Voorstel van wet : Voorstel van wet
36 427 Wijziging van de Wet waardering onroerende zaken en de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 in verband met het herwaarderen van de proceskostenvergoeding en vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn (Wet herwaardering proceskostenvergoedingen WOZ en bpm)
ARTIKEL I
ARTIKEL II
ARTIKEL III
ARTIKEL IV
ARTIKEL V
Nr. 2 VOORSTEL VAN WET
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van. Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is dat met betrekking tot
procedures tegen een WOZ-beschikking, bpm-aangifte of bpm-naheffingsaanslag en de
daarmee verband houdende besluiten de overcompensatie wordt weggenomen die er is bij
het toekennen van vergoedingen van kosten van door een derde beroepsmatig verleende
rechtsbijstand, de hoogte van de vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding
van de redelijke termijn wettelijk wordt geregeld en belanghebbenden zich meer bewust
worden van de in hun naam gevoerde procedures en van de kosten en inspanningen die
hiermee voor de maatschappij gepaard gaan;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen
overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden
en verstaan bij deze:
ARTIKEL I
In de Wet waardering onroerende zaken wordt na artikel 30 een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 30a
1. Het bedrag dat strekt tot vergoeding van de kosten, bedoeld in artikel 7:15, tweede
lid, van de Algemene wet bestuursrecht, onder toepassing van de nadere regels gesteld
krachtens het vierde lid van dat artikel, wordt, voor zover die kosten betrekking
hebben op door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in het kader van het
bezwaar tegen een besluit genomen op grond van het gestelde bij of krachtens deze
wet of titel IV, hoofdstuk XV, paragraaf 2, van de Gemeentewet of tegen een daarmee
verband houdend besluit, vermenigvuldigd met 0,25. De eerste zin vindt geen toepassing
in geval van bijzondere omstandigheden in de zin van de nadere regels gesteld krachtens
artikel 7:15, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2. In geval van een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75, eerste lid,
van de Algemene wet bestuursrecht, onder toepassing van de nadere regels gesteld krachtens
de laatste zin van artikel 8:75, eerste lid, van die wet, of in geval van een veroordeling
in de kosten waarbij artikel 8:75 van die wet van overeenkomstige toepassing is verklaard,
wordt, voor zover die kosten betrekking hebben op door een derde beroepsmatig verleende
rechtsbijstand in het kader van het beroep, hoger beroep of beroep in cassatie bij
de bestuursrechter betreffende een besluit genomen op grond van het gestelde bij of
krachtens deze wet of titel IV, hoofdstuk XV, paragraaf 2, van de Gemeentewet of een
daarmee verband houdend besluit, het bedrag dat strekt tot de vergoeding van die kosten
vermenigvuldigd met:
a. 0,25, indien het bestreden besluit wordt vernietigd of gewijzigd;
b. 0,10 in alle overige gevallen.
De eerste zin vindt geen toepassing in geval van bijzondere omstandigheden in de zin
van de nadere regels gesteld krachtens artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet
bestuursrecht.
3. De bestuursrechter kent in het kader van het beroep, hoger beroep of beroep in cassatie
betreffende een besluit genomen op grond van het gestelde bij of krachtens deze wet
of titel IV, hoofdstuk XV, paragraaf 2, van de Gemeentewet of een daarmee verband
houdend besluit, uitsluitend op verzoek, bij overschrijding van de redelijke termijn
een vergoeding van immateriële schade toe van € 50 per half jaar waarmee die termijn
is overschreden, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Ingeval de procedure
eveneens een boetebeschikking betreft, wordt daarnaast de boetebeschikking verminderd.
4. Onverminderd de artikelen 7:15, vijfde lid, en 8:75, tweede lid, van de Algemene
wet bestuursrecht, al dan niet in samenhang met artikel 8:108, eerste lid, van die
wet of de artikelen 29 of 29f van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, vinden
uitbetalingen ingevolge een beslissing op bezwaar of uitspraak op beroep, hoger beroep
of beroep in cassatie betreffende een besluit genomen op grond van het gestelde bij
of krachtens deze wet of titel IV, hoofdstuk XV, paragraaf 2, van de Gemeentewet of
een daarmee verband houdend besluit, waaronder uitbetalingen van vergoedingen als
bedoeld in de voorgaande leden, dwangsommen als bedoeld in artikel 4:17, eerste lid,
van de Algemene wet bestuursrecht en vergoedingen van het betaalde griffierecht als
bedoeld in artikel 8:74 van die wet, uitsluitend plaats op een bankrekening die op
naam staat van de belanghebbende.
5. Vorderingen tot uitbetaling als bedoeld in het vierde lid zijn niet vatbaar voor
vervreemding of verpanding.
ARTIKEL II
In de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 wordt in hoofdstuk
V, afdeling 2, onder Aanvullende maatregelen, voor artikel 20 een artikel ingevoegd,
luidende:
Artikel 19a
1. Het bedrag dat strekt tot vergoeding van de kosten, bedoeld in artikel 7:15, tweede
lid, van de Algemene wet bestuursrecht, onder toepassing van de nadere regels gesteld
krachtens het vierde lid van dat artikel, wordt, voor zover die kosten betrekking
hebben op door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in het kader van het
bezwaar tegen een besluit genomen op grond van het gestelde bij of krachtens deze
wet of tegen een daarmee verband houdend besluit, vermenigvuldigd met 0,25. De eerste
zin vindt geen toepassing in geval van bijzondere omstandigheden in de zin van de
nadere regels gesteld krachtens artikel 7:15, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2. In geval van een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75, eerste lid,
van de Algemene wet bestuursrecht, onder toepassing van de nadere regels gesteld krachtens
de laatste zin van artikel 8:75, eerste lid, van die wet, of in geval van een veroordeling
in de kosten waarbij artikel 8:75 van die wet van overeenkomstige toepassing is verklaard,
wordt, voor zover die kosten betrekking hebben op door een derde beroepsmatig verleende
rechtsbijstand in het kader van het beroep, hoger beroep of beroep in cassatie bij
de bestuursrechter betreffende een besluit genomen op grond van het gestelde bij of
krachtens deze wet of een daarmee verband houdend besluit, het bedrag dat strekt tot
de vergoeding van die kosten vermenigvuldigd met:
a. 0,25, indien het bestreden besluit wordt vernietigd of gewijzigd;
b. 0,10 in alle overige gevallen.
De eerste zin vindt geen toepassing in geval van bijzondere omstandigheden in de zin
van de nadere regels gesteld krachtens artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet
bestuursrecht.
3. De bestuursrechter kent in het kader van het beroep, hoger beroep of beroep in cassatie
betreffende een besluit genomen op grond van het gestelde bij of krachtens deze wet
of een daarmee verband houdend besluit, uitsluitend op verzoek, bij overschrijding
van de redelijke termijn een vergoeding van immateriële schade toe van € 50 per half
jaar waarmee die termijn is overschreden, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden.
Ingeval de procedure eveneens een boetebeschikking betreft, wordt daarnaast de boetebeschikking
verminderd.
4. Onverminderd de artikelen 7:15, vijfde lid, en 8:75, tweede lid, van de Algemene
wet bestuursrecht, al dan niet in samenhang met artikel 8:108, eerste lid, van die
wet of de artikelen 29 of 29f van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, vinden
uitbetalingen ingevolge een beslissing op bezwaar of uitspraak op beroep, hoger beroep
of beroep in cassatie betreffende een besluit genomen op grond van het gestelde bij
of krachtens deze wet of een daarmee verband houdend besluit, waaronder uitbetalingen
van vergoedingen als bedoeld in de voorgaande leden, dwangsommen als bedoeld in artikel 4:17,
eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht en vergoedingen van het betaalde griffierecht
als bedoeld in artikel 8:74 van die wet, uitsluitend plaats op een bankrekening die
op naam staat van de belanghebbende.
5. Vorderingen tot uitbetaling als bedoeld in het vierde lid zijn niet vatbaar voor
vervreemding of verpanding.
ARTIKEL III
Onze Minister van Financiën zendt in overeenstemming met Onze Minister voor Rechtsbescherming
binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag
over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.
ARTIKEL IV
Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2024, met dien verstande dat:
a. artikel 30a, eerste en tweede lid, van de Wet waardering onroerende zaken en artikel 19a,
eerste en tweede lid, van de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen
1992 voor het eerst toepassing vinden met betrekking tot een bezwaar tegen een na
dat tijdstip bekendgemaakt besluit en een beroep, hoger beroep, verzet, beroep in
cassatie tegen of een verzoek om herziening van een na dat tijdstip bekendgemaakte
beslissing of uitspraak;
b. artikel 30a, derde lid, van de Wet waardering onroerende zaken en artikel 19a, derde
lid, van de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 voor het
eerst toepassing vinden op vergoedingen voor overschrijding van de redelijke termijn
waarvan de termijn aanvangt na dat tijdstip.
ARTIKEL V
Deze wet wordt aangehaald als: Wet herwaardering proceskostenvergoedingen WOZ en bpm.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries,
autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering
de hand zullen houden.
Gegeven
De Staatssecretaris van Financiën,
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.