Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Jasper van Dijk over wijzigingen in het wapenexportbeleid
Vragen van het lid Jasper van Dijk (SP) aan de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over dubieus wapenexportbeleid (ingezonden 10 augustus 2023).
Antwoord van Minister Schreinemacher (Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking)
(ontvangen 29 september 2023). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023,
nr. 3506.
Vraag 1
Wat is uw oordeel over het artikel «Europese wapenfabrikanten zijn juridisch vrijwel
onaantastbaar. Dat moet veranderen»?1
Antwoord 1
Het kabinet deelt de zorg uit het artikel dat vuurwapens of militaire goederen soms
in verkeerde handen vallen. Om dit te voorkomen is de handel in militaire goederen
(en niet-militaire vuurwapens) streng gereguleerd, waarbij de export alleen is toegestaan
als aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. Daarbij is het kabinet van mening dat
een gedegen exportcontrole nodig is om het risico op ongewenst eindgebruik zoveel
mogelijk te mitigeren.
Het kabinet acht de productie en export van militaire goederen evenwel noodzakelijk
in de context van de legitieme veiligheidsbehoefte van staten wereldwijd en het recht
van staten om te voorzien in de middelen voor zelfverdediging conform het Handvest
van de Verenigde Naties. Dit recht wordt onder meer erkend in het Wapenhandelsverdrag2 en het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexportcontrole (2008/944/GBVB).
Wat de rol van de industrie betreft geldt dat deze, naast de geldende juridische regelgeving
waaraan deze gehouden is, een eigen verantwoordelijkheid heeft. Het kabinet verwacht
hierbij van alle Nederlandse bedrijven die internationaal ondernemen dat zij gepaste
zorgvuldigheid toepassen in lijn met de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen
over Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) en de UN Guiding
Principles on Business and Human Rights (UNGP’s).
Vraag 2, 3, 4, 5 en 6
Deelt u de mening van de VN dat Europa een «belangrijk vertrekpunt» is voor illegale
wapenstromen?
Onderschrijft u de stelling dat de wapenindustrie juridisch «vrijwel onaantastbaar»
is en dat NGO’s «juridische hindernissen» ondervinden om wapenexportvergunningen aan
te vechten? Wat onderneemt u hiertegen?
Is het juist dat «tot wel 40 procent» van de wapens in sommige delen van Latijns-Amerika
van Europese makelij zijn?
Erkent u dat slachtoffers van Europese wapens niet of onvoldoende in Europa hun recht
kunnen halen? Vindt u dat acceptabel? Wat onderneemt u hiertegen?
Bent u het eens dat Europese wapenfabrikanten in Europa aangeklaagd moeten kunnen
worden? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 2, 3, 4, 5 en 6
De specifieke conclusies uit het artikel laat ik graag voor rekening van de auteur.
Daarnaast is het niet aan mij om een oordeel te geven over specifieke onderzoeksresultaten
en de toegang tot het recht in andere staten. Over het algemeen steunt het kabinet
versterking van de Nederlandse en de Europese defensie-industrie ten behoeve van Europese
open strategische autonomie. Niettemin deelt de kabinet de zorgen over illegale wapenhandel
in brede zin waarvoor zowel in het kader van exportcontrole als in het kader van wetshandhaving
aandacht moet zijn. Voor de Nederlandse praktijk geldt dat er in Nederland geen producenten
van klein kaliber wapens gevestigd zijn, waardoor de handel in dergelijke goederen
een beperkt onderdeel uitmaakt van de jaarlijkse export aan militaire goederen. Daar
waar sprake is van export van klein kaliber wapens en munitie wordt, net als voor
andere militaire goederen, een toets aan de Europese wapenexportcriteria gedaan. Daarnaast
dient een exporteur te beschikken over de nodige bescheiden zoals de autorisatie om
in dergelijke goederen te mogen handelen.
Voor wat de toegang tot het recht betreft geldt in Nederland dat maatschappelijke
organisaties de mogelijkheid hebben om zich, ingevolge het Burgerlijk Wetboek, tot
de civiele rechter te wenden tegen een afgegeven exportvergunning. Daarmee is sprake
van effectieve rechtsbescherming door een onafhankelijke rechter.
Vraag 7 en 8
Bent u bereid standaard een «eindgebruikersclausule» (end user certificate) toe te
voegen aan wapenexportvergunningen, om misbruik en/of doorverkoop te voorkomen?
Welke andere aanbevelingen uit het onderzoek van de auteur bent u bereid over te nemen?
Antwoord 7 en 8
De aanbevelingen uit het artikel zien zowel op meer verantwoording door de industrie
als op een oproep tot meer transparantie. Op het vlak van verantwoording is het kabinet
van mening dat alle bedrijven, dus ook bedrijven in de defensie- en veiligheidsgerelateerde
industrie, daarin een rol te spelen hebben. Zodoende zet Nederland zich er in Europa
voor in om de handel in militaire- en dual-use goederen op te nemen in de richtlijn
Corporate Sustainability Due Diligence (CSDD). Over deze richtlijn wordt momenteel nog onderhandeld in Brussel.
Waar het gaat om transparantie zet het kabinet een breed palet aan instrumenten in.
Zo rapporteert Nederland jaarlijks op openbare wijze in verschillende internationale
fora over wapenexport, publiceert het kabinet jaarlijks een nationaal rapport exportcontrole
en wordt een uitgebreid openbaar overzicht van afgegeven en afgewezen vergunningaanvragen
bijgehouden. Daarnaast wordt door de Europese Dienst voor Extern Optreden jaarlijks
gerapporteerd over de export van militaire goederen door Nederland en de andere EU-lidstaten.
Internationaal loopt Nederland daarmee voorop wat betreft transparantie op het gebied
van wapenexport. Dit blijkt ook uit de jaarlijkse Small Arms Trade transparancy barometervan de NGO Small Arms Survey waarin Nederland in de meest recente editie (2022) op de 4e plaats staat. Nederland steunt daarnaast al enige jaren de ATT-monitor die in kaart
brengt hoeveel landen voldoen aan hun rapportageverplichtingen op het terrein van
wapenexport.3
Tot slot geldt dat een door de eindgebruiker ondertekende verklaring (eindgebruikersverklaring,
ook wel end user certificate) binnen de Nederlandse praktijk op het moment al tot de vereiste documenten voor
het aanvragen van een exportvergunning voor militaire goederen behoort.
Vraag 9 en 10
Klopt het dat u het beleid rond wapenexport wil versoepelen door deel te nemen aan
het verdrag tussen Frankrijk, Duitsland en Spanje inzake exportcontrole in het defensiedomein?4
Vindt u het aanvaardbaar dat Nederland, een belangrijke exporteur van wapens, met
dit verdrag een groot deel van de democratische controle uit handen geeft?
Antwoord 9 en 10
Het kabinet is voornemens toe te treden tot het verdrag inzake exportcontrole in het
defensiedomein (hierna «het verdrag») omdat dit de Europese veiligheid kan versterken.
Het verdrag bevordert namelijk de samenwerking tussen de Europese defensie industrieën.
Nederlandse defensiebedrijven worden daarbij beter gepositioneerd voor deelname in
Europese samenwerkingsprojecten en het verdrag biedt mogelijkheden voor een meer eenduidige
toepassing van het Europese wapenexportbeleid.
Voor transacties in het kader van het verdrag geldt net als voor alle andere export
van militaire goederen een vergunningplicht.
Alle transacties blijven onverminderd onderworpen aan een gedegen toets aan de Europese
wapenexportcriteria die zijn vastgelegd in het Europees Gemeenschappelijk Standpunt
inzake gemeenschappelijke voorschriften voor de controle op de uitvoer van militaire
goederen en technologie (2008/944/GBVB). Daarnaast zijn alle huidige Verdragspartijen
gehouden aan de kaders van het Wapenhandelsverdrag. In het geval Nederland niet de
eindproducent is van een militair goed en de Nederlandse transactie dus componenten
of subsystemen betreft, wordt voorgenoemde toets gedaan door de verdragspartij waar
de eindproducent van het goed is gevestigd. In het uiterste geval biedt het verdrag
de mogelijkheid voor verdragspartijen om bezwaar te maken tegen ongewenste voorgenomen
transacties via een «noodremprocedure» die alleen met consensus tussen de verdragspartijen
kan worden opgeheven.
Zoals toegelicht in de brief van het kabinet zal uw Kamer op de gebruikelijke manier
worden geïnformeerd over de exporttransacties die onderdeel uitmaken van het verdrag,
namelijk via de publicatie van vergunningenoverzichten en waar nodig, conform de afspraken
over versnelde parlementaire controle bij specifieke wapenexportaanvragen, middels
een brief.
Vraag 11
Erkent u dat een dergelijk ingrijpend besluit niet past bij een demissionaire regering?
Antwoord 11
Middels de brief «Maatregelen ter bevordering van Europese defensiesamenwerking en
verdere Europese convergentie van het wapenexportbeleid» heeft het kabinet de Tweede
Kamer geïnformeerd over het voornemen om toe te treden tot het verdrag. Dit voornemen
is ingegeven door de noodzaak tot verdergaande Europese defensiesamenwerking in het
licht van de huidige geopolitieke ontwikkelingen. Dit wordt onder meer geïllustreerd
door de onrechtmatige Russische oorlog in Oekraïne die de huidige Europese tekortkomingen
ten aanzien van het zelfstandig militair-industrieel voortzettingsvermogen in bredere
zin heeft blootgelegd.
Verdragsdeelname bevordert deze samenwerking en stelt de Nederlandse Defensie Technologische
en Industriële basis in staat op te treden als meer gelijkwaardige partner in Europese
defensieprojecten om zo een bijdrage te leveren aan onze veiligheid, de bevordering
van de internationale rechtsorde en Europese open strategische autonomie.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken is met de huidige verdragspartijen in gesprek
over mogelijke Nederlandse toetreding. In dit proces zijn echter tot op heden geen
onomkeerbare stappen gezet. Nederlandse toetreding vereist goedkeuring door het parlement.
Vraag 12
Klopt het dat u het aanvullend nationaal beleid rond wapenexport (presumption of denail)
«per direct» wil laten vervallen? Waarom doet u dit per decreet in plaats van eerst
een fatsoenlijk Kamerdebat te voeren?
Antwoord 12
Het kabinet heeft in de Kamerbrief van 14 juli medegedeeld dat het aanvullend nationaal
beleid in de vorm van een presumption of denial is opgeheven. Dit besluit is in deze Kamerbrief uitvoerig inhoudelijk onderbouwd.
Aangezien er geen expliciete goedkeuring van het parlement nodig is voor dit besluit,
heeft het kabinet besloten de Kamer hierover te informeren middels de genoemde brief.
Daarnaast ziet het kabinet geen meerwaarde in het handhaven van aanvullend nationaal
beleid in de vorm van de presumption of denial dat niet nodig is voor het strikt toezien op export naar gevoelige bestemmingen en
bovendien enkele negatieve bijeffecten met zich meebrengt. Zie ook de Kamerbrief van
14 juli 2023.
Vraag 13
Deelt u de mening dat wapens geen bloemen zijn en dat veiligheid en democratische
controle dus zwaarder wegen dan concurrentiepositie en «een gelijk speelveld» van
wapenbedrijven? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 13
Het kabinet is van mening dat juist om onze veiligheid te waarborgen een versterkte
Europese defensiesamenwerking van belang is. Dat vraagt om een duidelijk regelgevend
kader dat op eenduidige wijze van toepassing is op alle Europese defensiebedrijven
zonder daarbij in te boeten op de mate van exportcontrole. De Nederlandse deelname
aan het verdrag geeft daar invulling aan.
Over transparantie en democratische controle verwijs ik u naar de antwoorden op vragen
8 en 10.
Vraag 14
Bent u bereid de voorstellen in uw brief van 14 juli per direct terzijde te leggen?
Antwoord 14
Nee, gelet op de geopolitieke ontwikkelingen en de noodzaak tot versterkte Europese
defensiesamenwerking acht het kabinet het van belang het traject van toetreding tot
het verdrag voort te zetten. Daarbij geldt dat uiteindelijke toetreding parlementaire
goedkeuring vereist.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E.N.A.J. Schreinemacher, minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.