Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over kinderopvang (o.a. Kamerstuk 31322-491)
2023D39723 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
In de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid bestond bij enkele fracties
de behoefte een aantal vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Minister van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid over de ontvangen brieven: Verbetertraject gastouderopvang
(31 322, nr. 491), Impactanalyses concept-stelselontwerp financieringsstelsel kinderopvang (31 322, nr. 506) en Invulling van de gewijzigde motie van de leden Sahla en Maatoug over oplossingen
voor geïdentificeerde knelpunten bij samenwerking tussen de kinderopvang en het onderwijs
(Kamerstuk 31 322, nr. 458) (Kamerstuk 31 322, nr. 489).
De voorzitter van de commissie,
Kuzu
De adjunct-griffier van de commissie,
Van den Broek
Inhoudsopgave
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
II Antwoord/Reactie van de Minister
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de stukken voor het schriftelijk
overleg omtrent kinderopvang. Deze leden hebben hier nog vragen en opmerkingen over.
Algemeen
De leden van de VVD-fractie menen dat diversiteit in het aanbod van de kinderopvang
van belang is voor de kwaliteit van de kinderopvang. Hoe blijft de Minister de diversiteit
binnen de kinderopvang waarborgen?
De leden van de VVD-fractie merken verder op dat uit onderzoek blijkt dat er op woensdagen
en vrijdagen relatief minder kinderen naar de kinderopvang worden gebracht.1 Deze leden hebben van de Minister reeds op 5 september 2022 vernomen dat de Minister
maatregelen wilde nemen om opvang op juist die dagen te stimuleren.2 In de voortgangsbrief van 26 april jl. is te lezen dat er aan «meerdere knoppen»
moet worden gedraaid om hier werk van te maken.3 Hoe gaat de Minister zich hier blijvend voor inzetten?
De leden van de VVD-fractie vragen hoe de Minister organisaties in de kinderopvang
gaat stimuleren om grotere contracten aan te bieden nu de proeftuinen met «Het Potentieel
Pakken» (HPP) werken.
Verder menen de leden van de VVD-fractie dat keuzevrijheid voor ouders om te beslissen
op welke kinderopvang zij hun kinderen plaatsen belangrijk is en gewaarborgd dient
te worden. Deelt de Minister deze mening? Zo ja, hoe blijft de Minister zich inspannen
om die keuzevrijheid te garanderen? Zo niet, waarom niet?
De leden van de VVD-fractie vragen of er inzicht is in het aantal gezinnen waarvan
één of beide ouders werken. Kan de Minister deze gegevens inzichtelijk maken?
Is de Minister het met de leden van de VVD-fractie eens dat professionele zeggenschap
een waardevolle toevoeging is om de kwaliteit van de kinderopvang te waarborgen en
waar mogelijk te verbeteren?
De leden van de VVD-fractie vragen wat de stand van zaken is met betrekking tot de
uitvoer van de kabinetsreactie op de evaluatie Wet innovatie en kwaliteit kinderopvang
(IKK).
De leden van de VVD-fractie vragen wat op dit moment de grootste knelpunten zijn van
kinderopvangcentra die uit willen breiden. Speelt het aantrekken van financiering/investeringen
hierbij een rol? Wat doet het kabinet om de centra hierbij zo weinig mogelijk in de
weg te zitten?
Verbetertraject gastouderopvang
De leden van de VVD-fractie onderstrepen dat gastouderopvang een belangrijke functie
vervult binnen de kinderopvang. Deze leden onderstrepen net zoals de Minister het
belang van goede kwaliteit van dit soort opvang. Met betrekking tot hoofdstuk 2 vragen
zij de Minister hoe de voorgestelde extra plannen uit het stuk «verbeteren van de
begeleiding door gastouderbureaus» zich verhouden tot de wens van het waarborgen van
de kwaliteit van gastouderopvang. Kan de Minister hier nog nadere toelichting over
geven?
Met betrekking tot punt 7 onder het kopje «professionalisering van gastouders» uit
hetzelfde hoofdstuk merken de leden van de VVD-fractie op dat een pedagogisch werkplan
op zich een goed idee is, maar zij vragen hoe de Minister gaat waarborgen dat het
werkplan simpel en niet te uitgebreid blijft.
Impactanalyses concept-stelselontwerp financieringsstelsel kinderopvang
De leden van de VVD-fractie lezen dat het Centraal Planbureau (CPB) en het Sociaal
Cultureel Planbureau (SCP) waarschuwen voor de gevolgen van de snelle toename van
de vraag voor de kwaliteit. Onderschrijft de Minister deze analyse? Wat doet de Minister
om de kwaliteit te waarborgen? Hoe zorgt de Minister voor een deugdelijke meting van
de kwaliteit van alle kinderopvangorganisaties? Welke handelingsopties ziet de Minister
als de kwaliteit blijkt te dalen? Is de te ontwikkelen code van de sector zelf wellicht
een geschikt instrument om de kwaliteit te meten en te waarborgen?
Is de Minister het met de leden van de VVD-fractie eens dat, gezien de personeelstekorten
en het daarmee gepaard gaande tekort aan kindplaatsen, professionele zeggenschap een
aanvulling kan zijn om het werkplezier te vergroten en het werken in de kinderopvangsector
aantrekkelijker te maken voor mensen?
Kan de kinderopvangsector de toenemende vraag aan? Zo ja, in welk tempo?
Hoe zou een gefaseerde invoering van een nieuw kinderopvangstelsel met arbeidseis
eruit kunnen zien? Kunnen problemen als langere wachtlijsten en mogelijke prijsstijgingen
«gedempt» worden? Hoe groot is de rol van duidelijkheid voor aanbieders en investeerders
hierin?
Invulling van de gewijzigde motie van de leden Sahla en Maatoug over oplossingen voor
geïdentificeerde knelpunten bij samenwerking tussen de kinderopvang en het onderwijs
(Kamerstuk 31 322, nr. 458)
De leden van de VVD-fractie vragen hoe het kabinet ervoor gaat waken dat de samenwerking
tussen kinderopvanglocaties en het onderwijs niet leiden tot onredelijk veel administratie
en overleguren, waardoor mogelijkerwijs minder tijd besteed kan worden aan het kind
en waardoor tevens mogelijkerwijs de kosten zullen stijgen.
In paragraaf 2.3.2 «Partnerkeuze, financiering en het voorrangsbeleid scholen» lezen
de leden van de VVD-fractie dat scholen de wettelijke vrijheid hebben om voorrangsbeleid
te voeren. Zoals het kabinet ook aangeeft, zijn er wezenlijke bezwaren tegen deze
wettelijke vrijheid. Het kabinet geeft aan dat zij voornemens is om een gezamenlijk
onderzoek te laten uitvoeren om de problematiek die deze wettelijke vrijheid veroorzaakt,
te onderzoeken. Wanneer wordt dit onderzoek te gestart? Wanneer worden de resultaten
van dit onderzoek verwacht?
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie onderstrepen het grote belang van en de noodzaak voor
gratis kinderopvang, wegens de voordelen die dit met zich meebrengt voor de ontwikkeling
van kinderen en specifiek kansengelijkheid tussen kinderen, de vitaliteit van de arbeidsmarkt,
de arbeidsparticipatie van ouders in het algemeen en moeders in het bijzonder en daarmee
de economische emancipatie van vrouwen. Daarnaast hechten deze leden grote waarde
aan de afschaffing van de kinderopvangtoeslag (KOT), onder meer met oog op de desastreuze
gevolgen die dit complexe systeem met zich mee heeft gebracht voor grote groepen ouders.
De leden van de D66-fractie hebben daarom met grote belangstelling kennisgenomen van
de impactanalyses van het concept-stelselontwerp waarbij er voor werkende ouders een
hoge inkomensonafhankelijke overheidsvergoeding van 96% van het maximum uurtarief
rechtstreeks zal worden uitgekeerd aan de kinderopvangorganisaties. Deze leden hebben
hier nog enkele vragen en opmerkingen bij.
Verbetertraject gastouderopvang
De professionalisering onder gastouders van de afgelopen jaren zien de leden van de
D66-fractie als een positieve ontwikkeling. Daarentegen zien deze leden een «lage
of zeer lage pedagogische kwaliteit» bij «ruim 21% van de gastouders» als een bijzonder
zorgwekkende score. Gelukkig begrijpen zij dat het kabinet de randvoorwaarden voor
kwalitatief hoogwaardige gastouderopvang steviger wil verankeren in de regelgeving,
maar volgens hen is hier haast bij geboden. Kan het kabinet toezeggen dat de noodzakelijke
kwaliteitseisen voor het eind van 2023 in wetgeving zijn geschreven en op z’n minst
aanhangig zijn gemaakt bij de Raad van State, in plaats van zorgen in stand te houden
over de kwaliteit van gastouderopvang tot de wijzigingen per 1 januari 2025 (dus over
anderhalf jaar) in werking treden volgens de erg ruime planning waar de Minister haar
brief mee afsluit, vragen deze leden concreet.
Ten aanzien van het toezicht kijken de leden van de D66-fractie met interesse uit
naar het Landelijk Rapport Toezicht. Deze leden zien graag dat het kabinet daarin
ook ingaat op welke concrete verbeteringen zijn ingezet samen met GGD GHOR NL en de
Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) om niet uitlegbare verschillen in handhaving
en boetes te verminderen. Daarom vragen zij het kabinet om in de aangekondigde handelingsperspectieven
ook een mogelijkheid op te nemen om landelijk geldende regels gepaard te laten gaan
met één landelijke toezichthouder.
Vanwege de verschillen die de leden van de D66-fractie zien in de uitvoering van gemeentelijke
regelingen rond kinderopvang voor kinderen met een sociaal-medische indicatie, vragen
deze leden tevens naar een duiding van de Minister van de redenen voor deze verschillen
en de impact van de stelselherziening op de toegankelijkheid voor deze kinderen. Zij
vragen naar de maatregelen die het kabinet neemt om de verschillen in beoordeling
of er sprake is van een sociaal-medische indicatie te verkleinen en een goede basis
te verzekeren.
Impactanalyses concept-stelselontwerp financieringsstelsel kinderopvang
De leden van de D66-fractie steunen nadrukkelijk dat er binnen het nieuwe stelsel
een inkomensonafhankelijke overheidsvergoeding van 96% van het maximum uurtarief wordt
geïntroduceerd, gezien hiermee een hoog gehalte van complexiteit (zoals die bestond
in het KOT-stelsel) wordt vermeden; begrijpelijkheid en zekerheid over kosten van
kinderopvang worden gewaarborgd; hoge terugvorderingen voorkomen worden; en de marginale
druk op ouders verlaagd wordt, waardoor meer werken ook daadwerkelijk meer oplevert.
Deze ontwikkelingen zullen zich uiteindelijk vertalen naar hogere arbeidsmarktparticipatie
en emancipatie van specifiek moeders, waardoor tegemoet wordt gekomen aan de krapte
op de arbeidsmarkt en een gelijke verdeling van zorgtaken bevorderd wordt. Deze leden
vragen daarom of er ook een nulmeting wordt gedaan van de situatie nu, zodat die goed
te vergelijken is met een situatie waarin kinderopvang bijna-gratis is.
Waar het voorheen binnen het oude KOT-stelsel voor veel gezinnen, als gevolg van de
bestaande loonkloof en de hoge kosten voor de kinderopvang, voordeliger kon lijken
voor de moeder om thuis te blijven dan voor de vader, wordt het binnen het nieuwe
stelsel financieel aantrekkelijker gemaakt voor moeders om te gaan werken. Daarnaast
bemoedigen de leden van de D66-fractie dat deze regeling ertoe leidt dat de kinderopvang
toegankelijker en daarmee aantrekkelijker wordt voor verschillende inkomensgroepen,
wat kan resulteren in grotere kansengelijkheid tussen kinderen van verschillende achtergronden
die op de kinderopvang in staat zijn dezelfde basis te vormen voor hun verdere onderwijs
en elkaar ontmoeten.
Echter hebben de leden van de D66-fractie ook kennisgenomen van de conclusies van
het SCP en CPB, die stellen dat een inkomensonafhankelijke vergoeding van 96% zal
leiden tot een grotere vraag naar kinderopvang, iets waar de markt momenteel niet
aan tegemoet kan komen. Indien hier niet wordt ingegrepen, zou dit kunnen leiden tot
prijsstijgingen, wachtlijsten en potentieel een daling in de kwaliteit van kinderopvang.
In een dergelijke situatie zou het, als gevolg van prijsstijgingen, voor lagere inkomensgroepen
alsnog financieel onaantrekkelijk zijn om gebruik te maken van de kinderopvang en
(meer) te gaan werken. Daarom zien deze leden het aangekondigde onderzoek naar prijsregulering
binnen de kinderopvangsector met interesse tegemoet.
Omdat deze leden zien dat investeringen in de kinderopvang begrijpelijkerwijs achterblijven
zolang de dreiging van een prijsplafond boven de markt hangt, vragen zij naar de maatregelen
die het kabinet neemt om ervoor te zorgen dat investeringen in kwaliteit en capaciteit
gedaan kunnen blijven worden zodat de tekorten in de kinderopvang afnemen en de kinderopvang
voor iedereen toegankelijk blijft. Zij vragen hoe zekerheid aan de sector geboden
kan worden om wel te zorgen voor meer capaciteit. Daarbij onderstrepen zij dat het
stapsgewijs invoeren van het nieuwe financieringsstelsel de vraagstijging zou kunnen
beperken, waardoor de markt ruimte en tijd krijgt om de toenemende vraag naar kinderopvang
bij te benen.
De leden van de D66-fractie betreuren het dat de Minister helaas nooit echte duidelijkheid
heeft kunnen geven over de toekomst van de kinderopvang, terwijl de sector en ouders
daar juist zo naar snakken. Deze duidelijkheid zal helaas pas komen wanneer een nieuw
kabinet is aangetreden. Deze leden vragen het kabinet om toe te zeggen dat de handelingsperspectieven
voor een volgend kabinet beschikbaar zijn bij aanvang van de komende formatie. In
de afweging van handelingsperspectieven vragen zij in het bijzonder om duidelijkheid
over de gevolgen van het al dan niet loslaten van de arbeidseis voor het gebruik van
kinderopvang, voor de kinderopvangsector en voor de kosten van de uitvoeringscapaciteit.
Wat de leden van de D66-fractie betreft ligt de focus in de afweging van verschillende
handelingsperspectieven op de ontwikkeling van kinderen, kansengelijkheid tussen kinderen
van verschillende achtergronden en emancipatie dankzij toetreding van ouders in het
algemeen en moeders in het bijzonder op de arbeidsmarkt. Volgens deze leden staan
deze idealen namelijk centraal in de beoogde duurzame veranderingen die het nieuwe
stelsel teweeg zal brengen in normen omtrent het gebruik van kinderopvang en in arbeidsmarktgedrag.
Het kabinet schrijft eveneens dat er in het bestaande stelsel twee «gelijke» hoofddoelen
zijn, namelijk het kunnen combineren van arbeid en zorg door ouders en de ontwikkeling
van kinderen, maar het CPB en SGP geven aan dat prioritering gewenst is. Daarom vragen
deze leden hoe het kabinet naar deze opmerking kijkt.
Verder zien ook de leden van de D66-fractie de voordelen van de beschikbaarheid van
ondersteuning voor ouders die moeite hebben met het (proces van het) nieuwe stelsel.
Ziet de Minister deze voordelen ook en op welke manier kan dergelijke ondersteuning
bij bestaande loketten worden vormgegeven, idealiter via de kinderopvangorganisaties,
vragen deze leden. Naast ondersteuning van ouders voor het (proces van het) nieuwe
stelsel, kunnen zij zich voorstellen dat ook (kleinschalige) organisaties ondersteuning
kunnen gebruiken bij de inrichting van de nieuwe administratie en eventueel bij de
bewaking van deze processen. Daarom vragen zij hoe ondersteuning van organisaties
en diversiteit van het aanbod onderdeel blijven van de stelselherziening.
Over de uitvoerbaarheid lezen de leden van de D66-fractie gelukkig dat het concept-stelselontwerp
voor de meeste ouders doenlijk en voor de kinderopvangorganisaties onder voorwaarden
uitvoerbaar is. Ook begrijpen deze leden dat het enkel achteraf mogelijk is om te
controleren of de kinderopvangorganisatie de vergoeding volledig heeft doorgegeven
aan de ouders. Ziet de Minister net als deze leden dat een mogelijke uitvoering van
zo’n controle kan plaatsvinden via een vergunning om kinderopvang aan te bieden, waarin
het doorgeven van de vergoeding aan ouders vastgesteld zou staan en in aansluiting
op de Kwaliteitsmonitor voor Kinderopvang?
Het kabinet kiest in het concept-stelselontwerp voor het loslaten van de voorschotsystematiek
om tot maximale toekenningszekerheid te komen, waarmee de inkomensafhankelijkheid
en de koppeling gewerkte uren beoogd worden losgelaten, maar de koppeling gewerkte
uren is eerder al losgelaten door de Minister. Daarom horen de leden van de D66-fractie
graag wat er nog nodig is om de inkomensafhankelijkheid los te laten zodat ouders
niet meer hoeven te vrezen voor terugvorderingen en het gebruik van kinderopvang zal
toenemen.
Welke mogelijkheden ziet het kabinet om te komen tot een verdere vermindering van
financiële risico’s voor ouders voordat een nieuw financieringsstelsel voor de kinderopvang
is geïmplementeerd, zo vragen deze leden verder. Zij begrijpen immers dat het met
«additionele verbeteringen en vereenvoudigingen» mogelijk is om «de problemen binnen
het huidige stelsel verder terug te dringen», maar horen graag welke concrete verbeteringen
en vereenvoudigingen dan genomen kunnen worden en waarom die nog niet genomen zijn.
Op welke termijn kunnen deze verbeteringen en vereenvoudigingen geïmplementeerd zijn,
vragen zij.
Aanpak tekorten
De leden van de D66-fractie zien de medewerkers binnen kinderopvanginstellingen als
essentieel voor het behoud van hoge kwaliteit van kinderopvang en daarom ook in de
herziening van het financieringsstelsel. Zo kunnen zij wegens hun ervaring binnen
de sector een waardevolle rol vervullen in het bedenken van oplossingen om de arbeidsmarktkrapte
te verkleinen. Deze leden vragen hoe het kabinet hiernaar kijkt en hoe dit vorm krijgt
rond de stelselherziening.
Op basis van en dankzij hun ervaringen zijn medewerkers namelijk in staat mee te denken
over manieren om het werk in de kinderopvangsector aantrekkelijker te maken en over
de wijze waarop de stelselherziening ingevoerd zou moeten worden. Om deze redenen
onderstrepen de leden van de D66-fractie dan ook het grote belang om de medewerkers
intensief te betrekken bij de voorgenomen wijzigingen. Ziet het kabinet dit belang
ook, zo vragen deze leden.
Naast het belang van betrokkenheid van medewerkers voor de stelselherziening, zien
de leden van de D66-fractie ook kansen voor (de persoonlijke ontwikkeling van) deze
medewerkers. Daarom vragen deze leden op welke termijn alle pedagogisch medewerkers
een gesprek kunnen hebben gehad over de voordelen en mogelijkheden van meer uren werken
op de kinderopvang waar zij al werken, op een andere opvang (buitenschoolse in plaats
van peuteropvang of vice versa) of in het onderwijs. Dit zal bijdragen aan de hoeveelheid
uren per werknemer en daarom tevens aan de aanpak van de personeelskrapte.
Daarnaast spreken de leden van de D66-fractie hun waardering uit voor de loonsverhoging
van ruim 11 procent binnen de nieuwe collectieve arbeidsovereenkomst (cao) Kinderopvang,
omdat dit bijdraagt aan het aantrekkelijker maken van het werk en het blijven werken
in loondienst. Deze leden vinden het namelijk onwenselijk dat een groot aantal pedagogisch
medewerkers zelfstandige zonder personeel (zzp’er) wordt maar in feite werknemer is,
gezien dit leidt tot schijnzelfstandigheid waarbij de belangen van de werknemer (zoals
werkzekerheid en sociale zekerheid) in het geding worden gebracht. Zij vragen het
kabinet of het deze conclusie deelt.
Door het blijven werken in loondienst aantrekkelijker te maken, wordt voorkomen dat
werknemers met elkaar concurreren – iets waarvan de leden van de D66-fractie het belang
onderstrepen. De Minister heeft meermaals aangegeven schijnzelfstandigheid (breder
dan slechts in de kinderopvangsector) aan te willen pakken. Deze leden vragen daarom
wat er concreet van dit voornemen terecht is gekomen: welke concrete stappen heeft
de Minister in deze richting gezet, welke resultaten zijn hier (vooralsnog) mee geboekt
en hoe ziet de Minister voor zich dat schijnzelfstandigheid bestreden kan blijven
worden? Kan het kabinet daarnaast toezeggen werk te maken van het aanpakken van de
aanleiding waarom mensen liever als zelfstandige gaan werken in plaats van in loondienst
door met sociale partners in gesprek te gaan over knelpunten die werknemers ervaren
in de cao, zo vragen zij.
Om tegemoet te komen aan de personeelskrapte binnen de kinderopvangsector zegt het
kabinet maatregelen te hebben genomen, zoals het aantrekken van mensen met afstand
tot de arbeidsmarkt (waaronder statushouders) als groepshulp. Het kabinet geeft aan
dat de regeling hiervoor momenteel wordt vormgegeven. De leden van de D66-fractie
vragen daarom naar de status van deze vormgeving en of er al meer duidelijkheid bestaat
over de invulling van deze regeling. Voorts vragen deze leden hoe de Minister precies
van plan is mensen met afstand tot de arbeidsmarkt te bereiken en hoe zij vervolgens
worden opgeleid om ingezet te kunnen worden als groepshulp. Daarnaast hebben zij eerder
geïnformeerd naar (een uitbreiding van) de pilot waarbinnen subsidies beschikbaar
zijn voor de aanpak van contractuitbreiding, wat als gevolg heeft gehad dat 19% van
de medewerkers hun contract heeft uitgebreid. Zij vragen naar het oordeel van het
kabinet over de effectiviteit van deze maatregel.
Omdat de leden van de D66-fractie nog steeds geloven in het nut van een combinatiebaan
voor de vermindering van arbeidsmarktkrapte en het in staat stellen van ouders om
meer te werken, vragen zij nogmaals welke stappen reeds ondernomen zijn of gaan worden
om deze aanpak uit te breiden binnen andere kinderopvangorganisaties. Gerelateerd
hieraan vragen deze leden ook naar de status van de motie Van Beukering-Huijbregts/Sahla4, waarin verzocht werd de mogelijkheden te verbreden om makkelijk op verschillende
posities binnen de kinderopvangsector te werken. Welke acties zijn er genomen en wat
hebben deze acties opgeleverd in de praktijk, zo vragen zij concreet.
De leden van de D66-fractie vragen specifiek naar het vervolg van de pilots van HPP
en andere partijen om mensen te helpen om meer uren te werken en naar hoe de lessen
uit deze pilots zijn gebruikt om alle kinderopvangorganisaties van het belang hiervan
te doordringen. Ook vragen deze leden naar maatregelen die zijn genomen om mensen
te interesseren voor het beroep van pedagogisch medewerker, op jonge leeftijd en als
zij-instromer.
Ten slotte delen de leden van de D66-fractie de observatie dat een betere spreiding
over de week, door gebruik van kinderopvang (deels) te verschuiven naar de «daldagen»
woensdag en vrijdag, de potentie heeft om druk op de sector te verkleinen. Deze leden
vragen het kabinet daarom welke initiatieven genomen zijn om werkgevers en werknemers
te stimuleren om hiervoor met innovatieve oplossingen te komen. Welke gesprekken heeft
de Minister reeds gevoerd, wat waren daar de resultaten van en wat zijn de geplande
vervolgacties, zo horen zij graag van de Minister.
Invulling van de gewijzigde motie van de leden Sahla en Maatoug over oplossingen voor
geïdentificeerde knelpunten bij samenwerking tussen de kinderopvang en het onderwijs
(Kamerstuk 31 322, nr. 458)
De leden van de D66-fractie constateren dat met de motie van de leden Sahla en Maatoug
de Tweede Kamer het kabinet eerder heeft verzocht om een lijst met door onderzoek
geïdentificeerde knelpunten bij de samenwerking tussen de kinderopvang en het onderwijs
aan te leveren, met daarbij mogelijke oplossingen om deze knelpunten weg te nemen.
Deze leden juichen het, net als het kabinet, toe dat het werkveld kinderopvang en
primair onderwijs investeren in het werken in interprofessionele teams, het uitwisselen
van kennis en het organiseren van een doorlopende leerlijn voor kinderen. Zij vragen
hoe het kabinet de uitkomsten beoordeelt.
Het kabinet geeft aan te hopen dat het werkveld nog meer verbinding met elkaar opzoekt
om zo van elkaar te leren, voornoemde leden vragen welke stappen het kabinet concreet
onderneemt om het werkveld hiertoe te stimuleren, eventueel via de introductie van
regelingen, om zo hun hoop op verdere samenwerking te realiseren.
Ten slotte onderstrepen de leden van de D66-fractie de grote toegevoegde waarde van
combinatiebanen in het tegengaan van personeelstekorten, het bieden van doorgroeimogelijkheden
en het creëren van een stabiele leeromgeving voor kinderen. Zo zijn er ook signalen
vanuit de sector dat medewerkers ook meer willen werken binnen beide sectoren, maar
desondanks ontbreekt er een precieze aanpak van de Minister, zo zien deze leden, om
oplossingen te implementeren die bijdragen aan de creatie en stimulatie van combinatiebanen.
Zo wordt er door Kinderopvang Werkt! een onderzoek uitgevoerd naar combinatiebanen
en zijn er enkele initiatieven vanuit de sector zelf, maar wat doet de Minister concreet
om uiting te geven aan de conclusies en uitkomsten van deze onderzoeken en initiatieven,
zo vragen zij.
Doorlopende leerlijn
Daarnaast hechten de leden van de D66-fractie grote waarde aan het waarborgen van
een doorlopende leerlijn voor kinderen, waar op toegezien zou kunnen worden middels
één kwaliteitskader en één gezamenlijke inspectie voor onderwijs en kinderopvang.
Het kabinet heeft aangegeven het advies van de Taskforce samenwerking onderwijs en
kinderopvang voor het ontwerpen van een doorlopende leerlijn over te nemen, met onder
andere als gevolg dat de kinderopvang- en onderwijssector zelf stappen in deze richting
hebben gezet. Deze leden moedigen dit aan, maar vragen ook welke concrete stappen
de Minister verder heeft gezet om invulling te geven aan de realisatie van dit waardevolle
advies.
In aanvulling hierop vragen de leden van de D66-fractie welke knelpunten het kabinet
heeft weggenomen om een Integraal Kindcentrum (IKC) op te richten waarin onderwijs
en opvang samengaan. Hoeveel kinderen hebben reeds een rijke schooldag en hoe worden
de voordelen van een IKC voor een rijke schooldag gebruikt, vragen deze leden verder.
Omdat de leden van de D66-fractie de voordelen kennen van een rijke schooldag voor
de ontwikkeling van kinderen, vragen deze leden naar de kennis van deze voordelen
bij kinderopvangorganisaties. Kan het kabinet ook een toelichting geven op de complexiteit
van integrale huisvestingsplannen waarbij gemeenten wel verantwoordelijk zijn voor
het primair onderwijs maar niet voor de opvang, waardoor de opvang op zoek moet naar
huisvesting? Wat doet het kabinet om dit probleem te verkleinen, vragen deze leden.
Ook zien de leden van de D66-fractie dat er nog altijd verschillen zijn tussen cao’s
voor de kinderopvang en voor het primair onderwijs, wat samenwerking tussen beide
bemoeilijkt. Hoe worden financiële belemmeringen voor samenwerking tussen onderwijs
en opvang verkleind en hoe worden medewerkers gestimuleerd om in beide actief te blijven,
vragen deze leden. Op hoofdlijnen vragen zij naar een analyse van het probleem dat
de kinderopvang wordt betaald met private middelen terwijl de financiering van het
primair onderwijs via publieke middelen verloopt.
Tot slot zien de leden van de D66-fractie dat het coalitieakkoord van dit kabinet
belangrijke afspraken over bijna-gratis kinderopvang voor alle werkende ouders bevatte,
zodat kinderen zich kunnen ontwikkelen, ouders arbeid en zorg kunnen combineren en
de kinderopvangtoeslag wordt afgeschaft. Met dit akkoord in de hand heeft de Minister
veel onderzoeken en verkenningen uitgevoerd naar hoe de stelselherziening van de kinderopvang
er precies uit moet zien. Overkoepelend vragen deze leden het kabinet wat er nu concreet
is veranderd in de kinderopvang en welke vervolgstappen er zijn genomen na deze onderzoeken,
anders dan vervolgonderzoeken. Wat heeft de Minister gedaan met de punten uit het
Kom-in-actieplan5, eerder aangeboden door het lid Sahla, en wat is de status van deze acties, zo vragen
zij.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brief over het verbetertraject
gastouderopvang. Deze leden hebben over de brief een aantal vragen.
Met betrekking tot het verbetertraject gastouderopvang onderschrijven de leden van
de CDA-fractie de belangrijke rol van de gastouderopvang. Deze vorm van opvang is
flexibel en kleinschalig en vormt een welkome aanvulling in met name niet stedelijke
gebieden. Deze leden vinden het positief dat uit het onderzoeksrapport van de Landelijke
Kwaliteitsmonitor Kinderopvang (LKK) naar voren komt dat een grote groep gastouders
hoge kwaliteit biedt als pedagogisch professional. Zij zijn echter wel bezorgd over
de bevinding uit het onderzoeksrapport dat ruim 21% van de gastouders een lage of
zeer lage pedagogische kwaliteit aanbiedt. De Minister geeft terecht aan dat de kwaliteitseisen
moeten worden aangescherpt. Dit heeft financiële gevolgen. Om de negatieve gevolgen
hiervan voor de toegankelijkheid voor ouders te voorkomen, is de Minister voornemens
om de maximum uurprijs voor de gastouderopvang te verhogen met 21 cent. Dit wordt
gedekt door de maximum uurprijzen voor dagopvang en buitenschoolse opvang met 2 cent
minder te indexeren. Kan de Minister beargumenteerd aangeven waarom er voor deze dekking
is gekozen?
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief van
de Minister over de impactanalyse van het concept-stelselontwerp voor een nieuw financieringsstelsel
kinderopvang. Deze leden hebben hierover de volgende vragen.
Op pagina 4 lezen de leden van de CDA-fractie dat uit de impactanalyse naar voren
komt dat het beoogde systeem te veel vraagt van het doenvermogen van ouders en dat
risico’s voor ouders zich vooral voordoen bij ouders zonder een vaste arbeidsrelatie,
ouders met beperkte digitale (taal)vaardigheden en bij ouders die te maken krijgen
met echtscheiding of verlies van een baan. In hoeverre is dit dezelfde groep ouders
die ook in het huidige stelsel risico loopt? Worden de problemen in het nieuwe stelsel
naar het oordeel van de Minister voldoende opgelost voor deze groep ouders? Graag
een uitgebreide toelichting.
Voorts vragen de leden van de CDA-fractie of in de oplossingsrichtingen van een nieuw
stelsel ook rekening wordt gehouden met het feit dat in de praktijk door uitbreiding
van verlofregelingen, baby’s later naar de opvang worden gebracht en er dus ook plaatsen
vrijgespeeld kunnen worden? In hoeverre wordt de samenhang bewaakt met een eventueel
traject van herziening van het verlofstelsel?
De leden van de CDA-fractie vragen of de Minister kan toelichten hoe het Verenigde
Naties (VN-)verdrag handicap wordt betrokken in het traject naar inclusieve kinderopvang
en voor- en vroegschoolse educatie (vve).
De leden van de CDA-fractie vragen of de Minister kan aangeven of er bij de impactanalyse
ook gekeken is naar de impact van het meest simpele stelsel, zoals we deze kennen
van het onderwijs; rechtstreekse financiering van kindplaatsen door Dienst Uitvoering
Onderwijs (DUO). Kan de Minister bij benadering aangeven hoeveel dit zou kosten? Zou
DUO dat kunnen en willen uitvoeren? Wat vraagt dit van het doenvermogen van ouders?
Wat doet dat met de arbeidsparticipatie van ouders? Wat kost het en wat levert het
op?
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de zorgen van de brancheorganisatie
Kinderopvang. Zij vrezen dat de rechtsbescherming van zowel de ouders als de kinderopvangorganisaties
in het nieuwe voorgenomen stelsel onder druk komt te staan. Wat vindt de Minister
van deze analyse?
De leden van de CDA-fractie constateren dat de planbureaus CPB en SCP bijzonder kritisch
zijn op de voorgenomen plannen voor een nieuw financieringsstelsel en adviseren om
de herziening van het financieringsstelsel te heroverwegen vanwege de beperkte langetermijneffecten
en de korte termijnrisico’s voor de ontwikkeling van kinderen en voor hun kansengelijkheid.
De beide planbureaus vragen aandacht voor onder andere de arbeidseis, de inkomensafhankelijkheid
en de samenhang met vve. Kan de Minister op deze aandachtpunten een reactie geven
en nader ingaan op de adviezen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de impactanalyses voor het nieuwe
kinderopvangstelsel. Deze roepen bij hen de nodige vragen op.
De leden van de SP-fractie vragen het kabinet te reflecteren op de rode vlaggen die
gewapperd worden door praktisch elke betrokken partij over de arbeidseis. De impactanalyse
ouders rept van onduidelijkheid en onzekerheid, zowel bij minder digitaal geletterde
ouders als bij ouders met een onzeker inkomen en onzekere uren. Daarnaast vragen alle
betrokken uitvoerders aandacht voor de problemen die mogelijk kunnen opdoeken. Deze
leden roepen met klem in herinnering wat een van de aanleidingen was voor dit nieuwe
stelsel, namelijk het toeslagenschandaal. Vindt het kabinet dat dit ontwerp recht
doet aan dat schandaal en de daar geconstateerde problemen en malversaties, zo vragen
zij, die zich tevens afvragen wat er gebeurd is met de ambitie van dit kabinet om
beter te gaan luisteren naar de uitvoering. Kan het kabinet een andere reden dan de
halsstarrige opstelling van de VVD-fractie noemen, waarom nog altijd lijkt te worden
vastgehouden aan dit bureaucratische gedrocht, zo vragen de leden van de SP-fractie.
Hoe weegt het kabinet de risico’s voor ouders die tijdelijk hun baan verliezen, vragen
de leden van de SP-fractie. Is overwogen om de driemaandelijkse toets te vervangen
door een zesmaandelijkse toets, zoals eerder door deze leden is voorgesteld, zo vragen
deze leden. Zo niet, erkent het kabinet dan het risico dat ouders straks hun baan
verliezen, een nieuwe baan vinden, maar hier niet kunnen starten omdat de opvang nog
niet rond is? Hoe gaat het kabinet voorkomen dat mensen onnodig lang werkloos thuiszitten
vanwege de wachtlijsten en personeelstekorten in de kinderopvangsector, zo vragen
zij.
Indachtig de eerder geuite zorgen van de leden van de SP-fractie, hoe weegt het kabinet
de zorgen dat «de burgerreis» – wat dit dan ook moge zijn – teveel stappen omvat?
Hoe verhoudt zich dit met het beperken van de complexiteit?
De leden van de SP-fractie lezen dat de impactanalyse van aanbieders van kinderopvang
het risico benoemt van toenemende administratieve druk voor ondernemers in de sector.
Deze leden vragen het kabinet of het risico onderkend wordt dat een bijeffect hiervan
kan zijn dat er een toename is van grote aanbieders, van overnames door private equity
fondsen en van het afhaken van kleinere aanbieders. Hoe wenselijk vindt het kabinet
dit? En ziet het mogelijkheden om hier iets aan te doen? Erkent het kabinet dat het
minimaal ironisch zou zijn wanneer de invoering van een nieuw stelsel leidt tot extra
overnames door grote commerciële aanbieders, gezien de zorgen die door praktisch de
hele Kamer hierover zijn geuit?
De leden van de SP-fractie vragen hoe het kabinet de zorgen weegt die geuit worden
door sommige aanbieders dat hun tekorten groeien omdat organisaties die meer geld
vragen voor de opvang betere voorwaarden aan personeel kunnen bieden. Deelt het kabinet
de zorgen van deze leden dat dit ertoe kan leiden dat juist in de meer kwetsbare wijken
de tekorten buitenproportioneel zullen toenemen?
De leden van de SP-fractie vragen of het kabinet het doelmatig vindt om 275 tot 500
fte beschikbaar te stellen voor een procent of tien van de ouders, omdat de VVD-fractie
te koppig is om afscheid te nemen van de arbeidseis. Is dit prudent omgaan met belastinggeld
en de wens tot het versimpelen van een systeem? En weegt de wens van deze fractie
dan zo zwaar, dat de zeer dringende waarschuwingen van uitvoerders als DUO, Dienst
Toeslagen, Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) en de Sociale Verzekeringsbank
(SVB) terzijde worden geschoven, zo vragen deze leden. Hoe weegt het kabinet de uitkomst
van de pilot met gratis kinderopvang in Zeeuws- Vlaanderen, waar geen arbeidseis is
ingevoerd? Deelt het kabinet de mening van de leden van de SP-fractie dat deze pilot
als uitkomst had dat mensen zonder arbeidseis juist sneller de stap naar werk maakten?
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie hebben de brieven
over kinderopvang met interesse gelezen en hebben nog enkele vragen aan de Minister.
Verbetertraject gastouderopvang
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de Minister
schrijft dat «de deskundigheid van de pedagogisch professional» de basis vormt «voor
goede kwaliteit van de opvang». Tegelijkertijd benadrukken de auteurs van het rapport
van de LKK met betrekking tot de professionalisering van gastouders dat er «weinig
verschillen tussen de gastouders die hoge en lage kwaliteit bieden» zijn. Waarom kiest
de Minister dan toch voor professionalisering van gastouders als een van de drie sporen
om te verkennen? Is hier een andere wetenschappelijke basis voor?
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de gastouderopvang
niet is meegenomen in de Wet IKK. Waarom is daar destijds voor gekozen? Wat is er
veranderd waardoor de Minister er nu wel voor kiest om de randvoorwaarden uit de Wet
IKK te verankeren in de regelgeving rondom gastouderopvang?
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie lezen in de brief
van de Minister ook dat pedagogische coaching een verplicht onderdeel wordt van de
begeleiding van gastouders door gastouderbureaus. De auteurs van het rapport van de
LKK bevonden dat ouders die een lagere emotionele kwaliteit bieden, vaker cursussen
hebben gevolgd dan ouders die een hogere emotionele kwaliteit bieden. Kan de Minister
onderzoeken of de betreffende cursussen effect hebben op de emotionele kwaliteit die
gastouders bieden?
Kan de Minister daarnaast toelichten waarom zij voornemens is verplicht te stellen
dat gastouderbureaus beschikken over pedagogische expertise op hbo werk- en denkniveau?
Heeft zij concrete aanwijzingen dat dit de kwaliteit ten goede komt?
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de Minister
een aantal maatregelen wel heeft overwogen maar nu niet doorvoert. Welke maatregelen
zijn dat? Waarom is ervoor gekozen deze nu niet door te voeren? Deze leden lezen ook
dat de Minister een eventuele uitstroom van gastouders die de beschreven stappen niet
kunnen zetten en de gevolgen hiervan voor het aanbod nauwlettend zal volgen. Op welke
manier gaat de Minister dit doen? Wanneer kunnen we hier een vervolg van verwachten?
En hoe snel is de Minister in staat te reageren, mochten de gevolgen groot blijken?
Tot slot zijn de leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie benieuwd
waarom gestreefd wordt naar implementatie van de genoemde wijzigingen per 1 januari
2025, terwijl in de meegezonden beslisnota is aangegeven dat nog goed gekeken moet
worden naar de implementatiesnelheid, en specifiek of alle maatregelen wel in 2025
in moeten gaan. Kan de Minister dat verder toelichten?
Impactanalyse concept-stelselontwerp financieringsstelsel kinderopvang
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie lezen dat één van
de doelstellingen van het concept-stelselontwerp financieringsstelsel kinderopvang
bijdragen aan de ontwikkeling van kinderen is en dat daarbij ook wordt gekeken naar
kansengelijkheid. De Minister heeft eerder aangegeven om terug te komen op vervolgstappen
om kinderopvang toegankelijker te maken voor kinderen met een handicap door middel
van plusgroepen (opvang voor kinderen met en zonder beperking samen). Wat is de huidige
stand van zaken met betrekking tot deze vervolgstappen? Is de Minister van plan om
verdere vervolgstappen te ondernemen om kinderopvang toegankelijker te maken voor
kinderen met een handicap in het kader van kansengelijkheid?
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie zijn blij om te
lezen dat het aantal terugvorderingen in de hoogste categorieën van de kinderopvangtoeslag
in 2020 met ruim een derde is gedaald ten opzichte van 2015. Tegelijkertijd merken
zij op dat er dus nog steeds veel terugvorderingen plaatsvinden. Is de Minister het
met deze leden eens dat dit nog steeds onwenselijk is? Hoe gaat zij het aantal terugvorderingen
omlaag brengen in de tijd vóórdat de (bijna) gratis kinderopvang wordt ingevoerd?
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie lezen ook dat de
Minister verdere politieke keuzes over het financieringsstelsel aan een volgend kabinet
laat. Deze leden hebben eerder al kritiek geuit op de arbeidseis in het financieringsstelsel
omdat deze negatief uitwerkt voor zowel de uitvoerbaarheid voor uitvoeringsorganisaties
als de doenbaarheid voor ouders. Is de Minister bereid om het (deels) loslaten van
de arbeidseis verder te onderzoeken voordat er een nieuw kabinet aantreedt zodat een
nieuw kabinet hier een geïnformeerde politieke keuze in kan maken?
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie zijn verder nieuwsgierig
wanneer zij de nieuwe hoofdlijnenbrief over het nieuwe financieringsstelsel voor kinderopvang
kunnen verwachten. De Minister heeft immers toegezegd deze na de zomer aan de Kamer
te doen toekomen.
Invulling van de gewijzigde motie van de leden Sahla en Maatoug over oplossingen voor
geïdentificeerde knelpunten bij samenwerking tussen de kinderopvang en het onderwijs
(Kamerstuk 31 322, nr. 458)
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie lezen dat het onderzoek
van de Universiteit Utrecht naar vve concludeert dat samenwerking tussen kinderopvang
en onderwijs niet vanzelf gaat, maar ondersteuning van beleid nodig heeft. Is de Minister
voornemens om dergelijk ondersteunend beleid te maken? Zo niet, waarom niet? Zo ja,
hoe gaat dat er concreet uitzien?
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de Minister
schrijft dat het ophogen van niet-groepsgebonden uren in de cao Kinderopvang kan leiden
tot meer mogelijkheid tot combinatiebanen, maar dat dit moet worden afgewogen tegen
een mogelijk effect op de tarieven voor ouders. Hoe weegt de Minister dit?
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie lezen ook dat de
Minister de verkenning om arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden van kinderopvang
en onderwijs beter op elkaar aan te laten sluiten aanmoedigt. Ziet de Minister daarin
ook een rol voor zichzelf? Zo ja, hoe gaat zij dit vormgeven? Zo nee, waarom niet?
De Minister geeft verder aan in gesprek te zullen gaan met sociale partners om samen
tot concrete afspraken en acties te komen om werken op woensdag en vrijdag beter te
faciliteren. Op welke termijn zullen deze gesprekken plaatsvinden en wanneer kan de
Kamer hiervan een update verwachten?
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie lezen daarnaast
dat de Minister voornemens is om een handreiking te verspreiden over de beste vormgeving
van een overdracht tussen kinderopvang en primair onderwijs. Op welke termijn is de
Minister voornemens deze klaar te hebben?
Tot slot zijn de leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie benieuwd
wanneer de Minister zal starten met het door haar aangekondigde onderzoek naar peuter-kleutergroepen
op basis van een nog op te stellen experimenteerbesluit, en wanneer zij de resultaten
van dit onderzoek naar de Kamer hoopt te kunnen sturen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van de stukken en hebben daarover
nog enkele vragen.
Verbetertraject gastouderopvang
De Minister is voornemens maatregelen te treffen om de kwaliteitseisen beter te borgen.
De leden van de SGP-fractie willen allereerst opgemerkt hebben dat zij het onwenselijk
vinden dat een demissionair kabinet verder gaat met dergelijke nieuwe regelgeving
met serieuze gevolgen voor de gastouderopvang. Deze leden vragen waarom ervoor gekozen
is kort na de intensivering van het toezicht nu opnieuw met een maatregelenpakket
te komen, zonder dat duidelijk is hoe de kwaliteit van de gastouderopvang zich gaat
ontwikkelen als gevolg van deze recente maatregel. Is de Minister het met deze leden
eens dat het beter is eerst het effect van deze maatregel af te wachten alvorens opnieuw
de regeldruk voor de gastouderopvang te verzwaren? Waarom is er niet voor gekozen
de autonomie van de professional centraal te stellen en met hen in gesprek te gaan
over hoe zij de kwaliteit willen gaan verbeteren, zonder meteen over te gaan tot nieuwe
regels en verplichtingen?
De leden van de SGP-fractie vragen in te gaan op de haalbaarheid en de uitvoerbaarheid
van de voorgestelde set maatregelen. Hoe beoordeelt de Minister dit? Is hierover ook
het gesprek gevoerd met de sector, en hoe beoordelen zij de haalbaarheid hiervan?
De leden van de SGP-fractie vragen aandacht voor de gevolgen van de lange lijst met
maatregelen die de Minister nu voorstelt. Steeds meer gastouders stoppen, terwijl
er al een groot personeelstekort is in de kinderopvangsector. De Minister probeert
aan de ene kant arbeidskrachten te winnen voor deze sector, terwijl aan de andere
kant de regeldruk wordt opgevoerd. In veel gevallen leidt dat tot een afname van werkplezier
en zullen steeds meer mensen vertrekken. Hoe reageert de Minister hierop?
Zo lezen de leden van de SGP-fractie dat de Minister wil dat gastouders in een pedagogisch
werkplan gaan vastleggen hoe het pedagogisch beleid van het gastouderbureau wordt
toegepast. Deze leden vragen de Minister wat zij hiermee denkt te bereiken. Wordt
dit geen papieren tijger die in werkelijkheid de situatie onvoldoende verbetert? Welke
alternatieve maatregelen zijn overwogen en waarom is niet daarvoor gekozen?
De leden van de SGP-fractie maken zich ook zorgen over de financiële gevolgen van
deze maatregelen. Eerder al vroegen deze leden aandacht voor het toenemende verschil
tussen de kostprijs en de tarieven in de gastouderopvang, zoals blijkt uit kostprijsonderzoek
door AYIT Consultancy.6 Zij vragen de Minister met een reactie te komen op dit onderzoek. Daarbij vragen
zij ook in te gaan op de gevolgen van de voorgestelde maatregelen op het verschil
tussen de kostprijs en de tarieven in de gastouderopvang, en als gevolg daarvan de
toegankelijkheid van de gastouderopvang. De recent voorgestelde extra indexering van
het maximumuurtarief van 21 cent per 2025 is volgens deze leden onvoldoende om de
gastouderopvang hierin tegemoet te komen. In 2023 en 2024 werd het maximum te vergoeden
uurtarief namelijk juist verlaagd met 15 en 2 cent, o.a. om het eigen toezicht te
kunnen bekostigen.
De leden van de SGP-fractie vragen de Minister daarnaast nog te reageren op de rechterlijke
uitspraak over speeltoestellen bij gastouders, die onder het Warenwetbesluit attractie-
en speeltoestellen zouden moeten vallen. Kan hierop in de wet een uitzondering komen
voor de gastouderopvang?
Impactanalyses concept-stelselontwerp financieringsstelsel kinderopvang
De leden van de SGP-fractie vragen de Minister nogmaals of zij bereid is de aanbeveling
om nader onderzoek te doen naar de grootte en impact van doenlijkheidsrisico’s op
te volgen.
De leden van de SGP-fractie lezen dat de organisatiekosten voor organisaties toenemen
als gevolg van herziening van het financieringsstelsel. Wat is de impact daarvan op
deze organisaties, en hoe groot is de toename van administratieve lastendruk? Kan
de Minister hierbij specifiek ingaan op de effecten op kleine aanbieders en gastouders
cq. gastouderbureaus? Klopt het dat er dertien lastenverzwarende maatregelen in het
stelselontwerp zitten? Hoe verhoudt dat zich tot de ambitie van het kabinet de lastendruk
in publieke en private sector te verminderen? Wat zal het effect zijn op de pluriformiteit
en fijnmazigheid van de kinderopvang? In hoeverre zullen dunbevolkte regio’s nog een
kinderopvang in de buurt kunnen behouden?
De leden van de SGP-fractie constateren dat een traject is gestart om invulling te
geven aan de toekomst van de kindregelingen. Hoe ziet dit traject eruit en wanneer
zijn de resultaten hiervan beschikbaar? Deze leden vragen hoe dit traject zich verhoudt
tot de plannen ten aanzien van herziening van het kinderopvangstelsel. Is de Minister
bereid het samenvoegen van alle kindregelingen tot één kinderbijdrage als beleidsvariant
daarin mee te nemen en uit te werken voor de aankomende formatieonderhandelingen cq.
ter besluitvorming voor te leggen aan een volgend kabinet?
Invulling van de gewijzigde motie van de leden Sahla en Maatoug over oplossingen voor
geïdentificeerde knelpunten bij samenwerking tussen de kinderopvang en het onderwijs
(Kamerstuk 31 322, nr. 458)
De leden van de SGP-fractie zouden graag zien dat de samenwerking tussen opvang en
onderwijs wordt verbeterd door belemmeringen weg te nemen. Op dit moment is het zo
dat een gelieerde kinderopvangorganisatie en school last hebben van juridische en
administratieve belemmeringen, aangezien dit twee verschillende rechtspersonen zijn
die onder twee verschillende wetten vallen. In de situatie dat een kind eerst naar
de gelieerde peuteropvang gaat en vervolgens «doorstroomt» naar de basisschool «onder
hetzelfde dak», is nu sprake van een harde administratieve knip met alle bijbehorende
gevolgen voor de informatieoverdracht. In sommige gevallen bevindt de peuteropvang
zich ten slotte al fysiek in de school (en is soms zelfs sprake van eenzelfde bestuur(der)),
waar de peuter later ook als leerling naar school zal gaan. Volgens deze leden zou
het helpen als een peuter, die gebruik maakt van opvang, voortaan kan worden ingeschreven
als leerling op school zonder leerplicht in plaats van dat een kind eerst wordt ingeschreven
bij de peuteropvang en vervolgens wordt «overgedragen» aan de school. Kan de Minister
uitwerken welke belemmeringen er voor onderwijs en opvang onder één dak precies zijn
en waar deze belemmeringen wettelijk gezien vandaan komen? Is de Minister bereid te
verkennen hoe vroegtijdige inschrijving bij de school (zonder leerplicht) mogelijk
kan worden gemaakt? Wat is hiervoor nodig?
II Antwoord/Reactie van de Minister
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
T. Kuzu, voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Mede ondertekenaar
E.E. van den Broek, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.