangende leden. Zij worden door Onze Minister benoemd
voor een periode van vier jaren en zijn terstond herbenoembaar.
2. Bij algemene maatregel van bestuur worden met betrekking tot de benoeming van personen
bedoeld in het eerst lid opleidings- en kenniseisen en ervaringseisen gesteld.
3. Onze Minister verleent aan de voorzitter, een plaatsvervangend voorzitter, een lid
of plaatsvervangend lid in elk geval ontslag met ingang van de maand, volgende op
die waarin de betrokkene de leeftijd van zeventig jaren heeft bereikt, en op eigen
verzoek tussentijds.
Artikel 43 Integriteit leden
1. Tussen de voorzitter, de plaatsvervangende voorzitters, de leden, en de plaatsvervangende
leden, de secretarissen en de plaatsvervangend secretarissen van het tuchtcollege
mag geen nauwe persoonlijke of zakelijke betrekking bestaan.
2. Voor de aanvang van hun werkzaamheden leggen zij in handen van de president van het
College van Beroep voor het bedrijfsleven de eed of belofte af. Het formulier voor
de eed of belofte wordt bij ministeriële regeling vastgesteld.
Artikel 44 Toepassing artikelen Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren
1. Het voor de leden van de rechterlijke macht bepaalde in de artikelen 46c, onderdelen
b en c, 46ca, eerste lid, onderdeel a en d, 46f, 46g, eerste en tweede lid, 46i, eerste
lid, aanhef en onderdelen a en b, en tweede lid, 46l, eerste lid, aanhef en onderdeel
a, 46m, 46o en 46p, eerste tot en met vijfde lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke
ambtenaren is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de voorzitter, de plaatsvervangende
voorzitters, de leden en de plaatsvervangende leden van het tuchtcollege.
2. De disciplinaire maatregel van ontslag wordt door de Hoge Raad opgelegd en de disciplinaire
maatregel van schriftelijke berisping wordt door de voorzitter van het tuchtcollege
opgelegd.
3. De artikelen 13a, 13b, uitgezonderd het eerste lid, onderdelen b en c, en vierde
lid, en 13c tot en met 13g van de Wet op de rechterlijke organisatie, zijn van overeenkomstige
toepassing ten aanzien van gedragingen van de voorzitter, de plaatsvervangende voorzitters,
de leden en de plaatsvervangende leden van het tuchtcollege, met dien verstande dat:
a. voor de overeenkomstige toepassing van die artikelen onder «het betrokken gerechtsbestuur»
wordt verstaan: de voorzitter van het tuchtcollege; en
b. de procureur-generaal niet verplicht is aan het verzoek, bedoeld in artikel 13a van
de Wet op de rechterlijke organisatie te voldoen, indien de verzoeker redelijkerwijs
onvoldoende belang heeft bij een onderzoek als bedoeld in datzelfde artikel.
Artikel 45 Vacatiegeld
De voorzitter, de plaatsvervangende voorzitters, de leden, de plaatsvervangende leden
van het tuchtcollege ontvangen een bij ministeriële regeling vast te stellen vacatiegeld,
alsmede een vergoeding van reis- en verblijfkosten en van verdere verschotten.
Artikel 46 Secretaris
1. Het tuchtcollege heeft een secretaris en twee plaatsvervangende secretarissen.
2. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot
de ervaringseisen van de secretaris en de plaatsvervangende secretarissen.
3. De secretaris en de plaatsvervangende secretarissen worden door Onze Minister benoemd,
geschorst en ontslagen.
Artikel 47 Geheimhouding
1. De voorzitter, de leden en de secretaris, alsmede hun plaatsvervangers, mogen zich
niet op enige wijze inlaten met partijen of hun raadslieden of gemachtigden over enige
zaak die bij het tuchtcollege voor de scheepvaart aanhangig is, of waarvan zij weten
of kunnen vermoeden dat deze bij het tuchtcollege voor de scheepvaart aanhangig zal
worden gemaakt.
2. Zij zijn verplicht tot geheimhouding van de gegevens waarover zij bij de uitoefening
van hun taak de beschikking krijgen en waarvan zij het vertrouwelijk karakter kennen
of redelijkerwijs moeten vermoeden, behoudens voor zover enig wettelijk voorschrift
hen tot mededeling verplicht of uit hun taak de noodzaak tot mededeling voortvloeit.
3. Zij zijn verplicht tot geheimhouding van hetgeen in de raadkamer over aanhangige
zaken is geuit.
§ 3. De procedure in eerste aanleg
Artikel 48 Aanhangig maken
1. Een zaak wordt in eerste aanleg bij het tuchtcollege aanhangig gemaakt op verzoek
van Onze Minister of door een klacht van een belanghebbende.
2. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de wijze waarop
een zaak aanhangig wordt gemaakt en de procedure die gevolgd wordt bij het in behandeling
nemen van een verzoek of klacht.
3. Het tuchtcollege neemt een verzoek of een klacht niet in behandeling indien de gedraging
waarop het verzoek of de klacht betrekking heeft meer dan twee jaren voor de indiening
van het verzoek of de klacht heeft plaats gevonden.
Artikel 49 Ontvankelijkheid
1. De voorzitter kan een verzoek of een klacht na een summier onderzoek terstond afwijzen
bij een met redenen omklede beslissing indien hij van oordeel is dat de klager kennelijk
niet ontvankelijk is, dan wel het verzoek of de klacht kennelijk ongegrond is.
2. De secretaris zendt onverwijld een afschrift van de schriftelijke beslissing van
de voorzitter aan Onze Minister en aan de klager.
3. Onze Minister en de klager kunnen binnen twee weken na de dag van verzending van
de beslissing van de voorzitter tot afwijzing van een verzoek of een klacht hiertegen
schriftelijk of elektronisch verzet doen bij het tuchtcollege. Ten gevolge van het
verzet vervalt de beslissing van de voorzitter.
4. Indien de voorzitter van oordeel is dat een verzoek of een klacht vatbaar is voor
een minnelijke schikking, roept hij Onze Minister of de klager alsmede de betrokken
kapitein of officier op teneinde een zodanige schikking te beproeven. Indien een minnelijke
schikking is getroffen, wordt het verzoek of de klacht ingetrokken.
5. De voorzitter brengt verzoeken en klachten die niet door hem zijn afgewezen of niet
in der minne zijn geschikt, onverwijld ter kennis van het tuchtcollege.
Artikel 50 In behandeling name verzoek of de klacht
1. Zodra het tuchtcollege een verzoek of een klacht in behandeling heeft genomen, deelt
de secretaris dit schriftelijk mede aan de betrokken kapitein of officier en zendt
de secretaris daarbij een afschrift van het verzoek of de klacht.
2. De betrokken kapitein of officier kan binnen zes weken na de dag van verzending van
de schriftelijke mededeling, bedoeld in het eerste lid, schriftelijk of elektronisch
een verweerschrift indienen. De voorzitter kan deze termijn op grond van een gemotiveerd
verzoek van de betrokken kapitein of officier verlengen.
3. De secretaris zendt een afschrift van het verweerschrift aan degene die het verzoek
of de klacht bij de voorzitter heeft ingediend.
Artikel 51 Vooronderzoek
1. De voorzitter kan ambtshalve of op gemotiveerd verzoek van Onze Minister, de klager
of de betrokkene besluiten tot het instellen van een vooronderzoek, in welk geval
hij de uitvoering van het vooronderzoek opdraagt aan een of meer leden of plaatsvervangende
leden of aan de secretaris of een plaatsvervangende secretaris van het tuchtcollege.
2. Degene die het vooronderzoek verricht is bevoegd:
a. voor het verrichten van onderzoek ter plaatse elke plaats te betreden die hij noodzakelijk
acht, zo nodig met behulp van de sterke arm, met uitzondering van een woning zonder
toestemming van de bewoner;
b. kennis te nemen van alle schriftelijke stukken en gegevens in geautomatiseerde werken
die zich aan boord bevinden, waarvan hij kennisneming in het belang van het onderzoek
acht, en daarvan afschriften te maken;
c. de klager, alsmede de betrokken kapitein of officier te horen;
d. getuigen en deskundigen te horen, waarbij het bepaalde in artikel 55, vijfde, zesde
en zevende lid, van overeenkomstige toepassing is;
e. alle inlichtingen te vragen over een zaak als bedoeld in artikel 48, eerste lid.
3. Degene die het vooronderzoek heeft verricht neemt geen deel aan de behandeling van
de zaak ter zitting van het tuchtcollege.
4. Betrokkenen ontvangen van de secretaris een verslag van het vooronderzoek.
Artikel 52 Behandeling ter zitting
1. Aan de behandeling van een zaak ter zitting van het tuchtcollege nemen vijf leden
deel, te weten de voorzitter of een van zijn plaatsvervangers, alsmede:
a. de vier leden die gedurende de aan hun benoeming voorafgaande periode van tien jaren
ten minste vijf jaren als kapitein of als officier aan boord van een ander zeeschip
dan een vissersvaartuig hebben gevaren, indien het verzoek of de klacht betrekking
heeft op de kapitein of een officier van een ander zeeschip dan een vissersvaartuig,
met de mogelijkheid van plaatsvervanging, of
b. de vier leden die gedurende de aan hun benoeming voorafgaande periode van tien jaren
ten minste vijf jaren als schipper of als officier aan boord van een vissersvaartuig
hebben gevaren, indien het verzoek of de klacht betrekking heeft op de schipper of
een officier van een vissersvaartuig, met de mogelijkheid van plaatsvervanging.
2. De voorzitter kan, indien de zaak het vereist, bepalen dat aan de behandeling van
die zaak ter zitting van het tuchtcollege, een of twee plaatsvervangende leden deelnemen
in plaats van de krachtens het eerste lid, aanhef en onder a of b voor behandeling
aangewezen leden. In geval van staking van stemmen is de stem van de voorzitter of
zijn plaatsvervanger beslissend.
3. De voorzitter kan, indien een zaak hem daartoe geschikt voorkomt, bepalen dat aan
de behandeling van die zaak ter zitting van het tuchtcollege, in afwijking van het
bepaalde in het eerste lid, drie leden deelnemen, te weten de voorzitter of een van
zijn plaatsvervangers, alsmede twee van de vier leden, bedoeld in het eerste lid,
onder a of b.
4. Bij de behandeling van een zaak ter zitting van het tuchtcollege na verzet als bedoeld
in artikel 49, derde lid, wordt de voorzitter vervangen door een van zijn plaatsvervangers.
Artikel 53 Verschoning en wraking
1. De voorzitter en de leden, alsmede hun plaatsvervangers, kunnen het tuchtcollege
verzoeken zich te laten verschonen en kunnen worden gewraakt indien er te hunnen aanzien
feiten of omstandigheden bestaan, waardoor de onpartijdigheid van het tuchtcollege
schade zou kunnen lijden.
2. De overige leden van het tuchtcollege die belast zijn met de behandeling van de zaak
beslissen zo spoedig mogelijk over een verzoek tot verschoning of wraking van hun
medelid. Bij staking van stemmen wordt het verzoek tot verschoning of wraking toegewezen.
Artikel 54 Mondelinge behandeling
1. De voorzitter bepaalt het tijdstip voor de mondelinge behandeling van de zaak ter
zitting. De secretaris roept degene die het verzoek of de klacht heeft ingediend en
de betrokken kapitein of officier ten minste vier weken van tevoren bij zowel aangetekende
brief als niet-aangetekende brief op voor de zitting. De betrokken kapitein of officier
is verplicht aan de oproeping gevolg te geven.
2. Indien de betrokken kapitein of officier op de oproeping niet ter zitting verschijnt,
kan het tuchtcollege de zaak ter zitting bij verstek behandelen of de officier van
justitie verzoeken de betrokkene te dagvaarden. Hij is verplicht na dagvaarding te
verschijnen.
3. Indien de betrokken kapitein of officier op de dagvaarding niet ter zitting verschijnt,
kan het tuchtcollege de officier van justitie verzoeken de betrokkene te dagvaarden,
met bevel tot medebrenging. Artikel 556 van het Wetboek van Strafvordering is van
overeenkomstige toepassing.
4. Degene die het verzoek of de klacht heeft ingediend kan zich ter zitting door een
daartoe gemachtigde doen vertegenwoordigen of zich door een raadsman doen bijstaan.
5. De betrokken kapitein of officier kan zich door een raadsman doen bijstaan.
6. Het tuchtcollege kan weigeren bepaalde personen die geen advocaat zijn, als raadsman
of als gemachtigde ter zitting toe te laten. Bij een zodanige weigering houdt het
tuchtcollege de zaak tot een volgende zitting aan.
7. Het tuchtcollege behandelt de zaak in een openbare zitting. Het tuchtcollege kan
om gewichtige redenen bepalen dat de behandeling geheel of gedeeltelijk met gesloten
deuren zal plaats vinden.
8. Het tuchtcollege kan om gewichtige redenen bepalen dat de mondelinge behandeling
geheel of gedeeltelijk zal plaats vinden door middel van een tweezijdig elektronisch
communicatiemiddel.
9. In geval van behandeling door middel van een tweezijdig elektronisch communicatiemiddel
draagt de voorzitter zorg voor passende algemeen aanvaarde beveiligingsmaatregelen
ten einde ongeautoriseerde toegang te voorkomen en draagt zorg dat de toegang tot
de beelden tussen aanvang van de verwerking en de vernietiging alleen kunnen worden
ingezien door speciaal daartoe geautoriseerde personen.
10. De secretaris maakt van het verhandelde ter zitting een proces-verbaal op dat door
de voorzitter en de secretaris wordt ondertekend.
Artikel 55 Getuigen en deskundigen
1. Het tuchtcollege kan getuigen en deskundigen voor de zitting oproepen en horen. De
leden en de buitengewone leden van de Onderzoeksraad voor veiligheid, de algemeen
secretaris en de medewerkers van het bureau van de raad, alsmede de door Onze Minister
wie het aangaat op verzoek van de raad aangewezen deskundigen kunnen door het tuchtcollege
niet als getuige of deskundige worden opgeroepen.
2. De secretaris roept getuigen en deskundigen bij aangetekende brief voor de zitting
op. Ieder die als getuige of deskundige door het tuchtcollege is opgeroepen, is verplicht
aan die oproeping gevolg te geven.
3. Indien een getuige of deskundige op de oproeping niet ter zitting verschijnt, doet
de officier van justitie hem op verzoek van het tuchtcollege dagvaarden. Hij is verplicht
na dagvaarding te verschijnen.
4. Indien een getuige of deskundige op de dagvaarding niet ter zitting verschijnt, doet
de officier van justitie hem op verzoek van het tuchtcollege andermaal dagvaarden,
met bevel tot medebrenging. Artikel 556 van het Wetboek van Strafvordering is van
overeenkomstige toepassing.
5. De voorzitter beëdigt getuigen om de gehele waarheid en niets dan de waarheid te
zeggen. Getuigen zijn verplicht op de gestelde vragen te antwoorden.
6. De voorzitter beëdigt deskundigen om hun taak naar geweten te vervullen. Deskundigen
zijn verplicht de door het tuchtcollege gevorderde diensten te bewijzen.
7. Ten aanzien van de getuigen en deskundigen zijn de artikelen 217 tot en met 219 van
het Wetboek van Strafvordering van overeenkomstige toepassing.
8. De getuigen en deskundigen ontvangen desgevraagd op vertoon van hun oproep of dagvaarding
een door de voorzitter vast te stellen schadeloosstelling overeenkomstig het bepaalde
bij of krachtens de Wet tarieven in strafzaken.
Artikel 56 Tuchtmaatregelen
1. Het tuchtcollege kan, indien het van oordeel is dat een tegen een kapitein of een
officier gerezen bezwaar gegrond is, een of meer van de volgende tuchtmaatregelen
opleggen:
a. waarschuwing;
b. berisping;
c. geldboete van ten hoogste het bedrag van de derde categorie, bedoeld in artikel 23,
vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht;
d. schorsing van de vaarbevoegdheid voor een periode van ten hoogste twee jaren.
2. Bij het opleggen van een of meer van de in het eerste lid genoemde tuchtmaatregelen
kan het tuchtcollege tevens bepalen dat zijn beslissing, al dan niet met vermelding
van de gronden waarop zij berust, in een of meer in de beslissing aangewezen tijdschriften
of nieuwsbladen openbaar zal worden gemaakt.
3. Bij het opleggen van een geldboete bepaalt het tuchtcollege de termijn of de termijnen,
waarbinnen de geldboete moet worden voldaan. De te betalen geldsommen komen toe aan
de Staat. Betaling van de geldsom geschiedt aan Onze Minister. Voor de toepassing
van titel 4.4 van de Algemene wet bestuursrecht wordt de uitspraak van het tuchtcollege
aangemerkt als een beschikking als bedoeld in artikel 4:86 van die wet.
4. Bij het opleggen van de tuchtmaatregelen, genoemd in het eerste lid, onder c en d,
kan het tuchtcollege bepalen dat deze geheel of ten dele niet zullen worden ten uitvoer
gelegd, tenzij het tuchtcollege bij een latere beslissing anders mocht bepalen op
grond van het feit dat de betrokken kapitein of officier zich voor het einde van een
bij die oplegging te bepalen proeftijd van ten hoogste twee jaren heeft gedragen in
strijd met de zorg die hij als een goed zeeman in acht behoort te nemen ten opzichte
van de opvarenden, het zeeschip, de lading, het milieu of het scheepvaartverkeer.
Het tuchtcollege kan aan een voorwaardelijk op te leggen tuchtmaatregel een bijzondere
voorwaarde verbinden. Indien de betrokken kapitein of officier gedurende de proeftijd
de bijzondere voorwaarde niet nakomt, kan het tuchtcollege eveneens bepalen dat het
voorwaardelijk deel van de maatregel alsnog ten uitvoer zal worden gelegd.
5. De tuchtmaatregelen, genoemd in het eerste lid onder c en d, en de bijkomende maatregel
van openbaarmaking, genoemd in het tweede lid, kunnen eerst worden ten uitvoer gelegd
nadat de beslissing van het tuchtcollege onherroepelijk is geworden.
Artikel 57 Beslissing
1. De beslissing van het tuchtcollege berust op een deugdelijke motivering. Zij wordt
in een openbare zitting uitgesproken. Indien de betrokken kapitein of officier niet
ter zitting is verschenen, kan het tuchtcollege bij verstek uitspraak doen.
2. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de verzending
van een beslissing van het tuchtcollege.
3. Indien het tuchtcollege in zijn uitspraak een schorsing van de vaarbevoegdheid heeft
opgelegd, deelt de secretaris in zijn aangetekende brief aan de betrokken kapitein
of officier mede: de datum waarop de schorsing ingaat, de verplichting om zijn vaarbevoegdheidsbewijs
vóór die datum in te leveren bij het in artikel 76 genoemde Centraal register bemanningsgegevens,
alsmede de gevolgen van het niet tijdig inleveren van het vaarbevoegdheidsbewijs op
grond van het vierde lid. De secretaris zendt een afschrift van de schriftelijke beslissing
van het tuchtcollege alsmede van de aangetekende brief aan de betrokken kapitein of
officier tevens ter registratie aan het Centraal register bemanningsgegevens.
4. Indien de betrokken kapitein of officier zijn vaarbevoegdheidsbewijs niet tijdig
bij het Centraal register bemanningsgegevens inlevert, wordt de periode van schorsing
van de vaarbevoegdheid van rechtswege verlengd met de termijn die is verstreken tussen
de datum waarop de schorsing ingaat en de datum waarop het vaarbevoegdheidsbewijs
daadwerkelijk is ingeleverd.
5. Zodra de periode van schorsing is verstreken geeft het Centraal register bemanningsgegevens
het vaarbevoegdheidsbewijs terug aan de betrokken kapitein of officier.
§ 4. De procedure in hoger beroep
Artikel 58 Termijn hoger beroep
Tegen een beslissing van het tuchtcollege kan binnen zes weken na de dag van de verzending
van de in artikel 57, tweede lid, bedoelde beslissing hoger beroep worden ingesteld
bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven:
a. door de betrokken kapitein of officier, indien het verzoek of de klacht geheel of
ten dele gegrond is verklaard;
b. door Onze Minister;
c. door de klager, indien zijn klacht geheel of ten dele ongegrond is verklaard.
Artikel 59 Behandeling hoger beroep
1. Het hoger beroep wordt ingesteld bij beroepschrift. Bij het beroepschrift wordt overgelegd
een afschrift van de schriftelijke beslissing van het tuchtcollege, waartegen het
hoger beroep is gericht.
2. De griffier van het College van Beroep voor het bedrijfsleven zendt binnen een week
na ontvangst van het beroepschrift een afschrift daarvan aan de betrokken kapitein
of officier, aan Onze Minister en aan de klager, voor zover het hoger beroep niet
door hen is ingesteld, alsmede aan het tuchtcollege, en indien het tuchtcollege in
zijn uitspraak een schorsing van de vaarbevoegdheid heeft opgelegd, tevens ter registratie
aan het Centraal register bemanningsgegevens.
3. Het tuchtcollege zendt binnen drie weken na ontvangst van het afschrift van het beroepschrift
alle stukken die op de zaak betrekking hebben aan de griffier van het College van
Beroep voor het bedrijfsleven.
4. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven behandelt de zaak opnieuw in volle
omvang. Op de behandeling in hoger beroep zijn de artikelen 49, eerste, tweede en
derde lid, 50, 53, en 54 tot en met 57 van overeenkomstige toepassing.
§ 5. Herziening
Artikel 60 Herziening tuchtmaatregel
1. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven kan op verzoek van een kapitein of
een officier aan wie een tuchtmaatregel is opgelegd een onherroepelijk geworden beslissing
van het tuchtcollege of van het College van Beroep voor het bedrijfsleven herzien
op grond van feiten of omstandigheden die:
a. het tuchtcollege of het College van Beroep voor het bedrijfsleven bij de behandeling
van de zaak ter zitting niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn,
en die
b. indien zij het tuchtcollege of het College van Beroep voor het bedrijfsleven bij de
behandeling van de zaak ter zitting wel bekend zouden zijn geweest, tot een andere
beslissing zouden hebben kunnen leiden.
2. Op de behandeling van het verzoek tot herziening zijn de artikelen 49, eerste, tweede
en derde lid, 50, 53 en 54 tot en met 57 van overeenkomstige toepassing.
3. Aan de behandeling van het verzoek tot herziening ter zitting van het College van
Beroep voor het bedrijfsleven nemen geen leden deel die hebben deelgenomen aan de
behandeling van de zaak, waarvan de herziening wordt verzocht.
HOOFDSTUK 6. TOEZICHT EN OPSPORING
Artikel 61 Aanwijzing toezichthouders
1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn belast
de ambtenaren van de Inspectie Leefomgeving en Transport, alsmede de bij besluit van
Onze Minister aangewezen ambtenaren.
2. Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing
in de Staatscourant.
3. Onze Minister kan de aan een toezichthouder toekomende bevoegdheden als bedoeld in
artikel 63 beperken.
Artikel 62 Aanwijzing opsporingsambtenaren
Met het opsporen van feiten, die bij of krachtens deze wet strafbaar zijn gesteld,
zijn belast:
a. de bij of krachtens artikel 141 Wetboek van Strafvordering aangewezen personen;
b. de opsporingsambtenaren van de Inspectie Leefomgeving en Transport.
Artikel 63 Bevoegdheden toezichthouder
1. De in artikel 61, eerste lid, bedoelde toezichthouder is bevoegd zaken en zeeschepen
te onderzoeken met betrekking waartoe hij een toezichthoudende taak heeft.
2. Hij is bevoegd met het oog op de uitoefening van deze bevoegdheden, in geval van
gegrond vermoeden dat in strijd wordt gehandeld met enige verplichting ingevolge deze
wet, van de kapitein van een zeeschip te vorderen dat deze het zeeschip gaande houdt
dan wel naar een door hem aangewezen veilige ligplaats of ankerplaats brengt.
3. Hij is bevoegd ter uitoefening van zijn bevoegdheden ingevolge deze wet elke plaats
te betreden, met inbegrip van woongedeelten van zeeschepen.
Artikel 64 Gronden aanhouding zeeschip
1. De ambtenaar van de Inspectie Leefomgeving en Transport is bevoegd een zeeschip aan
te houden, indien er voorafgaand aan het vertrek naar zee:
a. geen bemanningscertificaat voor het zeeschip is afgegeven of het bemanningscertificaat
ongeldig is;
b. de door hem aangetroffen bemanning niet ten minste in overeenstemming is met het bemanningscertificaat;
c. van het zeeschip kennelijk een ander gebruik wordt of zal worden gemaakt dan overeenkomstig
de beperkingen of voorwaarden vermeld in het bemanningscertificaat;
d. geen certificaat maritieme arbeid is afgegeven of het certificaat maritieme arbeid
ongeldig is indien het brutotonnage van dat zeeschip 500 GT of meer, anders dan een
vissersvaartuig bedraagt en internationale reizen maakt;
e. geen visserij-arbeidscertificaat is afgegeven of het visserij-arbeidscertificaat ongeldig
is van een vissersvaartuig indien dat gewoonlijk per reis meer dan drie dagen op zee
verblijft en een lengte heeft van 24 meter of meer dan wel normaliter vaart op een
afstand van meer dan 200 zeemijl tot de Nederlandse kustlijn.
f. er sprake is van een ernstige of herhaalde schending van het MLC-verdrag dan wel,
voor een vissersvaartuig, het C188-verdrag; of
g. er ernstig gevaar bestaat voor de veiligheid, gezondheid of beveiliging van de zeevarenden.
2. De ambtenaar van de Inspectie Leefomgeving en Transport is eveneens bevoegd een zeeschip
aan te houden, indien de toezichthouder dan wel de inspecteur, bedoeld in artikel
1:3, eerste lid, onderdeel c, van de Algemene douanewet de toegang tot het zeeschip
wordt geweigerd of indien geen medewerking aan diens onderzoek wordt gegeven.
3. De aanhouding wordt opgeheven, zodra de reden voor de aanhouding is komen te vervallen.
Artikel 65 In kennisstelling aanhouding
1. De ambtenaar van de Inspectie Leefomgeving en Transport stelt Onze Minister onverwijld
in kennis van de aanhouding en van de redenen voor de aanhouding.
2. Van een besluit tot aanhouding van een zeeschip of tot opheffing van de aanhouding
worden voorts de betrokken ambtenaar van de rijksbelastingdienst, bevoegd inzake douane
en de havenmeester van de haven van aanhouding, in kennis gesteld.
3. De in het tweede lid bedoelde ambtenaar verleent geen expeditie voor het betrokken
zeeschip indien hij een mededeling van aanhouding heeft ontvangen en zolang hij geen
mededeling van opheffing heeft ontvangen.
Artikel 66 Administratief beroep
Tegen een op grond van deze wet genomen besluit van een ambtenaar van de Inspectie
Leefomgeving en Transport tot aanhouding van een zeeschip, kan iedere belanghebbende
administratief beroep instellen bij Onze Minister.
HOOFDSTUK 7. VERBODSBEPALINGEN
Artikel 67 Bescherming klager
Het is verboden zeevarenden te straffen of op enige andere wijze te benadelen voor
het indienen van een klacht als bedoeld in artikel 6, eerste lid, of 40, eerste lid.
Artikel 68 Verbod varen zonder geldig bemanningscertificaat
Het is verboden met een zeeschip naar zee te gaan, een zeeschip naar zee te doen gaan
of op zee dan wel op buiten Nederland gelegen wateren die ter plaatse als binnenwater
worden aangemerkt, te gebruiken of te doen gebruiken, zonder dat aan boord van het
zeeschip een geldig bemanningscertificaat voorhanden is.
Artikel 69 Verbod niet naleven bemanningseisen
Het is verboden:
a. een zeeschip te bemannen met minder bemanningsleden dan is aangegeven in het bemanningscertificaat,
bedoeld in artikel 20;
b. een zeeschip zodanig te bemannen dat niet ten minste de op het bemanningscertificaat
aangegeven functies worden vervuld door tot het vervullen van die functies bevoegde
bemanningsleden, of
c. het zeeschip te gebruiken in strijd met de voorwaarden van het bemanningscertificaat
of de voorschriften van een ontheffing als bedoeld in artikel 20, vijfde lid.
Artikel 70 Verbod nalaten opmaken bemanningslijst
Het is verboden om na te laten de bemanningslijst, bedoeld in artikel 21, op te maken,
opnieuw op te maken of bij te stellen.
Artikel 71 Verbod niet naleven wachtverplichting
1. Het is verboden het houden van uitkijk, dan wel het optreden als verantwoordelijke
voor de wacht op de brug of als verantwoordelijke voor de wacht in de machinekamer
of machinekamers, op te dragen aan of te laten verrichten door bemanningsleden die
tot het verrichten van die werkzaamheden niet bevoegd zijn.
2. Het is verboden aan boord werkzaamheden waarvoor ingevolge artikel 23, eerste of
tweede lid, een vaarbevoegdheidsbewijs is vereist, te verrichten, indien men hiertoe
niet door middel van een geldig vaarbevoegdheidsbewijs bevoegd is verklaard.
3. Het is verboden aan boord werkzaamheden waarvoor ingevolge artikel 24, eerste lid,
of 25, eerste lid, een bekwaamheidsbewijs of een ander document is vereist, te verrichten,
indien men hiertoe niet door middel van een geldig bekwaamheidsbewijs of document
bevoegd is verklaard.
Artikel 72 Verbod varen zonder geldig certificaat maritieme arbeid of visserij-arbeidscertificaat
1. Het is verboden met een zeeschip, anders dan een vissersvaartuig als bedoeld in artikel
37, eerste lid, een internationale reis te maken indien het zeeschip niet is voorzien
van een geldig certificaat maritieme arbeid, een verklaring naleving maritieme arbeid
en een geldend exemplaar van het MLC-verdrag.
2. Het is verboden met een vissersvaartuig als bedoeld in artikel 38, eerste lid, te
varen indien het vaartuig niet is voorzien van een geldig visserij-arbeidscertificaat.
Artikel 73 Verbod niet naleven aanhouding
Het is verboden met een zeeschip naar zee te gaan of een zeeschip naar zee te doen
gaan indien en zolang het op grond van artikel 64, eerste of tweede lid, door een
ambtenaar van de Inspectie Leefomgeving en Transport is aangehouden.
Artikel 74 Verbod gebruik drugs en alcohol
1. Het is een kapitein, een officier of een andere zeevarende, die op een zeeschip buiten
de Nederlandse territoriale zee veiligheidstaken, beveiligingstaken of taken die verband
houden met het mariene milieu uitvoert, verboden dit te doen terwijl hij verkeert
onder zodanige invloed van een stof waarvan hij weet of redelijkerwijze moet weten
dat het gebruik daarvan – al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere
stof – de vaardigheid voor die taak kan verminderen, dat hij niet in staat moet worden
geacht die taak naar behoren te kunnen uitvoeren.
2. Het is een kapitein, een officier of een andere zeevarende op een schip buiten de
Nederlandse territoriale zee veiligheidstaken, beveiligingstaken of taken die verband
houden met het mariene milieu uit te voeren, verboden dit te doen na zodanig gebruik
van alcoholhoudende drank, dat:
a. het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan tweehonderdtwintig
microgram (220 μg) alcohol per liter uitgeademde lucht, dan wel
b. het alcoholgehalte van zijn bloed bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan 0,5 milligram
(0,5 mg) alcohol per milliliter bloed.
Artikel 75 Verbodsbepalingen
Het is verboden te handelen in strijd met de verplichtingen ingevolge de artikelen
4, eerste tot en met vierde lid, 5, 7, 9, eerste tot en met vierde lid, 18, eerste
lid, 36, tweede lid, en 38, tweede lid.
HOOFDSTUK 8. OVERIGE BEPALINGEN
Paragraaf 8.1 Registers
Artikel 76 Centraal register bemanningsgegevens
1. Er is een Centraal register bemanningsgegevens, waarin Onze Minister de gegevens
omtrent de afgegeven vaarbevoegdheidsbewijzen, bekwaamheidsbewijzen en monsterboekjes,
alsmede de ten aanzien van deze bewijzen gegeven vrijstellingen en ontheffingen registreert.
2. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld met betrekking tot de registratie
van gegevens in het register.
3. Onze Minister is bevoegd aan de tot het verstrekken en ontvangen van informatie bevoegde
autoriteit van een lidstaat van de Europese Unie, een andere staat die partij is bij
de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of het STCW-verdrag, informatie
te verstrekken en van deze te ontvangen omtrent de verlening van een vaarbevoegdheidsbewijs
of een bekwaamheidsbewijs.
4. Ter uitvoering van het eerste tot en met derde lid worden persoonsgegevens betreffende
vaarbevoegdheidsbewijzen en bekwaamheidsbewijzen verwerkt. De verwerking van deze
gegevens vindt plaats teneinde te kunnen beoordelen of de zeevarende, die aan boord
van een zeeschip een functie vervult als bedoeld in de artikelen 23, eerste en tweede
lid, en 24, eerste lid, beschikt over het voor die functie vereiste vaarbevoegdheidsbewijs
of bekwaamheidsbewijs. Onze Minister is verantwoordelijke voor deze verwerking.
5. Persoonsgegevens bedoeld in het eerste lid worden zo spoedig mogelijk en in ieder
geval binnen vier weken vernietigd nadat deze niet langer nodig zijn ten behoeve van
het register.
Artikel 77 Centraal inspectieregister
1. Er is een Centraal inspectieregister, waarin Onze Minister de inspectierapporten
met betrekking tot de werk- en leefomstandigheden van zeevarenden aan boord registreert.
2. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld met betrekking tot de registratie
van gegevens in het register.
Artikel 78 Openbare registers
1. Er is een openbaar register van bemanningscertificaten, waarin Onze Minister de bemanningscertificaten
van zeeschepen registreert.
2. Er is een openbaar register van certificaten maritieme arbeid en visserij-arbeidscertificaten,
waarin Onze Minister de certificaten maritieme arbeid en visserij-arbeidscertificaten
van zeeschepen registreert.
3. De in het eerste en tweede lid bedoelde registers kunnen door eenieder kosteloos
worden geraadpleegd.
4. Desgevraagd wordt tegen niet meer dan de kostprijs een afschrift verstrekt van een
certificaat voor een bepaald zeeschip.
Paragraaf 8.2 Tarieven
Artikel 79 Vaststelling tarieven documenten
1. Bij ministeriële regeling worden tarieven vastgesteld voor:
a. de afgifte van een bemanningscertificaat;
b. de beoordeling van een bemanningsplan;
c. de afgifte, vervanging of vernieuwing van een monsterboekje;
d. de afgifte, vervanging of vernieuwing van een vaarbevoegdheidsbewijs;
e. de afgifte, vervanging of vernieuwing van een bekwaamheidsbewijs;
f. de afgifte van een bewijs van erkenning van een vaarbevoegdheidsbewijs of een bekwaamheidsbewijs;
g. de behandeling van een aanvraag voor de erkenning van een training als bedoeld in
de artikelen 24, derde lid, en 25, vierde lid;
h. het verlenen een ontheffing of een vrijstelling;
i. afgifte van een geneeskundige verklaring zeevaart;
j. aanwijzing of erkenning keuringsarts;
k. de vergoeding van een gecommitteerde of een deskundige;
l. de afgifte, vervanging of vernieuwing van een certificaat maritieme arbeid of een
verklaring naleving maritieme arbeid;
m. de afgifte, vervanging of vernieuwing van een visserij-arbeidscertificaat.
2. Voor de beoordeling of afgifte van een op grond van het STCW-verdrag, het STCW F-verdrag,
het MLC-verdrag, het C188-verdrag of het SOLAS-verdrag vereist document of erkenning,
niet genoemd in het eerste lid, worden bij ministeriële regeling tarieven vastgesteld.
HOOFDSTUK 9 OVERGANGSBEPALINGEN
Artikel 80 Geldigheid bemanningscertificaat
1. Een bemanningscertificaat afgegeven voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze
wet behoudt zijn geldigheid tot de daarop aangegeven einddatum.
2. Op een aanvraag voor een bemanningscertificaat ingediend voor het tijdstip van inwerkingtreding
van deze wet, blijft het recht van toepassing zoals dat gold onmiddellijk voorafgaand
aan de inwerkingtreding van deze wet.
Artikel 81 Geldigheid vaarbevoegdheidsbewijs of bekwaamheidsbewijs
1. Een vaarbevoegdheidsbewijs, een bekwaamheidsbewijs, een geneeskundige verklaring
of een schriftelijk bewijs, afgegeven aan een zeevarende voor het tijdstip van inwerkingtreding
van deze wet behoudt zijn geldigheid tot de daarop aangegeven einddatum.
2. Op een aanvraag voor een vaarbevoegdheidsbewijs of een bekwaamheidsbewijs die is
ingediend voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, blijft het recht van
toepassing zoals dat gold onmiddellijk voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze
wet.
Artikel 82 Geldigheid certificaat maritieme arbeid of een visserij-arbeidscertificaat
1. Een certificaat maritieme arbeid of een visserij-arbeidscertificaat, afgegeven voor
het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet behoudt zijn geldigheid tot de daarop
aangegeven einddatum.
2. Op aanvragen voor een certificaat maritieme arbeid of een visserij-arbeidscertificaat
die zijn ingediend voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, blijft het
recht van toepassing zoals dat gold onmiddellijk voorafgaand aan de inwerkingtreding
van deze wet.
Artikel 83 privaatrechtelijke regeling nationaliteit kapiteins
Een privaatrechtelijke regeling als bedoeld in artikel 30, vijfde lid, van de Wet
zeevarenden wordt gelezen als een privaatrechtelijke regeling als bedoeld in artikel
19, vierde lid.
HOOFDSTUK 10 SLOTBEPALINGEN
Artikel 84 Uitvoering van verdragen en besluiten van volkenrechtelijke organisaties
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen, ter uitvoering van verdragen
of besluiten van volkenrechtelijke organisaties, regels worden gesteld ter waarborging
van de veilige en milieuverantwoorde vaart alsmede de gezondheid, de veiligheid en
behoorlijke leef- en werkomstandigheden van zeevarenden.
Artikel 85 Dynamische verwijzing (wijzigingen)
1. Een wijziging van richtlijn (EU) 2022/993, richtlijn 2009/13/EG of richtlijn (EU)
2017/159, gaat voor de toepassing van deze wet gelden met ingang van de dag waarop
aan de betrokken wijzigingsrichtlijn uitvoering moet zijn gegeven, tenzij bij ministerieel
besluit, dat in de Staatscourant wordt bekendgemaakt, een ander tijdstip wordt vastgesteld.
2. Een wijziging van de op grond van deze wet toepasselijke verdragen en codes gaat
voor de toepassing van deze wet gelden met ingang van de dag waarop de betrokken wijziging
door Nederland is aanvaard en internationaal in werking is getreden, tenzij bij ministerieel
besluit, dat in de Staatscourant wordt bekendgemaakt, een ander tijdsstip wordt vastgesteld.
3. Bij ministerieel besluit, dat in de Staatscourant wordt bekendgemaakt, kunnen de
benaming van richtlijn (EU) 2022/993 en de verwijzing naar onderdelen daarvan worden
gewijzigd.
Artikel 86 Gebruik Engelse taal
Ingeval bij of krachtens deze wet regels worden gesteld ter uitvoering van het STCW-verdrag,
het STCW F-verdrag, het MLC-verdrag, C188-verdrag, het SOLAS-verdrag of de SCV-code,
kan overtreding van die regels ook als strafbaar feit worden aangemerkt dan wel worden
bestraft met een bestuurlijke sanctie indien deze regels in de Engelse taal zijn gesteld
en bekend gemaakt.
Artikel 87 Intrekken Wet zeevarenden
De Wet zeevarenden wordt ingetrokken.
Artikel 88 Wijziging Algemene douanewet
De Algemene douanewet wordt als volgt gewijzigd:
1. In artikel 1:3, vierde lid, wordt «Wet zeevarenden» vervangen door «Wet bemanning
zeeschepen».
2. In onderdeel B van de Bijlage bij de artikelen 1:1 en 1:3 van de Algemene douanewet
wordt «de Wet zeevarenden» vervangen door «Wet bemanning zeeschepen».
Artikel 89 Wijziging Ambtenarenwet
In artikel 3, onderdeel b, onder 9, van de Ambtenarenwet 2017 wordt «artikel 55a van
de Wet zeevarenden» vervangen door «artikel 37 van de Wet bemanning zeeschepen».
Artikel 90 Wijziging Burgerlijk Wetboek
Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek wordt als volgt gewijzigd:
1. In de artikelen 695, 734k, 747 en 749 wordt «artikel 1, eerste lid, onderdeel l,
van de Wet zeevarenden» vervangen door «artikel 1 van de Wet bemanning zeeschepen».
2. In artikel 727 wordt «de artikelen 48 en 48a van de Wet zeevarenden» vervangen door
«artikel 4, derde lid, van de Wet bemanning zeeschepen».
Artikel 91 Wijziging Wet op de economische delicten
In artikel 1, eerste lid, onder 4, van de Wet op de economische delicten vervalt «de
Wet zeevarenden, de artikelen 56, 57, 57a, 58, 59, 59a, 60, 60a, 64, voor zover aangeduid
als strafbaar feit, en 69e, eerste lid» en wordt in alfabetische rangschikking «de
Wet bemanning zeeschepen, artikelen 4, vierde lid, 67 tot en met 75, en 84, voor zover
aangeduid als strafbaar feit» ingevoegd.
Artikel 92 Wijziging Wet ruimtevaartactiviteiten
In artikel 1, onderdeel d, van de Wet ruimtevaartactiviteiten wordt «artikel 1, onderdeel
b, van de Wet zeevarenden» vervangen door «artikel 1 van de Wet bemanning zeeschepen».
Artikel 93 Wijziging Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen
De Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen wordt
als volgt gewijzigd:
1. In artikel 1, onderdelen h en hb, wordt «Wet zeevarenden» vervangen door «Wet bemanning
zeeschepen».
2. In artikel 18, tweede lid, wordt onderdeel a vervangen door:
a. afschriften van een bemanningslijst als bedoeld in artikel 18 van de Wet bemanning
zeeschepen;.
Artikel 94 Wijziging Wetboek van Strafrecht
Artikel 475 van het Wetboek van Strafrecht komt te vervallen.
Artikel 95 Citeertitel
Deze wet wordt aangehaald als: Wet bemanning zeeschepen.
Artikel 96 Inwerkingtreding
Deze wet treedt in werking op een bij Koninklijk Besluit te bepalen tijdstip.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries,
autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering
de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat,
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.