Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het verslag
35 999 Voorstel van wet van de leden Koerhuis, Van der Plas, Grinwis en Westerveld tot wijziging van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en de Woningwet in verband met het bieden van huurbescherming aan weeskinderen (Wet huurbescherming weeskinderen)
Nr. 9 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 22 september 2023
Inhoudsopgave
blz.
I.
Algemeen deel
1
1.
Inleiding en aanleiding
3
1.1
Weeskinderen
3
2.
Voorgeschiedenis
4
2.1
Huidige stand van zaken
4
3.
Hoofdlijnen van het wetsvoorstel
4
3.1
Informatieplicht
4
3.3
Tijdelijke verlaging van de huurprijs
6
4.
Overwogen alternatieven
6
4.1
Woningcorporaties en particuliere verhuurders
6
II.
Artikelsgewijs deel
8
I. Algemeen deel
De leden van de VVD-fractie danken de initiatiefnemers voor de initiatiefwet. Zij
achten de noodzaak van het voorstel ondertussen ook wel overtuigend aangetoond. Een
jaar nadat de gedragscode en de ministeriële regeling voor woningcorporaties is afgesproken
en de initiatiefwet naar de Raad van State is gestuurd, is er helaas weer een schrijnend
geval voorbijgekomen. Een kind dat veertien dagen ervoor wees was geworden, dreigde
op straat te belanden, omdat de huur dreigde te worden opgezegd. Door de tussenkomst
van Stichting Weeswijzer i.o. is dit gelukkig voorkomen. Nadat de initiatiefnemers
de behandeling van de initiatiefwet zijn gestart, is er helaas nog weer een schrijnend
geval voorbijgekomen. Half juli ontstond er ophef over een artikel op Sleutelstad.
De 18-jarige Senna Delfos die vorig jaar oktober wees was geworden, dreigde ook op
straat te belanden, omdat de huur dreigde te worden opgezegd door woningcorporatie
De Sleutels. Door de tussenkomst van de initiatiefnemers en CDA-wethouder Julius Terpstra
is dit gelukkig weer voorkomen. Dit alles laat zien dat de gedragscode onvoldoende
vertrouwen biedt en de problematiek niet oplost.
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het voorstel van
de leden Koerhuis, Van der Plas, Grinwis en Westerveld tot wijziging van Boek 7 van
het Burgerlijk Wetboek en de Woningwet in verband met het bieden van huurbescherming
aan weeskinderen (Wet huurbescherming weeskinderen). Deze leden onderschrijven het
belang van het voorkomen dat weeskinderen na het overlijden van hun ouder(s) het perspectief
op hun eigen thuis kunnen verliezen. Ten tijde van verdriet en bij de verwerking daarvan
zouden kinderen zich geen zorgen mogen maken over huisvesting. Ieder persoon die dit
overkomt is er wat deze leden betreft één te veel. Wel hebben zij nog een aantal vragen
over het voorstel van indieners.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel van wet tot wijziging
van Boek 7 van het BW en de Woningwet in verband met het bieden van huurbescherming
aan weeskinderen. Deze leden danken de initiatiefnemers voor hun inzet op dit belangrijke
onderwerp.
De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de bovengenoemde
wijziging. Deze leden hebben nog enkele vragen.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met grote instemming kennisgenomen van
de Wet huurbescherming weeskinderen. Met de initiatiefnemers zijn deze leden van mening
dat weeskinderen in de periode na het tragische verlies van de ouders behoefte hebben
aan zekerheid en stabiliteit. De zekerheid van een vertrouwde woning draagt daar sterk
aan bij. Zij vinden het onbestaanbaar dat kinderen of jongvolwassenen in een zeer
emotionele periode hun vertrouwde huis moeten verlaten omdat zij niet op het huurcontract
vermeld staan. Deze leden willen oog hebben voor het kwetsbare kind, boven de juridische
werkelijkheid van het huurcontract. Bij het voorliggende wetsvoorstel hebben zij nog
enkele vragen.
De leden van de PvdA- en GroenLinks-fractie hebben het onderliggende wetsvoorstel
met interesse gelezen. Deze leden hebben de initiatiefwet positief ontvangen en hebben
nog enkele verduidelijkende vragen aan de initiatiefnemers. Zij vragen de initiatiefnemers
waarom er is gekozen voor een harde leeftijd waarop de bijzondere huurbescherming
komt te vervallen. Er had bijvoorbeeld ook voor een vast aantal jaar kunnen worden
gekozen vanaf het overlijden van de ouders tot wanneer het huurcontract kan worden
verlengd. Waarom is er voor een harde grens op 28-jarige leeftijd gekozen? Zij constateren
dat er niet is gekozen voor het verplichten van woningcorporaties om vervangende passende
huisvesting voor weeskinderen te vinden wanneer ouders overlijden. Waarbij weeskinderen
in het ouderlijk huis mogen blijven tot er vervangende woonruimte is gevonden. Waarom
is dit zo?
Daarnaast schrijven de initiatiefnemers in de memorie van toelichting dat er inmiddels
een wettelijke regeling (Fiscale verzamelwet 2023) voorligt voor weeskinderen in een
koopwoning en dat zij ervan uit gaan dat deze regeling geldt voor dezelfde groep weeskinderen
als in het voorliggende initiatiefwetsvoorstel. Kunnen zij inmiddels bevestigen dat
dit inderdaad om dezelfde groep weeskinderen gaat? En zo nee, delen zij de mening
dat de wetgeving dusdanig moet worden aangepast dat de groep weeskinderen in beide
wettelijke regelingen gelijk is? Deze leden constateren dat de wet niet toeziet op
de particuliere sector. Zou het niet eerlijker zijn als deze nieuwe regels ook voor
weeskinderen in particuliere huurwoningen zou gelden?
De initiatiefnemers danken de leden van de PvdA en GroenLinks-fractie voor hun vragen.
Er is gekozen om het huurcontract tot en met het 27e levensjaar te laten lopen, omdat jongerencontracten nu wettelijk tot en met die leeftijd
kunnen worden gegeven. Daarnaast is in het coalitieakkoord «Omzien naar elkaar, vooruitkijken
naar de toekomst» afgesproken dat de kostendelersnorm wordt aangepast, zodat jongeren
tot het 27e levensjaar niet langer meetellen als kostendeler voor de uitkering van huisgenoten.
Een andere factor die meespeelt bij de keuze om het huurcontract tot en met het 27e levensjaar te laten lopen, is de biologische volwassenheid. Uit wetenschappelijk
onderzoek blijkt dat, wanneer zich tot en met het 27e levensjaar meerdere opgestapelde traumatische ervaringen voordoen, dit vaak tot meervoudige
problematiek leidt. Dit wetenschappelijk onderzoek wijst uit dat een stapeling van
traumatische ervaringen kan leiden tot ernstigere gevolgen.
De grondslag van de groep weeskinderen in een koopwoning, zoals benoemd in de Fiscale
verzamelwet 2023, ligt in artikel 25, 21ste lid, van de Invorderingswet 1990. Bij
ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot het verlenen van uitstel
van betaling voor de duur van ten minste vijf jaar, voor zover het binnen de geldende
betalingstermijn moeten betalen van een belastingaanslag die is opgelegd aan een natuurlijk
persoon leidt tot onbillijkheden van overwegende aard. Dit is uitgewerkt in de genoemde
regeling. Zie de toelichting daarop waarin wel over weeskinderen wordt gesproken.
De definitie van weeskinderen wordt echter niet gegeven.
1. Inleiding en aanleiding
1.1 Weeskinderen
De leden van de SP-fractie vragen om een nadere definiëring van «weeskinderen». Deze
leden vragen of verruiming van deze definiëring mogelijk is.
De initiatiefnemers danken de leden van de SP-fractie voor hun vragen. De juridische
definitie van «weeskinderen» die de initiatiefnemers hebben gehanteerd betreft kinderen
van het 16e tot en met het 27e levensjaar die hun hoofdverblijf hebben gehad bij de overleden huurder en die door
het overlijden van de huurder ouderloos zijn geworden.
Vanaf de leeftijd van 16 jaar is het in beginsel aannemelijk dat een minderjarige
op zichzelf kan wonen, bijvoorbeeld als student. Voor de leeftijd van maximaal 27 jaar
is gekozen, omdat jongeren tot en met die leeftijd aanspraak kunnen maken op een jongerencontract.
Deze definitie hebben de initiatiefnemers verruimd en het begrip «ouderloos» gelijkgesteld
aan kinderen die nog wel een overlevende ouder hebben, maar met wie nauwelijks tot
geen contact meer is. Daarvan is sprake als er ten minste drie jaar voorafgaand aan
het overlijden van de huurder de andere ouder niet de gezamenlijke zorg met de overleden
ouder had over de kinderen en er in die afgelopen drie jaar niet een nauwe persoonlijke
betrekking met de overlevende ouder was.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de initiatiefnemers de recente ontwikkeling
rond huisuitzettingen van wezen te schetsen. Deze leden vragen de initiatiefnemers
daarmee te reflecteren op de noodzaak van deze wet.
De initiatiefnemers danken de leden van de ChristenUnie-fractie voor hun vragen. Op
29 december 2022, een jaar nadat de gedragscode voor woningcorporaties is afgesproken,
is er helaas weer een schrijnend geval voorbijgekomen. Een kind dat veertien dagen
ervoor wees was geworden, dreigde op straat te belanden, omdat de huur dreigde te
worden opgezegd. Door de tussenkomst van onder andere Stichting WeesWijzer i.o. en
de initiatiefnemers is dit voorkomen, maar dit laat wel zien dat de gedragscode onvoldoende
vertrouwen biedt en de problematiek niet oplost. Nadat de initiatiefnemers de behandeling
van de initiatiefwet zijn gestart, is er helaas nog weer een schrijnend geval voorbijgekomen.
Op 12 juli 2023 ontstond er ophef over een artikel op Sleutelstad. De 18-jarige Senna
Delfos die vorig jaar oktober wees was geworden, dreigde ook op straat te belanden,
omdat de huur dreigde te worden opgezegd door woningcorporatie De Sleutels. Door de
tussenkomst van onder andere Stichting WeesWijzer i.o. en de initiatiefnemers is dit
weer voorkomen. Naast dit schrijnende geval, hebben de initiatiefnemers verschillende
schrijnende gevallen toegestuurd gekregen die niet het nieuws hebben gehaald. Op dit
moment is er helaas opnieuw een schrijnend geval bekend, waarbij twee broers die enkele
maanden geleden wees zijn geworden op straat dreigen te belanden, omdat de huur dreigt
te worden opgezegd door een woningcorporatie. Door de tussenkomst van onder andere
Stichting WeesWijzer i.o en hun oom en tante is de «periode van coulance» verlengd
tot 4 tot 6 maanden. Dit alles laat de noodzaak van deze wet zien.
2. Voorgeschiedenis
2.1 Huidige stand van zaken
De leden van de D66-fractie vragen zich af waarom de initiatiefnemers in hun voorstel
niet hebben gekeken naar het wettelijk uitbreiden van medehuurderschap. Zijn de initiatiefnemers
het met deze leden eens dat als dit begrip verder wordt uitgebreid, veel onwenselijke
huurbeëindigingen, ook voor weeskinderen ouder dan 27 jaar, of kinderen die vanwege
jarenlange zorgverlening bij hun ouders inwonen in verband met bijvoorbeeld mantelzorg,
voorkomen kunnen worden?
De initiatiefnemers danken de leden van de D66-fractie voor hun vragen. De initiatiefnemers
hebben ervoor gekozen om zich in dit wetsvoorstel te richten op het versterken van
de positie van weeskinderen, omdat dit het meest direct aansluit bij de geconstateerde
problematiek. Hoe ouder het weeskind, hoe groter de kans dat er sprake is van een
wederkerige relatie en hoe groter de kans om een duurzame gemeenschappelijke huishouding
aan te tonen en er aanspraak op te maken om het huurcontract voor onbepaalde tijd
voort te zetten. De initiatiefnemers gaan er hierbij vanuit dat dit geldt voor de
groep weeskinderen vanaf het 23e levensjaar, omdat die groep ook in aanmerking komt voor «reguliere» huurtoeslag.
Het wettelijk uitbreiden van het medehuurderschap zou hier eventueel ook in kunnen
voorzien, maar heeft een breder effect.
3. Hoofdlijnen van het wetsvoorstel
3.1 Informatieplicht
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de initiatiefnemers te verduidelijken
of alle minderjarigen die op grond van het voorstel als wees worden beschouwd, recht
hebben op huurtoeslag, ook zij waarvan nog een overlevende ouder is, die al drie jaar
niet de gezamenlijke zorg met de overleden ouder had over de bewoner, of minderjarigen
waarbij in die afgelopen drie jaar niet een nauwe persoonlijke betrekking met de overlevende
ouder was. Deze leden vragen hoe zich dit verhoudt tot artikel 10 lid 2 van de Algemene
wet inkomensafhankelijke regelingen.
De initiatiefnemers danken de leden van de ChristenUnie-fractie voor hun vragen. De
initiatiefnemers delen de mening van deze fractie dat alle minderjarigen die op grond
van het wetsvoorstel als wees worden beschouwd, recht hebben op huurtoeslag, ook zij
waarvan nog een overlevende ouder is, die al drie jaar niet de gezamenlijke zorg met
de overleden ouder had over de bewoner, of minderjarigen waarbij in die afgelopen
drie jaar niet een nauwe persoonlijke betrekking met de overlevende ouder was. De
initiatiefnemers zullen het wetsvoorstel op dit punt verduidelijken. Zie daarvoor
de nota van wijziging.
De leden van de D66-fractie merken op dat de initiatiefnemers hebben gekozen voor
de leeftijdsgrenzen van 16 tot en met 27 jaar. Deze leden vragen zich af of de initiatiefnemers
uitgebreid kunnen ingaan op waarom zij juist voor deze leeftijdsgrenzen hebben gekozen.
De grens van 16 jaar lijkt een juridische uitdaging vanwege de bekwaamheid voor het
aangaan van een huurovereenkomst. Er moet namelijk een wettelijk vertegenwoordiger
zijn aangewezen. Hoe willen de indieners deze uitdaging ondervangen?
Zij merken tevens op dat de Raad van State kritisch is op het voorstel om weeskinderen
tot hun 28ste in hun ouderlijk huis te laten wonen. Onder andere omdat dit op gespannen voet zou
staan met de wettelijke taken van woningcorporaties en de krapte op de woningmarkt.
Deze leden vragen zich af waarom hier gekozen is voor een leeftijdsbepaling tot 28 jaar?
Staat deze keuze niet op gespannen voet met het gelijkheidsbeginsel? Waarom hebben
de initiatiefnemers niet gekozen voor bijvoorbeeld een termijn waarop weeskinderen
in de huurwoning mogen blijven, zoals door Aedes in de gedragscode voor verhuurders
al is opgesteld?
De initiatiefnemers danken de leden van de D66-fractie voor hun vragen. De initiatiefnemers
wijzen erop dat een kind dat op 16- of 17-jarige leeftijd wees wordt, sowieso een
wettelijke vertegenwoordiger moeten aanwijzen. Als er nog een andere overlevende ouder
met een ouderlijk gezag in leven is, dan heeft die in beginsel het gezag en is hij
daarmee de wettelijk vertegenwoordiger van het kind. Als na het overlijden niemand
het ouderlijk gezag over het kind heeft, zal een voogd het ouderlijk gezag overnemen.
Dit is ofwel een voogd op verzoek van de ouder(s), ofwel een voogd die wordt aangewezen
door de rechter. Een kind dat op een 16- of 17-jarige leeftijd wees wordt, zou langer
in de woning kunnen blijven wonen dan een jongere die bijvoorbeeld op 25-jarige leeftijd
wees wordt. De initiatiefnemers zijn echter van mening dat diegene die als 16- of
17-jarige leeftijd wees wordt een schrijnender geval betreft. De initiatiefnemers
zijn daarom van mening dat het gerechtvaardigd zou zijn om diegene langer in de woning
te laten wonen. Zo kan er sprake zijn van gepaste tijd en ruimte voor rouwverwerking
zonder angst en stress voor dreigende dakloosheid
De initiatiefnemers hebben ervoor gekozen om het huurcontract tot en met het 27e levensjaar te laten lopen, omdat jongerencontracten nu wettelijk tot en met die leeftijd
kunnen worden gegeven. Daarnaast is in het coalitieakkoord «Omzien naar elkaar, vooruitkijken
naar de toekomst» afgesproken dat de kostendelersnorm wordt aangepast, zodat jongeren
tot het 27e levensjaar niet langer meetellen als kostendeler voor de uitkering van huisgenoten.
Een andere factor die meespeelt bij de keuze om het huurcontract tot en met het 27e levensjaar te laten lopen, is de biologische volwassenheid. Uit wetenschappelijk
onderzoek blijkt dat, wanneer zich tot en met het 27e levensjaar meerdere opgestapelde traumatische ervaringen voordoen, dit vaak tot meervoudige
problematiek leidt. Dit wetenschappelijk onderzoek wijst uit dat een stapeling van
traumatische ervaringen kan leiden tot ernstigere gevolgen.
De initiatiefnemers zijn niet van mening dat er sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel.
Het overlijden van een ouder in een kwetsbare periode van het leven is een plotselinge,
schrijnende gebeurtenis die diep ingrijpt in het welzijn van kinderen. De initiatiefnemers
willen met dit voorstel stabiliteit bieden aan deze kwetsbare kinderen en wegen het
individueel belang voor stabiliteit en zekerheid voor zwaarder dan het algemeen belang
voor doorstroming van de sociale huurwoningmarkt. Hierbij geldt dat
als de ouder niet was overleden, de sociale huurwoning ook niet voor andere woningzoekenden
in aanmerking zou zijn gekomen en dat het uitzetten van weeskinderen om andere woningzoekenden
te huisvesten niet tot minder krapte op de woningmarkt leidt.
3.3 Tijdelijke verlaging van de huurprijs
De leden van de VVD-fractie danken de afdeling advisering van de Raad van State voor
het advies. De Raad van State heeft opgemerkt dat de voorwaarde dat een jongere de
huurprijs moet kunnen betalen voor zich spreekt, maar omdat volgens een eerdere versie
van de toelichting geen inkomenstoets hoefde te worden gedaan was niet duidelijk hoe
dit moest worden vastgesteld. Deze leden danken de initiatiefnemers voor de aanpassing
waarbij in de huidige versie van de initiatiefwet de woningcorporatie wel een inkomenstoets
moet doen. Als het weeskind wat draagkracht betreft, waaronder inkomen en vermogen,
in aanmerking komt voor huurtoeslag, maar de rekenhuur (voor de betreffende leeftijd)
te hoog is om huurtoeslag te ontvangen, dan moet de woningcorporatie de huurprijs,
conform het voorgestelde artikel 54d, vierde lid, tijdelijk verlagen naar de huurtoeslaggrens.
Deze leden vragen de initiatiefnemers waarom ervoor is gekozen om de huurprijs tijdelijk
te verlagen naar de huurtoeslaggrens en niet naar de huurprijsgrenzen voor passend
toewijzen. Dit laatste zou de betaalbaarheid van de huurprijs kunnen verbeteren.
De initiatiefnemers danken de leden van de VVD-fractie voor hun vragen. Er is ervoor
gekozen om de huurprijs tijdelijk te verlagen naar de huurtoeslaggrens omdat dit eenvoudiger
is. De initiatiefnemers delen de mening dat de keuze voor een tijdelijke huurprijsverlaging
naar de huurprijsgrenzen voor passend toewijzen beter maatwerk zou bieden voor de
verschillende situaties die op weeskinderen van toepassing zouden kunnen zijn. De
initiatiefnemers zullen overwegen op dit punt het wetsvoorstel aan te passen.
4. Overwogen alternatieven
4.1 Woningcorporaties en particuliere verhuurders
De leden van de D66-fractie merken op dat de initiatiefnemers er bewust voor hebben
gekozen om de wijziging alleen te laten gelden voor woningcorporaties en niet voor
particuliere verhuurders. De initiatiefnemers stellen «geen voorbeelden [te kennen]
van weeskinderen die op straat zijn gezet door particuliere verhuurders.» Deze leden
vragen zich af of de initiatiefnemers ervan overtuigd zijn dat het uit huis zetten
van weeskinderen door particuliere verhuurders daadwerkelijk niet plaatsvindt, of
dat zij er niet bekend mee zijn?
Gelijkheid is voor deze leden een belangrijk uitgangspunt. Zijn de indieners het met
hen eens dat met het voorstel van de indieners huurders in de particuliere sector
benadeeld worden tegenover woningcorporatiehuurders? Zijn de indieners bereid om dit
punt nader en beter te onderbouwen? Hoe kijken de indieners naar de mogelijkheid om
hun zorgen over de positie van weeskinderen te adresseren door de gedragscode van
Aedes steviger te verankeren en waar nodig uit te breiden? En door bijvoorbeeld particuliere
huurders te verplichten deze gedragscode na te leven middels de onlangs aangenomen
Wet goed verhuurderschap?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de indieners of het niet bekend zijn van
voorbeelden van huisuitzettingen bij private verhuurders wel een afdoende reden is
om deze groep verhuurders niet in het wetsvoorstel op te nemen. Deze leden vragen
de initiatiefnemers welke mogelijkheden zij hiertoe verkend hebben. Zij leggen met
name de vinger bij het feit dat met het wegvallen van de ouder meestal ook het huishoudinkomen
afneemt, waardoor de betaalbaarheid van de huur vermindert. Zij vragen de initiatiefnemers
hierop te reflecteren.
De initiatiefnemers danken de leden van de D66- en ChristenUnie-fractie voor hun vragen.
Dit wetsvoorstel richt zich op woningcorporaties. Circa tweederde van het aantal huurwoningen
betreft een woning in eigendom van corporaties. Dit wetsvoorstel voorziet hiermee
in huurbescherming van het grootste deel van de huurders.
De initiatiefnemers hebben overwogen om dit wetsvoorstel te richten op zowel woningcorporaties
als particuliere verhuurders. Echter, omdat particuliere verhuurders – in tegenstelling
tot woningcorporaties – niet het algemeen belang dienen, betwijfelen de initiatiefnemers
of de wettelijke zekerheid voor weeskinderen om het huurcontract te kunnen voortzetten
van het 16e tot en met het 27e levensjaar en om een tijdelijke huurkorting te kunnen krijgen binnen de grenzen van
het eigendomsrecht van particuliere verhuurders gerechtvaardigd kan worden. De initiatiefnemers
betwijfelen tevens of de wettelijke zekerheid voor weeskinderen om een vervangende,
passende huurwoning vanaf het 28e levensjaar te krijgen binnen de grenzen van het eigendomsrecht van particuliere verhuurders
gerechtvaardigd kan worden. De initiatiefnemers willen weeskinderen deze wettelijke
zekerheid echter wel geven. Het opnemen van de particuliere verhuurders in dit wetsvoorstel
zou hiermee de juridische houdbaarheid van dit wetsvoorstel beperken.
Vanuit de praktijk kennen de initiatiefnemers inderdaad geen voorbeelden van weeskinderen
die op straat zijn gezet door particuliere verhuurders. Sterker, sommige particuliere
verhuurders tonen wel de bereidheid om barmhartige keuzes te maken voor weeskinderen,
zoals in de casus van Annica uit Didam. Zij is op straat gezet door een woningcorporatie
en heeft na een oproep in de landelijke media een woning aangeboden gekregen van een
particuliere verhuurder. De reden dat de initiatiefnemers geen voorbeelden kennen
over particuliere verhuurders, kan gelegen zijn in de kleine schaal waarop de meeste
particuliere verhuurders verhuren en hun huurders persoonlijk kennen. De initiatiefnemers
verwachten dat de meeste particuliere verhuurders hierdoor niet zullen weigeren om
het huurcontract van de ouders voort te zetten en om een tijdelijke huurkorting te
geven. Daarbij geldt tevens dat particuliere huurders meestal geen reden hebben om
het huurcontract van de ouders niet voort te zetten. Dit zou immers enkel leiden tot
frictieleegstand en bemiddelingskosten om nieuwe huurders te vinden. Woningcorporaties
hebben door hun maatschappelijke taak in sociale huisvesting te voorzien, en de druk
op de sociale huisvesting die resulteert in lange wachttijden, wel een prikkel om
over te gaan tot uithuiszetting en verhuur aan nieuwe woningzoekenden. De initiatiefnemers
geven de vraagstellers in overweging om de regering te verzoeken onderzoek te laten
verrichten naar de noodzaak en juridische (on)haalbaarheid om huurbescherming van
weeskinderen in particuliere huurwoningen vorm te geven.
Met betrekking tot de gedragscode van Aedes betreffende de huurbescherming van weeskinderen
geven de initiatiefnemers aan dat de kern van de gedragscode de «vanzelfsprekende
aanname» betrof dat woningcorporaties barmhartig willen handelen, maar dat zij dit
niet mochten. Uit de praktijk van het afgelopen jaar blijkt echter dat de gedragscode
geregeld niet wordt gehanteerd, en dus ook geen barmhartig handelen jegens de wezen
wordt getoond. Er wordt dan bewust van afgeweken. Dit toont aan dat de gedragscode
onvoldoende vertrouwen biedt en de problematiek niet oplost. Het wettelijk vastleggen
van de huurbescherming van wezen biedt dit vertrouwen wel.
II Artikelsgewijze toelichting
Artikel 54d
De leden van de D66-fractie merken op dat er experts zijn die zich zorgen maken dat
een aantal voorgestelde wijzigingen van de initiatiefnemers mogelijk in strijd zijn
met andere wetgeving zoals de Huisvestingswet. Bijvoorbeeld het voorgestelde artikel 54d
van de Woningwet, dat zou in strijd zijn met de bestuursrechtelijke eis dat op grond
van de Huisvestingswet schaarse sociale huurwoningen slechts in gebruik mogen worden
genomen op basis van een afgegeven huisvestingsvergunning. Ook lijkt artikel 54d van
de Woningwet te schuren met het derde lid van artikel 7:268 BW. De experts wijzen
er op dat daardoor in het midden gelaten wordt of de weigeringsgronden uit dit artikel
van toepassing zijn op het geval dat een weeskind op grond van artikel 54d van de
Woningwet het recht heeft om de huurovereenkomst tijdelijk voort te zetten. Deze leden
vragen zich af of de initiatiefnemers deze spanning ook zien en of zij hier uitgebreid
op kunnen reageren.
De initiatiefnemers danken de leden van de D66-fractie voor hun vragen. Op grond van
het voorgestelde artikel 54d, eerste lid, van de Woningwet wordt de huur door het
weeskind voortgezet. Dit betekent dat hetzelfde huurcontract wordt voortgezet, net
zoals dat het geval zou zijn als de huur wordt voortgezet door de echtgenoot of geregistreerde
partner van de huurder. Omdat de woning dus niet opnieuw in gebruik wordt genomen,
is er ook geen huisvestingsvergunning vereist. Er is daarom geen sprake van strijd
tussen het voorgestelde artikel 54d van de Woningwet en de Huisvestingswet 2014.
De leden van de D66-fractie erop dat het voorgestelde artikel 54d van de Woningwet
lijkt te schuren met het derde lid van artikel 7:268 van het BW. De weigeringsgronden
uit het derde lid van voornoemd artikel zijn het kader voor de beoordeling of een
persoon op basis van een duurzame gemeenschappelijke huishouding met de overleden
huurder de huur voor onbepaalde tijd kan voortzetten. Als een weeskind voldoet aan
de eisen van het tweede lid van artikel 54d van de Woningwet, dan kan het weeskind
de huur hoe dan ook voortzetten tot het achtentwintigste levensjaar. De weigeringsgronden
uit het derde lid van artikel 7:268 van het BW zijn daarop dus niet van toepassing.
Als het weeskind de huur voor onbepaalde tijd wil voortzetten op basis van artikel 7:268,
tweede lid, van het BW en een duurzame gemeenschappelijke huishouding kan aantonen,
dan zijn de weigeringsgronden uit het derde lid van artikel 7:268 van het BW wel van
toepassing In dat geval zal het weeskind wel een huisvestingsvergunning overleggen
conform artikel 7:268, derde lid, onder c, van het BW.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat in geval van een overlevende ouder
met wie nauwelijks tot geen contact meer is, de woning eveneens aan het kind toegewezen
wordt. Deze leden lezen dat daarvan sprake is, als de overlevende ouder ten minste
drie jaar voorafgaand aan het overlijden van de huurder niet de gezamenlijke zorg
met de overleden ouder had over de bewoner, of er in die afgelopen drie jaar niet
een nauwe persoonlijke betrekking met de overlevende ouder was. Zij vragen de initiatiefnemers
waarom voor de termijn van drie jaar is gekozen en of dit geen te ruime termijn betreft.
Zij vragen de initiatiefnemers te reflecteren op de verhouding tussen artikel 54d,
dat via de Wet huurbescherming weeskinderen wordt toegevoegd aan de Woningwet, en
artikel 7:268 van het Burgerlijk Wetboek. Zij constateren dat dit artikel niet wordt
gewijzigd en daarmee onverminderd van kracht blijft. Zij vragen hoe de weigeringsgronden
uit lid 3 van 7:268 BW zich gaan verhouden tot het toekomstige artikel 54d uit de
Wet huurbescherming weeskinderen en of niet aangegeven moet worden dat deze niet van
toepassing zijn.
Zij vragen de initiatiefnemers met betrekking tot lid 1 van artikel 54d nader toe
te lichten hoe het van rechtswege huurder worden van een minderjarige wees zich verhoudt
tot diens handelingsonbekwaamheid en de positie van de wettelijke voogd in dezen.
Tevens vragen zij naar de positie van de weeskinderen indien deze de huur niet wensen
voort te zetten of afstand willen doen van de nalatenschap.
Zij vragen de initiatiefnemers te verduidelijken of lid 5 van artikel 54d zo gelezen
moet worden dat de verlaagde huur geïndexeerd mag worden met de reguliere prijsbijstelling.
Zij vragen de initiatiefnemers of in geval van meerdere weeskinderen alleen het oudste
kind, of alle kinderenmedehuurder worden. Zij vragen of dit goed is vastgelegd in
de wettekst.
De initiatiefnemers danken de leden van de ChristenUnie-fractie voor hun vragen. Er
is gekozen voor een termijn van drie jaar om aan te sluiten bij artikel 1:253t lid 2
sub b BW.
De verhouding tussen artikel 54d, dat via dit wetsvoorstel wordt toegevoegd aan de
Woningwet, en artikel 7:268 BW wordt in een eerder antwoord aan de D66-fractie toegelicht.
Hoe het van rechtswege huurder worden van een minderjarige wees zich verhoudt tot
diens handelingsonbekwaamheid en de positie van de wettelijke voogd wordt tevens in
een eerder antwoord aan de D66-fractie toegelicht.
Door het van overeenkomstige toepassing verklaren van de tweede volzin van het eerste
lid van artikel 7:268 BW kan een weeskind ook afzien van het voortzetten van de huur
door de huur binnen zes maanden na het overlijden van zijn ouder op te zeggen. Dit
wetsvoorstel verandert niets aan de huidige mogelijkheden om af stand te doen van
de nalatenschap.
Op dit moment is geregeld dat tot huurverhoging pas mag worden gedaan als het oudste
weeskind de leeftijd van 23 jaar heeft bereikt. Om ruimte te bieden aan het indexeren
van huurprijs ten behoeve van een inflatiecorrectie wordt het vijfde lid aangepast.
Zie daarvoor de nota van wijziging.
Op de vraag of alleen het oudste weeskind of alle weeskinderen medehuurder worden,
verwijzen de initiatiefnemers naar het zesde lid van artikel 54d van de Woningwet,
waarin is vastgelegd dat eventuele broers en zussen van het oudste weeskind medehuurder
worden. Na vertrek van het oudste weeskind kunnen de eventuele broers en zussen de
huur voortzetten gedurende de periode dat het oudste weeskind de huur kon voortzetten,
ofwel tot de datum waarop het oudste weeskind de leeftijd van 28 jaar bereikt.
Koerhuis
Van der Plas
Grinwis
Westerveld
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
D.A.N. Koerhuis, Tweede Kamerlid -
Mede ondertekenaar
Caroline van der Plas, Tweede Kamerlid -
Mede ondertekenaar
Pieter Grinwis, Tweede Kamerlid -
Mede ondertekenaar
Lisa Westerveld, Tweede Kamerlid