Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Tjeerd de Groot over (het toelatingsbeleid van) gewasbeschermingsmiddelen
Vragen van het lid Tjeerd de Groot (D66) aan de Ministers van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en van Infrastructuur en Waterstaat over (het toelatingsbeleid van) gewasbeschermingsmiddelen (ingezonden 22 juni 2023).
Antwoord van Minister Adema (Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit), mede namens de
Minister van Infrastructuur en Waterstaat (ontvangen 21 september 2023). Zie ook Aanhangsel
Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 3356.
Vraag 1
Hoe kan het dat het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden
(Ctgb) in haar meerjarenstrategie geen speerpunt heeft gemaakt van de ecologische gevolgen van (cocktails van) gewasbeschermingsmiddelen
wat nu pas in 2028 kan worden heroverwogen?1
Antwoord 1
Het Ctgb stelt elke vier jaar een meerjarenstrategie op en benoemt daarin strategische
speerpunten die de organisatie richting geven bij het opzetten van de jaarlijkse werkplannen.
Het Ctgb heeft daarbij keuzes gemaakt en prioriteiten gesteld, rekening houdend met
het eigen handelingsperspectief om processen en procedures zelf te veranderen. Dat
is belangrijk, aangezien de capaciteit van het Ctgb beperkt is. Dat betekent echter
niet dat het Ctgb de mogelijke gevolgen van gewasbeschermingsmiddelen voor het milieu
niet belangrijk vindt.
Het Ctgb vindt de mogelijke gevolgen van gewasbeschermingsmiddelen voor het milieu
– waaronder ecologische gevolgen – belangrijk. Als toelatingsautoriteit is het Ctgb
verantwoordelijk voor het uitvoeren van de beoordeling van risico’s van het gebruik
van gewasbeschermingsmiddelen en biociden conform de wettelijke kaders en beschikbare
Europese en nationale richtsnoeren. Daarbij wordt uitgebreid gekeken naar de mogelijke
effecten van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op het milieu. Hierbij moet
onderscheid worden gemaakt tussen cumulatieve (na elkaar toepassen van werkzame stoffen)
effecten in het milieu en effecten van cocktails (tegelijkertijd toepassen van verschillende
middelen) voor de humane gezondheid. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Ik vind het met het Ctgb belangrijk dat het bestaande Europees geharmoniseerde beoordelingskader
voor mens, dier en milieu wordt verbeterd op basis van nieuwe wetenschappelijke inzichten.
Er wordt op dit moment door de Europese Commissie bijvoorbeeld gewerkt aan de herziening
van richtsnoeren over de risico’s voor bijen, voor vogels en zoogdieren en voor amfibieën
en reptielen. Nieuwe inzichten over cumulatieve effecten op het milieu dienen een
plaats te krijgen in die geharmoniseerde richtsnoeren. Ik heb dit punt dan ook al
eerder onder de aandacht gebracht van de Commissie. Het Ctgb levert expertise en toetst
de wetenschappelijke kwaliteit en uitvoerbaarheid van nieuwe richtsnoeren als die
worden opgeleverd. Dit blijft het Ctgb de komende jaren doen.
Vraag 2
Waarom heeft het Ctgb in haar strategie de normen voor het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen
niet afgestemd op de Kaderrichtlijn Water (KRW) zoals beschreven in het coalitieakkoord
gezien het feit dat de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli) in een advies
beschrijft dat het Ctgb minder strenge normen hanteert dan waar de waterkwaliteitsnorm
van de KRW om vraagt?2
Antwoord 2
Het Ctgb toetst aan de toelatingsnormen conform de Europese gewasbeschermingsmiddelenverordening
en daaronder liggende uitvoeringsregelgeving. Het Ctgb is niet bevoegd om andere normen
te hanteren dan wettelijk voorgeschreven.
Zoals gemeld aan uw Kamer in de kabinetsreactie op het Rli-advies verkennen het Ministerie
van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) en het Ministerie van Infrastructuur
en Waterstaat (IenW) – in lijn met het advies van de Rli en het KRW-impulsprogramma
– hoe de toelating van gewasbeschermingsmiddelen in overeenstemming gebracht kan worden
met de normen voor de KRW. Hierbij moeten we ons realiseren dat er sprake is van verschillende
normen voor de kwaliteit van het oppervlaktewater: Het toelatingscriterium volgens
de (rechtstreeks werkende) Verordening (EG) 1107/2009 en de ecologische waterkwaliteitsnormen
volgens de Kaderrichtlijn Water. Deze verschillen vaak. Gezien deze Europese verschillende
regelstelsels is aan de Commissie (DG Sante) door Nederland verzocht om een uitspraak
hoe hiermee om te gaan. Het Ctgb is tegelijkertijd op mijn verzoek bezig met het opstellen
van een advies hoe de toelating van gewasbeschermingsmiddelen in overeenstemming gebracht
kan worden met de normen voor de KRW.
Ik zal samen met de Minister van IenW op basis van het advies van het Ctgb en de interpretatie
van de Europese Commissie besluiten of en zo ja welke juridische mogelijkheden in
gang worden gezet.
Vraag 3
Bent u ervan op de hoogte dat er uit het toelatingsonderzoek van The European Food
Safety Authority (EFSA) blijkt dat de toelating van actieve stoffen beperkingen heeft
waardoor de toelating van middelen door het Ctgb ook beperkingen heeft?
Antwoord 3
De criteria en richtsnoeren die EFSA ontwikkelt voor de beoordeling van werkzame stoffen
en toelating van gewasbeschermingsmiddelen, zijn gebaseerd op de stand van de wetenschap
die op dat moment voorhanden is en – waar nodig – de toepassing van veiligheidsmarges
om onzekerheden en risico’s te minimaliseren. Op die manier wordt mede invulling gegeven
aan het voorzorgsbeginsel en alleen goedkeuring gegeven als een veilig gebruik van
gewasbeschermingsmiddelen volgens de geldende normen is aangetoond. Een gewasbeschermingsmiddel
kan nationaal niet worden toegelaten als EFSA vaststelt dat volgens de geldende normen
met de werkzame stof geen veilig gebruik mogelijk is.
De wetenschap staat niet stil, nieuwe wetenschappelijk inzichten worden gepubliceerd
en dit kan leiden tot aanpassing van criteria, richtsnoeren en veiligheidsmarges.
Het is goed dat organisaties zoals EFSA, en in Nederland het Ctgb, zich bewust blijven
van mogelijke aanpassingen in het goedkeurings- en toelatingsonderzoek en daar vervolgens
naar handelen. Ik zie dat niet als een beperking van het toelatingsonderzoek maar
als een continue proces tot verbetering en een waarborg dat de veiligheidsstandaarden
in de EU voor mens, dier en milieu van het hoogste niveau blijven.
Vraag 4
Kunt u bevestigen dat er een lijst is met actieve stoffen genaamd de Candidates for
Substitution, die de EU wil verbieden, omdat ze te veel risico’s hebben voor mens
en/of milieu? Worden deze in de lelieteelt gebruikt?
Antwoord 4
Ik kan bevestigen dat er op EU-niveau een lijst is opgesteld van werkzame stoffen
die voor vervanging in aanmerking komen («Candidates for substitution»)3. Lidstaten dienen bij een nieuwe aanvraag of verlenging van een aanvraag voor toelating
van een gewasbeschermingsmiddel met zo’n werkzame stof op deze lijst, te beoordelen
of een vervanging (substitution) mogelijk is. Bij voldoende effectieve alternatieven
mag de nieuwe aanvraag (of verlenging) worden afgewezen. Ook kan de goedkeuring zo’n
werkzame stof bij een reguliere herbeoordeling worden ingetrokken, indien blijkt dat
de werkzame stof niet meer aan de goedkeuringscriteria voldoet. De Commissie zet er
verder op in om het gebruik van deze stoffen tegen 2030 met 50% te verminderen (niet
te verbieden). Dit blijkt uit het op 22 juni 2022 gepubliceerde Commissievoorstel
voor een Verordening voor duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. In de lelieteelt
worden meerdere gewasbeschermingsmiddelen gebruikt met werkzame stoffen die als Candidates
for substitution zijn ingedeeld.
Vraag 5
Klopt het dat er bij de toelating geen onderzoek wordt gedaan naar het cocktaileffect
en dat ieder middel apart wordt beoordeeld? Zo ja, hoe worden de risico’s beoordeeld
voor water, grond en gezondheid die voortkomen uit de stapeling van verschillende
actieve stoffen en middelen?4
Antwoord 5
Ja, dat klopt tenzij een cumulatief gebruik onderdeel is van de toelating van een
gewasbeschermingsmiddel. Verordening (EG) 1107/2009 voorziet in een beoordeling per
werkzame stof (goedkeuring) en per gewasbeschermingsmiddel (toelating).
Het Ctgb houdt bij het beoordelen van gewasbeschermingsmiddelen rekening met cumulatieve
effecten op het moment dat er sprake is van mengsels van verschillende werkzame stoffen
in een gewasbeschermingsmiddel of het tegelijkertijd toepassen van verschillende gewasbeschermingsmiddelen
als dit onderdeel is van de gebruiksvoorschriften. Dan is de combinatie namelijk bekend
en is een beoordeling mogelijk. Aangezien er nog geen Europees geharmoniseerde beoordelingsmethodiek
is voor het beoordelen van cumulatieve effecten en het effect op het milieu, anders
dan hiervoor beschreven, is het nog niet mogelijk om onderzoeken uit te voeren die
voldoen aan deze methodiek. Ik hecht er wel zeer aan dat op Europees niveau een methodiek
ontwikkeld wordt, zodat deze effecten meegenomen kunnen worden bij de beoordeling
van werkzame stoffen. Ik heb daarom de Europese Commissie gevraagd de ontwikkeling
van zo’n methodiek op te pakken. Zie ook het antwoord op vraag 1.
Daarnaast houdt het Ctgb rekening met het gestapeld gebruik van verschillende gewasbeschermingsmiddelen
op basis van dezelfde werkzame stof door restricties op te nemen in het wettelijk
gebruiksvoorschrift. Dit betekent bijvoorbeeld dat het wettelijk gebruiksvoorschrift
voorschrijft dat een werkzame stof, ongeacht het middel waar die stof in is opgenomen,
maar 2 keer in een jaar gebruikt mag worden(een gebruiker heeft dan de keuze, middel
A of middel B, maar niet 2 keer middel A en 2 keer middel B).
Vraag 6
Klopt het dat er bij de toelating van stoffen en middelen de neurotoxicologische effecten
worden getest op proefdieren waarbij het gedrag wordt onderzocht in plaats van het
effect op de hersenen?
Antwoord 6
Nee. In proefdierstudies die onderdeel zijn van de toelatingsprocedure wordt zowel
gekeken naar het gedrag en de motoriek van proefdieren tijdens de proef, als naar
effecten op de organen, inclusief de hersenen, na afloop van de proef. Als hierbij
onaanvaardbare effecten worden geconstateerd, wordt een werkzame stof niet goedgekeurd.
Vraag 7
Hoe wordt er in het geval van vraag 6 onderzoek gedaan naar het vaststellen van ziektes
als Parkinson?
Antwoord 7
De huidige beoordeling van mogelijke neurotoxische effecten van werkzame stoffen in
gewasbeschermingsmiddelen is gebaseerd op de structurele eigenschappen van een stof,
het werkingsmechanisme, proefdierstudies en openbare wetenschappelijke literatuur,
waaronder epidemiologische studies en bevolkingsonderzoeken. Ik heb uw Kamer eerder
geïnformeerd (Kamerstuk 27 858, nrs. 555, 605 en 611) over de stappen die nodig zijn om mogelijke neurotoxische effecten van werkzame
stoffen beter te kunnen opsporen, waaronder het ontwikkelen van laboratoriumtesten
zonder proefdieren (in vitro testen) en het aanpassen van bestaande OECD-testrichtlijnen
voor proefdierstudies, en de stappen die ik zet om dat te bereiken. Zo heb ik het
RIVM gevraagd om in EFSA-verband actief bij te dragen aan de actualisatie van de huidige
datavereisten voor risicobeoordeling op het gebied van neurologische aandoeningen.
Dit doe ik via een nieuw afgesloten overeenkomst met het RIVM, waarbij Nederlandse
wetenschappers tot 2026 deelnemen aan wetenschappelijke werkgroepen in EFSA-verband.
Vraag 8
Hoe gaat u de motie van het lid Tjeerd de Groot (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1544) uitvoeren over op grond van statistisch onderzoek bezien of Parkinson moet worden
aangemerkt als beroepsziekte onder landbouwers?
Antwoord 8
Eerder heb ik aan uw Kamer gemeld dat het RIVM een onderzoeksprogramma gaat uitvoeren
naar de gezondheidseffecten als gevolg van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.
Het RIVM heeft een uitgebreid plan van aanpak opgesteld, waarin de uitvoering van
de motie is opgenomen. Het RIVM geeft aan dat onderzoek naar effecten bij agrariërs
en andere beroepsmatig blootgestelden een aparte aanpak behoeft. Het voorstel van
het RIVM daartoe neem ik over en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
(SZW) zal bij dit traject betrokken zijn. Overigens is het zo dat in Nederland in
principe elke ziekte of aandoening een beroepsziekte kan zijn. De afweging of er sprake
is van een beroepsziekte wordt gemaakt door de bedrijfsarts (of verzekerings- of keuringsartsen).
Zie in verband hiermee ook antwoorden op eerdere Kamervragen van de leden Moorlag
en Gijs van Dijk over het verband tussen landbouwgif en de ziekte van Parkinson uit
2019 (Kamerstuk 2019Z17488, vraag 9).
Vraag 9
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het uitvoeren van de motie van het lid
Tjeerd de Groot (Kamerstuk 27 858, nr. 587) omtrent het stoppen met het gebruik van bestrijdingsmiddelen in grondwaterbeschermingsgebieden?
Antwoord 9
Hiervoor verwijs ik u naar mijn brief van 4 juli 2023, (Kamerstuk 27 858, nr. 617) en de brief over gewasbeschermingsmiddelen die u separaat binnenkort nog ontvangt.
Vraag 10
Kan worden bevestigd dat de lelieteelt ongeveer 12 procent en tulpen ongeveer 8 procent
van het totale gebruik van gewasbeschermingsmiddelen vergen, dat het hierbij gaat
om siergewassen die vaak worden geëxporteerd en dat ze daarom niet bijdragen aan de
voedselvoorziening van Nederland, Europa of de wereld?5
Antwoord 10
Ik kan bevestigen dat het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) elke vier jaar
cijfers verzamelt en publiceert over het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in
de land- en tuinbouw. Dit gebeurt voor een selectie van ca. 42 gewassen die representatief
is voor (alle) in Nederland geteelde gewassen. Uit de enquête gewasbeschermingsmiddelen
2020 volgt dat het middelengebruik in de lelie- en tulpenteelt inderdaad 12 respectievelijk
8 procent uitmaakt van het totale gebruik. Tulp en lelie zijn geen voedselgewassen
zodat de teelt ervan niet bijdraagt aan het waarborgen van voedselzekerheid in de
Europese Unie of daarbuiten. Beide gewassen worden als bol of (snij)bloem veel geëxporteerd
naar andere EU-landen of buiten de EU.
Vraag 11
Kan worden bevestigd dat er middelen en stoffen zijn die via drift (verwaaien van
vloeistof) en verdamping zich over grote afstand verplaatsen en potentieel neerslaan
in of rond woningen, zoals beschreven in het Onderzoek Blootstelling Omwonende van
het RIVM?6
Antwoord 11
Ja, het Onderzoek Blootstelling en Omwonenden is uitgevoerd in opdracht van het rijk.
De resultaten zijn destijds gedeeld met uw Kamer (Kamerstuk 27 858, nr. 450). In het plan van aanpak dat het RIVM heeft opgesteld (zie antwoord vraag 8) worden
de resultaten van deze studie meegenomen en wordt de blootstelling van omwonenden
verder onderzocht, conform coalitieakkoord.
Vraag 12
Kunt u begrijpen waarom zowel omwonenden als de rechter zich zorgen maken over het
feit dat het risico op gezondheidseffecten niet kan worden uitgesloten gezien het
feit dat er namelijk effecten zijn van stoffen en middelen die niet worden onderzocht
en dat het duidelijk is dat bestrijdingsmiddelen zich niet beperken tot het veld waar
ze worden gespoten?
Antwoord 12
Ik begrijp goed dat de omwonenden zich zorgen maken over hun gezondheid. Ik begrijp
ook goed wat de zorgen zijn van een teler die ineens niet meer kan beschikken over
gewasbeschermingsmiddelen die wettelijk zijn toegelaten. De uitspraken van de rechter
betreffen een voorlopig oordeel en gelden tot de rechter in een vervolgprocedure een
definitief oordeel geeft. Daar wil ik nu niet op vooruitlopen. Verder heb ik de Kamer
over de rechterlijke uitspraak eerder geïnformeerd in mijn brief van 6 juli 2023 (Kamerstuk
27 858, nr. 619).
Vraag 13
Zou u niet het voorzorgsprincipe moeten volgen en het Ctgb moeten instrueren om veel
bredere bufferzones voor te schrijven rondom gewassen waar intensief wordt gespoten,
zoals bijvoorbeeld de lelieteelt, gezien de rechterlijke uitspraak waarin wordt gesteld
dat gezondheidsrisico's voor omwonenden niet kunnen worden uitgesloten? Indien dit
niet het geval is, kunt u dan toelichten waarom niet en op welke manier worden omwonenden
dan beschermd?
Antwoord 13
Ik sta achter het uitgangspunt van de Europese gewasbeschermingsverordening om een
geharmoniseerd hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid en van het
milieu te waarborgen, als invulling van onder meer het voorzorgsbeginsel bij de toelating
van gewasbeschermingsmiddelen. Dit betekent dat een werkzame stof en een gewasbeschermingsmiddel
alleen op de markt mogen komen als wetenschappelijk is aangetoond dat deze veilig
kunnen worden toegepast. Verder heb ik de Kamer over de rechterlijke uitspraak eerder
geïnformeerd in mijn brief van 6 juli 2023 (Kamerstuk 27 858, nr. 619).
Vraag 14
Kunt u toezeggen de samenwerking op het gebied van gewasbeschermingsmiddelen te intensiveren,
beleid te harmoniseren en met het Ctgb de toelatingseisen aan te passen zodat deze
in lijn zijn met de natuur- en gezondheidsdoelen die in het coalitieakkoord staan?
Antwoord 14
In verschillende Kamerbrieven (Kamerstuk 27 858, nrs. 581 en 611) heb ik u geïnformeerd over de wijze waarop ik invulling geef aan de ambities in
het coalitieakkoord op het gebied van gewasbescherming, waaronder de ambitie om het
gebruik van gewasbeschermingsmiddelen af te stemmen met de Kader Richtlijn Water en
de ambitie voor een onderzoek naar gezondheidseffecten bij agrariërs en omwonenden.
Dat doe ik in goed overleg en in samenwerking met betrokken partijen zoals andere
ministeries (IenW, Volksgezondheid, Welzijn en Sport, SZW) en inhoudelijk deskundige
instituten zoals Ctgb en RIVM. Dit kabinet heeft extra middelen vrijgemaakt voor 2023
en 2024 om hier uitvoering aan te geven.
Waar het gaat om toelatingseisen die het Ctgb hanteert, zijn dat veelal EU geharmoniseerde
toelatingseisen op basis van Europese verordeningen. Nederland draagt actief bij aan
de actualisatie van richtsnoeren en criteria op basis van de nieuwste wetenschappelijke
inzichten met behulp van de experts van Ctgb, RIVM en WUR en in samenwerking met de
EFSA (European Food en Safety Authority).
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P. Adema, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit -
Mede namens
M.G.J. Harbers, minister van Infrastructuur en Waterstaat
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.